Proposition 54K2869

Logo (Chamber of representatives)

Projet de loi sur la police des chemins de fer.

General information

Submitted by
MR Swedish coalition
Submission date
Feb. 1, 2018
Official page
Visit
Status
Adopted
Requirement
Simple
Subjects
administrative sanction public safety police criminal law rail transport

Voting

Voted to adopt
CD&V Open Vld N-VA LDD MR
Voted to reject
PVDA | PTB
Abstained from voting
Groen Vooruit Ecolo LE PS | SP DéFI PP VB

Party dissidents

Contact form

Do you have a question or request regarding this proposition? Select the most appropriate option for your request and I will get back to you shortly.








Bot check: Enter the name of any Belgian province in one of the three Belgian languages:

Discussion

March 29, 2018 | Plenary session (Chamber of representatives)

Full source


President Siegfried Bracke

De heer Marcel Cheron, rapporteur, is veront­schuldigd en verwijst naar zijn schriftelijk verslag.


Inez De Coninck N-VA

Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, eindelijk bespreken wij het wetsontwerp op de spoorweg­politie, inzake de administratieve geldboetes.

Onze spoorwegen kampen al jaren met problemen op het vlak van de handhaving van allerlei inbreuken. Denk maar aan het zwartrijden door reizigers, het niet-naleven van allerlei vervoersvoorwaarden, het onnodig gebruiken van de noodrem enzovoort. Bijvoorbeeld door het zwartrijden loopt de NMBS veel inkomsten mis, maar het tast ook het rechtvaardigheidsgevoel aan van reizigers die wel correct een ticket kopen. Zwartrijden is veruit de meest gepleegde inbreuk maar er zijn nog andere storende inbreuken die voor problemen zorgen. Denken wij maar aan personen die allerlei vervoersvoorwaarden niet naleven of die inbreuken plegen die het comfort, of zelfs de veiligheid, van andere reizigers schaden.

De vervolging van dergelijke inbreuken volgt vaak pas lange tijd na de feiten. Dit ondergraaft natuurlijk het recidiveontradend effect van de straf. Sommige veelplegers stapelen tientallen inbreuken op. Het huidig systeem van bestraffing schrikt hen niet of amper af. In een minderheid van de gevallen resulteert de procedure in een effectieve vervolging. De immense omvang van het aantal inbreuken betekent een enorme belasting voor de rechtbanken.

De algemene conclusie, waarover trouwens een consensus bestond in de commissie, is dat de bestraffing sneller, beter en eenvoudiger moet. Dat wordt mogelijk dankzij dit wetsontwerp.

Het idee om administratieve boetes in te voeren ter bestrijding van kleine vergrijpen in het openbare vervoer is al ettelijke jaren oud. Onze collega's in het Vlaams Parlement beslisten in 2004 al om administratieve boetes in te voeren voor De Lijn. Ook bij de MIVB en de TEC zijn dergelijke principes al jaren van toepassing.

Het idee om dit ook bij de NMBS in te voeren, circuleert reeds verschillende jaren achter de schermen van de spoorgroep. Door deze administratieve sancties in te voeren, geeft men de spoorwegen immers het middel om korter op de bal te spelen. Het was een belangrijk uitgangspunt van het ontwerp om korter op de bal te kunnen spelen.

Deze materie kende een eerste behandeling in het Parlement naar aanleiding van het wetsvoorstel van mijzelf en collega Raskin, dat administratieve boetes wilde invoeren in het spoorwezen. Wij baseerden ons toen op de sancties die bij De Lijn van toepassing zijn, alsook op de gemeentelijke administratieve sancties die in Vlaanderen hun nut al enkele jaren bewijzen.

Los van deze administratieve sancties op zich, is uit die oefening ook gebleken dat het nuttig zou zijn om de hele wet op de politie der spoorwegen grondig te herzien, aangezien de basistekst van deze nog steeds geldende wet dateert uit 1891, een tijdperk waarin zowel het spoorwezen als de ordehandhaving er heel anders uitzagen dan vandaag. Daarom hebben wij dan ook, na de indiening van ons eigen N-VA-wetsvoorstel, het initiatief van de minister van Mobiliteit, de heer Bellot, afgewacht. Hij beloofde meteen werk te maken van een bredere modernisering van de ordehandhaving in en rondom de stations en treinen en de wet van 1891 grondig te actualiseren.

Het resultaat is het voorliggend wetsontwerp. Er zullen administratieve boetes kunnen worden ingevoerd voor een selectie van overtredingen in treinen en stations. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in drie categorieën van misdrijven, namelijk zware misdrijven die nog steeds strafrechtelijk zullen vervolgd worden, misdrijven die administratief kunnen worden vervolgd en misdrijven die gemengd bestraft kunnen worden.

De noodzaak blijft om te zorgen voor een sterkere handhaving van de veiligheid in en rondom de stations. Dat is het uitgangspunt van dit wetsontwerp.

Tijdens de bespreking in de commissie hebben wij geleerd dat er jaarlijks maar liefst 363 000 onregelmatigheden worden vastgesteld. Daarvan zijn er zo'n 125 000 zwaar genoeg om voor de rechter te brengen, maar dat gebeurt slechts in 4 000 gevallen. De meerderheid van de over­treders gaat momenteel dus vrijuit. Dat creëert een gevoel van straffeloosheid. Het voorliggend systeem van administratieve boetes moet dat probleem de wereld uit helpen door snel en effectief in te grijpen.

Wij hebben dit ontwerp uitgebreid behandeld in de commissie voor de Infrastructuur. Het is besproken in twee lezingen, waarbij de tweede lezing zelfs langer heeft geduurd dan de eerste. Tijdens deze lezingen hebben wij ook diverse amendementen van verschillende partijen goed­gekeurd. Zo hebben wij de voorziene beroeps­termijn bij amendement verlengd. Er kwam ook een aanpassing van de onbebouwbare afstand tot de sporen. Voorts werd de omvang van de sancties bij amendement gewijzigd. Er was ook een amendement voor de plaatsing van wind­molens langsheen de spoorlijnen.

Om al deze redenen zal mijn fractie dit wets­ontwerp voluit goedkeuren.


Jean-Jacques Flahaux MR

Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, je voudrais d'abord, même si ce n'est pas tout à fait le sujet du jour, féliciter le ministre pour le redémarrage du chantier du RER qui a commencé hier. J'en suis particulièrement ravi et lui aussi, je le sais.

Nous nous apprêtons ce jour à voter un texte important sur la police des chemins de fer. Porté par notre ministre de la Mobilité, François Bellot, le texte vise à introduire le principe des amendes administratives dans l'arsenal des sanctions de comportements contraires aux obligations en matière d'utilisation du train mais aussi à la sécurité de l'infrastructure ferroviaire.

Vous devez savoir, chers collègues, qu'à l'heure actuelle, la poursuite des irrégularités qui sont visées par le projet implique systématiquement une procédure lourde, longue, coûteuse et j'ajoute largement inefficace. À titre d'exemple et comme explicité dans l'exposé des motifs du présent projet, chaque année, après une première phase amiable interne, la SNCB confie en moyenne 180 000 irrégularités pour recouvrement amiable au judiciaire à ses prestataires externes, ce qui représente pour elle un coût d'environ 2 750 000 euros. C'est évidemment beaucoup trop. C'est la raison pour laquelle la mise en œuvre d'un mécanisme d'amendes admini­stratives est fondamentale.

D'abord, l'amende répond directement à l'infraction commise et évite le sentiment d'impunité de l'auteur des faits. Ensuite, nous économiserons de l'argent inutilement dépensé. J'imagine que personne, dans l'hémicycle, ne peut considérer qu'on peut dépenser inutilement de l'argent. Je ne vise personne.

Ceci est, dans le cadre de la SNCB et d'Infrabel, particulièrement important pour l'économie de moyens.

Enfin, le mécanisme permettra, ce qui me semble au moins aussi important, de désengorger le parquet et les services de police. Ce projet de loi vient donc à point nommé dans un contexte où notre gouvernement se doit d'être une force de proposition, pragmatique et efficace, comme nous le sommes depuis trois ans et demi.

Je ne rentrerai pas dans le détail technique des différentes infractions visées. Je pense toutefois que ce projet de loi permettra de lutter contre des comportements inappropriés à l'intérieur des trains et à proximité de ceux-ci. Je souligne également que le recours à la sanction administrative sera appliqué contre les intrusions sur les voies, qui sont à l'origine de trop nombreux retards. Je me félicite donc de ce projet qui a d'ailleurs réuni une large majorité au sein de notre commission.

En synthèse, mes amis, le temps sera plus bref entre le méfait et la sanction, ce qui me semble essentiel. Deuxièmement, il n'y aura plus d'impunité. L'impunité encourage de nouvelles incivilités. Son absence évite des incivilités ultérieures. Troisièmement, disons-le platement: cela rapportera davantage d'argent pour réparer les incivilités déjà commises.


Laurent Devin PS | SP

Monsieur le président, monsieur le quasiment premier ministre, vous êtes à sa place et vous l'invitez à donner le coup d'envoi du redémarrage du RER. Comme M. Flahaux m'y invite, je m'associe à lui pour vous féliciter de la reprise des travaux qui sont arrêtés depuis de bien trop nombreuses années et cela en raison du manque d'investissement dans le rail.

M. Flahaux m'a également invité à souligner (et c'est vrai) qu'il ne faut pas dépenser d'argent inutilement. Et là, au-dessus de nos têtes – monsieur Miller, vous me voyez venir –, ce n'est pas un ange qui passe mais quelque chose qui se termine par un souci, un avion de chasse! J'en resterai là et je vois que même le ministre en sourit. Mais M. Flahaux étant un collègue de très bonne compagnie, je ne voulais pas le laisser seul avec son enthousiasme.

Monsieur le président, monsieur le quasiment premier ministre, chers collègues, le projet sur les amendes administratives dans le secteur ferroviaire peut être résumé en un seul mot: Dommage! Dommage car le gouvernement avait l'opportunité d'apporter une réponse efficace et équilibrée à l'impunité des comportements dangereux ou incivils dans les gares, les trains et sur les voies. Dommage, car le gouvernement n'avait qu'à reprendre l'équilibre qui existe déjà pour les communes ou les transports régionaux. Un équilibre qui fait la balance entre les droits des justiciables et la nécessité de faire respecter les règles communes de vie en société.

Je m'en étais ouvert en aparté auprès de vous, monsieur le ministre, en vous disant que le sel du texte était vraiment appétissant mais qu'il manquait quelque chose par rapport à nos mineurs et à la vie privée. Je m'en étais ouvert auprès de vous et, malheureusement, nous n'avons pas pu vous convaincre au cours des travaux parlementaires. Ce n'est pas faute d'avoir apporté des amendements et des propositions, avec mes collègues M. Geerts du sp.a et Mme Poncelet du cdH. Mais voilà! Nous n'avons pas eu la force de conviction nécessaire.

Je ne reviendrai pas sur le choix inédit de permettre aux agents constatateurs d'accéder au Registre national. Tant le Conseil d'État que l'Autorité de protection des données (ancienne­ment Commission de la protection de la vie privée) se sont émus d'une telle largesse inédite qui pose des questions en termes de protection de la vie privée.

Par contre, permettez-moi de revenir sur le sort réservé aux mineurs par le projet de loi. C'est une illustration parfaite de l'absence d'équilibre à laquelle je faisais allusion. Alors que les sanctions administratives des communes et celles, par exemple, de la STIB, imposent une médiation pour les infractions commises par les mineurs, le gouvernement a choisi une solution à contre-courant de toute logique pédagogique et éducative.

Chers collègues, le mineur n'aura droit à une médiation qu'après avoir commis cinq infractions. Cette solution est tellement aberrante que nous avons d'abord cru à une coquille dans l'impression du projet. On aurait pu comprendre la solution inverse. Un mineur a-t-il encore droit à une médiation s'il n'a pas adapté son comportement au bout des cinq premières infractions? Des cinq premières médiations? Mais pourquoi le laisser commettre cinq infractions sans entrer en médiation? La raison est simple: elle est financière.

Monsieur le ministre, vous l'assumez: octroyer systématiquement la médiation aux mineurs coûterait effectivement trop cher. L'amende administrative est une délégation du pouvoir régalien. Elle doit être admise avec la plus grande prudence. On ne peut pas la considérer comme une simple formalité pour remplir les caisses de la SNCB et d'Infrabel. Et quand le Commissariat flamand aux droits de l'enfant prend l'initiative de rédiger un avis critique sur un projet de loi, on ne peut pas l'ignorer. Nous ne l'ignorons pas. Pourtant, la majorité n'a pris en compte aucune des remarques formulées tout au long des 12 pages d'un avis circonstancié.

Je ne vais pas refaire le débat qui a eu lieu en commission. Je me contenterai de rappeler deux principes. La Convention relative aux droits de l'enfant impose que les mineurs qui adoptent un comportement contraire à la loi ont droit à des sanctions ajustées avec une finalité pédagogique. Ensuite, l'amende n'est pas une mesure éducative pour un mineur. Neuf fois sur dix, ce sont les parents qui paieront.

Avec mes collègues de l'opposition, nous avons adopté une position constructive en commission. Une vingtaine d'amendements ont été déposés en première et en seconde lecture. Cela constitue la preuve que nous aurions pu soutenir un texte qui respecte les droits de tous, tout en étant bénéfique pour les entreprises ferroviaires, pour la sécurité des travailleurs et des usagers et pour la ponctualité des trains. Mais le gouvernement veut le beurre et l'argent du beurre et oublie qu'un grand pouvoir implique de grandes responsa­bilités.

C'est pour toutes ces raisons que mon groupe et moi-même nous abstiendrons sur un projet de loi qui méritait un meilleur sort.


Veli Yüksel CD&V

Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, met onderhavig ontwerp willen wij overtredingen op en rond de sporen voortaan ook met een administratieve sanctie afhandelen.

Er zijn twee duidelijke hoofdredenen waarom het wetsontwerp nodig is.

Ten eerste, de huidige procedures voor strafrech­telijke afhandeling zijn lang, duur en heel omslachtig en leiden vaak tot straffeloosheid, wat uiteraard niet de bedoeling kan zijn.

Ten tweede, zowel de spoorondernemingen als de parketten steken vandaag veel geld en moeite in de procedures, terwijl die tot weinig doeltreffende maatregelen leiden.

Dergelijke overtredingen kunnen erg grote gevolgen hebben voor de veiligheid en voor de stiptheid. Ik geef een voorbeeld, het spoorlopen. Wij hebben dat ook in de commissie uitvoerig besproken. Reizigers denken misschien dat even over de sporen lopen geen kwaad kan, maar elk jaar zijn er meer dan achthonderd meldingen van spoorlopen, wat gemiddeld ruim zes uur vertraging per dag veroorzaakt. Bovendien lieten vorig jaar zeven spoorlopers het leven en raakten nog eens zeven personen zwaargewond door over de sporen te lopen. De impact op veiligheid en stiptheid is dus heel groot.

Het voorbeeld van spoorlopen toont aan dat overtredingen op en rond de sporen op een andere, betere manier moeten worden aangepakt. De bijkomende administratieve weg is dan ook een goede zaak.

De administratieve afhandeling van overtredingen moet met de nodige aandacht en voorzichtigheid worden aangepakt. De spoorwegondernemingen zullen immers zowel rechter als partij zijn, waardoor de nodige controle en mogelijkheden tot verweer moeten worden ingebouwd.

Dat verklaart ook het grote aantal adviezen dat de commissie voor de Infrastructuur naar aanleiding van voorliggend wetsontwerp heeft ontvangen. Het gaat om adviezen van reizigersverenigingen, personeelsverenigingen, de ombudsdienst voor de treinreizigers en het Kinderrechtencommissariaat.

Mijn fractie is van mening dat met voorliggend wetsontwerp een evenwichtige regeling is uitgewerkt. De huidige lijst van overtredingen in het reglement van de politie op de spoorwegen wordt overgenomen. Sommige bepalingen zijn veeleer vaag. Artikel 9 verbiedt bijvoorbeeld – ik citeer – "om het even welke show  op te zetten".

Dat lijkt ons een te ruime omschrijving. Dat neemt niet weg dat men geen al te specifieke situaties in de tekst mag omschrijven, opdat men steeds adequaat kan reageren, wat ook de specifieke situatie is.


President Siegfried Bracke

Mijnheer Yüksel, de heer Geerts wil u onderbreken.


David Geerts Vooruit

Mijnheer Yüksel, ik ga even in op dat laatste element van uw betoog.

Ik ben het volkomen met u eens dat artikel 9 veel te vaag omschreven is. Maar mag ik u dan vragen waarom u ons amendement om dat artikel aan te passen, niet gesteund hebt?


Veli Yüksel CD&V

Daar kom ik dadelijk op, collega Geerts.

In de commissie hebben wij daar zeer uitvoerig over gedebatteerd, ook met de minister. Het gaat ons vooral om een pragmatische manier van werken. Zo kan men, indien het gaat om een kwestie van vervoerbewijzen, de NMBS na een minnelijke schikking 75 euro betalen. Op dat moment kan de ombudsdienst ook zijn rol spelen. De administratieve sanctie komt pas in het zicht, als de reiziger niet ingaat op de minnelijke schikking.

De commissie voor de Infrastructuur heeft bovendien beslist de verweerperiode op te trekken van 15 naar 30 dagen. Dat moet de betrokken reiziger de garantie bieden dat hij een degelijk verweer kan opmaken, indien hij dat nodig vindt.

Er werd ook extra aandacht geschonken aan de administratieve sanctie ingeval het minderjarigen betreft. Volgens onze fractie wordt die in dat geval terecht opgelegd. Gelukkig konden wij lessen trekken uit de regeling van de GAS-boetes, die trouwens als voorbeeld gebruikt werd bij de uitwerking van het wetsontwerp.

Voor minderjarigen is er altijd recht op een mondeling verweer; er is voorzien in de verplichte bemiddeling en er is beroep bij de jeugdrechtbank mogelijk.

Ik heb er vertrouwen in dat de spoorbedrijven met de nodige aandacht en redelijkheid de minder­jarige overtreders zullen opvolgen en dat zij daarbij een onderscheid zullen maken tussen onvoorzichtigheid, vergetelheid en doelbewuste fraude.

Collega's, onze fractie denkt dat we vandaag een stap in de goede richting zetten om de straffe­loosheid van overtredingen op en rond de sporen aan te pakken. We verwachten dat de minister de toepassing van de wetgeving nauwkeurig zal opvolgen, zodat excessen worden vermeden en de spoorbedrijven de administratieve boetes niet zien als extra inkomstenbron, maar ze vooral aanpakken omwille van de verhoging van de veiligheid op en rond de sporen.

Mijnheer de minister, u mag van mijn fractie verwachten dat ook wij dat secuur zullen opvolgen. Veiligere en stiptere treinen, dat moet het resultaat zijn van het ontwerp, dat wij daarom zullen goedkeuren.


David Geerts Vooruit

Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik zal iets minder lyrisch zijn dan de eerste twee sprekers en het proberen zo zakelijk mogelijk te houden.

De minister had gehoopt dat dit wetsontwerp veel sneller ter stemming had kunnen voorliggen in het Parlement maar, zoals mevrouw  Inez De Coninck daarnet al zei, het nut van de tweede lezing was belangrijk omdat een aantal technische en inhou­delijke aspecten konden worden gewijzigd.

Ik meen dat wij in de commissie een goed debat hebben gevoerd en dat wij onze plicht hebben gedaan door een kritische blik te werpen op het ontwerp, in de hoop dat onze Parlementaire handeling een leidraad kan zijn bij eventuele interpretatiemogelijkheden in een rechtbank.

Zoals ik in de commissie al zei, ben ik, samen met mijn fractie, voorstander van administratieve sancties ter zake. Straffeloosheid kan absoluut niet, laat daar geen twijfel over bestaan. Het is echter zo dat sommige gemeenten admini­stratieve sancties nogal fors hanteren. Ik denk bijvoorbeeld aan de sanctie voor het eten van een broodje op de trappen van een kerk. Mijn vrees was dat dit ook bij de NMBS het geval zou zijn.

Vandaar de volgende fundamentele bedenkingen met betrekking tot de administratieve sancties bij de NMBS en Infrabel.

Ten eerste, alle juridische rechtsmiddelen moeten worden gerespecteerd. De vraag is in welke mate dat uitgangspunt in deze wetgeving nog steeds van kracht is. Ik verwijs naar het advies van de Raad van State waarin staat dat een aantal artikels zeer vaag is. Ik heb in de commissie het aspect hinder besproken. Wat is hinder voor de ene en wat is hinder voor de andere? De heer Yüksel heeft het voorbeeld van de show aangehaald. Daarom hebben wij dat opgenomen in een amendement. Ik vind het goed dat het vandaag wordt aangehaald, maar het is jammer dat het amendement in de commissie niet werd goedgekeurd. Wat de ene interpreteert als leuk, interpreteert de andere als hinderlijk. Dat zorgt in de beoordelingsmarge van dergelijke wetgeving voor juridische onzekerheid.

Ten tweede, het recht op verweer en de termijnen. Het klopt dat dit werd aangepast tijdens de bespreking. De verweerprocedure werd verlengd en dit lijkt mij een goede zaak. Wij moeten oppassen met deze wetgeving. De spoorweg­bedrijven mogen niet, enerzijds, coulant zijn voor zichzelf en, anderzijds, zeer rigide voor de klant. Dit is een risico van de voorliggende wetgeving.

Ten derde, de minister heeft tijdens de bespreking gezegd dat de inhoudelijke opmerkingen en bestraffingen van daden niet echt nieuw zijn, want in de vervoersovereenkomst staat nu reeds dat men aan een aantal modaliteiten moet voldoen als men een ticket koopt. Na de tweede lezing en de verschillende besprekingen blijf ik erbij dat er vandaag nog steeds onduidelijkheid bestaat over ticket C170. Vaak weet men niet waarom men werd beboet of beteugeld. De vrees is dat ook met deze administratieve sancties deze onduidelijkheid niet uit de wereld wordt geholpen.

Ten vierde, de proportionaliteit. Een fundamentele vraag die moet worden gesteld, is of de boet­ebedragen in verhouding staan tot de inbreuken. Wij hebben daarover gediscussieerd. Volgens mij zijn de boetes in se te hoog, zeker ten aanzien van de minderjarigen. Toen ik ter voorbereiding van mijn uiteenzetting de tekst van het ontwerp nog eens las, vroeg ik mij af wat het uitgangspunt was van de opstellers ervan. Elke reiziger lijkt voor hen wel een potentiële inciviek. Inderdaad, men neemt aan dat alle reizigers eventueel een inbreuk kunnen plegen. Ik geef het voorbeeld van het reizen zonder geldig vervoersbewijs, het zwart­rijden. Welnu, iemand die zijn abonnement of zijn kortingskaart vergeet of iemand die een verkeerde trein heeft genomen; zij worden allemaal in dezelfde zak gestopt.

Ten vijfde, wij missen het aspect van de bemiddeling en dit blijkt ook uit het advies van de ombudsdienst. Misschien hadden zij in een hoorzitting hun bedenkingen ook beter zelf kunnen uiten bij dit wetsontwerp. Inzake bemiddeling is de ombudsdienst enkele jaren geleden, onder toenmalig CEO Descheemaecker, volledig buitenspel gezet. Melchior Wathelet heeft toen nog geprobeerd de ombudsdienst te verdedigen. Met het voorliggend document wordt de kans alweer gemist om bemiddeling opnieuw een centrale rol te geven bij het beslechten van geschillen, zeker ten aanzien van jongeren. In de notulen van de ombudsdienst staat ook het voorbeeld van de problemen die zich voordeden met een autistisch kind van dertien jaar. U kunt tegenwerpen dat dit slechts één voorbeeld is, maar daar kan ik tegenover stellen dat de zeer strenge wetgeving ook op slechts enkele voorbeelden gebaseerd is.

Dat brengt mij tot het leeftijdscriterium van veertien jaar. Dat vind ik een fundamenteel probleem.

Voor ons amendement daarover hoopte ik ook de steun te krijgen van de N-VA-fractie, omdat de N-VA in haar eigen wetsvoorstel ook het leeftijdscriterium, met name zestien jaar, naar voren had geschoven. Wij vroegen cijfergegevens in de commissie. Op onze vraag over hoeveel min-achttienjarigen het gaat, antwoordde de minister dat het over 36 432 minderjarigen ging in 2016, als ik mij niet vergis. In het verslag werd er nog een onderscheid gemaakt: voor min-veertienjarigen ging het over 2 784 gevallen, voor jongeren tussen veertien en zestien jaar ging het om 9 993 gevallen en voor jongeren tussen zestien en achttien jaar ging het om 23 655 gevallen.

De fundamentele vraag is hoe wij in onze maat­schappij met jongeren omgaan? Het amendement tot optrekken van die leeftijd tot zestien jaar is het enige amendement dat we vandaag opnieuw hebben ingediend. De fundamentele vraag is met welke bril wij kijken naar de jongeren in onze maatschappij. De huidige meerderheid kijkt met een zeer strenge bril, waardoor de jongeren erg weinig vertrouwen genieten.

Tot slot, wil ik hetgeen wij hier bespreken in een ander perspectief plaatsen. In de memorie van toelichting en ook in de toespraak van enkele collega's kwam aan bod dat er 391 865 inbreuken waren van niet-betaling in 2016. Niemand zal ontkennen dat dit cijfer gigantisch hoog ligt. Sta mij echter toe om dat vanuit een ander perspectief te bekijken. Volgens het jaarrapport van de NMBS zijn er 870 000 reizigers per werkdag. In dat jaarverslag staat dat er 230 miljoen verplaatsingen zijn door reizigers. Wel, als men die 391 865 inbreuken plaatst naast 230 miljoen verplaat­singen, dan komt men uit op 0,0017 %. Er werd ooit een wielrenner betrapt met zero, zero, zero. Als men het cijfer van 391 865 inbreuken hoort, dan lijkt dat gigantisch veel maar bekijk het alstublieft vanuit een ander perspectief.

Wij menen dat men bij bepaalde elementen van dit ontwerp, het perspectief niet in gedachten had. Daarom zullen wij ons, net als in de commissie, onthouden bij de stemming.


Isabelle Poncelet LE

Monsieur le président, monsieur le ministre, faire entrer les infractions en lien avec la sécurité ferroviaire dans le panel des sanctions administratives, c'est important afin d'en finir avec une certaine culture d'impunité. C'est bon pour les accompagnateurs de train. C'est bon pour la SNCB. C'est bon pour les usagers. Nous soutenons donc cette démarche.

Nous regrettons cependant qu'il ne soit proposé une médiation aux mineurs qui fraudent sur leur ticket qu'à la cinquième récidive. C'est insuffisant. On passe ainsi à côté de l'opportunité de mener un travail éducatif et préventif face à des signes avant-coureurs de délinquance. Il faut proposer une médiation dès la première infraction. Il faut éviter que les mineurs s'installent dans des dérives. Nous continuons de penser qu'attendre la sixième infraction, c'est trop tard, les habitudes sont prises.

Il est évident que ces médiations représentent un travail conséquent pour la SNCB; on en a parlé en commission. Nous saluons évidemment ce travail. Il y a plus de 30 000 constats concernant des mineurs de 14 à 18 ans. La SNCB estime que 32 équivalents temps plein sont nécessaires pour le traitement de tous ces dossiers. Le coût qu'impliquent les médiations pour mineurs resterait néanmoins faible face aux recettes engendrées par ces plus de 350 000 infractions pour non-paiement. Ces infractions sont réalisées par les adultes.

La SNCB peut donc supporter cette charge et cette responsabilité sociétale. La SNCB jouerait un rôle vraiment pédagogique et contribuerait davantage à améliorer la société en redressant les situations problématiques de ces mineurs dès la première infraction. C'est pourquoi nous redépo­sons l'amendement que nous avions déposé en commission. Je remercie mon collègue, Laurent Devin, de l'avoir cosigné.

Chers collègues, entendez bien que nous marquons évidemment un intérêt pour ce texte, mais nous regrettons vraiment que l'offre de médiation pour les mineurs soit limitée. Nous nous abstiendrons donc lors du vote.


Aldo Carcaci PP

Monsieur le président, monsieur le ministre, je suis effectivement favorable à l'introduction d'amendes admini­stratives pour les contrevenants, les resquilleurs. Cependant, je pense qu'il serait utile de se pencher également sur la sécurité des agents contrôleurs. Car bien souvent, ils font l'objet de violence verbale, quand ce n'est pas de violence physique, suite à un contrôle positif.

Quand je parle d'"agents contrôleurs", je parle des accompagnateurs de train comme des agents des brigades spéciales de contrôle. Les accompagna­teurs de train sont généralement seuls, ce qui les place parfois dans une situation ingérable. Les agents de la brigade de contrôle sont généralement deux, mais ils procèdent à des contrôles isolément au vu de la demande de rentabilité. Monsieur le ministre, leur sécurité est primordiale et je suis sûr que vous êtes de mon avis.

Je suis conscient que le système d'amendes administratives peut être dissuasif sur le volet préventif. Mais lorsque le principe sera d'applica­tion et connu de tous, il pourrait engendrer un accroissement de la violence.

Au vu des amendements déposés par mes collègues, je remarque qu'on a tendance à défendre les contrevenants, entre autres mineurs. Moi, monsieur le ministre, je préfère mettre l'accent sur la sécurité des agents contrôleurs. Pour ces raisons, je m'abstiendrai.


Ministre François Bellot

Monsieur le président, chers collègues, après un débat très intéressant en commission, qui a surtout porté sur les droits de défense des mineurs, je tiens à rappeler tout le dispositif qui a été mis en place, particulièrement pour les mineurs. Nous étions très attentifs à cette situation.

Tout d'abord, chaque constat est d'office envoyé, pour des jeunes de plus de 14 ans, auprès du procureur du Roi pour le contrôle judiciaire de la procédure. Ensuite, le mineur peut toujours présenter sa défense oralement. Dans les autres cas, c'est par écrit.

Le bâtonnier de l'Ordre des avocats peut intervenir pour désigner un avocat qui puisse assister, avec les parents, le mineur auprès de l'agent sanctionnateur. Le bâtonnier ou le bureau d'aide juridique procède à la désignation de l'avocat.

Il faut savoir que l'agent sanctionnateur est toujours obligé de proposer une offre de médiation, excepté pour le non-paiement des tickets, où c'est à partir de la cinquième infraction dans un délai de douze mois. Pour tous les autres faits, la médiation est proposée dès la première infraction.

Toute une série de balises ont été posées en faveur des mineurs, et ce, à juste titre. C'est quasiment un copier-coller du dispositif pour les infractions et les amendes administratives communales.

Pour ce qui est de la protection des données, nous nous sommes entretenus à ce propos. Il faut savoir que la liste est restreinte et fermée et ne concerne pas tous les agents constatateurs. C'est une liste très fermée qui a été validée par la Commission de la protection de la vie privée. Ces agents au nombre de cinq auront accès à un certain nombre de données. Il faut savoir aussi que les agents qui, aujourd'hui, dressent déjà des constats seront les mêmes qui, demain, continueront à dresser les constats, c'est-à-dire les accompagnateurs, les agents de Securail et bien entendu la police, particulièrement la police des chemins de fer.

Des amendements ont été déposés en commis­sion. Celui relatif au délai et qui avait été déposé par deux partis de l'opposition, je l'ai porté et défendu avec vous pour qu'il soit accepté. Nous avons porté ce délai de quinze à trente jours. Un deuxième amendement important a été déposé: celui des distances des constructions entre les voies et notamment les éoliennes. À la suite de discussions d'ordre technique et d'information, nous avons donc intégré ces amendements dans le projet de loi.

Deux collègues ont évoqué la problématique de la violence à l'égard des agents de la SNCB. D'abord, il y a bien entendu des constats, mais je rappelle tout de même que pour un certain nombre de faits, copie des constats est systématiquement envoyée au procureur du Roi qui dispose de soixante jours pour se saisir de l'affaire.

Je pense que tout acte posé à l'égard d'un agent public, d'un accompagnateur ou d'autres, est inadmissible. Je pense que le dispositif est équilibré. Celui qui est prévu est toujours, bien entendu, sous le contrôle de la justice.

L'adoption du projet de loi sera le point de départ d'une nouvelle façon de rendre effective l'application des amendes sur des faits déjà constatés. Dans le chef de la SNCB et d'Infrabel, il s'agit de faire une campagne d'information sur l'existence de ce nouveau processus de perception d'amendes administratives, et je les ai invitées à le faire. Ainsi, cela servira de prévention contre ce genre d'actes. Dorénavant, tous ceux qui commettront des faits et qui, jusqu'à présent, avaient l'impression que l'impunité régnait, verront cette période se terminer.

Plusieurs mandataires ici présents sont des mandataires communaux et ils savent combien cette action de sensibilisation est importante. Je pense qu'il faut faire de la prévention et de la sensibilisation. Il convient bien entendu de s'assurer de l'application des sanctions, et de les accompagner des balises qui ont été indiquées dans le projet de loi, tant pour les adultes que, peut-être, pour les mineurs entre 14 et 18 ans.

Je compte beaucoup sur la mise en oeuvre pragmatique de ce projet de loi. J'ose compter sur la sagesse des parlementaires qui apporteront leur soutien à ce projet tellement attendu par les deux entreprises publiques qui sont impatientes de mettre les choses en oeuvre rapidement. Il ne s'agit pas tellement des sanctions, mais d'abord des effets de prévention qu'elles entraîneront.


Laurent Devin PS | SP

Monsieur le président, je tiens à remercier M. le ministre pour sa réponse. Je crois que vous apportez ici des éléments pour l'avenir. Je pense que vous prenez bien conscience des difficultés que le texte présente.

Vous nous parlez de prévention, vous appelez à la sagesse des députés-bourgmestres et vous savez combien ils sont sages. Ils sont sur le terrain et ils peuvent apporter leur connaissance du terrain. Nous sommes bien d'accord.

Quant à la remarque, non pas de votre part, monsieur le ministre, mais d'autres collègues, qui peuvent opposer le fait de ne pas payer un ticket à la violence que peuvent subir les agents publics, il ne faut pas opposer cela.

Qui peut se réjouir de la violence? Qui peut se réjouir de la haine sinon des personnes qui en font le sel de leur action politique? Mon groupe n'en est pas, nous ne nous opposerons pas à votre texte. Vous n'êtes pas allé aussi loin que souhaité; nous avons pu vous expliquer pourquoi. Vous nous avez répondu et je vous remercie. Nous nous abstiendrons.