Proposition 54K1865

Logo (Chamber of representatives)

Projet de loi modifiant la loi du 3 novembre 2001 relative à la création de la Société belge d'Investissement pour les Pays en Développement et modifiant la loi du 21 décembre 1998 portant création de la "Coopération technique belge" sous la forme d'une société de droit public.

General information

Submitted by
MR Swedish coalition
Submission date
May 30, 2016
Official page
Visit
Status
Adopted
Requirement
Simple
Subjects
economic development development policy development aid developing countries

Voting

Voted to adopt
CD&V Open Vld N-VA LDD MR VB
Voted to reject
PVDA | PTB
Abstained from voting
Groen Vooruit Ecolo LE PS | SP DéFI PP

Contact form

Do you have a question or request regarding this proposition? Select the most appropriate option for your request and I will get back to you shortly.








Bot check: Enter the name of any Belgian province in one of the three Belgian languages:

Discussion

July 14, 2016 | Plenary session (Chamber of representatives)

Full source


President Siegfried Bracke

De heer Peter Luykx, rapporteur, verwijst naar het schriftelijk verslag.


Rita Bellens N-VA

Mijnheer de minister, u hebt de BIO in de commissie terecht een krachtig instrument van de internationale samenwerking genoemd. Onze fractie is er ook van overtuigd dat de kracht van de private sector, naast die van alle andere sectoren, het Zuiden op duurzame wijze mee kan ontwikkelen. Investeren in de lokale private sector maakt daar een belangrijk deel van uit, net als het verlenen van technische assistentie om onze expertise op het vlak van micro-ondernemingen, kleine en middelgrote ondernemingen te delen. Omgekeerd is het openstellen van de BIO voor private investeerders een krachtige wijze om onze ondernemers te begeleiden bij hun initiatieven in het Zuiden.

Wij zijn het met u eens dat de bestaande wet op de BIO een aantal aanpassingen kan gebruiken om beter om te gaan met globale ontwikkelen op het vlak van de internationale samenwerking: de SDG’s, afspraken in het kader van Financing for Development en recent nog de Panama Papers. Wij verlenen dan ook graag onze steun aan bepaalde verduidelijkingen in de BIO-wet. Als er één boodschap is, is het wel die van de SDG’s en de Financing for Developmentconferentie, waar werd uitgedragen dat ontwikkeling vandaag een globaal en universeel verhaal is en niet langer een Noord-Zuid-verhaal of een zuiver ODA-gedreven verhaal.

Daarom is het interessant dat de BIO de mogelijkheid krijgt om ook in ons land fondsen op te zetten, die vervolgens investeringen kunnen uitvoeren in ontwikkelende landen. Die manier van werken kan katalyserend werken voor de relaties tussen onze ondernemers en ondernemers uit de ontwikkelende landen. Bovendien is het meer dan een goede zaak dat u er ook voor zorgt dat zelfs de kleinste starters kunnen profiteren van technische assistentie door het wegnemen van de 50/50-verdeling voor de bekostiging van de technische assistentie en de BIO zelf de grootte laat bepalen van het assistentiebudget dat zij op zich neemt. Dat wakkert zeker de ondernemingszin in de interventielanden aan.

Wij hopen dan ook dat het ontwerp een eerste stap is naar een meer doorgedreven samenwerking tussen ons land en de partnerlanden op het vlak van de private sector. Onze partners in het Zuiden hebben er alle belang bij dat het bedrijfsleven er kan groeien. Ook onze bedrijven kunnen daarbij helpen en zouden volop moeten worden ondersteund als zij de stap naar het Zuiden willen zetten.

U kunt dan ook op onze steun voor het ontwerp rekenen, mijnheer de minister.


President Siegfried Bracke

Chers collègues, avant de passer la parole à M. Miller, on vient de me signaler que notre collègue, Philippe Pivin, est devenu grand-père en ce moment même d'une petite-fille, Elsa.


Richard Miller MR

Monsieur le président, monsieur le ministre, suite à la Conférence sur le financement du développement et l'Agenda 2030 pour le développement durable, ayant respectivement eu lieu à Addis-Abeba et à New York, la loi du 20 juillet 2014 qui organise et structure notre coopération sur un plan bilatéral et multilatéral devait être modifiée.

À travers la réforme que vous portez, plusieurs éléments législatifs ont évolué afin de refléter au mieux le nouveau paradigme de développement. À cet égard, le secteur privé, les pouvoirs publics, la société civile ont un plus grand rôle à jouer dans la mise en œuvre de l'Agenda 2030 pour le développement durable. Notre cadre législatif doit en ternir compte.

Monsieur le ministre, au vu de ce nouveau paradigme, le MR soutient le projet du gouvernement ainsi que la démarche de participation du secteur privé. Les pays du Sud ont en effet un réel besoin de croissance inclusive et durable et nous sommes convaincus que parvenir à engager le secteur privé doit être considéré comme le principal moteur du progrès dans les pays en développement.

Grâce à BIO, la Belgique a la possibilité de renforcer les entreprises privées locales. C'est essentiel. Les modifications amenées par la réforme cadrent parfaitement avec l'accord gouvernemental qui recommandait la stimulation du secteur privé, comme moteur de la croissance économique, par le biais notamment de l'amélioration du climat d'investissement dans les pays partenaires. En outre, la loi stipule que seront sélectionnés les investisseurs privés soucieux de l'impact social et environnemental de leurs financements. Je souligne que la nouvelle législation laisse indemne le contrat de gestion et la contribution annuelle de l'État belge à BIO. Ce sont les raisons pour lesquelles notre groupe soutient votre projet.


Els Van Hoof CD&V

Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega’s, ook ontwikkelingssamenwerking ontsnapt niet aan de steeds snellere veranderingen in de globaliserende wereld. De SDG’s hebben de plaats ingenomen van de MDG’s en de klassieke ontwikkelingshulp, zoals wij die in de voorbije decennia gekend hebben, heeft plaatsgemaakt voor een nieuwe ontwikkelingshulp, op grond van een nieuw paradigma, zoals u terecht stelt in de memorie van toelichting inzake de BIO. Ook de partnerlanden zelf spelen een veel grotere rol in de ontwikkelingssamenwerking.

Het Belgisch wetgevend instrumentarium is, ten gevolge van de ABOS-schandalen, sinds het einde van de jaren 90 grondig gewijzigd. Het implementeerde de op dat moment gangbare nieuwe inzichten en was, in een internationaal kader, zeer progressief. Ondanks de vooruitziendheid en de moderniteit kan ook ons instrumentarium niet ontsnappen aan maatschappelijke veranderingen en nieuwe inzichten. Het is een goede zaak, mijnheer de minister, dat u daartoe de nodige initiatieven neemt, en u hebt er al talrijke genomen, zodat onze ontwikkelingssamenwerking up-to-date blijft.

Met het voorliggende initiatief wil u tegemoetkomen aan het nieuwe ontwikkelingsparadigma, dat vastgesteld werd in Addis Abeba, rond ontwikkelingsfinanciering, maar ook in New York, rond de SDG’s. U wil nog meer dan voorheen inspelen op de rol van de private sector in ontwikkelingslanden. Ook ik ben ervan overtuigd dat de private sector in ontwikkelingslanden een belangrijke rol kan spelen. Om daadwerkelijk vooruitgang te boeken, is economische groei noodzakelijk, op voorwaarde dat deze, zoals u altijd terecht stelt, inclusief is en dat met andere woorden ook de grote groep armen in het Zuiden van deze economische groei kan profiteren en in staat zal zijn om een menswaardig bestaan uit te bouwen.

Dat neemt echter niet weg dat men toch vragen mag blijven stellen bij de legitimiteit, de effectiviteit en de efficiëntie van de private sector in ontwikkelingslanden alsook van de instrumenten die daarvoor, ook in België, worden gebruikt.

De voorbije jaren was de kritiek, overigens terecht, dat de BIO enkel en alleen op de financiering van winstgevende projecten gericht was, waardoor het ontwikkelingsrendement – wat uiteindelijk de doelstelling voor de BIO zou moeten zijn – steeds meer ondergesneeuwd geraakte. Het is een goede zaak dat u conform het regeerakkoord de BIO ertoe zult verplichten meer werk te maken van investeringen met een sterkere focus op ontwikkelingsrendement. Alleen om die reden zal CD&V het voorliggend ontwerp goedkeuren.

Mijnheer de minister, wij zullen dat echter niet blindelings doen. Er is immers een aantal bezorgdheden. In het voorliggend wetsvoorstel staan immers een aantal punten die voor interpretatie vatbaar blijven, omdat ze nog niet sterk genoeg worden geformuleerd. Daarom zal CD&V nauwgezet blijven opvolgen of de impact op ontwikkeling en de relevantie inzake ontwikkeling door de BIO daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Daarom zou het nuttig en wenselijk zijn dat de definities in een nog goed te keuren beheerscontract van de BIO duidelijk zouden worden gedefinieerd, zoals ik in de commissie terecht al stelde.

Ik haal een drietal punten aan die voor ons in het beheerscontract belangrijk zijn.

U hebt zowel in de memorie van het ontwerp als tijdens de bespreking in de commissie herhaaldelijk gesteld dat er een sterkere focus op ontwikkelingsrendement komt te liggen. Er zijn nog maar weinig instanties in geslaagd het ontwikkelingsrendement goed te definiëren. Het ontwikkelingsrendement is nochtans het belangrijkste aspect voor de BIO. Hier knelt volgens mij echter het schoentje. Private investeerders, die u meer wenst aan te trekken, zijn immers begrijpelijkerwijze vooral geïnteresseerd in een zo hoog mogelijk financieel rendement met zo min mogelijk risico’s. Echter, investeringen in ontwikkelingslanden, meer in het bijzonder in fragiele landen, zoals u ze zelf naar voren schuift en waarvoor wij in ons ontwikkelingsbeleid hebben geopteerd, houden grote risico’s in, zowel qua succes als qua financieel rendement. Daarom zou het nuttig en wenselijk zijn indien men ontwikkelingsrendement duidelijk zou definiëren in het nog goed te keuren beheerscontract van BIO.

Ten tweede, verwijs ik naar het belangrijke artikel 3 van het ontwerp dat bedrijven definieert die aanspraak kunnen maken op de middelen van BIO. Als men dit artikel leest, dan kan bijna elke onderneming die gevestigd is in één van de interventielanden de nodige middelen van BIO aanvragen. Daarom moet er duidelijkheid komen welke ondernemingen hier helemaal geen aanspraak op kunnen maken. Als men het artikel leest, is het wel zeer uitgebreid. Mijn fractie dringt er dan ook op aan om dit duidelijk te stellen, ook in het beheerscontract.

In hetzelfde artikel 3 verwijst men ook naar het feit dat men ondersteuning zal geven in interventielanden aan ondernemingen die bijdragen aan de strijd tegen de klimaatverandering in die landen. Zij kunnen ook aanspraak maken op steun van BIO. Betekent dit dat een bedrijf dat zonnepanelen legt om op die manier goedkope eigen energie op te wekken, aanspraak kan maken op gelden van BIO? Als dit het geval is, kan men dit niet opvatten als een financiering van bedrijven met middelen van ontwikkelingshulp. Is in dit geval overigens de meerwaarde voor de mensen in het Zuiden zelf wel merkbaar? Ook hier moet meer duidelijkheid komen binnen het nieuwe beheerscontract van BIO.

Ten derde, blijven er ook nog altijd vragen rijzen over de hoogte van het bedrag dat door BIO wordt toegekend. Dat ligt nog altijd vrij hoog. Bij de oprichting in 2001 was de primaire doelstelling de lokale, private sector, de kleine en middelgrote ondernemingen waar ook u naar verwijst. Als men dan kijkt naar de bedragen, gaat het minstens over een miljoen euro waar toch een rendement moet tegenover staan. Dan vraag ik mij af of aan die micro- en kleine ondernemingen niet voorbij wordt gegaan. Het kan natuurlijk wel op indirecte manier, via fondsen waarin BIO zal participeren.

Zoals reeds aangestipt, waren het net die ondernemingen waarop BIO zich moet focussen, die misschien niet in aanmerking zullen komen. Grote ondernemingen beschikken immers over voldoende eigen middelen en andere opties op de kapitaalmarkt om investeringsmiddelen te genereren. Daarom dringen wij toch aan op een zekere coherentie met andere actoren en ngo’s. Daar hebt u ook naar verwezen in de memorie van toelichting. Ook in uw antwoord in de commissie hebt u gesteld dat u dat belangrijk vindt. Echter, dat werd nog niet gedefinieerd in de wet. Dat moet nog veel meer gespecificeerd worden in het nieuw beheerscontract.

De ngo’s hebben duidelijk iets bij te dragen, maar de afstemming met BIO is vandaag enkel gericht op een informele babbel. Ik denk dat het heel krachtig is als u de coherentie sterker in de geïntegreerde werking zou realiseren, door samen met de ngo’s en samen met BIO na te gaan op welke manier er op overheidsniveau samengewerkt kan worden in die landen. Ook die coherentie moet in het beheerscontract nog gedefinieerd worden.

U hebt ook heel wat bijkomende opdrachten gegeven aan BIO. Ik denk dat het goed is dat u ook in de nodige adequate middelen voorziet, evenals voldoende gekwalificeerd personeel. Vandaag beschikt BIO over 40 miljoen euro, inbegrepen het budget voor onder andere subsidies en kapitaalinvesteringen. Aangezien er heel wat nieuwe opdrachten zijn, denk ik dat het nodig is om over goed gekwalificeerd personeel te kunnen beschikken. Daarom hoop ik dat u er in de begrotingsonderhandelingen in slaagt om verder te streven naar die 0,7 %.

Mijnheer de minister, de CD&V-fractie zal dit ontwerp goedkeuren omdat de grote krijtlijnen conform het regeerakkoord zijn.

U hebt via BIO de intentie om een wezenlijke bijdrage te leveren aan de economische ontwikkeling van de landen in het Zuiden en daardoor de zelfredzaamheid te versterken. Onze fractie is daar absoluut voor.

De modaliteiten en de wijze waarop BIO dit zal doen, moeten echter nog verder worden gespecificeerd in het te onderhandelen beheerscontract. Wij zullen daarop verder toezien en dit in de commissie blijven opvolgen.


Tim Vandenput Open Vld

Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, dit wetsontwerp maakt een vernieuwend beleid mogelijk, dat aangepast is aan een veranderende wereld en een veranderend internationaal ontwikkelingsbeleid.

BIO heeft daarin zeker een rol te spelen. Voor de liberalen is de private sector een belangrijk aspect van internationale ontwikkeling. Dit kan een win-win zijn. Ook in onze partnerlanden is duurzame economische ontwikkeling en groei het beste instrument in de strijd tegen armoede en tegen de vele problemen waarmee deze maatschappijen worden geconfronteerd.

Ons beleid moet zoveel mogelijk structureel onderbouwend werken en ervoor zorgen dat individuen hun lot in eigen handen kunnen nemen om hun familie en hun omgeving te verbeteren.

Als wij privé-investeerders van bij ons via BIO kunnen laten meestappen in een verhaal dat niet alleen rendement nastreeft, maar ook kijkt naar de impact op de bevolking en het milieu, kan dat alleen maar een positieve wending zijn.

Ik benadruk ook dat het belang van de digitalisering bij de ontwikkeling van ontwikkelingslanden cruciaal is. De manieren waarop dit kan gebeuren, kunnen bij wijze van spreken morgen nog worden bedacht. De mogelijkheden daar zijn enorm, zij het in de landbouw, de stedenplanning of in de gezondheidszorg.

Het is dus belangrijk dat wij onze instrumenten flexibiliseren om dit ook op het terrein mogelijk te maken. Wij moeten blijven werken aan het bredere kader dat zulke ontwikkeling mogelijk maakt.

Dit wetsontwerp, mijnheer de minister, past volledig in die logica. Daarom zal onze fractie uw wetsontwerp steunen.


Dirk Van der Maelen Vooruit

Mijnheer de voorzitter, collega’s, in de commissie hielden de minister en ik een discussie over artikel 8 van het wetsontwerp, dat een artikel 3quinquies in de BIO-wet invoegt. De discussie ging over de vraag of de deur naar fiscale paradijzen als interventieland wel of niet dicht is.

Mijnheer de minister, ik heb dit artikel opnieuw bekeken en ik blijf bij mijn standpunt dat als gevolg van het nieuwe artikel dat u invoegt een land als interventieland kan fungeren indien het minder dan 5 jaar de OESO-standaarden niet heeft nageleefd. Een land dat aan die voorwaarde voldoet, is bijvoorbeeld Panama. Als gevolg van uw tekst zal Panama als interventieland, of als land waar een tussenstructuur van BIO gehuisvest wordt, kunnen fungeren, omwille van het feit dat Panama minder dan 5 jaar niet-conform de OESO-standaarden is.

Bij het onderzoek van uw tekst stuitte ik op artikel 3quinquies, § 2, waarin sprake is van een lijst die bij koninklijk besluit moet worden vastgelegd, een lijst die vastlegt welke landen bedoeld worden in artikel 307 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen.

Misschien kan ik niet goed zoeken, dat sluit ik niet uit, maar ik heb dat koninklijk besluit niet gevonden. Mijnheer de minister, bestaat er zo’n koninklijk besluit? Indien dat niet het geval is, bent u als minister van Financiën twee jaar in gebreke gebleven om dat te nemen.

Om de problemen die ik nu gesignaleerd heb op te lossen, heb ik een amendement ingediend waarin gesteld wordt dat de uitzondering van 5 jaar die u invoegt alleen mag slaan op de minst ontwikkelde landen en op landen met een laag inkomen.

Als wij dat doen, dan bereiken wij de doelstelling die u zichzelf hebt gesteld, met name ervoor zorgen dat ontwikkelingslanden zoals Congo, Rwanda, Burundi – ik kan de 11 andere partnerlanden ook opsommen – die ook nog niet voldoen aan de OESO-standaarden, toch als interventieland kunnen fungeren. Dat willen wij behouden, maar wij nemen het niet dat landen die een palmares van notoir fiscaal paradijs hebben, dankzij de nieuwe tekst die u voorstelt, kunnen fungeren als interventieland van de BIO of als land waar een tussenstructuur via dewelke de BIO werkt, wordt gehuisvest.

Daarom zullen wij straks ons amendement ter stemming voorleggen. Als het amendement niet wordt goedgekeurd, dan zullen wij het wetsontwerp niet goedkeuren, mijnheer de minister, omdat u deuren naar fiscale paradijzen opent.


Benoît Hellings Ecolo

Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, lors des discussions en commission, nous avons abordé une question intéressante, à savoir qui peut financer la coopération au développement et pour qui ce financement peut-il intervenir?

BIO permet, depuis un certain nombre d'années, au secteur privé – les écologistes souhaiteraient que cela puisse être également le cas pour les particuliers – de financer la coopération au développement. En effet, il existe en Belgique une épargne privée extrêmement importante puisqu'il est question de plus ou moins 260 milliards d'euros. Or, nous savons que, dans notre pays, il y a des investisseurs qui recherchent des investissements qui ont du sens, qui portent un projet. Dans ce cas, il s'agit de développer le Sud. Et BIO pourrait rendre cela possible.

Qui peut investir? Le secteur privé. Je vous encourage donc vivement à travailler, à l'avenir, à un cadre législatif qui permettrait le crowdfunding et ainsi d'agglomérer une épargne privée qui pourrait investir dans les micro-entreprises, dans le développement en Afrique ou ailleurs dans le Sud.

Je concentrerai mon intervention sur un élément, à savoir pour qui? En relisant le rapport, mon attention a été attirée sur la modification que vous apportez via l'article 4, § 3, qui précise que BIO a pour objet social d'investir directement ou indirectement dans le développement des micro-entreprises, des petites et moyennes entreprises et des "entreprises établies dans les pays d'intervention".

Je partage ici les mêmes craintes que Mme Van Hoof. En ne mentionnant que les termes "entreprises établies dans les pays d'intervention", cela sous-entendrait que l'on pourrait étendre le financement de BIO à toute entreprise appartenant au secteur agricole, y compris à des entreprises de l'agrobusiness et du grand business. J'attends donc que vous me donniez des précisions à ce sujet.

Vous savez qu'il existe une controverse entre le secteur de la coopération, en particulier vos services, et le monde associatif de la coopération au développement, autour de deux entreprises, à savoir Feronia en RDC qui produit de l'huile de palme, qui est une entreprise cotée en bourse et qui a bénéficié de budgets de l'aide au développement, et Addax Bioenergy qui produit du bioéthanol à partir de la canne à sucre. Il ne s'agit pas là de micro-entreprises ni de petites et moyennes entreprises. Ce sont clairement des entreprises de très grande taille avec un objectif qui n'est pas un objectif de durabilité.

Si BIO finance des entreprises de l'agrobusiness, elle rate sa cible. J'aimerais que vous puissiez préciser ici que l'interprétation que je fais du troisième paragraphe de l'article 4 n'est pas correcte et que, dès lors, selon la loi actuelle, BIO ne pourrait pas investir dans les entreprises que je viens de citer et dans d'autres entreprises de grande taille qui font des agrocarburants. Le fait de produire des agrocarburants privilégie une industrie exportatrice. Or l'objectif de la Coopération au développement, en particulier depuis que la Coopération technique belge a rédigé une note sur la sécurité alimentaire en 2010, est d'investir dans des projets qui favorisent l'agriculture familiale et des projets économiques, qui visent au développement du commerce local, de l'agriculture et de l'économie locale. Si on ne parvient pas à atteindre cet objectif, BIO raterait sa cible.

Pour le reste, nous partageons les mêmes craintes que lorsque la loi a été créée il y a deux ans et demi. Par contre, nous restons favorables à l'idée que la coopération au développement soit aussi l'affaire de tous les citoyens et de tous les petits investisseurs, y compris les petits épargnants, les petits indépendants, les petits entrepreneurs belges qui peuvent aider ici ou là-bas des petits entrepreneurs du Sud.


Gwenaëlle Grovonius PS | SP

Monsieur le ministre, ce projet de loi vise à réformer une nouvelle fois BIO pour répondre à la volonté de ce gouvernement et à votre volonté en particulier de miser sur le développement du secteur privé dans les pays du Sud pendant que le secteur public, lui, malheureusement passe de plus en plus au second plan.

Pour rappel, après plusieurs scandales, BIO avait été profondément réformée par le ministre Labille. Cette réforme avait alors été saluée par le secteur comme répondant aux dérives constatées dans le passé, notamment dans la sélection des projets ou dans le recours aux paradis fiscaux dont la presse s'était fait l'écho, tout en améliorant le rôle de BIO, en cohérence avec l'action de notre coopération belge et au service notamment de la sécurité alimentaire.

Par cette réforme, BIO ne pouvait plus jouer cavalier seul au sein de la coopération belge. Dès lors, nous ne comprenons pas bien cette nouvelle réforme proposée aujourd'hui ni sa valeur ajoutée après seulement trois ans. Au contraire, on a l'impression que l'on ouvre à nouveau et petit à petit la boîte de Pandore. Le risque est bien réel d'introduire le même flou qui avait permis, avant la réforme Labille, des dysfonctionnements ou des incohérences entre les méthodes qui étaient utilisées, les modes de fonctionnement et le choix de certains projets.

Si la recherche de souplesse est bien évidemment importante et que je peux la comprendre, de nombreuses questions que j'ai posées en commission sont restées sans réponse. Pourquoi, monsieur le ministre, assouplir ainsi les conditions relatives aux paradis fiscaux? Qui va contrôler les fonds d'investissement qui sont rendus possibles par ce projet? Qui veillera à la cohérence des projets ainsi sélectionnés? Au niveau de BIO, et là je rejoins ma collègue, il y a finalement très peu de personnes qui sont chargées du contrôle et du suivi. Du personnel supplémentaire va-t-il être engagé pour réaliser toutes ces nouvelles missions?

Par ailleurs – et là je rejoins les craintes de mon collègue Hellings —, monsieur le ministre, vous connaissez l'attachement fort et historique de mon groupe pour la sécurité et la souveraineté alimentaire. Malheureusement, il semblerait que ce projet permette une extension du champ d'application de BIO en l'étendant à toute entreprise dans le secteur agricole, dont les grandes entreprises de l'agrobusiness, avec les dérives possibles que l'on connaît.

J'aimerais dès lors, monsieur le ministre, que vous puissiez nous garantir ici, pour que ce soit inscrit noir sur blanc dans le rapport, que cette extension ne portera nullement atteinte à l'orientation de la note Agriculture et Sécurité alimentaire, qui cible en priorité l'agriculture familiale durable. Je crains que la cohérence des politiques ne soit mise à mal.

J'avais déposé des amendements pour faire en sorte que ce ne soit pas le cas. Le premier de ceux-ci visait un meilleur contrôle du détail des activités économiques, pays par pays. Le deuxième visait un élément très important, à savoir le contrôle accru des impôts afférents à ces activités économiques payés par ces entreprises qui ont bénéficié de financements, d'investissements ou de subsides de la part de BIO. Et, enfin, le troisième amendement visait à assurer un meilleur contrôle parlementaire des activités financées par BIO.

Mes amendements, ainsi que ceux de mes collègues, ont malheureusement été tous rejetés. Bien évidemment, cela n'améliore pas la cohérence des politiques. Ce n'est pas un bon signal vis-à-vis de la transparence. Ce n'est pas un bon signal vis-à-vis du respect de nos priorités, que ce soit en matière de développement durable, de droits humains et de cohérence des politiques. C'est pourquoi, monsieur le ministre, vous comprendrez que mon groupe s'abstiendra aujourd'hui, comme il s'est abstenu en commission.


Minister Alexander De Croo

Mijnheer de voorzitter, ik zal antwoorden in volgorde van de opmerkingen die gemaakt zijn.

Je vais regrouper les remarques de Mme Bellens et de M. Miller. En effet, vous soulignez le fait que le secteur privé a un rôle important à jouer dans le développement. Les objectifs de développement durable parlent justement du fait qu'il faudrait passer from billions to trillions. Si nous voulons être sûrs d'éliminer la pauvreté dans le monde entier avant 2030, nous devrons non seulement nous tourner vers les pouvoirs publics mais aussi vers la société civile et certainement vers le privé.

Als we naar de cijfers kijken, stellen we vast dat in de ontwikkelingslanden 60 % van het bbp, 80 % van de financieringsstromen en 90 % van de tewerkstelling wordt gecreëerd door de private sector. De enige manier waarop men mensen op een duurzame manier uit de armoede kan halen, is door ervoor te zorgen dat er een duurzame, maar ook inclusieve economische groei komt. Als die economische groei er niet is, als de private sector zijn plaats niet krijgt, dan kan men nooit op een duurzame manier mensen uit de armoede tillen.

Mevrouw Van Hoof, u zegt dat er enkel zou worden gekeken naar winstgevende projecten vanuit het perspectief van de private sector. Ten eerste heeft BIO de mogelijkheid om bepaalde projecten goed te keuren die nul economisch rendement halen. Het is dus mogelijk om projecten met nul rendement goed te keuren, als men ervan uitgaat dat het rendement op het gebied van ontwikkeling sterk genoeg is.

Ik ben het er ook niet mee eens dat de private sector enkel op zoek is naar een maximaal economisch rendement. Men ziet vandaag doorheen heel Europa dat de sector van impact investing zich zeer sterk aan het ontwikkelen is. In België is die nog minder ontwikkeld voor het moment, maar het is niet zo dat investeerders of de private sector puur naar economisch rendement kijken. Meer en meer begint men ook te kijken naar andere elementen op het gebied van ontwikkeling en dat is een eerder goede zaak.

U zegt dat een aantal zaken voor interpretatie vatbaar is, bijvoorbeeld de impact op ontwikkeling. Ik zou toch graag een element vermelden dat BIO in zijn evaluatie gebruikt. BIO kijkt naar wat men noemt de development rating. Die heeft een aantal criteria waarnaar moet worden gekeken. Elk van die zeven criteria moet bekeken worden.

Men moet kijken naar lokale economische groei. Men moet kijken naar de mogelijkheid van innovatie of consolidatie voor de private sector. Men moet kijken naar de impact op voedselzekerheid.

Je sais que c'est important pour la collègue Grovonius. L'impact sur la sécurité alimentaire constitue l'un des critères d'évaluation du projet.

Men moet kijken naar de toegang tot basisgoederen en basisdiensten. Men moet kijken naar de impact op de vermindering van de klimaatverandering. Men moet kijken naar het verbeteren van de best practices op het gebied van ESG. Men moet, ten slotte, ook kijken naar de impact op het gebied van gendergelijkheid.

Dat zijn allemaal elementen die vandaag door BOI bij het evalueren van projecten worden gebruikt. Het is heel duidelijk dat niet alleen naar een economisch rendement wordt gekeken. Dat zijn zaken die in het beheerscontract staan, maar misschien moeten wij een aantal zaken in een volgend beheerscontract scherper stellen. Daar ben ik absoluut niet tegen.

U merkte ook op dat BIO op het gebied van investeringen een aantal minima heeft en dus niet in heel kleine projecten of zelfs in microfinanciering kan investeren.

Dat is correct. Dat is ook, omdat BIO natuurlijk heel hoge transactiekosten zou hebben. Indien u wil dat BIO ook rechtstreeks in heel kleine projecten investeert, moet u er wel rekening mee houden dat de kosten, om dergelijke projecten te evalueren, bij BIO relatief hoog zijn. Dat zou betekenen dat de overheidskosten buitensporig hoog zouden worden ten opzichte van wat kan worden geïnvesteerd.

Dus wordt daarvoor van indirecte investeringen gebruikgemaakt, wat u zelf ook hebt aangehaald. Ze worden soms fund of funds genoemd. Er wordt daarbij geïnvesteerd in fondsen, die daarna verder investeren. Dat is normaal. Wij merken dat ook andere investeringsfondsen van andere landen vaak die methode gebruiken.

Een laatste punt gaat over de vraag wie op projecten of op financiering van BIO aanspraak kan maken.

Dat is vandaag relatief breed gedefinieerd en is natuurlijk ook een verantwoordelijkheid van de raad van bestuur. Wij moeten BIO ook vertrouwen geven. Er wordt aan BIO een bepaald wettelijk kader gegeven dat in een beheerscontract wordt gepreciseerd.

Voor mij moet een wet algemeen genoeg zijn. Het kan hier niet de betrachting zijn in een wet allerlei heel specifieke elementen in te voeren. Dat zorgt er immers voor dat een wet, ten eerste, quasi onwerkbaar wordt en, ten tweede, een zekere tijdloosheid verliest. Wij kunnen vandaag een aantal actuele bezorgdheden in de wet plaatsen, maar in dat geval moet de wet bijna elke twee of drie jaar worden gewijzigd, wat niet de juiste methode is.

Een beheerscontract is daarvoor een veel beter instrument. De verantwoordelijkheid van bestuurders en van een raad van bestuur is een belangrijk element.

Mijnheer Van der Maelen, wij hadden in de commissie inderdaad een meningsverschil en ik stel vast dat wij dat meningsverschil nog altijd hebben. Ik heb in de commissie heel wat zaken vermeld die ook in het verslag staan, maar ik wil die hier zeker opnieuw vermelden.

Het is heel duidelijk dat de BIO als opdracht heeft ervoor te zorgen dat de ontsporingen uit het verleden, met investeringen via fiscale paradijzen, niet meer gebeuren. Constructies met illegale of illiciete financiële stromen die alleen tot doel hebben om het betalen van belastingen die moeten worden betaald, te vermijden, aanvaarden wij bij de BIO niet meer. In het verleden hebben wij daarmee problemen gehad. De huidige wet zet in mijn ogen de deur daarvoor absoluut niet open. De huidige wet vermeldt een lijst van 52 landen waarbinnen interventies mogen gebeuren. U spreekt over Panama. Panama staat niet in de lijst van 52 interventielanden.

U maakte melding van een KB dat u niet terugvond. Het gaat volgens mij over het KB van 1 maart 2016, met een lijst van 30 landen die vandaag geen of een zeer lage vorm van belasting kennen. Het is zeer duidelijk dat op geen enkele manier van die 30 landen gebruikgemaakt mag worden. De landen op die lijst staan niet tussen de 52 interventielanden. Dat is een bijkomende grendel die vandaag bestaat.

Waarom maken wij een opening naar de lijst van het Global Fund, die de OESO zou maken? Het initiatief van het Global Fund houdt in dat men aan bepaalde landen vraagt waarom zij niet in onderhandeling zouden gaan met de OESO om goedgekeurd te worden als landen die wel degelijk de regels respecteren. Die landen zijn daartoe niet verplicht. Heel wat van de 52 interventielanden hebben die inspanning vandaag nog niet gedaan. Wil dat daarom zeggen dat die landen vandaag allerlei constructies toelaten die wij niet zouden aanvaarden? Nee, die analogie mag men niet meteen maken.

Ik neem als voorbeeld een land dat in interactie wil gaan met de OESO en zich in het proces wil inschrijven om zeker in orde te zijn. Stel dat volgens de OESO dat land op het eerste gezicht nog niet in orde is, maar over een periode van vijf jaar beschikt om de zaken op orde te krijgen. Het zou van ons een onwaarschijnlijk teken van wantrouwen zijn als deze landen niet meer met ons kunnen werken aangezien zij de stap hebben gezet om met de OESO te spreken. Dan zal geen enkel van die landen nog de stap naar de OESO zetten, want zij weten dat de consequentie kan zijn dat zij eruit worden gegooid.

Ik vind dus dat wij aan de landen die zich in orde willen stellen, de openheid moeten geven om dat te doen, wetende dat er een grendel op de deur blijft, zijnde artikel 3quinquies, § 2, dat heel duidelijk bepaalt dat de BIO als taak heeft ervoor te zorgen dat er niet wordt samengewerkt met landen waar men constructies kan opzetten die leiden tot fiscale ontwijking. Er zijn volgens mij dus absoluut grendels genoeg om ervoor te zorgen dat de fouten van het verleden niet worden herhaald.

Ik maak misschien dezelfde opmerking als degene die ik aan mevrouw Van Hoof heb gemaakt. Wij kunnen proberen in de wet alles tot in het detail te preciseren, maar dan haalt men volgens mij een zeker tijdloos element weg. Een wet moet algemene principes gebruiken. Een beheerscontract moet preciezer zijn. Een raad van bestuur moet er ook voor zorgen dat zijn verantwoordelijkheid kan worden opgenomen. Het zou bijzonder bizar zijn om landen die de stap zetten om zich in orde te stellen, er vandaag uit te halen.

U stelt voor om de openheid te creëren voor de minst ontwikkelde landen en om de middeninkomenslanden eruit te halen. Wat dat eigenlijk zou betekenen illustreer ik aan de hand van voorbeelden als Ghana en Kameroen, twee landen die op weg zijn om middeninkomenslanden te worden. Door uw amendement zou het niet meer mogelijk zijn in die landen, terwijl het volgens mij moeilijk verdedigbaar is dat landen als Ghana of Kameroen op basis hiervan volledig zouden worden uitgesloten. Dat landen uit de categorie van de minst ontwikkelde landen verdwijnen en middeninkomenslanden worden, is veeleer een goede zaak. Ik zou de openheid op dat vlak dan ook behouden en geval per geval bekijken of er een probleem is of niet.

Monsieur Hellings, vous parlez beaucoup d'agriculture familiale. Je pense également qu'elle présente un potentiel énorme. Mais il ne faut pas oublier que dans les pays en développement, plus de deux tiers des gens qui travaillent dans l'agriculture familiale ne sont pas en position d'autosuffisance. Cette agriculture familiale va évoluer vers une forme de petite et moyenne entreprise, qui tentera d'augmenter sa productivité, voire d'exporter. Je pense que c'est plutôt une bonne chose.

Vous dites qu'il ne faut pas que ces fonds soient destinés à l'agriculture purement industrielle. Parmi les critères que BIO utilise pour évaluer les projets, on trouve notamment food security and rural dévelopment et fight against climate change and preservation of natural resources. Ces critères contiennent assez d'éléments nous rassurant quant à la non-subsidiation d'une activité agricole qui aurait des effets négatifs sur la sécurité alimentaire, le changement climatique ou le développement économique local. Ces critères qui essaient de bien cadrer les investissements.

Vous dites qu'il faut se limiter à l'agriculture familiale, mais d'abord faut-il savoir comment la définir. Soyons clairs! L'intention est que cette agriculture familiale évolue vers une professionnalisation, plus de productivité, un agrandissement d'échelle. L'agriculture à très petite échelle est la meilleure garantie pour garder les agriculteurs dans la pauvreté.


Jean-Marc Nollet Ecolo

Chacun son point de vue!


Ministre Alexander De Croo

Dans cette enceinte, il est mieux que chacun conserve son point de vue. Dans le cas contraire, nous serions dans le même parti. Ce ne serait peut-être pas une bonne chose.

Madame Grovonius, on a largement parlé de votre remarque sur les critères d'évaluation et sur la sécurité alimentaire.

J'en viens à l'information que l'on transmet au parlement. Comme vous le savez, un rapport est fait au ministre. Celui-ci est transmis au Parlement et est ouvert à évaluation. Comme je vous l'ai dit par le passé, divulguer tous les éléments de chaque investissement mènerait, dans de nombreuses situations, à l'annulation de l'investissement. Ce sont des investissements dans des entreprises privées. Si on rend leur montant et leur nature publics, cela mettra souvent les entreprises dans lesquelles on investit dans une situation difficile. Cela rendrait publiques de nombreuses informations qu'elles n'ont pas l'intention de rendre publiques.

Cette information est disponible aux conseils d'administration. C'est une bonne chose. Mais rendre ce détail d'information public ne se fait pas dans d'autres pays non plus.

Ik hoop dat ik hiermee geantwoord heb op het grootste deel van de opmerkingen.

Ik meen dat de BIO een bijzonder nuttig instrument is en ben ervan overtuigd dat wij de mogelijkheden van BIO nu aanpassen aan de wereld van vandaag. Wij geven deels ook vertrouwen aan de BIO. Als wij proberen alles in wetten te preciseren, zal dat ervoor zorgen dat BIO geen enkele flexibiliteit heeft. Wij hebben een goed team bij de BIO, wij hebben een raad van bestuur, die verantwoordelijkheid moet kunnen opnemen. Ik meen dat het voorgesteld ontwerp daar absoluut aan beantwoordt.


Dirk Van der Maelen Vooruit

Mijnheer de voorzitter, ik hoor het pleidooi van de minister dat het allemaal in de beheersovereenkomst moet staan, terwijl we met de wet niet gedetailleerd genoeg zijn. Op dat punt verschillen wij van mening.

Mijnheer de minister, ik neem artikel 1 bis, zoals dat gewijzigd wordt door uw wetsontwerp. Dat bepaalt dat een interventieland van de BIO een land is dat behoort tot de door het Comité voor Ontwikkelingshulp van de OESO bepaalde categorieën, namelijk de minst ontwikkelde landen, de landen met een laag inkomen, de landen met een gemiddeld inkomen in een lagere schijf, de landen met een gemiddeld inkomen in een hogere schijf. Dat is potentieel meer dan de 52 landen, waar u het zopas over had.

Wat het nieuwe artikel 3quinquies betreft, ik neem de collega’s van de commissie voor de Financiën als getuigen. Wij hebben hier vorige week de delegatie uit Panama gehoord. Die heeft ons gezegd dat Panama toetreedt tot het Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes. Door het eenvoudige feit dat Panama daartoe toetreedt en door de uitzondering die u in de wet invoegt, kan Panama fungeren als interventieland. Dat geldt ook voor andere landen die misschien minder gevaarlijk zijn, Libanon bijvoorbeeld, hoewel daar ook twijfels over bestaan. Al die landen zullen dankzij uw wijziging kunnen fungeren als interventieland of als land dat tussenstructuren huisvest die BIO-activiteiten mee financieren.

Ons amendement strekt ertoe de uitzondering te beperken tot de minst ontwikkelde landen en de landen met een laag inkomen. Dan hebt u Ghana en Kameroen ook mee, want dat zijn, zoals u zelf gezegd hebt, nog geen middeninkomenlanden. U hebt ze dan mee.

Wij willen een zorgvuldige wetgeving. Wij hebben uit het verleden geleerd dat als men wetgevingen te slordig maakt, er altijd krachten zijn die misbruik proberen te maken van de niet volledig duidelijke wetgeving. We hebben dan gezien wat men allemaal via de BIO heeft gedaan, via de Seychellen en andere fiscale paradijzen. Als we die deur definitief dicht willen doen, stem dan voor ons amendement.


Minister Alexander De Croo

Mijnheer de voorzitter, ik zal kort zijn.

Mijnheer Van der Maelen, u verwijst naar artikel 1bis, § 2. Dat is een theoretische lijst. In de wet staat een theoretische lijst. Daarna is er een lijst van 52 landen, die een interventielijst is.

Die interventielijst is een filtering van de theoretische lijst en het beheerscontract is dan ook nog bijzonder streng daarover. Het voorbeeld van Panama, dat u altijd aanhaalt, doet dus niet ter zake, want als men alle puzzelstukken bij elkaar legt, is het niet mogelijk dat het zal gebeuren.

We verschillen daar van mening, maar dat mag. Ik begrijp dat u het wetsontwerp niet zult goedkeuren, wat ik betreur, maar misschien een volgende keer.