Proposition 54K1864

Projet de loi modifiant la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l'intégration sociale.

General information ¶

Submitted by

MR Swedish coalition

Submission date

May 27, 2016

Official page

Visit

Status

Adopted

Requirement

Simple

Subjects

subsistence level income welfare social integration

Voting ¶

Voted to adopt

CD&V ∉ Open Vld N-VA LDD MR

Voted to reject

Groen Ecolo PS | SP PVDA | PTB

Abstained from voting

Vooruit LE DéFI PP VB

Contact form ¶

Do you have a question or request regarding this proposition? Select the most appropriate option for your request and I will get back to you shortly.

Discussion ¶

July 14, 2016 | Plenary session (Chamber of representatives)

Full source

Mijnheer de voorzitter, aangezien ik er ten zeerste van overtuigd ben dat mijn zeer gewaardeerde collega’s hun betogen van in de commissie hier uitgebreid zullen willen overdoen, verwijs ik naar het schriftelijk verslag.

Monsieur le président, comme j'ai envie de rentrer ce soir, je dis la même chose que ma collègue. Sinon, nous serons encore là demain matin.

L'assemblée vous remercie.

Mijnheer de voorzitter, collega’s, mijnheer de minister, laat mij u in de eerste plaats feliciteren met dit ontwerp waarmee u voor ons een zeer belangrijk punt in het regeerakkoord waarmaakt, met name een contract op maat van iedere nieuwe leeflooncliënt, met de mogelijkheid om gemeenschapsdienst als vereiste daarin op te nemen en met aandacht voor ondersteuning van de OCMW’s bij het implementeren ervan.

Hiermee zet deze regering een belangrijke stap naar een betere begeleiding van alle OCMW-cliënten. Tot nu toe was een dergelijk contract immers enkel van toepassing bij min 25-jarigen maar daar komt nu verandering in. Dankzij deze uitbreiding kunnen onze OCMW’s nog meer op maat werken en op die manier hun cliënten aanzetten tot meer zelfredzaamheid, werk en integratie in de maatschappij, wat zonder meer een goede zaak is.

Collega’s, laten wij over één zaak meteen heel duidelijk zijn. De kans bestaat immers dat u straks nog andere zaken of invalshoeken zult horen. Inzetten op responsabilisering, inzetten op het beste halen uit elke mens, en voor iedereen tot doel stellen zich zoveel mogelijk te integreren in onze maatschappij, dat zijn allesbehalve asociale doelstellingen. Meer nog, het is niets minder dan onze plicht. Het is de plicht van elk OCMW. Dat is waar dit ontwerp om draait.

Ook zij voor wie de toeleiding naar werk een onhaalbare kaart is, mogen wij niet loslaten. In de marge vermeld, daarom werkt deze regering op twee sporen en zet zij, behalve op jobcreatie, ook in op een stapsgewijze verhoging van het leefloon, dit jaar alleen al tot zowat 800 euro per jaar meer voor een gezinshoofd en 600 euro voor een alleenstaande.

De stapsgewijze verhoging van het leefloon in de richting van de Europese armoedegrens stond prominent in het N-VA-verkiezingsprogramma. Wij zijn er vandaag nog niet, maar ondanks de budgettair moeilijke tijden hebben wij op dat vlak al belangrijke stappen gezet en dit — ik kan het niet laten er even op te wijzen — in tegenstelling tot de vorige regering. Die regering was samengesteld uit andere politieke partijen die dat wel graag verkondigen, maar die daar tijdens de vorige legislatuur zeer weinig aan gedaan hebben, waardoor de kloof die door de huidige regering moet worden gedicht, zeer groot is geworden. Dit even terzijde, al bewijst het wel dat de huidige regering op een breed kader inzet en zich niet op bepaalde fetisjen blindstaart, zoals sommigen graag beweren.

Ik komt terug tot het voorliggend ontwerp. Collega’s, nog maar twee weken geleden bleek uit een onderzoek dat in Wallonië één kind op vijf opgroeit in een gezin zonder werk. In Brussel is die verhouding één op vier en in Vlaanderen één op vijftien.

Dat zijn cijfers die doen nadenken, of dat toch zouden moeten. Nooit was het gevaar voor generatiearmoede zo groot. Het is dus meer dan ooit het moment om ambitieus te zijn in de begeleiding van de OCMW's.

Dat is waar dit ontwerp om draait. Het GPMI is namelijk een contract met het OCMW dat toelaat om leefloners op maat te begeleiden en op te volgen, maar dat hen ook responsabiliseert met het oog op hun sociale en professionele re-integratie.

Het GPMI houdt in dat er voorwaarden worden verbonden aan het leefloon, voorwaarden die het OCMW en de cliënt binden en wederzijdse verplichtingen inhouden, maar vooral een kader scheppen voor een betere toekomst, een kader dat niemand loslaat.

Het doel van een begeleiding is om via duidelijke acties stappen te zetten, zodat de cliënt geleidelijk aan zelfstandiger wordt en volwaardig kan deelnemen aan de samenleving. Het is een contract met rechten en plichten, maar het dient slechts een doel: de cliënt nauwgezet begeleiden naar een zo goed mogelijke integratie.

Het staat vast dat dit, zeker in een eerste fase, extra inzet zal vragen van de OCMW's. Daarom is het van essentieel belang dat deze regering en de minister hiermee rekening houden en dat daaraan ook in de betoelaging aandacht wordt besteed.

De federale overheid zal namelijk gedurende de looptijd van het GPMI tot maximum een jaar een verhoging geven van het terugbetalingspercentage van het leefloon met 10%. Dat is nodig. Dat weet elk OCMW. Het is goed dat het dan ook meteen gebeurt.

Het is al vaker gezegd, activering is en blijft de beste hefboom om de vicieuze cirkel van armoede te doorbreken. Door de uitbreiding van het GPMI maken wij het mogelijk om de OCMW-gerechtigden op grote schaal actief te begeleiden naar zelfstandigheid, zelfredzaamheid en maatschappelijke integratie.

Het uiteindelijke doel blijft, indien mogelijk, de inschakeling in de arbeidsmarkt. Mijnheer de minister, daarom juichen wij toe dat u in dit ontwerp meteen ook de gemeenschapsdienst mogelijk hebt gemaakt.

Een van de belangrijkste voorwaarden om een leefloon te krijgen, is het aantonen van de werkbereidheid. Het is dan ook goed dat deze regering de gemeenschapsdienst erkent als een van de mogelijkheden voor een cliënt om zijn werkbereidheid aan te tonen.

Dat wie kan, moet bijdragen, is geen holle slogan die verder niemand dient. Het is essentieel voor het voortbestaan van een systeem, waar we toch allemaal achter staan. Bovendien is het een instrument dat in de eerste plaats de cliënt zelf ten goede komt.

Het is namelijk niet voor iedereen mogelijk om meteen richting arbeidsmarkt te evolueren. Zelfs een sociale tewerkstelling kan voor sommige leeflooncliënten een stap te ver zijn. Er zijn tal van redenen en situaties te bedenken waar gemeenschapsdienst als een weg naar integratie en tewerkstelling kan worden gebruikt.

Daarom is het belangrijk dat deze gemeenschapsdienst gericht is op een toekomstige bezoldigde tewerkstelling en de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt niet mag belemmeren.

Door dit mogelijk te maken, krijgen de OCMW’s een nieuw instrument om hun cliënten te activeren en te reïntegreren in de arbeidsmarkt. De gemeenschapsdienst is op vrijwillige basis gestoeld, dat staat zeer duidelijk in het ontwerp maar het is even duidelijk dat eenmaal het engagement is genomen, het respecteren ervan verplicht is geworden. Dat is goed, want als er afspraken worden gemaakt, moeten die ook duidelijk zijn. Indien men ervoor in aanmerking komt, maar men er niet voor kiest, zal vanzelfsprekend de werkbereidheid op andere manieren moeten worden aangetoond.

Sommige collega’s zullen meteen ongetwijfeld proberen om dit nieuwe instrument te kaderen als een pestmaatregel. Ik heb dat in de commissie, gok ik, ongeveer 176 keer gehoord. Laat mij duidelijk zijn, dat is het geenszins. Voor wie een sociale tewerkstelling nog onhaalbaar is, kan gemeenschapsdienst helpen om het gevoel van eigenwaarde te versterken, sociale contacten uit te breiden en weer richting arbeidsmarkt te evolueren. Mensen in armoede beschikken vaak over een zeer beperkt sociaal weefsel. Armoede en isolement gaan, spijtig genoeg, vaak hand in hand. Activering naar werk of maatschappelijke activering is kansen scheppen, sociale vaardigheden en contacten verbeteren, en daar draait het om. Dat moet ook het doel zijn.

Het is een verhaal van rechten en plichten, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de competenties en interesses van de cliënten, waarbij maatwerk absoluut mogelijk is. Gemeenschapstaken zijn dus geen straf, maar een werkmethode om ervaring op te doen. Het kan het vertrouwen van betrokkene versterken en helpen tegen sociaal isolement. Dit mag zeker niet in de plaats komen van regulier werk, maar voor de cliënten voor wie een stap naar de arbeidsmarkt altijd te hoog gegrepen zal zijn, kan het wat ons betreft toch een blijvend instrument zijn om het sociaal isolement te doorbreken en om bij te dragen aan deze maatschappij.

Het is dus geen geheim, collega’s, dat onze fractie zonder meer een voorstander is van de uitbreiding van het GPMI-traject en wij hopen daarom dat er zo snel mogelijk werk wordt gemaakt van het KB dat bepaalt aan welke minimumvoorwaarden en –modaliteiten deze GPMI-contracten moeten voldoen.

Hier stopt het natuurlijk niet. Wij zullen erover moeten waken dat het GPMI in zijn nieuwe vorm geen louter administratieve verzwaring voor de diensten van het OCMW zal worden, of erger nog — en dat was de angst die mij bekroop tijdens de commissiebespreking — door sommige OCMW’s enkel als een administratieve verplichting zal behandeld worden. Dat een OCMW op maat van de cliënt kan werken, is zonder twijfel de sterkte van een OCMW. Men mag op maat werken niet verwarren met op een volledig andere manier werken. Het is belangrijk dat een cliënt, eender waar hij woont of bij welk OCMW hij aanklopt, zekerheid heeft over wat hij kan verwachten. Daarom ook vind ik het belangrijk dat de modaliteiten van dit GPMI zeer duidelijk en breed worden uitgewerkt.

Ten slotte, wil ik nog iets zeggen over de billijkheidsredenen die door OCMW’s zullen kunnen worden ingeroepen om toch geen GPMI op te stellen. Voor zeer uitzonderlijke gevallen, mijnheer de minister, moet dat inderdaad mogelijk zijn, maar wij moeten er wel over waken — dat zal ik in de commissie alleszins ook doen — dat het uitzonderlijk blijft. Een GPMI kan zich in principe richten tot alle profielen van cliënten met een leefloon. Het leefloon kan voor heel wat mensen een kans zijn. Het kan ook een instrument zijn om systematisch met hen aan de slag te gaan. Ook voor wie niet in aanmerking komt voor een job, kan een GPMI helpen in de begeleiding naar een vorming of om in te zetten op een zo breed mogelijke sociale integratie.

Ik hoop bijvoorbeeld niet dat, zoals vandaag veelal het geval is als het op het aantonen van werkbereidheid aankomt, sommige OCMW’s consequent billijkheidsredenen zullen inroepen, bijvoorbeeld bij cliënten met een verslaving. Ik hoop dat dezelfde soort billijkheidsredenen niet zullen worden ingeroepen voor het GPMI, want niets is asocialer dan die mensen zomaar los te laten en van hen verder niets meer te verwachten. Net ook voor die groep kan het GPMI volgens mij een zeer nuttig instrument zijn om hen meer te begeleiden naar een behandeling in plaats van hen zonder meer en zonder veel hoop verder te sussen met een uitkering. Geen GPMI opmaken voor een cliënt moet met andere woorden de uitzondering en niet de regel worden.

Wat hier voorligt, krijgt van onze fractie de absolute steun en doet ons hopen dat de cijfers van het aantal kinderen dat opgroeit in een gezin zonder werk, waarmee ik ben begonnen, in de toekomst sterk zullen verbeteren, zodat wij mede hiermee de negatieve spiraal van generatiearmoede kunnen doorbreken, want dat is vooruitgang, dat is de verandering die wij nodig hebben en dat is wat volgens mij ‘sociaal zijn’ betekent.

Monsieur le président, chers collègues, je commencerai pas rappeler un élément fondamental dans la matière du droit à l'intégration sociale (DIS).

Le revenu d'intégration sociale (le RIS) est le dernier filet de protection sociale, le dernier filet de sécurité dans notre pays. Dans notre modèle social, celui qui existe encore à l'heure actuelle, ce filet évite aux gens de sombrer dans la pauvreté. Et si, aujourd'hui, l'ensemble des organisations internationales et des études établissent que la Belgique compte un nombre relativement important de pauvres mais peu en état de pauvreté extrême, c'est justement grâce à ce filet. Et s'il y a eu de la résistance lors des crises économiques que nous vivons, plus particulièrement celle de 2008, c'est grâce au RIS. C'est cet élément fondamental qui doit guider notre réflexion lorsqu'on veut toucher au DIS quelle que soit la manière.

Je tiens à le réaffirmer, pour le groupe PS, ce droit doit rester un droit inconditionnel et ce, au nom du respect de la dignité humaine.

Aujourd'hui, ce projet touche, de manière brutale, à la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l'intégration sociale – j'apprécie que son auteur se trouve aujourd'hui dans la salle. Ce projet fait de ce droit fondamental un droit fortement conditionné, soumis à des contrôles. Je reviendrai ultérieurement sur un élément des travaux préparatoires. Même si des sanctions existaient dans la loi de 2002, il m'apparaît que ce projet va dans le sens d'une systématisation des sanctions.

Les associations de défense des allocataires sociaux, les associations de lutte contre la pauvreté, les fédérations de CPAS, que ce soit en Flandre, en Wallonie, à Bruxelles, les auteurs de l'étude que vous-même, monsieur le ministre, avez commanditée au SPP Intégration sociale, toutes et tous ont dénoncé à leur manière quelquefois virulente la réforme que vous nous soumettez aujourd'hui. Et, me semble-t-il, ils ont tout à fait raison de le faire.

En commission, dans le cadre des débats, nous espérions d'ailleurs que des réponses seraient apportées à leurs interrogations, à leurs inquiétudes. Il faut souligner que des discussions avec les fédérations de CPAS se sont poursuivies en parallèle, comme nous l'avons évoqué en commission. Pourtant, hormis quelques petites précisions appréciables, je le reconnais, mais non traduites dans la loi, vous n'avez accepté aucune ouverture, aucun amendement. Vous comprendrez, dès lors, que mon groupe ne peut infléchir sa position par rapport à ce projet.

Monsieur le ministre, dire que vous souhaitez généraliser le Plan individualisé d'intégration sociale (PIIS), parce que l'activation est le meilleur levier pour sortir de la pauvreté est complètement faux. Non, investir uniquement dans l'activation n'est pas la solution, car vous savez très bien que celle-ci sera impossible, voire inefficace chez certaines catégories de personnes.

Vous dites que vous avez pris cette réforme pour permettre plus de solidarité, de responsabilisation et une activation positive des bénéficiaires. Mais je continue à penser qu'au-delà de ces belles paroles tenues en conférence de presse et ensuite en commission, ce que vous voulez tout simplement c'est montrer que ces personnes ne méritent pas l'aide que nous devons leur accorder.

Ne me faites pas dire ce que je n'ai pas dit! Oui, nous sommes favorables à l'activation lorsqu'elle est possible. Oui, nous soutenons l'utilisation du PIIS, y compris pour les plus de 25 ans, quand c'est possible. Car oui, dans certains cas, celui-ci doit pouvoir être étendu. De là à le généraliser, à le rendre obligatoire pour tous les bénéficiaires, il y a un pas que nous ne franchirons pas.

Je tiens à vous rappeler que, dans votre note de politique générale que vous êtes venu présenter en commission de la Santé publique de la Chambre, vous parliez uniquement d'élargir l'utilisation du PIIS.

À cet égard, malgré les interrogations en commission, je ne sais toujours pas qui vous a fait changer d'avis. Je ne dis pas "pourquoi vous avez changé d'avis", mais plutôt "qui vous a fait changer d'avis".

Comme j'ai déjà eu l'occasion de vous le dire, ce gouvernement continue à méconnaître ce qu'est réellement la pauvreté. Celle-ci est multidimensionnelle, multifactorielle. Ses conséquences sur la personne peuvent être d'ordres divers. Non, une personne pauvre n'est pas seulement une personne qui ne veut pas travailler. Non, une personne qui bénéficie du revenu d'intégration sociale n'est pas seulement une personne qui se complaît dans sa situation. Le plus souvent, il s'agit d'une personne qui ne peut pas travailler, d'une personne qui est sous l'emprise de la drogue ou de l'alcool, d'une personne qui souffre de dépression, ou qui est analphabète, ou qui est inactive parce qu'elle n'a pas trouvé d'emploi. Très souvent, une personne en situation de pauvreté cumule ces facteurs de fragilisation.

Contractualiser sa relation avec le CPAS en conditionnant son revenu d'intégration à une série d'obligations afin de permettre, comme vous le dites, "son activation", n'est pas la solution adaptée à bon nombre de ces personnes et à leurs véritables besoins. Il est de notre devoir d'en tenir compte pour ne laisser personne au bord du chemin. Mais ce n'est manifestement pas votre ambition, contrairement d'ailleurs à ce que vous prétendiez dans votre déclaration de gouvernement.

Pour rappel, vous annonciez vouloir diminuer d'ici 2020 – il reste quatre ans – comme le prévoyait alors le programme national de réforme à la Commission européenne, de 380 000 le nombre de personnes confrontées à un risque de pauvreté ou d'exclusion sociale. Ce nombre doit, comme vous le savez, être revu à la hausse depuis lors.

Les mesures que vous prenez avec vos collègues du gouvernement, semaine après semaine, montrent bien que vous ne faites pas de la lutte contre la pauvreté une priorité. La seule chose que vous faites, c'est rendre les pauvres coupables d'être pauvres. À cet égard, on attend toujours le plan du gouvernement de lutte contre la pauvreté.

Votre projet visant l'extension du PIIS et son mode de sanction est dans la droite ligne de ce que je viens de décrire, à savoir, humilier des personnes qui se trouvent déjà en situation précaire. À travers celui-ci, vous opposez tout simplement une indifférence à la détresse sociale. Frapper à la porte d'un CPAS n'est pas un acte facile. Penser et induire l'idée dans la population que ceux qui le font finissent par se complaire dans cette situation est indéfendable.

Croyez-vous vraiment qu'ils puissent apprécier leur situation et qu'ils ne font aucun effort pour s'en sortir? Vous connaissez les montants mais je me permettrai néanmoins de les rappeler. Aujourd'hui, le revenu d'intégration sociale s'élève à 566,92 euros par mois pour un cohabitant, à 850,39 euros pour une personne isolée et à 1 133,85 euros pour une personne ayant une famille à sa charge. Croyez-vous vraiment que ces personnes, au regard de ces éléments, se complaisent dans leur situation? Des efforts ont été récemment consentis pour augmenter le revenu d'intégration sociale, je le reconnais. Une augmentation a été faite, un effort a été consenti, me semble-t-il, dans la continuité du précédent gouvernement.

Monsieur Massin, je signale que depuis le mois de juin, les chiffres que vous avez donnés ont encore changé puisqu'on n'est plus à 566 euros mais à 578 pour le cohabitant, à 867 euros pour une personne isolée et à 1 156 euros pour le chef de famille.

Je vais vous laisser parler. Je garde un certain nombre d'éléments pour mon intervention. Cependant, je rappelle que le revenu d'intégration a quand même augmenté de 6 % en moins d'un an, ce qui est un plus. Quand je regarde la différence entre le 1ᵉʳ septembre 2013 et juin 2016, pour un cohabitant, on est à plus de 400 euros par an, pour une personne isolée à plus de 600 euros par an et pour un chef de famille à plus de 800 euros par an.

Quand on donne des chiffres – et on en a discuté en commission –, il est intéressant aussi de les donner dans leur entièreté.

Ik wil de heer Thiéry eraan herinneren dat er in hele deze discussie altijd iets belangrijks vergeten wordt. Er zijn stappen vooruit gezet, daar kan niemand tegen zijn, integendeel. Wel wordt altijd vergeten dat de armoedegrens zelf ook opschuift. Als men eerlijk wil zijn, moet dat telkens in rekenschap worden genomen.

Vous savez, nous pouvons discuter de quelques euros supplémentaires mais il y a quand même une évidence: les montants du RIS sont peu élevés. Vivre avec de tels montants, que l'on soit personne isolée ou chef de famille, c'est extrêmement difficile.

Parce que ces montants sont si peu élevés et parce que les bénéficiaires du CPAS vivent grâce à un dernier filet social, nous sommes favorables à ce qu'ils puissent bénéficier d'un accompagnement pour sortir de ces situations de précarité et retrouver le chemin d'une réintégration sociale complète et d'une réintégration professionnelle. Reconnaissons qu'avoir un travail et un salaire digne de ce nom, en comparaison des montants que nous venons d'évoquer, c'est le meilleur airbag possible pour permettre aux individus de vivre dans la dignité.

Monsieur le président, je veux intervenir sur ce chiffre de 6 % que la majorité nous répète régulièrement. Dans ces 6 %, il y a 2 % d'augmentation de l'indice-pivot. Ce n'est pas une augmentation du revenu, mais simplement une adaptation au coût de la vie. Il faut aussi retirer 2 % de saut d'index, de non-adaptation à l'évolution des prix. Il reste 2 % sur ces 6 %, avec lesquels il faut payer toutes les augmentations de TVA, de taxes indirectes, d'électricité etc. Donc vos 6 % deviennent 2 %, qui à mon avis deviennent finalement inférieurs à zéro.

Dat is compleet onjuist; ik heb zelfs geen zin om het volledig onderuit te halen. Het is 6 % gestegen. U zegt dat het de indexering heeft overgeslagen, dat is nu net niet waar. De indexsprong is net voor de uitkeringen niet genomen en er is toen ook 2 % bijgekomen. Aangezien de armoedegrens wordt afgerekend op het mediaan inkomen is dat echt wel een stijging van 6 %

Het gaat hier over een ontwerp inzake het GPMI. Deze regering doet meer dan het uitbreiden van het GPMI en ik ben blij dat u dit allemaal nog eens in the picture wil zetten. De heer Massin bracht het als eerste aan. Wat ik vooral weet is dat tijdens de regering-Di Rupo, toch uw partij mijnheer Massin, er 0 % stijging was. Nu spreken over een kloof die u zelf al die jaren hebt gecreëerd en nu op een regering schieten die er eindelijk iets aan doet, is zeer twijfelachtig.

Laat ons vooral over het GPMI praten. U bent zelf OCMW-voorzitter. Het gaat mij zeer na aan het hart dat u als OCMW-voorzitter het GPMI blijft omschrijven als een straf, terwijl het net een manier is om een cliënt te helpen, om hem op maat te begeleiden. Daardoor krijgen wij dat soort cijfers dat in Wallonië een op vijf opgroeit in gezinnen zonder werk en dat het in Vlaanderen ook nog te veel is, maar wel maar 1 op 15. Dat is door een dergelijke mentaliteit. Ik zou graag hebben dat u dat om te beginnen al eens aanpakt.

Je me demandais si une question m'était vraiment posée. Chacun y va de son petit commentaire et je l'entends bien.

Monsieur Thiéry, je ne suis pas entré dans ce débat-là. J'ai même reconnu le fait que le gouvernement avait fait un effort; j'ai dit que c'était une continuité par rapport à ce qui avait été fait sous le précédent gouvernement, auquel vous participiez aussi, d'ailleurs.

Quand vous entrez dans ce débat, que vous laissez sous-entendre que vous avez fait des efforts gigantesques et que ces personnes seraient malvenues de venir se plaindre, vous oubliez que vous avez fait passer la TVA sur l'électricité de 6 à 21 % et que ces gens doivent quand même se chauffer et s'éclairer. Cette augmentation de 6 % est largement "bouffée" par toutes les augmentations des impôts indirects que vous avez faites. Il faut aussi voir la réalité en face. Vous me permettrez de dire que votre intervention tombe un petit peu à plat.

Nous parlons des bénéficiaires du RIS dans le cadre d'un PIIS. Le fait de leur imposer de contractualiser leur relation avec les CPAS et conditionner l'aide apportée à cette contractualisation est incompréhensible quand on connaît la réalité de terrain. Je suis président de CPAS et je connais la réalité de terrain, surtout quand on voit la situation intenable de ces personnes qui se trouvent dans la pauvreté.

Le fait de signer un contrat, c'est de cela qu'il s'agit, suppose normalement que chacune des parties puisse en négocier les conditions. Mais ces personnes qui frappent aux portes des CPAS et qui sont dans les situations que je vous ai expliquées auparavant, avec de multiples problèmes, ne sont pas en mesure de négocier le contrat qui va leur être imposé. C'est ce qu'ont dit les auteurs de l'étude que vous avez commandée au SPP Intégration sociale. Ils estiment qu'il y a une absence d'équilibre dans le pouvoir de négociation entre l'usager et le CPAS et que rien dans le projet ne va dans le sens d'un rééquilibrage.

Savez-vous comment on appelle ce genre de contrat? Un pacte léonin. Or le pacte léonin est normalement interdit par le Code civil. Qu'en est-il d'une sanction en cas de non-respect? Le contrat étant devenu obligatoire, il y aura sanction.

Vous me direz certainement qu'elle peut être modulée, ce qui n'était pas le cas auparavant. Vous permettez cette modulation mais sanction, il y aura. Cela peut être véritablement dramatique pour ces personnes et ce n'est pas ainsi que vous les sortirez de la pauvreté ni les réintégrerez dans la société. Au contraire, la seule chose que vous parviendrez à faire, c'est renforcer leur dépendance en les contrôlant toujours plus.

Ces sanctions tendront indéniablement à devenir obligatoires à l'avenir. Or vous savez comme moi qu'il y a des pratiques totalement différentes entre les CPAS. Il n'y a pas d'uniformité. Ce n'est pas facile mais essayez un instant d'imaginer une personne vulnérable en situation de pauvreté, à laquelle vous retirez ne fût-ce qu'un mois de son revenu d'intégration. Que pensez-vous qu'elle va devenir? Qu'adviendra-t-il de sa famille? Elle ira vivre sous les ponts et recourra à la mendicité. La réduire à cet état de misère la plus totale, c'est inacceptable.

Un des auteurs de l'étude …

Ce passage relatif aux sanctions dans le texte d'aujourd'hui est identique à celui que votre formation politique a approuvé. Avant la loi, ce chapitre relatif aux sanctions existait. Les sanctions n'ont pas été alourdies. Vous avez approuvé le texte dans sa version actuelle. Ne m'en faites pas la critique aujourd'hui.

Monsieur le ministre, vous êtes extraordinaire. Vous faites des pirouettes. Vous êtes magnifique. Avec votre air doucereux, vous faites des pirouettes comme celle-là.

Je vous dis que les CPAS vont tomber dans l'arbitraire par rapport à ces sanctions. Cela existe déjà. C'est pointé dans le cadre de l'étude. Vous renforcerez encore cette possibilité avec des sanctions particulièrement dures. En rendant le PIIS obligatoire et non pas facultatif et en supprimant un mois de revenu d'intégration à ces personnes, vous les réduirez à la misère la plus totale.

Et il est effectivement obligatoire aujourd'hui pour les moins de 25 ans. Un des auteurs de l'étude commanditée par le SPP Intégration sociale dit d'ailleurs à ce propos qu'une extension éventuelle du PIIS à des fins d'activation sociale doit être indépendante ou découplée du revenu d'intégration et de la possibilité de sanctions financières qui seraient éthiquement peu défendables et contre-productives. Même ça, vous ne l'avez pas fait.

Je continue. L'étude stipule que si le PIIS devient une condition de l'octroi du revenu d'intégration - ce qui sera le cas - il risque de se transformer en instrument de précarisation et d'exclusion de ce qui constitue, dans notre système, le dernier filet de la sécurité sociale. Comme l'a dit Mme Fonck, les personnes en situation de pauvreté ont non seulement besoin de moyens financiers, mais aussi d'écoute et d'accompagnement. Votre conception des choses en est très éloignée. Cette obligation supplémentaire ne fera qu'accentuer le non-recours au droit, qui est déjà si important en matière d'accès à l'aide sociale.

Penser que l'activation est le meilleur levier pour lutter contre la pauvreté est une chimère. C'est un levier important, mais ce n'est pas le seul. Ce n'est pas non plus le premier à devoir être utilisé dans certains cas. Ecoutez les travailleurs sociaux! Ils sont là pour vous l'expliquer. Ils l'ont d'ailleurs fait au travers de l'étude.

Je tiens d'ailleurs à vous rappeler les travaux préparatoires de la loi de 2002; en particulier, l'exposé des motifs de l'article 11 qui indique que l'adhésion de la personne au projet individualisé est une condition essentielle au succès de la démarche. Ici, il n'y aura pas d'adhésion puisque la personne n'aura pas le choix. En outre, lorsque la personne n'est pas prête à entrer dans un processus d'insertion professionnelle, le projet pourra – facultatif – définir les modalités de l'insertion sociale de la personne, afin de favoriser progressivement sa participation active dans la société. Des activités de resocialisation sont parfois nécessaires pour sortir les personnes de leur isolement avant de pouvoir entamer un processus menant à l'emploi. Au sein des CPAS ou en partenariat avec le monde associatif, différentes initiatives peuvent être développées pour permettre aux personnes de retrouver confiance en leurs capacités: groupes de dialogue, activités sociales collectives, etc.

De sa propre initiative, j'y insiste, la personne peut également mener des activités bénévoles sans que cela n'entrave son processus d'insertion. Ce sont ces principes qui constituent la philosophie même du PIIS, laquelle ne peut, à notre sens, être dévoyée.

De plus, dans un contexte où les inégalités sociales s'accroissent et où le marché de l'emploi est difficilement accessible, c'est une aberration de laisser croire que celui qui cherche un emploi ne peut que le trouver et donc, que celui qui n'en trouve pas mérite d'être sanctionné.

Comme il en est question dans cet exposé des motifs, j'en viens au service communautaire que vous insérez dans votre projet et qui constitue un concept très étendu et pour le moins imprécis dans la définition que vous lui donnez. Nous pouvons reconnaître, et je le fais, l'intérêt pour les bénéficiaires de l'aide sociale de participer à certaines activités bénévoles en termes de socialisation, de confiance en soi ou de reconnaissance. Il me semble cependant inconcevable et inacceptable de les contraindre à ce que je qualifie de véritable "travail obligatoire". L'enquête quantitative et la recherche qualitative de l'étude que vous avez commandée ont, au demeurant, mis en évidence le scepticisme, les réserves, voire la franche opposition d'une majorité des répondants et des interlocuteurs, qu'il s'agisse des CPAS, des assistants sociaux ou des bénéficiaires eux-mêmes. Les répondants et les experts ont insisté sur "l'impératif de garantir le caractère libre et volontaire de la participation à des activités de bénévolat et de volontariat, sur la nécessité d'agir dans le respect des cadres légaux balisant le volontariat, d'une part, et l'emploi, d'autre part", dont les articles 60.

Un expert a, par ailleurs, évoqué le risque d'entrer en contradiction avec les conventions internationales interdisant le travail forcé et a insisté sur les exigences lourdes en termes d'organisation, d'accompagnement et d'encadrement de telles activités volontaires pour qu'elles procurent des bénéfices pour l'intégration sociale des intéressés.

Vous allez me rétorquer: "Le service communautaire se fera, de toute façon, uniquement sur une base volontaire", comme vous l'avez déclaré lors de nos discussions en commission. Toutefois, en l'intégrant dans le PIIS, vous lui conférez un tout autre caractère, celui d'un travail salarié – puisqu'il repose sur un contrat – non rémunéré et obligatoire, étant donné qu'il le devient à partir du moment où il fait partie du PIIS.

De plus, vous liez la disposition au travail et le service communautaire en faisant de ce dernier une forme en soi de PIIS.

Comme vous l'avez précisé en commission, le cadre légal que vous fixez pour ce service communautaire serait lié à la législation sur le bénévolat. Cela figurera donc dans les travaux préparatoires. Mais je ne comprends toujours pas pourquoi vous ne l'avez pas clairement mentionné dans le texte. Vous auriez pu spécifier que cela figurerait dans l'arrêté royal en préparation. Malheureusement, nous n'avons pas pu avoir de discussion sur le contenu de ce dernier alors qu'il serait – me semble-t-il – intimement lié au texte qui nous est soumis aujourd'hui.

Cela dit, vous faites de ce service communautaire l'élément phare de l'intégration sociale, reléguant au second plan d'autres éléments fondamentaux comme l'emploi, la formation ou les études. Vous faites, dès lors, un lien inacceptable entre la disponibilité à l'emploi des chômeurs et la disponibilité à l'emploi des bénéficiaires du RIS alors que les deux situations ne sont pas comparables. La mission des CPAS est tout autre. Elle consiste à permettre à chacun de mener une vie conforme à la dignité humaine. Ne pas prendre cette spécificité en compte prouve bien que nous n'avons pas le même projet de société.

Selon vous, ce service communautaire participera à l'intégration de la personne dans la société et permettra son activation sur le marché de l'emploi. Je vous conseille, comme je l'ai conseillé à votre collègue M. Peeters, de lire l'étude de la KUL sur le service à la collectivité obligatoire qui démontre tout le contraire.

Les auteurs de cette étude ont notamment remarqué, sur la base de l'expérience de deux autres pays, que les demandeurs d'emploi inclus dans un tel programme ont, après deux ans, la même probabilité de décrocher un emploi que ceux qui n'en font pas partie. Dès lors, il me semble qu'un tel projet n'offre pas de véritable chance de réintégration socioprofessionnelle.

Vous parlez également de développement personnel des intéressés. Je reconnais que, dans certains cas, il en sera ainsi, mais pas dans d'autres. Vous créez là un rapport de forces clair entre le bénéficiaire du revenu d'intégration sociale et le CPAS, tel que le bénéficiaire n'osera jamais s'opposer au travail qui lui est demandé. Pourquoi? Parce que s'il s'y oppose, il perdra son revenu d'intégration. Quand vous menez un combat pour votre survie, vous êtes prêt à accepter n'importe quoi. Et, je le répète, les pratiques et les interprétations des CPAS divergent. C'est relevé par l'étude que vous avez commandée au SPP Intégration sociale. C'est la porte ouverte à l'arbitraire. J'y reviendrai.

En réalité, ce que vous faites, c'est demander à des personnes d'exercer, même quelques heures par semaine, comme vous le dites, une activité, un emploi, gratuitement, sans possibilité de se constituer des droits sociaux, et en les rendant tout simplement de plus en plus dépendants pour pouvoir bénéficier de leur revenu d'intégration.

Ce n'est à mon sens pas la solution à apporter. La solution à apporter figure aussi dans la déclaration gouvernementale: c'est la création d'emplois, pour les personnes qui sont en mesure de travailler. Vous allez me répondre que vous y travaillez aussi. Attention, au travers de la mise en place de ce service communautaire, vous banalisez l'absence d'emplois et sans doute, me semble-t-il, l'incapacité à en créer suffisamment.

Contrairement à ce que vous expliquez, avec le service communautaire, vous ne rapprochez aucunement les bénéficiaires de l'aide sociale du marché de l'emploi. La seule chose à laquelle on arrive en la matière, c'est faire la preuve qu'ils méritent la situation dans laquelle ils sont, et qu'ils doivent absolument mériter l'aide qu'on doit leur apporter. Oui, vous avez le revenu d'intégration sociale, vous devez le mériter en allant travailler, même sans rien avoir en plus, sans avoir de droit social ou quoi que ce soit. C'est les montrer du doigt, à nouveau.

Enfin, j'ai envie de vous dire que votre projet remet tout simplement en cause le travail essentiel que mènent au quotidien, et dans des conditions souvent très difficiles, les travailleurs sociaux. Dans chaque cas, dans chaque situation, ce sont eux qui essayent de trouver les solutions qui correspondent le mieux aux personnes qui viennent frapper à la porte des CPAS.

Comme vous le savez – l'étude d'Abraham Franssen et Kristel Driessen le montre – certains CPAS n'ont pas attendu votre projet pour élargir le PIIS à d'autres usagers que les bénéficiaires de moins de 25 ans.

Plus de la moitié des 234 CPAS interrogés imposent d'ores et déjà des plans individualisés d'intégration sociale à des plus de 25 ans. Bien évidemment, c'est un outil intéressant, c'est une des modalités qui peuvent être mises en place mais non la seule. La seule différence avec votre projet réside dans le fait que le PIIS est décidé en fonction de la personne face à laquelle l'assistant social se trouve. Alors que demain, il deviendra obligatoire sans permettre à ces personnes de terrain de juger de ce qui est le plus adapté.

Imposer ce PIIS, comme vous le voulez, c'est prendre le risque de lui faire perdre de sa valeur dans un certain nombre de cas, en faveur d'un certain formalisme et donc d'amenuiser les chances d'une meilleure intégration du bénéficiaire dans la société. On serait à l'opposé de l'objectif que vous dites poursuivre. Vous savez qu'il y aura du formalisme car, compte tenu du nombre de personnes à rencontrer et du nombre de documents à établir, il n'y aura pas d'autre choix.

En ce qui concerne l'arbitraire, si les sanctions restent marginales, vous savez que certains CPAS y recourent. L'étude en parle. Il est à craindre que ce soit réellement la porte ouverte à l'arbitraire, puisque les sanctions dépendront purement et simplement des CPAS, alors que nous nous trouvons dans un régime d'assistance après lequel il n'y a plus rien du tout.

Remettre cette possibilité d'arbitraire au cœur du système est dommageable. Je tiens à le préciser, c'est un véritable retour en arrière! Avant les CPAS, il s'agissait des commissions d'assistance publique et il y avait de l'arbitraire. On a créé les CPAS pour justement gérer et limiter l'arbitraire par l'instauration de règles. C'est ce que dit d'ailleurs le professeur Franssen qui estime qu'en passant de la Caisse d'assistance publique de la commune aux CPAS, en consacrant le droit à la dignité, on avait fait progresser le droit, le droit des gens, le droit des pauvres. Ce n’est pas honteux de parler d’un pauvre.

Ici, avec le PIIS, le pouvoir discrétionnaire revient, dit le professeur Franssen. On est davantage dans le traitement symbolique des inclus que dans l'accompagnement des exclus. Vous changez complètement l'économie de la loi et sa philosophie alors que c'est le quarantième anniversaire de la loi sur les centres publics d'action sociale. On vient de faire un bond de quarante ans en arrière et on se retrouve à nouveau dans les caisses d'assistance publique.

La Fédération wallonne des assistants sociaux de CPAS ne dit pas autre chose. Cela figure dans le rapport: "la réintroduction d'une appréciation locale et subjective du droit à l'intégration sociale". C'est à cela qu'on arrive. Dans le chef de certains CPAS, ce sera une réalité. Cela figure aussi dans votre étude.

Un autre élément qui me semble important à souligner dans l'étude du SPP Intégration sociale et à côté duquel on est complètement passé, concerne la mise en place de ce PIIS généralisé. Selon l'étude, cette généralisation ne serait pertinente qu'à quatre conditions:

1. "Le PIIS doit être un projet adapté à la situation du bénéficiaire, négocié avec lui et adapté à l'évolution de sa situation." C'est peut-être possible.

2. "Il doit être mis en œuvre dans de bonnes conditions professionnelles par un travailleur social maîtrisant les techniques utiles et disposant du temps nécessaire." Je doute que ce soit la réalité.

3. "Il doit être articulé autour d'une offre de services à 360 degrés (participation sociale, accompagnement thérapeutique, formation), à condition que la disposition au travail ne soit pas interprétée uniquement dans une perspective d'activation et d'insertion professionnelle, afin de prendre en compte les usagers les plus vulnérables." Cela, à mon avis, on va passer à côté.

4. "Il doit être intégré dans les procédures et outils du CPAS afin qu'il représente une charge administrative moins lourde." Je crois aussi qu'on va passer à côté.

Ces conditions-là ne sont pas rencontrées! Elles ne figurent pas dans votre projet. Rien! Vous ne tenez pas compte du travail réalisé par vos experts ni de l'avis de vos propres experts.

On a un projet basé sur des critères qui ne sont pas réalistes, qui ne sont pas adaptés non plus aux réalités des CPAS et qui semblent en plus irréalisables de manière efficace pour la majorité d'entre eux. De plus, lorsque les personnes sanctionnées vont se retrouver dans un état de besoin, les CPAS vont être dans l'obligation de continuer à leur venir en aide, mais sans intervention du fédéral, sur fonds propres. C'est ce qu'on appelle un transfert de charges du fédéral vers les CPAS, alors que ceux-ci sont déjà exsangues et n'arrêtent pas de réclamer des augmentations de l'intervention du fédéral.

Ce financement, justement, qui est prévu dans l'extension du PIIS, est une revendication des CPAS pour disposer d'un financement suffisant pour assurer un accompagnement qualitatif et sur mesure de leurs usagers. Chez les plus de 25 ans, l'intégration est plus complexe et les efforts en matière d'emploi arrivent à moins de résultats. Il faut donc en tenir compte.

Vous avez prévu une augmentation de 10 % de la subvention lors de la conclusion de tout nouveau PIIS, mais sur une année, qui peut être prolongée à deux ans. Pourtant un PIIS peut être mis en place sur plusieurs années, même si on a un nombre relativement important de personnes qui viennent au CPAS et qui heureusement, grâce au travail qui a été mené, en sortent. Mais il y a aussi des personnes qui y reviennent, parce que leur situation a changé, ou s'est à nouveau dégradée, quelles que soient les raisons, ou des personnes qui y restent un certain nombre d'années. D'un autre côté, tout cela peut être revu en fonction de l'évolution de la situation du bénéficiaire.

Les trois fédérations de CPAS – flamande, bruxelloise et wallonne – vous l'ont dit: le financement est insuffisant pour permettre un travail de qualité adapté aux bénéficiaires.

Nous avons donc déposé, et nous n'étions pas les seuls, un amendement visant à lier clairement l'obligation de conclure le PIIS à la durée du financement prévue. Comme d'habitude, tous les amendements déposés, même s'ils étaient constructifs, ont été refusés. Au-delà de cela, vous prévoyez aussi la rétroactivité de la mesure, c'est-à-dire la conclusion d'un PIIS pour toutes les personnes bénéficiant du RIS pour lesquelles la condition d'octroi du RIS a été remplie au cours des six mois précédant l'entrée en vigueur de la loi. Les CPAS disposeront de douze mois pour mettre ces PIIS en place.

Je crois qu'avant même de prendre cette mesure, il eût fallu mettre en place une évaluation de la charge concernant cette mesure rétroactive. Vous le savez, bon nombre de CPAS, et je vous ai cité des chiffres non financiers, mais des chiffres d'augmentation des bénéficiaires du RIS à Charleroi, ont connu un accroissement important du nombre de leurs bénéficiaires ces derniers mois. Les CPAS vont se trouver dans une situation particulièrement difficile s'ils veulent appliquer cette mesure rétroactive.

Par ailleurs, alors que les fédérations croyaient avoir un accord avec vous, selon lequel l'entrée en vigueur se ferait le 1ᵉʳ janvier 2017, vous avez refusé d'inscrire cela noir sur blanc dans la législation.

Aujourd'hui encore, monsieur le ministre, à travers ce projet de loi, nous avons l'impression fort désagréable que, bien que disant et affirmant le contraire, vous n'avez écouté personne: ni le terrain, ni les assistants sociaux, ni les CPAS, ni les associations de CPAS ou de lutte contre la pauvreté, ni l'administration, ni les universitaires, ni vos experts! Comme d'habitude, ce gouvernement décide seul et ne tient compte de l'avis de personne. Alors que chacun vous demandait de prendre la mesure de ce que représente la pauvreté, ce n'est pas ce que vous avez fait à ce jour avec votre projet. Vous n'avez pas écouté les travailleurs sociaux et les CPAS qui, jusqu'au bout, se sont montrés constructifs, ont fait des propositions, ont essayé de rentrer dans votre logique et ont essayé d'améliorer les choses.

Pourtant, ce sont eux les mieux à même de comprendre et de faire évoluer les outils et les techniques pour venir véritablement en aide à tous ceux qui se trouvent dans un état de besoin. Malgré les cris des uns et des autres, vous persistez dans des choix purement idéologiques, des choix que nous ne partageons en aucune façon. Nos objectifs divergent à bien des égards. Nous voulons continuer à faire du revenu d'intégration sociale un droit inconditionnel. Nous voulons faire de l'activation efficace en permettant aux personnes qui le peuvent d'accéder à des emplois de qualité et adéquatement rémunérés. Nous ne punissons pas la pauvreté. Nous, nous luttons contre la pauvreté.

Monsieur le président, merci. Monsieur le ministre, chers collègues, indépendamment de ce que je viens d'entendre à cette tribune, on a eu aussi l'occasion de lire énormément de choses dans la presse, ces derniers temps. J'en cite quelques-unes parce qu'on se demande parfois si on défend les mêmes intérêts. On a choisi "la voie de l'humiliation et de l'indifférence", "le RIS est un droit inconditionnel", "c'est du travail forcé", "un instrument de précarisation et d'exclusion", "un outil coercitif", et je ne parle par de la flibuste à laquelle nous avons eu droit pendant plusieurs heures en commission.

Monsieur Thiéry, vous m'accusez d'avoir fait de la flibuste. Je vous rappelle que je suis le seul à vous avoir proposé de faire joindre un rapport et de faire venir ses auteurs pour qu'ils puissent répondre à nos questions. J'ai précisé que si vous refusiez cette proposition, qui pouvait se concrétiser rapidement, je n'aurais d'autre choix que d'apporter des commentaires au rapport. Si vous appelez ça de la flibuste, je considère que votre attitude est celle du refus de la démocratie.

Nous avons déjà eu cette discussion en commission et, effectivement, la concertation avait déjà eu lieu; ayant compris votre volonté de retarder le projet avec de nouvelles auditions, j'ai estimé que votre proposition n'était pas nécessaire.

Partant de tout ce qui a été dit, il faut en revenir à l'accord du gouvernement qui, dans son chapitre consacré à la protection sociale et à la lutte contre la pauvreté, disait ceci: le gouvernement fédéral fournira aux autorités locales, par le biais d'une annotation de la réglementation, de nouveaux moyens d'intégration sociale et sociétale leur permettant d'organiser au sein des PIIS, un service communautaire pour les bénéficiaires du revenu d'intégration. Et je rajoute: l'initiative du bénéficiaire sera respectée au maximum, l'objectif étant d'aboutir à une réintégration sociétale et/ou professionnelle progressive.

De cette manière, la cohésion sociale est renforcée, des opportunités sont créées et les compétences sociales développées. Je pense sincèrement, n'en déplaise à d'aucuns, que cet objectif est atteint avec le présent projet, monsieur le ministre.

Pour le gouvernement, le programme individualisé d'intégration sociale constitue avant tout un projet d'accompagnement complet. Il est conçu sur mesure et offre un cadre de soutien contractuel dans lequel seront notés les attentes mutuelles, les accords et les engagements de chacune des parties. Il ne s'agit donc absolument pas d'un outil de contrôle ou de répression. Personnellement, je considère que c'est dans ce sens qu'il a été conçu et qu'il doit être perçu. C'est une manière de responsabiliser les bénéficiaires du CPAS, de les activer et de leur donner davantage d'autonomie, en somme de les aider à redevenir des acteurs de leur propre vie pour ne plus devoir la subir. En quelque sorte, il s'agit donc d'un tremplin vers une nouvelle existence.

Bien entendu, le PIIS est un contrat. Quand on parle de contrat, il y a des droits, mais il y a aussi des devoirs qui incombent aux deux parties: à savoir, d'une part, le CPAS qui s'engage à aider la personne, à lui fournir les outils ou contacts nécessaires, à l'accompagner dans ses démarches et, d'autre part, le bénéficiaire qui s'engage à entreprendre des démarches pour s'intégrer dans la société telles que chercher du travail, suivre une formation, effectuer un stage et, parfois même, tout simplement, trouver un logement. En cela, la mesure se veut avant tout sociale, car – je me plais à souligner ce que j'ai dit en commission – l'activation constitue le meilleur levier pour briser le cercle vicieux de la pauvreté, même si j'ai entendu autre chose à cette tribune.

Le PIIS que le gouvernement nous propose aujourd'hui n'est absolument pas neuf. Comme M. Massin l'a rappelé tout à l'heure, une première mesure avait été prise en 2002. L'auteur de cette initiative était, au demeurant, présent dans la salle.

À ce moment-là, personne n'a critiqué le projet en arguant qu'il s'agissait de travail forcé ou d'un instrument de précarisation ou d'exclusion. Jusqu'à ce jour, nous n'avons eu aucune critique. Ce programme était spécialement destiné aux jeunes de moins de 25 ans, mais il faut constater qu'il a fait ses preuves. C'est la raison pour laquelle certains collègues néerlandophones ont rappelé en commission qu'en Flandre, plusieurs CPAS avaient déjà recours au PIIS, sans pour autant y être contraints et sans aucun subside complémentaire. Une fois de plus, il a été rappelé combien le programme est un outil performant tant pour les jeunes que pour le public âgé, puisque cela se passait déjà en Flandre.

Dès lors, la volonté du gouvernement de vouloir l'étendre à l'ensemble des bénéficiaires des CPAS se justifie d'autant plus. Pourquoi priver toute une frange de la population de ce programme individualisé, alors que les résultats sont concluants, au moins dans une partie du pays? J'irai même jusqu'à dire que si on ne le faisait pas, on pourrait considérer cela comme discriminatoire par rapport à des personnes de plus de 25 ans qui ont aussi le droit de se faire aider.

En ce qui concerne les coûts à charge des CPAS, le gouvernement a décidé de réserver un budget supplémentaire de 10 % pendant les douze premiers mois du suivi individualisé, afin que les CPAS puissent être soutenus financièrement. Ce complément pourra être prolongé de douze mois si nécessaire. Au total, le budget complémentaire estimé pour 2016 est de 6 millions, pour 2017, d'un peu plus de 58 millions et pour 2018, d'un peu plus de 50 millions. Ces montants sont considérables, tout en sachant – j'y insiste – qu'on laisse aux CPAS une indépendance par rapport à la décision de proposer un PIIS à une personne ou non. Qu'on le veuille ou non, cette indépendance du CPAS doit être considérée. Ce n'est donc pas du tout une atteinte au pouvoir du CPAS, au contraire, c'est une aide dont les assistants sociaux feront certainement le meilleur usage dans l'intérêt des bénéficiaires.

De plus, le CPAS, peu importe qu'il se trouve au Nord, au Sud ou au Centre du pays, définira lui-même sa propre méthodologie en fonction du profil socioéconomique des personnes qu'il rencontre. On sait très bien que, dans certaines communes, les nécessités et les soucis ne sont pas les mêmes. Le CPAS garde son indépendance à ce niveau. Il pourra également, de sa propre initiative, décider si un PIIS doit être conclu ou si, au contraire, le bénéficiaire, pour des raisons de santé ou autres – cela a été clairement spécifié – doit en être exempté. On parle donc bien d'autonomie totale, ce qu'il faut absolument souligner.

Par contre, une fois que la décision est prise de conclure un PIIS, bien entendu, je l'ai dit tout à l'heure, il y a des droits, mais il y a aussi des devoirs. Le programme prévoit trois évaluations. Afin de responsabiliser le bénéficiaire, des sanctions pourront effectivement être prises en cas de non-respect. Puisqu'on parle de sanctions, et qu'il y avait une polémique à ce sujet: ici aussi, l'autonomie est laissée au CPAS de décider seul de la sanction à appliquer en cas de non-respect des obligations. Une fois de plus, autonomie des CPAS. Nous avons une confiance pleine et entière dans le travail des assistants sociaux, je l'ai dit.

Finalement, une évaluation de la réforme est prévue d'ici trois ans. C'est aussi un élément important. Si le projet n'est pas parfait, il pourra être revu. Ceci permettra de réaliser un monitoring du travail effectué par les CPAS en fonction des caractéristiques propres à chacun d'eux et de vérifier si les objectifs poursuivis par la mesure sont atteints. Une autoévaluation du dispositif en lui-même, et de ses 589 CPAS est, me semble-t-il, une chose qu'il faut souligner également.

Pour conclure, chers collègues, je voudrais peut-être rappeler aussi que début 2016, il y avait 116 146 bénéficiaires du RIS. Ce chiffre a connu une augmentation depuis 2013 de 3,4 % en 2013, de 3,8 % en 2014, de 8,6 % en 2015 et de 13,2 % en 2016. D'une part, bien entendu, à cause de la réforme du chômage mais, d'autre part, aussi à cause de l'augmentation de la précarité et de la hausse du nombre de réfugiés reconnus.

Parmi ces bénéficiaires, près d'une personne sur deux, 48,1 % exactement, habite en Région wallonne, 28,4 % à Bruxelles et 23,5 % en Flandre. Je rappelle également le constat suivant lequel si l'on prend spécifiquement les réfugiés en compte, 48 % des réfugiés reconnus qui émargent au CPAS émargent toujours au CPAS après deux ans. C'est trop. Il y a lieu de faire quelque chose. Bien entendu, on peut dénoncer le fait que 48 % des réfugiés reconnus émargent toujours au CPAS après deux ans. Mais il faut pouvoir les aider, et ne pas les laisser sur le bord de la route. C'est cela qui est intéressant avec le projet proposé aujourd'hui: en définitive, il permettra aux réfugiés de bénéficier d'une aide à tous niveaux pour se réinsérer dans la vie sociale.

C'est précisément l'objectif poursuivi par la réforme du PIIS: tout un chacun, jeune ou pas, a le droit de concrétiser son projet de vie et de se faire aider pour y arriver. Je me permettrai donc de reprendre une phrase prononcée par Monica De Coninck en commission. Elle a d'ailleurs fait un certain nombre d'interventions extrêmement intéressantes au sujet de son expérience à Anvers. Elle a dit: "Il faut investir dans les gens avant toute autre chose". Je pense sincèrement que le projet actuel va dans ce sens. Il est éminemment social et c'est précisément pour cette raison que nous le soutiendrons.

Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, in ons land loopt 21 % van de bevolking risico op armoede of sociale uitsluiting. Het aantal neemt helaas jaar na jaar toe.

Armoedeorganisaties dringen dan ook aan op een structurele oplossing, en zij hebben gelijk. Het beleid moet zich richten op het zelfredzaam maken van mensen. Dat doen wij, in de mate van het mogelijke, via sociale en als het kan via professionele activering. Dat doen wij op alle mogelijke manieren.

Ook de OCMW’s spelen daarin een belangrijke rol. Zij begeleiden op dit ogenblik niet minder dan 125 000 leefloners.

Straks keuren wij hier een wet goed die de OCMW’s een extra middel zal geven voor de begeleiding van mensen. Zij zal het mogelijk maken een traject op maat te bieden aan elke leefloner. Het gaat om het geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (GPMI.) Elke maatschappelijke werker van een OCMW kan dankzij dit instrument een contract afsluiten met een leefloongerechtigde. Dit contract heeft als doel de leefloongerechtigde actief te begeleiden met het oog op zelfredzaamheid, zelfstandigheid en integratie in onze maatschappij.

Op die manier toont de samenleving dat de leefloner uiteraard het recht heeft op een leefloon en recht heeft op begeleiding, maar dat dit niet vrijblijvend is. Elke persoon die steun krijgt van het OCMW wordt gestimuleerd uit de negatieve spiraal van armoede en sociale uitsluiting te geraken. Op basis van wederzijdse engagementen wordt de cliënt maximaal geïntegreerd in onze samenleving. Als het kan, gaat het voor sommigen om begeleiding naar de arbeidsmarkt. Voor anderen zal het gaan om integratie in onze samenleving, maatschappelijke integratie.

Uiteindelijk is onze visie, die naar ik meen door velen wordt gedeeld, dat wij mensen niet alleen vis moeten geven maar uiteindelijk ook moeten leren vissen.

Het GPMI bestond vroeger al. Voor jongeren onder de 25 was het verplicht. Met dit ontwerp breiden wij het uit naar alle leefloners.

Eerlijkheidshalve moet gezegd worden dat heel wat OCMW’s het vroeger, hoewel het niet verplicht was, ook al toepasten op mensen die ouder waren dan 25. Zij begeleidden de mensen zelf al heel goed. Voor de een ging het om vrijwilligerswerk, voor de ander ging het om sociale tewerkstelling of begeleiding door de VDAB.

Heel wat OCMW’s deden in de praktijk eigenlijk al wat wij hier vandaag voorstellen. Ik wil hun daarvoor een pluim geven. Zij hebben eigenlijk het idee aangereikt om dit model te verruimen naar alle OCMW’s, juist omdat wij geloven dat elke leefloner het recht heeft op zo’n individueel traject en op de juiste begeleiding om weg te raken uit het leefloon. Sommige OCMW’s deden dit al, maar niet allemaal.

Het voorliggende wetsontwerp bevat zeker een aantal positieve elementen, ik zal er vier belichten.

Ik wil mij beperken tot vier positieve elementen.

Ten eerste, de stigmatiserende labels worden weggehaald. Vroeger gebeurde dat enkel voor min-25-jarigen, alsof enkel min-25-jarigen geïntegreerd moesten worden of recht hadden op integratie in de samenleving. We schrappen de labels. Vanaf nu krijgt iedereen een traject op maat. Alle categorieën worden afgeschaft. De trajecten zijn toegankelijk voor iedereen, ongeacht het eventueel recht op een leefloon of een equivalent leefloon, ongeacht of de betrokkene een erkende vluchteling, een subsidiair beschermde of hier geboren en getogen is. Iedereen heeft voortaan recht op een traject van maatschappelijke integratie en iedereen krijgt dezelfde kansen, met de daarbij behorende zelfde rechten en plichten voor iedereen.

Ten tweede, het is ook belangrijk dat het GPMI-contract wederzijdse engagementen bevat. Een contract wordt altijd tussen twee partijen afgesloten, in dit geval tussen het OCMW en de leefloontrekker. Het gaat dus niet om iets dat eenzijdig door het OCMW aan de leefloontrekker opgelegd wordt. Samen met de cliënt worden er plannen gemaakt voor een betere toekomst en daarbij wordt er op maat gewerkt. Op die manier kan elke persoon zich ontwikkelen en een aantal zaken leren volgens zijn eigen mogelijkheden, leeftijd en gezinssituatie. Die ruimte voor maatwerk wordt gecreëerd en dat betekent dus dat het GPMI er voor iedere betrokkene anders zal uitzien. Het kan betekenen dat een leefloontrekker een opleiding krijgt en nadien naar werk begeleid wordt, eventueel in sociale tewerkstelling. Voor bijvoorbeeld een drugsverslaafde kan het traject een ontwenningskuur inhouden en nadien vrijwilligerswerk, wat misschien al meer dan voldoende is. Voor sommigen kan na het vrijwilligerswerk ook de begeleiding naar werk volgen.

Voor CD&V is het van groot belang en staat het voorop dat het om een inspanningsverbintenis en niet zozeer om een resultaatsverbintenis gaat. Het is een engagement van de leefloner om bij te dragen en mee te werken aan wat er in het plan staat. Hij of zij houdt zich daar ook aan. Het is niet enkel het resultaat, maar het is vooral de inspanning, het engagement dat men aangaat dat telt.

Ten derde, belangrijk is ook dat we er rekening mee houden dat sommige mensen door hun kwetsbaarheid beperkt zijn. Daar hebben we oog voor. Daarom vinden we het goed dat het OCMW, meer bepaald de maatschappelijk werker, de mogelijkheid krijgt om in bepaalde gevallen af te wijken en geen GPMI voor te stellen of eventueel nog te wachten met het opstellen van een GPMI. Het is belangrijk dat wij vertrouwen hebben in de maatschappelijk werkers, dat wij de OCMW’s voldoende autonomie geven en dat we niet alles met regeltjes moeten willen opleggen vanuit het federaal Parlement of vanuit andere parlementen. We moeten voldoende ruimte laten voor de juiste inschatting op het lokale niveau, in het OCMW dat best de situatie ter plekke kan inschatten.

Tot slot, iedere persoon die een leefloon ontvangt krijgt dezelfde behandeling. Dat is ook positief. Vanaf nu is het niet meer van belang waar men woont. Nu had men misschien de pech in een bepaalde gemeente te wonen waar er geen begeleiding op maat was. Voortaan heeft iedereen recht op zo’n GPMI, waar men ook woont in België. Dat is goed. Wij vertrekken immers vanuit een positief mensbeeld. Bij CD&V vinden we het belangrijk om te vertrekken van wat mensen effectief kunnen en niet van wat mensen niet kunnen. Als we vanuit dat positief mensbeeld vertrekken wil dat ook zeggen dat wij mensen kansen willen geven om zich te ontplooien en stappen te zetten richting sociale of economische integratie. Vrijwillige gemeenschapsdienst kan daarin een plaats hebben.

We benadrukken dat gemeenschapsdienst in elk geval niet verplicht kan worden opgelegd, dat het met de cliënt moet worden besproken, maar dat het een keuze moet blijven om al dan niet gemeenschapsdienst te doen. Als die gemeenschapsdienst wordt opgenomen in het GPMI, dan is het wel maar logisch dat men zich engageert om die ook effectief uit te voeren. Het kan gaan om helpen in de keuken van een rusthuis, meedraaien bij de groendienst of administratief werk doen bij een of andere vzw. Elke persoon zal daar worden ingezet volgens zijn eigen kunnen en zijn eigen talenten.

Wat wij ook benadrukken is dat gemeenschapsdienst in geen geval mag worden misbruikt. Voor ons is het een middel om mensen die nog ver van de arbeidsmarkt verwijderd zijn een opstapje mee te geven. Het mag echter geenszins de bedoeling zijn om daar een middel voor goedkope tewerkstelling in te zien. Het mag ook niet de bedoeling zijn om mensen die geen gemeenschapsdienst nodig hebben en onmiddellijk tewerkgesteld kunnen worden, eventueel via sociale tewerkstelling per se nog eens een half jaar gemeenschapsdienst te laten doen. Als dat nuttig is, ja, maar voor anderen is gemeenschapsdienst niet nodig of overbodig en kan men onmiddellijk overgaan naar volwaardige tewerkstelling of sociale tewerkstelling. Wij willen daarover waken, ook bij de evaluatie van de wet.

Wij zijn ervan overtuigd dat elke mens talenten en mogelijkheden heeft. Wij moeten iedereen de kans geven om die talenten ten volle te ontplooien. Op die manier, beste collega’s, werken wij aan een samenleving die mensen insluit en niet uitsluit.

Mevrouw Lanjri, ik wil u nog even herinneren aan een artikel dat ik ook naar de commissie heb meegebracht toen wij dit wetsontwerp daar bespraken. Het is een artikel dat verschenen is in De Standaard. Een schepen van uw partij, Patrick Arnou, geeft daarin toe dat in Zedelgem nu al vrijwilligers het groenonderhoud doen op het kerkhof aldaar. Op de vraag hoe dat komt, antwoordde hij: “Een besparingsmaatregel? Voor een stuk wel.” De deur staat dus nu al open. Vrijwilligers nemen jobs in. Mensen die vroeger voor de groendienst werkten, worden in die gemeente blijkbaar al door vrijwilligers vervangen.

Mevrouw Willaert, wij kunnen hier het debat dat wij in de commissie gevoerd hebben nog eens overdoen, maar ik denk dat onze collega’s daar niet in geïnteresseerd zijn. Ik heb toen al gezegd wat ik meende te moeten zeggen en ik heb het vandaag herhaald: het mag niet misbruikt worden als vorm van goedkope tewerkstelling. Het is ook goed dat de wettekst er komt en we zullen hem na verloop van tijd evalueren.

Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, het voorliggende wetsontwerp heeft geen krantenkoppen gehaald, maar het is daarom niet minder belangrijk. Het geïndividualiseerde traject voor maatschappelijke integratie, het GPMI, is een moeilijke benaming voor wat in feite niet meer, maar ook niets minder is dan het geven van kansen aan mensen die elk met hun achtergrond, hun levensverhaal en hun problematiek in weinig benijdenswaardige situaties terechtkomen waarbij zij zich tot de bijstand moeten wenden om rond te komen en een menswaardig bestaan te leiden.

Wij als liberalen vinden dat het de bedoeling moet zijn om die mensen op te vangen, te ondersteunen, alsook om hun de kans te bieden om opnieuw op eigen benen te staan. Elk van hen moet via een op maatwerk gestoelde aanpak en via een gepaste begeleiding uitzicht krijgen op nieuwe professionele kansen.

Tegelijkertijd zijn wij wel optimist zonder naïef te zijn. Wij beseffen maar al te goed dat het niet mogelijk is om iedereen op dit pad te helpen of om iedereen te laten uitstromen. Net om die reden zijn wij erover verheugd dat met het wetsontwerp het GPMI wordt versterkt en uitgebreid. Het GPMI is een contract waarin de wederzijdse rechten en plichten worden opgelijst. Het is een begeleidingsinstrument en past dus perfect binnen het kader dat ik daarnet heb geschetst.

Heden is het GPMI enkel verplicht voor personen jonger dan 25 jaar. Het wetsontwerp breidt dat uit naar alle nieuwe leefloners, ongeacht hun leeftijd. Dat is bijzonder positief.

Een ander essentieel onderdeel van het wetsontwerp betreft de gemeenschapsdienst. Die wordt ingeschreven als facultatief onderdeel van de GPMI. Over die gemeenschapsdienst is al heel wat inkt gevloeid. Door sommigen wordt het concept afgedaan als uitbuiting of zelfs slavernij. Nochtans wordt het systeem al in heel wat andere landen toegepast. Het is wel van belang om goed te waken over de praktische invulling van de gemeenschapsdienst. Het moet om klussen of taken gaan die een meerwaarde bieden voor de persoonlijke en of professionele ontwikkeling van de betrokkene, die niet al te zeer interfereren met de zoektocht naar werk en die geen reguliere jobs verdringen.

Zoals collega Lanjri het reeds heeft aangehaald tijdens de bespreking in de commissie voor de Sociale Zaken kan het ook niet de bedoeling zijn dat mensen blijven steken in gemeenschapsdienst.

Het doel is niet om te beschikken over goedkope werkkrachten. Het doel is de betrokkenen een gevoel van eigenwaarde en arbeidsritme, als onderdeel van de begeleiding naar de arbeidsmarkt, te bezorgen. Wij zullen onderhavig wetsontwerp dan ook ten volle steunen.

Mijnheer de voorzitter, het doel van een OCMW is iedereen een menswaardig bestaan garanderen. De OCMW-wetgeving is daar eigenlijk heel goed voor uitgerust.

Twee elementen moeten worden gecontroleerd: is er nood en is er werkbereidheid.

Minister Borsus stelt vandaag voor het GPMI en de gemeenschapsdienst overal bij de OCMW’s in te voeren. Enerzijds, mijnheer de minister, wil ik u daarvoor bedanken. Anderzijds heb ik een aantal kritische opmerkingen.

Ik wil u vooral bedanken, omdat u respect hebt voor het werk van de OCMW’s, in tegenstelling tot mevrouw Homans. Mevrouw Van Peel is als OCMW-voorzitster ook zeer positief over het OCMW, maar kan toch niet ontkennen dat haar partijgenote Homans in de Vlaamse regering er alles aan doet om de werking van de OCMW’s te dwarsbomen. Voor mij, als ex-OCMW-voorzitster, is dat een schande. Ik begrijp dus niet goed waarom zij zo positief blijft over het voorstel van minister Borsus.

Ik heb het al in de commissie gezegd, het menswaardig bestaan is een algemene term. Eigenlijk moet een OCMW-raad die term om de 6 jaar concreet vertalen naar geldende sociale grondrechten in onze maatschappij. Over die sociale grondrechten is in het Parlement, in verschillende commissies, al vaker gediscussieerd. Men heeft het dan over de grondwaarden van de Verlichting. Dat zijn gelijkheid en vrijheid, broederlijkheid en solidariteit. Eigenlijk staan de OCMW’s vooral voor die laatste waarde. Dus moet elke zes jaar ook worden bekeken wat menswaardig leven is voor de mensen in onze gemeente en voor de mensen die bij ons komen aankloppen.

Ik en wij, socialisten, hebben van niemand iets te leren. Ex-minister Vande Lanotte heeft in 2002 het recht op maatschappelijke intregratie ingevoerd. Hij heeft toen ook het GPMI als instrument gecreëerd. Heel wat OCMW’s hebben dat instrument uiterst consequent en heel creatief toegepast. Ik geef als gewezen voorzitter van het OCMW van Antwerpen toe dat mijn visie door die functie heel sterk wordt gekleurd.

Voor alle duidelijkheid, de finaliteit is mensen emanciperen, mensen sterker maken, mensen integreren, mensen kansen geven, niet mensen deblokkeren of afpakken maar mensen stimuleren. Dat is de finaliteit. Ik leg daarop zo sterk de nadruk omdat ik straks op een bepaald gevaar zal wijzen.

Mijnheer de minister, op zich kunnen wij dus niet tegen een project zijn dat stimuleert dat er in wederkerigheid – ik leg heel duidelijk de nadruk op die wederkerigheid – tussen cliënt en OCMW afspraken komen over de manier waarop wij er samen op vooruitgaan.

Waarom zeg ik “samen”? Ik zeg dat omdat mensen, als zij kansen krijgen, individueel kunnen groeien. Mensen die in een maatschappij sterk in hun schoenen staan, zijn ook heel goed voor het sociaal kapitaal in die maatschappij. Wij worden daar allemaal beter van. Niemand wordt beter van bedelaars in de straten. Niemand wordt beter van mensen die ziek zijn en niet worden verzorgd. Het betreft hier dus een individueel maar ook een algemeen maatschappelijk belang dat wij moeten dienen.

Heel veel OCMW’s werken vandaag met het GPMI, zeker in Vlaanderen. Ik ken de situatie in Wallonië en Brussel minder goed, maar zeker in Vlaanderen wordt daarmee gewerkt. Eigenlijk zaten wij niet te wachten op het feit dat het gebruik ervan wordt opgelegd. Wat is immers de sterkte van de regelgeving van de OCMW’s? Die sterkte is menswaardig leven, kijken of er noden zijn en bereidheid tot werk. Voor de rest – ik ga een beetje kort door de bocht – kan een OCMW alle instrumenten die het nodig acht ontwikkelen of gebruiken als die er al zijn, afhankelijk van de context en van het profiel van de cliënt.

Dat GPMI is eigenlijk maar een instrument, geen finaliteit. We moeten daarmee oppassen in de toekomst. Het GPMI is geen finaliteit. Het is een instrument dat flexibel moet kunnen worden ingezet om mensen te laten groeien.

Ik weet niet of het een compliment is, minister Borsus, maar u moet oppassen dat u niet aan de Vlaamse ziekte gaat lijden. Weet u wat dat is? Dat is vanuit Brussel bepalen wat er op lokaal niveau precies moet gebeuren. Dat is de keizer-kostermentaliteit. Als men echt vertrouwen heeft in de lokale besturen moet men zeggen welke finaliteit ze moeten realiseren maar dat ze voor de rest hun instrumenten mogen kiezen, uiteraard binnen de bestaande wet en regelgeving. U probeert nu echter instrumenten zoals de gemeenschapsdienst en het GPMI op te leggen aan alle lokale OCMW's.

Waarom opleggen? Er zijn toch andere mogelijkheden. Waarom hebt u geen campagne gevoerd om dat te stimuleren op vrijwillige basis? Waarom hebt u niet een soort visitaties gestimuleerd tussen de OCMW's van Brussel, Wallonië en Vlaanderen om bij mekaar te gaan kijken wat goede instrumenten zijn? Misschien kunnen we van elkaar leren.

Wat is het gevaar? Een aantal collega's heeft er hier al op gewezen. Het gevaar is dat het GPMI zal worden gebruikt als een finaliteit of een instrument om vooral mensen uit te sluiten, te bestraffen. Zo'n instrument is als een mes. Een mes is ook een instrument. Men kan daar iets heel positiefs mee doen, of iets heel slecht. Dat betekent dat men goed moet kijken naar de mens en naar het maatschappijbeeld van wie die instrumenten gebruikt.

Ten tweede, en ik wil dit punt sterk benadrukken, u zegt dat als OCMW’s dat gebruiken we 10 % leefloon meer uitbetalen. We zullen dus financieel tussenkomen. Ik heb daar vandaag wat verwarring rond gehoord. In Antwerpen hebben we heel sterk geactiveerd. Ik ben begonnen met 14 000 cliënten en ik ben vertrokken – voor alle duidelijkheid na twee regularisatiecampagnes – met 5 000 à 6 000 cliënten. Er is een grote turnover.

Wat heb ik daar geleerd? Ik heb daar geleerd dat ongeveer 10 % van de klanten die we hadden niet naar de reguliere arbeidsmarkt konden worden geleid. Niet. Op geen enkele manier, ondanks het feit dat we het soms 5 jaar probeerden. Dat was niet de schuld van die mensen. Die mensen hebben vandaag in onze maatschappij niet de basiscompetenties om mee te draaien in de reguliere arbeidsmarkt en kunnen die ook niet verwerven. Er was geen enkele werkgever die hen een reguliere job wou geven. Het zijn dikwijls mensen met een aantal medische problemen die geboren zijn met relatief lage competenties. Ik ga het algemeen houden. Het zijn mensen die om een of andere reden heel erg gekwetst zijn in de loop van hun leven en daar op een of andere manier niet van kunnen genezen of terug recht kunnen krabbelen.

Het OCMW van Antwerpen – ik heb dat om evidente redenen nog niet vaak gezegd – heeft beslist om die groep 200 tot 300 euro per maand leefloon bij te geven. Extra. Waarom? Omdat men van een leefloon kan leven gedurende een beperkte periode. Men kan echter geen jaren aan een stuk menswaardig leven van een leefloon. Ik had dus veel liever gezien dat die 10 % middelen die u nu extra uittrekt voor het toepassen van een GPMI gereserveerd zouden worden voor die specifieke groep. Daar is er immers een zeer grote nood.

Voor die groep zijn heel veel instrumenten en begeleiding nodig. Zelfs voor die mensen hadden wij al een GPMI en een activeringsproject, maar wij noemden dat sociale activering, omdat het leven niet alleen om centen draait. Wij moeten de mensen bestaansmiddelen geven en dat zijn natuurlijk centen, maar het gaat ook om zoveel andere zaken, zoals buiten komen, participatie, sport en cultuur. Het zou ook vrijwilligerswerk en gemeenschapsdienst kunnen zijn. Ik vraag u dus om daar toch eens over na te denken. Misschien zouden die middelen dan beter gebruikt kunnen worden.

Ten derde, ik word het stilaan beu dat er grote veranderingen worden doorgevoerd terwijl men niet kijkt welke instrumenten er vandaag zijn en die zeer succesvol worden toegepast.

Er heeft vandaag al een discussie plaatsgevonden over de verschillende beleidsniveaus en de eventuele federalisering of defederalisering van bevoegdheden. Aan de ene kant wordt nu gezegd dat de mensen moeten worden geactiveerd, kansen moeten krijgen en begeleid moeten worden, en dat is goed. Doch, aan de andere kant moeten er tegelijkertijd dan ook inspanningen worden geleverd op het vlak van sociale economie. Ik kijk daarvoor terug naar het Vlaams niveau. Mensen die iets moeilijker naar de reguliere arbeidsmarkt kunnen of daar nooit terechtkunnen, krijgen nu niet langer kansen in de sociale economie. Nochtans zijn er genoeg sociale taken in onze maatschappij die moeten worden opgenomen. Die worden echter afgeschaft of men maakt het de betrokkenen verschrikkelijk moeilijk.

In dat verband vernoem ik ook artikel 60 dat, als het goed gebruikt wordt, een van de beste middelen is om mensen die een leefloon ontvangen te activeren naar de reguliere arbeidsmarkt. Uiteraard zullen niet alle leefloontrekkers naar de reguliere arbeidsmarkt gaan. Stromen zij daar allemaal naartoe? Nee, maar in Antwerpen hebben wij toch succes geboekt. In de eerste fase gaat dat natuurlijk gemakkelijker want dan werkt men met de beste, de bovenste laag, waar men de personen aantreft met de meeste competenties. Maar hoe meer men tot de middengroep doordringt hoe meer inspanningen men moet leveren om die personen op de reguliere arbeidsmarkt te krijgen.

Gelet op de migratiestroom en op de integratie van erkende vluchtelingen, onder wie veel mensen met competenties, zullen wij instrumenten moeten inzetten. Die instrumenten bestaan vandaag, maar ik hoor alleen dat men ze wil afschaffen. Wat werkt, wil men tenietdoen zonder in vervanging te voorzien maar men creëert wel een GPMI waarbij die instrumenten moeten worden aangewend. Mijnheer de minister, ik stel dus voor dat u met uw collega’s op andere plaatsen ook eens aan tafel gaat zitten om toch een logische lijn in het beleid te brengen.

Ik durf zelfs nog verder te gaan. Er liggen nogal wat mogelijkheden in de uitdagingen voor de toekomst. Wij zien een heel sterke dualisering in laaggeschoold en hooggeschoold, een dualisering tussen mensen met veel competenties en mensen met weinig competenties. Wij worden geconfronteerd met migratiestromen, met vluchtelingen die moeten worden geïntegreerd. Wij worden geconfronteerd met een vergrijzing van de bevolking, een verwitting van de bevolking. Veel mensen gaan met pensioen. Veel jobs komen vrij. Veel jobs waar met de handen moet worden gewerkt, raken niet ingevuld, terwijl er mensen zijn die eigenlijk wel willen werken, maar die gewoon goed moeten worden begeleid.

Ik pleit daarvoor, maar ik pleit er ook voor om aan de OCMW’s de ruimte te geven om innovatieve instrumenten te ontwikkelen. Mijn grote vrees omtrent het voorliggende ontwerp is dat het GPMI in een aantal OCMW’s zal worden beschouwd als een administratieve procedure, als meer papierwerk. Met andere woorden, men vult de puntjes in, men maakt typecontractjes, terwijl men eigenlijk persoonlijk met de cliënt moet praten, vooral vertrekkende van zijn dromen. Wat wil hij realiseren? Welke inspanningen wil hij daarvoor doen en hoe kan men hem daarbij helpen?

Ik hoop uit de grond van mijn hart dat die dynamiek zal aangehouden worden, maar dat het niet de dynamiek zal zijn om het leefloon af te nemen zodra betrokkene een aantal afspraken niet nakomt.

Ik kom tot de gemeenschapsdienst. Als ex-minister van Werk heb ik altijd gezegd dat werken heel goed is en mensen zeer gezond maakt. Niet altijd, maar meestal wel. In onze maatschappij is werken een voornaam instrument tot integratie. Met gemeenschapsdienst heb ik geen probleem zolang het geen pestdienst wordt of vervangende dienst. Er is al een aantal voorbeelden. Ook die discussie hebben wij gevoerd in Antwerpen. Wij hebben daar een contingent bereikt van vastbenoemde contractuelen, maar wij hebben tevens afspraken gemaakt met de vakbonden en de sociale partners over het aantal per honderd personen, dat wij zouden tewerkstellen in allerlei statuten als artikel 60, alternatieve straffen, enzovoort. Daar moet men zich aan houden. Zo vermijdt men permanent de discussie dat zij het werk van anderen zouden afnemen.

Tenslotte vraagt het organiseren van gemeenschapsdienst, afhankelijk van het profiel, ook begeleiding. Dat zal slechts een positief resultaat opleveren als men genoeg begeleiding of middelen voor begeleiders inzet om de finaliteit te garanderen, zijnde een menswaardig leven.

Kortom, wij zijn er niet tegen, maar voor ons moest het niet. Wij zijn van mening dat de lokale besturen verstandig genoeg zijn om te weten wat zij moeten doen. Wij, de Vlaamse socialisten, zullen ons dus onthouden.

Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, er wordt in de volksmond vaak denigrerend gesproken over het OCMW, over de mensen die er werken en over de mensen die er om steun moeten vragen. Maar dat is totaal onterecht. Ik ben zelf mijn politieke carrière begonnen bij het OCMW en ik ben nog steeds OCMW-raadslid en dat was een heel bewuste keuze. Ik weet dus wel een beetje hoe het er daar aan toegaat, zoals nog anderen onder ons. Ik weet dat mensen er niet voor hun plezier heen gaan om geld te krijgen. Ik weet hoe hard het personeel van het OCMW werkt en met hoeveel overtuiging ze elke dag opnieuw proberen mensen terug op de rails te krijgen.

Nooit deden er meer mensen beroep op een leefloon als nu. Dat is niet iets waarop wij trots kunnen zijn, al lijkt onze regering er soms weinig problemen in te zien, aangezien haar maatregelen bijna systematisch de zwakkeren in onze samenleving extra hard treffen.

Maar goed, dat leefloon dus. Sinds 2002 kan de toekenning en het behoud ervan gekoppeld worden aan een GPMI, waarover het nu reeds enkele uren gaat. Dat is een overeenkomst tussen een maatschappelijk werker en een leefloongerechtigde met een aantal afspraken en engagementen. Het is een onderhandeld contract tussen twee partijen waardoor iedereen goed weet waaraan hij of zij toe is en waarnaar gestreefd wordt. Zo’n GPMI was tot nog toe alleen verplicht voor jongeren, maar nu wilt u, mijnheer de minister, dat contract voor elke leefloongerechtigde verplicht maken, met een mogelijke koppeling aan de gemeenschapsdienst.

Hoe u die uitbreiding naar alle leeflooncliënten vormgeeft en hoe u daartoe gekomen bent, is exemplarisch voor deze meerderheid. U bestelde een wetenschappelijke studie met een uitgebreide bevraging van het werkveld, u las de aanbevelingen, knipte er hier en daar een goedklinkende passage uit, ging verder totaal voorbij aan de essentie van de studie en deed er vervolgens uw eigen zin mee.

Het werkveld was immers eigenlijk geen vragende partij voor een verplicht GPMI, u voert het toch in. Medewerkers vragen eigenlijk om een goed begeleidingsinstrument en ook om minder administratieve last, u verhoogt die last.

U focust in de eerste plaats op professionele integratie en u kent sociale integratie een inferieure status toe. U kent extra middelen toe, maar u zet daar wel tijdsdruk tegenover en u koppelt een vrijwillige gemeenschapsdienst aan het GPMI. Zelfs een klein kind kan zich al afvragen hoe vrijwillig zo’n gemeenschapsdienst is, als degenen die het aanbieden tegelijk ook beslissen of men al dan niet een leefloon, een inkomen dus, krijgt.

Onderzoek uit Nederland, maar ook uit andere landen, toont aan dat verplicht vrijwilligerswerk de afstand tot de arbeidsmarkt vergroot. Het resultaat van die vrijwillige gemeenschapsdienst is eigenlijk het omgekeerde van wat de meerderheid denkt. Evaluaties van het systeem van de tegenprestatie, want zo heet die gemeenschapdienst in Nederland, wijzen uit dat de gemeenschapdienst de competenties of de positie van een leeflooncliënt niet verhoogt en dat het systeem daar vooral gebruikt wordt als een afschrikmiddel.

Het blijkt bijna onmogelijk om werk te vinden of taken te vinden die niet leiden tot de verdringing van wat ik echt vrijwilligerswerk noem of, erger nog, tot de verdringing van betaalde arbeid. Toch introduceert u dat systeem en stelt u in uw ontwerp dat de gemeenschapdienst gericht moet zijn op een toekomstige, bezoldigde tewerkstelling. Aangezien de praktijk al bewijst dat het niet zo is, ga ik ervan uit dat u het puur vanuit de ideologie “voor wat hoort wat” wilt invoeren, niet omdat het nuttig is voor de persoon in kwestie. Sta mij toe om dat bijzonder verontrustend te vinden.

Bovendien, het werd daarnet ook al aangekaart, speelt u hier een bizar een-tweetje met uw Vlaamse collega’s, want in Vlaanderen wordt momenteel geknipt en bespaard in de sector van de sociale economie en moeten mensen na enkele jaren verplicht doorstromen naar het normale economische circuit. Als zij daar niet sterk genoeg voor zijn, dan staat de deur richting OCMW en het leefloon open en wacht hun dus vanaf nu de optie van de vrijwillige gemeenschapsdienst. Zult u dan vrijwilligers de concurrentie laten aangaan met hun collega’s uit de sociale economie? Zoals ik daarnet aangaf, in mijn reactie aan mevrouw Lanjri, ziet men die perfide logica nu al aan het werk in sommige gemeenten. Om budget uit te sparen, worden taken die eigenlijk door personeel moeten worden uitgevoerd nu door vrijwilligers gedaan. Het is bovendien zelfs best mogelijk dat men binnen de gemeenschapsdienst exact hetzelfde moet gaan doen als voorheen, maar dan voor een leefloon dat mijlenver onder de armoedegrens ligt en voor een begeleiding die op dit moment helemaal niet duidelijk is.

Mijnheer de minister, ik ben ervan overtuigd dat het werkveld openstond voor verandering en daar misschien zelfs nood aan had. Dat werkveld deed hiervoor tal van suggesties, vervat in een wetenschappelijk onderbouwd rapport. Ik vrees echter dat dit wetsontwerp niet de verhoopte verandering brengt in het werkveld. U volgt enkele lettertjes en negeert de geest van het rapport.

Uw wetsontwerp is tegendraads en straalt wantrouwen uit. Dat laatste zijn niet mijn woorden, mijnheer de minister, maar de woorden van de auteurs van de studie zelf, in een artikel dat onlangs verscheen. Zij zijn bijzonder teleurgesteld in uw wetsontwerp en voelden heel hard de noodzaak om te reageren. Ik kan hen daarin geen ongelijk geven.

In het rapport van die wetenschappers werden verschillende voorstellen opgenomen om het GPMI als ondersteunend en dynamisch begeleidingsinstrument te versterken. Dat vraagt om duidelijke, verstaanbare informatie en transparantie; duidelijkheid over rechten en plichten. Op die manier kan er in alle rust en stabiliteit worden samengewerkt aan een haalbaar toekomstperspectief.

Dit wetsontwerp doet niets met die aanbevelingen, integendeel. We zien nu al dat een GPMI vaak te snel wordt ondertekend omdat het extra geld betekent, vóór de cliënt nog maar weet dat hij een bindend contract heeft getekend, laat staat de inhoud kent en ook begrijpt.

U zegt in het ontwerp dat u de nodige tijd wilt geven, maar u kent pas middelen toe na de ondertekening van het GPMI. Terwijl het net al heel wat investering en begeleiding van de maatschappelijke assistenten vraagt om tot een goed onderhandeld GPMI te komen, met engagementen van de cliënt en het OCMW, dat de cliënt ook effectief begrijpt wat hij ondertekent, dat goed op de mogelijkheden en de noden van de cliënt afgestemd is, dat haalbaar doch ambitieus genoeg is, op maat van de cliënt.

Bovendien lopen de middelen maar voor een jaar. Ik meen dat het risico erg groot is dat op dit vlak de financiering de hulpverleningslogica verdringt. Het risico is ook groot dat het cliëntperspectief uit het oog wordt verloren. Een contract zou normaal gezien een afspraak moeten zijn tussen twee evenwaardige partijen, waarbij een eventueel zwakkere partij extra informatie, tools en begeleiding krijgt, maar vooral ook voldoende tijd krijgt om het contract in evenwaardigheid te tekenen. Hier wordt de tijdsdruk om te tekenen opgevoerd, met alle mogelijke gevolgen van dien. Daarbij komt dat de maatschappelijk werker nu voor iedereen een GPMI moet opstellen, terwijl dat vroeger meer geval per geval kon worden beoordeeld of het wel opportuun was.

Mijnheer de minister, ik denk dat de belangrijkste vraag is of de OCMW’s hun cliënten met onderhavig wetsontwerp beter zullen kunnen begeleiden, waarbij de maatschappij, wij allemaal baat zouden hebben. Daar zijn geen garanties voor. Wij zien die niet. Wij zien niet de noodzakelijke voorwaarden, opdat de voorgestelde tekst een goed wetsontwerp zou zijn.

Wat komt er wel bij? Er komt meer administratie bij. Het risico op een eenheidsworst wordt groter, evenals het risico dat nog meer kwetsbare mensen dan vandaag worden uitgesloten van het allerlaatste vangnet van onze sociale zekerheid in een tijd waarin nog nooit zo veel mensen een beroep op een leefloon moeten doen als nu. Men zou voor minder achterdochtig worden, mijnheer de minister.

Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, tous les bénéficiaires du CPAS ne sont pas des profiteurs, des fraudeurs, ne sont pas des personnes qui se complaisent dans la précarité. Si je tiens ces propos en préambule de mon intervention, c'est parce que certains politiques tentent de présenter de cette façon les personnes qui bénéficient du CPAS.

Je tiens également à dire clairement et à voix haute que l'on ne peut pas se résigner à ce que les bénéficiaires du CPAS le restent pour une durée prolongée, voire même pour une bonne partie de leur vie. On ne peut se résigner à laisser ces gens sans perspective de réintégration sociale et de réintégration professionnelle. Se résigner à ce qu'ils émargent indéfiniment au CPAS, c'est tout, à mes yeux, sauf avoir une approche sociale.

Ceux qui ont plus de 25 ans ne peuvent pas non plus être laissés sans accompagnement intensif à la réintégration sociale et professionnelle, ce simplement en raison de leur âge.

Est-il possible de réintégrer professionnellement tous les bénéficiaires du CPAS? Sans doute pas, et même probablement non. En effet, pour les personnes les plus éloignées socialement et professionnellement du marché du travail, il y a souvent d'autres priorités vitales préalables à l'intégration professionnelle, que ce soit la maladie, l'absence de logement, l'analphabétisme ou encore des difficultés familiales très graves.

Notre groupe est donc favorable, monsieur le ministre, aux grandes lignes de ce projet de loi: l'extension du PIIS aux plus de 25 ans, une approche responsabilisante, la volonté d'une réintégration sociale et professionnelle, l'approche avec un contrat impliquant des droits et des devoirs, l'obligation du PIIS, mais en laissant la faculté aux CPAS de déroger à cette obligation.

Même si nous sommes favorables aux grandes lignes de ce projet de loi, nous avons voulu améliorer un certain nombre de points. C'est ainsi que j'ai déposé toute une série d'amendements en commission.

J'ai voulu convaincre la majorité de couler dans la loi une série d'améliorations que vous présentez potentiellement comme pouvant faire l'objet d'une circulaire. Au niveau des CPAS, on sait que la pratique est différente de même que l'approche. Aujourd'hui, chaque CPAS fait une interprétation à géométrie variable de certaines dispositions existantes pour les moins de 25 ans. Dès lors, la manière dont ils vont appliquer l'extension du PIIS aux plus de 25 ans pourra aussi clairement faire l'objet d'une interprétation à géométrie variable en fonction de la pratique des CPAS et des pratiques politiques locales

Tout d'abord, je voulais voir coulé dans la loi le fait que les études ou une formation soient vraiment prises en considération exactement de la même manière qu'un contrat de travail. Vous ne le prévoyez pas clairement dans la loi. Dès lors, je le redis, chaque CPAS pourra l'interpréter en fonction de ses pratiques. Faut-il rappeler ici qu'une grande majorité des bénéficiaires du CPAS ont un niveau d'études, soit, de l'enseignement primaire, soit secondaire inférieur. Les formations professionnelles ou la reprise d'études sont donc fondamentales pour qu'ils puissent s'intégrer professionnellement.

Le deuxième élément que je voulais voir coulé dans la loi, ce sont les aidants proches. Les prévoir de manière explicite dans la loi, monsieur le ministre, aurait fait en sorte que, sans aucune ambiguïté, l'obligation du PIIS ne s'applique en rien aux aidants proches, non pas en fonction de critères qui prêtent à discussion mais au contraire aux aidants proches tels que définis dans la loi votée en 2014.

J'ai donc déposé un amendement que je redépose ici en plénière pour que les aidants proches au sens de la loi de mai 2014, qui aident une personne en situation de grande dépendance, que ce soit une personne gravement malade, une personne démente ou lourdement handicapée, ne soient pas contraints de souscrire un PIIS.

Le troisième élément que nous voulions voir coulé dans la loi concerne le service communautaire, qui est facultatif. Nous aurions voulu qu'il puisse avoir lieu dans des ASBL qui ne soient pas liées au CPAS ou à la commune et différentes des CPAS en lien avec les pouvoirs locaux.

Vous me direz que cela peut se faire! Je peux témoigner que sur le terrain, en fonction des réalités locales, en fonction des partis au pouvoir, certains permettront que ce service communautaire s'exerce avec le secteur associatif indépendant du pouvoir local, d'autres ne le permettront pas ou ne le permettront qu'avec des ASBL dépendant directement de la commune et de son CPAS.

Vous comprendrez, monsieur le ministre, que ce sont des éléments qui nous posent véritablement question. Vous me direz sans doute que vous êtes d'accord avec moi en ce qui concerne l'aidant proche. Vous me direz probablement qu'il pourra bénéficier de cette fameuse équité et que, dès lors, le CPAS ne se trouvera pas dans l'obligation de lui imposer le PIIS. Sans doute me direz-vous que les études et la formation peuvent être prises en considération de la même manière qu'un contrat de travail et qu'ils pourront le faire dans des ASBL indépendantes du pouvoir communal. Peut-être… mais je le redis clairement, intégrer cela dans une circulaire ne suffit pas à nos yeux. Le couler dans la loi, si nous sommes d'accord, est une plus-value et permet d'éviter des interprétations divergentes et différentes dans le chef des CPAS.

Ces trois amendements sont redéposés en séance plénière. Il est pour nous particulièrement important de persévérer à porter ces aspects du dossier.

J'en viens au volet relatif au financement. Le financement reste limité. Si on veut éviter que cela ne se transforme en un simple acte administratif, il faut que le financement soit suffisant dans la durée que pour rendre efficace la réintégration sociale et, plus encore, professionnelle.

Enfin, monsieur le ministre, je vais terminer par un regret. Je pense qu'il aurait été possible de trouver un accord avec l'ensemble des fédérations des CPAS. Vous les avez revues tout récemment. Vous vous êtes mis d'accord en réunion sur une série de points pour lesquels manifestement vous partagiez la position des CPAS et pour lesquels les CPAS partageaient votre nouvelle position, que ce soit sur l'entrée en vigueur, sur la durée du PIIS d'un an, donc concomitante et identique à celle du financement supplémentaire.

Il aurait fallu, me semble-t-il, accepter certaines adaptations et améliorations de votre projet de loi qui ne remettaient en rien en question l'ossature et les grandes lignes de ce projet. Je trouve vraiment que cela aurait été une plus-value importante d'avoir un accord avec les fédérations des CPAS parce que cet accord global aurait renforcé tant votre projet de loi que la manière dont le PIIS sera, demain, étendu aux plus de 25 ans.

Pour toutes ces raisons et malgré le fait, je le redis ici, que nous soyons favorables aux grandes lignes générales de votre projet de loi, nous nous abstiendrons.

Monsieur le président, chers collègues, monsieur le ministre, ma collègue, Evita Willaert, est intervenue de manière détaillée. Je ne vais donc pas faire le même exercice qu'elle.

Je veux absolument repréciser des fondamentaux. Parmi ceux-ci, se trouve le droit de chacun et de chacune d'avoir accès à un revenu minimum qui permette de vivre dans la dignité. Ce droit-là, il doit rester valable y compris pour celles et ceux qui échouent, qui ratent, qui vont parfois d'échec en échec, même si cela peut nous sembler bizarre ou curieux que quelqu'un rate plusieurs fois des projets de travail, des projets d'intégration sociale. Il y a des parcours de vie qui sont ainsi.

Notre responsabilité, dans une société qui se veut solidaire – et j'espère que nous partageons tous cet objectif minimal – c'est que ces personnes-là aient droit à un revenu minimum.

J'insiste sur ce droit fondamental et inconditionnel et je voudrais refaire le lien que j'ai fait en commission avec l'évolution des pratiques, des techniques, des conceptions qui sont apparues ces derniers temps dans la lutte contre la pauvreté. Nous sommes tous d'accord quant à l'effet positif des mesures qui ont été prises, qui consistent à commencer par donner un logement à quelqu'un pour que cette personne, une fois installée seule ou avec sa famille, puisse consacrer toute son énergie à son projet de vie, son intégration sociale, son intégration professionnelle. Il en va de même avec ce revenu minimum: si une personne n'a pas le minimum de garanties de pouvoir se nourrir, se loger, payer son loyer, son électricité, s'occuper de ses enfants, il ne faut pas espérer qu'elle se mobilise pour d'autres choses.

Le projet de loi que vous nous soumettez met cet accès à ce revenu minimum fondamental entre parenthèses pour ces personnes, qui sont les plus fragilisées dans notre société. C'est inacceptable. Les services juridiques de la Chambre, en deuxième lecture, vous ont suggéré d'enlever des termes tels que "suivre la loi est obligatoire", et vous avez accepté. Votre volonté première dans ce projet était d'affirmer que vous alliez obliger, exiger, qu'on était dans une société du mérite, qu'on allait refuser l'erreur.

Pourtant la bonne pratique, qui s'applique déjà maintenant et pas seulement en Flandre, consiste en l'accompagnement, l'élaboration avec la personne d'un projet de vie. C'est un cheminement que l'on fait avec elle, une construction d'étapes pour l'amener effectivement à dépasser sa situation, à oser affronter les difficultés d'une recherche d'emploi, d'une recherche d'activité, d'une participation à la vie en société.

De la même manière, vous dites que votre service communautaire va s'élaborer sur une base volontaire, d'accord, mais une fois qu'on l'a accepté, il devient obligatoire si bien que la personne ne pourra plus y renoncer. Là aussi, c'est un leurre, c'est une manière d'imposer votre volonté de réussite nécessaire pour pouvoir bénéficier des fruits de la solidarité de la société.

Comme vous l'ont dit tous ceux qui travaillent avec les personnes concernées, lorsqu'elles sont en difficulté, qu'elles ont essuyé plusieurs échecs, qu'elles se retrouvent face à un travailleur social en sachant qu'elles doivent faire preuve de bonne volonté pour garder leurs droits, elles ont tendance à surestimer leurs capacités et à s'engager dans des projets qui ne leur conviennent pas. Il faut leur permettre de rater et puis de recommencer en restant à leurs côtés, en continuant à les accompagner. Cela ne sert à rien de faire de la musculation vis-à-vis d'elles.

Il existe aujourd'hui des dispositions auxquelles les CPAS recourent. Elles permettent de contractualiser la relation d'aide et d'accompagnement, de donner accès à des contrats de travail à durée déterminée – je pense à l'article 60 – de recourir à de l'activité bénévole. Des balises et des encadrements délimitent ces mesures. Par exemple, si l'on fait du bénévolat ou du volontariat, c'est pour des tâches qui sont complémentaires à celles qui correspondent à un travail. On ne peut pas les accomplir à n'importe quelle condition et n'importe où.

Un flou entoure votre service communautaire, même si vous prétendez que les règles et le statut de bénévole seront appliqués. Toutefois, les garanties seront différentes, puisque votre objectif est que l'intéressé contribue à des activités à son bénéfice et à celui de la société, à celui de la collectivité ou de la communauté. Donc, vous voulez un "rendu" pour un "donné", ce dernier étant le revenu d'intégration sociale.

Plusieurs membres de la majorité soutiennent qu'à défaut de cet outil et d'une contractualisation obligatoire, on maintient les gens dans l'oisiveté et la dépendance. C'est d'ailleurs ce que l'on fait en Wallonie où il y a plus de chômeurs et de personnes dans la pauvreté, comme si cela dépendait des politiques relatives et spécifiques des CPAS et de l'accès au revenu d'intégration sociale; comme s'il n'y avait pas d'autres responsabilités ailleurs sur lesquelles travailler.

En ce qui concerne l'obligation de la contractualisation, je l'ai déjà dit en commission mais pour moi c'est fondamental, la démarche n'est pas éthiquement acceptable dans une relation entre un travailleur social et un bénéficiaire d'une aide. On veut faire croire que cette relation est élaborée entre deux personnes à égalité l'une vis-à-vis de l'autre. Un travailleur social qui impose un contrat est forcément dans un rapport de pouvoir vis-à-vis du bénéficiaire. Ici, c'est pire puisque, à la fois, vous laissez l'autonomie au CPAS dans la capacité d'identifier les personnes qui pour des raisons de santé ou d'équité ne pourront pas développer un PIIS et trouver un travail, mais en même temps vous dites vouloir mettre en place un monitoring des CPAS. Mettre en place un travail d'accompagnement des CPAS pour évaluer avec eux les techniques, les résultats obtenus, les obstacles rencontrés et les solutions à apporter, c'est un type de démarche; avec un monitoring qui compare les résultats et les mises à l'emploi, sur base de chiffres, vous exercez une pression sur les travailleurs des CPAS et relativisez l'autonomie de ces CPAS.

Un autre élément manque dans votre projet: l'intérêt pour cette fameuse société et les membres de la collectivité et de la communauté, lesquels sont et doivent être des partenaires à part entière des politiques que vous voulez mener. D'une manière générale, si on veut qu'une personne qui a des difficultés arrive à s'intégrer, en milieu culturel, sportif, social, associatif ou professionnel, il faut que les groupes, les organisations vers lesquels elle se dirige en aient eux aussi la capacité.

Il faut qu'ils aient la capacité d'accueillir des personnes qui sont parfois bizarres dans leur fonctionnement, de sorte que parfois, ce qui se passe avec elles rate. Il faut donc soutenir ces acteurs. Cela demande aussi du temps, de l'énergie, et d'accepter qu'avec eux, parfois cela marche, parfois cela rate, et que plus tard, avec une autre personne, cela marchera peut-être. Le droit à l'essai et à l'erreur doit être préservé, pour le bénéficiaire du revenu d'intégration sociale mais aussi pour les membres de la société qui acceptent de jouer le jeu. Et le temps consacré aux travailleurs sociaux doit aussi comprendre cette dimension.

Le financement supplémentaire que vous allez accorder pour que les travailleurs des CPAS puissent réaliser ces PIIS doit donc être plus important et permanent. Il ne s'agit pas de simplement travailler durant un an de PIIS avec une personne. De manière transversale, pour être utile pour tous les bénéficiaires, il faut que ces travailleurs aient la possibilité d'aller sur le terrain négocier des partenariats.

Pour cela, le financement des CPAS est à revoir de manière globale et bien plus importante que ce que vous envisagez, et de manière plus claire, en meilleure concertation avec les partenaires, avec les travailleurs et les responsables de CPAS. Cela ne se fait évidemment pas en vase clos depuis un cabinet.

Dans le projet, vous instaurez une hiérarchie entre le travail au niveau des acteurs des CPAS, mais aussi au niveau du travail de participation et d'intégration sociale du bénéficiaire, entre ce qu'il va faire si c'est dans un milieu ou dans un contexte culturel, associatif, et la dimension "travail". Vous dites que l'objectif premier est que la personne trouve un emploi. À défaut, on peut l'accompagner et on pourra considérer qu'il est valable qu'elle s'intègre dans un autre contexte. Il s'agit là d'une hiérarchie arbitraire qui, de nouveau, ne prend pas en compte le cheminement individuel à faire avec chacun. Pour certaines personnes, peut-être que jusqu'au bout, l'accompagnement concernera autre chose que le travail, mais que cela lui permettra de vivre dans la société.

Monsieur le ministre, de manière beaucoup plus globale, il n'est pas tenu compte de certains éléments dans ce gouvernement et dans ce Parlement. Ils concernent les attentes et exigences que l'on nourrit vis-à-vis des plus faibles. On exige d'eux qu'ils puissent se réintégrer dans le milieu du travail. Si c'était possible pour tout le monde, cela se saurait aussi depuis longtemps.

J'en viens à vos actions portant sur la manière de susciter la création d'emplois, et à celles visant à diminuer l'impact du dumping social. Comme nous l'avons vu en discutant de votre transposition des directives relatives aux marchés publics, vous n'avez pas osé aller jusqu'au bout pour mettre vraiment fin au dumping social.

À partir du moment où vous acceptez qu'il soit encore possible que le critère d'un marché public soit le prix le plus bas, cela signifie que vous allez tolérer le détournement et le dumping social. Vous allez à l'encontre de la création d'emplois, et particulièrement d'emplois peu qualifiés. Vous allez donc à l'encontre de la politique que vous voulez mener à travers la remise à l'emploi des bénéficiaires du revenu d'intégration sociale.

Les mesures prises par ce gouvernement pour lutter contre la destruction d'emplois liée à des entreprises et à des acteurs économiques qui préfèrent la spéculation et l'usage de paradis fiscaux plutôt que l'investissement dans la création d'emplois vont à l'encontre des politiques que vous voulez défendre concernant la remise à l'emploi des bénéficiaires du revenu d'intégration sociale. Par contre, vous attendez de ces bénéficiaires qu'ils réussissent à se trouver un emploi.

Nous voterons contre ce projet de loi. Mais mes conclusions sont plus larges que "pour" ou "contre" un plan d'intégration sociale individualisé. Leur teneur est que vos politiques s'attaquent à la qualité de l'emploi, qu'elles ont exclu et continuent à exclure les chômeurs, elles pénalisent les temps partiels et vont pénaliser les bénéficiaires du revenu d'intégration sociale. Vous vous en prenez toujours plus et toujours plus fort aux plus faibles, tandis que vous continuez à courber l'échine devant les puissants, et surtout devant ceux qui préfèrent tricher.

Monsieur le président, chers collègues, le PTB est intervenu dans ce débat, en commission, pour expliquer son opposition ferme à ce projet et, en particulier, au service à la collectivité pour les bénéficiaires du revenu d'intégration. Je ne souhaite donc pas à nouveau entrer dans le débat, même si mes collègues n'ont pas manqué de répéter assez longuement leur argumentation.

Finalement, je n'ai qu'une question à poser au ministre ou à la majorité. Si vous trouvez que le service à la collectivité est une tâche importante pour la société, pourquoi n'offrez-vous pas un vrai job aux intéressés? En effet, le meilleur moyen de réintégrer quelqu'un dans la société, c'est de lui proposer un véritable emploi, sinon en quoi ce service à la collectivité va-t-il aider? En rien!

Les CPAS et les autorités locales sont confrontés à des coupes budgétaires importantes. Ils vont donc confier de plus en plus de tâches à des "volontaires" dans le cadre de ces services à la collectivité.

Selon le gouvernement, ce système fonctionnera sur une base volontaire. Est-ce vrai? Nous verrons à l'autopsie. En tout cas, les experts de la Haute École Charlemagne et de l'Université Saint-Louis qui ont mené une étude à la demande du ministre ont fait savoir que cette mesure "peut ouvrir la porte à l'arbitraire, à des pratiques au cas par cas des CPAS par rapport à leurs utilisateurs en fonction notamment des choix politiques locaux", comme c'est déjà le cas dans certains pays étrangers.

Chers collègues, je terminerai mon intervention par une conclusion politique et une conclusion pratique. D'un point de vue politique, ce projet, comme toute la politique d'activation, montre que ladite activation est une forme de dumping social, mais entre résidents belges pour exercer une pression à la baisse sur l'ensemble des salaires. D'un point de vue pratique, chers collègues, le PTB votera rouge.

Monsieur le président, je voudrais simplement dire, au nom de mon parti, que nous ne sommes pas contre le PIIS, mais contre le fait qu'on le rende obligatoire. Il est évident que nous voterons contre ce projet.

Je ne répéterai pas tout ce qui a été dit ici, mais nous pensons que ce projet va augmenter la précarité et mettre les gens à la rue alors qu'ils ne le méritent certainement pas. Ce n'est pas parce qu'on est en état de précarité qu'on est incapable d'aller plus loin dans la vie. Ce sont des gens qui sont paumés et qui ne pourront pas trouver un job. Votre projet ne va pas les y aider. Nous voterons contre.

Mijnheer de voorzitter, ik zal niet herhalen wat ik in de commissie al heb uiteengezet.

Het is geweten dat het voor mij positief is dat in het voorstel leefloon aan vrijwillige gemeenschapsdienst en aan een geïndividualiseerd project wordt gekoppeld. Ik ben er, zoals velen onder u, van overtuigd dat werken en tewerkstelling het beste middel zijn om een werkzoekende uit de armoede en uit het isolement te halen.

Niettemin zou ik nog twee elementen, waarover ik nu tijdens de plenaire vergadering opnieuw een amendement heb ingediend en die nog niet aan bod zijn gekomen, aan het debat willen toevoegen.

In het wetsontwerp wordt er, zoals ik in de toelichting lees, voor gekozen personen die momenteel een subsidiaire bescherming krijgen en momenteel een beroep op het OCMW kunnen doen, op een gelijkaardige manier in onze maatschappij te integreren als de vluchtelingen en hen, zoals bij de erkende vluchtelingen, ook in te schrijven bij de rechthebbenden op het recht op maatschappelijke integratie.

Ik begrijp die keuze van de regering niet goed. Ze is niet echt consequent met de beslissingen die zij hebben genomen om het verblijfsrecht voor erkende vluchtelingen en personen met een subsidiair beschermingsstatuut in de tijd te beperken.

Ik meende dat die beslissing was genomen met de bedoeling de eventuele terugkeer naar de landen van herkomst voor te bereiden. Voor personen voor wie het de bedoeling is naar het land van herkomst terug te keren, vraag ik mij af waarom zij op die manier maatschappelijk in de samenleving moeten worden geïntegreerd. Zij zouden veeleer op een terugkeer naar eigen land moeten worden voorbereid.

Ik begrijp dan ook niet dat een regeringspartij, zoals de N-VA, die inzake asiel zelfs voor een apart statuut pleit, op die manier de hoop nog vergroot en ook het aanzuigeffect vergroot.

In het amendement dat wij hebben ingediend kiezen wij ook voor een gelijkaardige manier van behandeling van erkende vluchtelingen en personen die subsidiaire bescherming krijgen. Wij doen dat echter niet door die laatste categorie toe te voegen aan de wet die u vandaag wijzigt. Wij halen die categorie eruit, zodat zij, net zoals de mensen met subsidiaire bescherming, bij de OCMW’s terechtkunnen.

Ik kom nu tot een tweede punt.

Het gaat over tewerkstelling en aan het werk geraken. Ik heb veel sprekers horen aantonen dat het voor bepaalde categorieën zeer moeilijk is om aan werk te geraken. Niemand zal mij echter kunnen tegenspreken als ik stel dat de kennis van de taal van het taalgebied waarin de betrokkene woont, een zeer belangrijke sleutel is tot het bekomen van een vaste betrekking en tot maatschappelijke integratie. Van diegenen die de kennis van de streektaal onvoldoende of niet hebben en die via het recht op maatschappelijke integratie een beroep doen op de solidariteit van die gemeenschap, mogen wij toch wel verwachten dat zij een inspanning zouden leveren om die taalkennis te verwerven. Om die reden stellen wij voor om daar een resultaatsverbintenis aan vast te hangen.

In het amendement dat wij vandaag opnieuw hebben ingediend, stellen wij een regeling voor die grotendeels geïnspireerd is naar Nederlands voorbeeld, op wetgeving die in Nederland vandaag van kracht is. De idee is om een regeling uit te werken waaraan voor personen die een beroep doen op het recht op maatschappelijke integratie, wel degelijk een resultaatsverbintenis wordt gekoppeld om de taal van de streek te verwerven. Het recht op maatschappelijke integratie wordt degressief aan die taalkennis gekoppeld. Voor die wet, die in Nederland van kracht is, is er in maart 2015 een wetswijziging goedgekeurd. De eis tot beheersing van de Nederlandse taal werd er toegevoegd aan een wet, gelijkaardig aan het wetsontwerp dat hier nu voorligt. Sinds het begin van dit jaar is die Nederlandse wet in voege. Die wet bepaalt dat een bijstandstrekker die niet in voldoende mate kennis heeft van de Nederlandse taal, nodig om aan een job te geraken – het gaat zelfs nog maar om puur functionele kennis – in eerste instantie op een vermindering van de bijstand kan rekenen als hij geen initiatief neemt om die kennis bij te schaven. Als de bijstandstrekker volhardt in de boosheid en de toestand blijft voortduren, dan zal hij op de duur zijn volledige bijstand verliezen. Dat is de idee.

In Nederland is het systeem dat de eerste zes maanden de bijstand met 20 % wordt verminderd, tussen de zes en de twaalf maanden met 40 %. Na een jaar wordt dan de bijstand volledig afgeschaft als de betrokkene niet de nodige inspanningen heeft gedaan om voldoende Nederlands te kennen, juist om op de arbeidsmarkt aan de slag te kunnen gaan. In de praktijk blijkt het helaas vaak nodig om een stok achter de deur te hebben, omdat men zich de streektaal niet uit zichzelf eigen zal maken zolang de bijstand onbeperkt blijft voortduren.

Wij hebben die Nederlandse regeling in grote lijnen overgenomen in de amendementen 3 tot en met 5 die ik vandaag heb heringediend. Degenen die ervan overtuigd zijn dat het nodig is, dat het een pluspunt is en eigenlijk onontbeerlijk is dat men om aan een job te geraken de streektaal kent van het gebied waar men woont, krijgt in tegenstelling tot het stemgedrag in de commissie vandaag nog een herkansing om deze amendementen wel te steunen.

Daarmee zijn alle ingeschreven en niet-ingeschreven sprekers afgewerkt en geef ik het woord nu aan de regering.

Mijnheer de voorzitter, dames en heren volksvertegenwoordigers, collega’s, ik dank u voor uw verschillende uiteenzettingen, vragen en opmerkingen over het wetsontwerp. Het gaat natuurlijk om een belangrijke materie voor onze medeburgers en dan vooral de meest kwetsbaren onder hen. In deze materie hebben wij geprobeerd de gulden middenweg, het evenwicht te vinden tussen hulp, steun, begeleiding en verantwoordelijkheid.

On a beaucoup parlé d'instruments. Ce terme me semble correct en l'espèce. Le gouvernement et moi-même voulons, à travers ce texte, doter et aider un maximum de nos concitoyens à trouver ou retrouver le chemin de l'autonomie dans notre société en les munissant de moyens pour trouver du travail – c'est très clairement une priorité – mais aussi permettre à plusieurs d'entre eux de s'intégrer, d'avoir une vie de personne à part entière dans notre société.

J'ai entendu certaines remarques et questions qui me paraissent tout à fait légitimes, mais aussi des procès d'intention, des slogans, des exagérations, des comparaisons. J'ai même entendu revenir le débat sur les marchés publics. Autorisez-moi à ne pas du tout partager cette opinion.

Ensuite, l'activité n'est pas l'objet de notre présent débat, même si c'est l'une des priorités de notre gouvernement, qui veut réformer, soutenir l'activité et permettre la création d'emplois. Les chiffres sont là: ils sont importants et éloquents.

J'en viens maintenant à la simplification administrative et aux sanctions. J'ai rappelé – et ce sera inclus dans l'arrêté royal de même que dans la circulaire – que nous avions voulu intégrer la transmission et la gestion d'informations à travers le rapport social électronique et souhaité organiser une véritable simplification administrative. Je n'ai pas besoin de formalités pour les CPAS. En revanche, je souhaite un vrai suivi qualitatif et quantitatif du travail mené ainsi que de ses résultats.

Pour répondre précisément concernant les ASBL, le service volontaire pourra s'exercer en dehors de la sphère strictement communale ou des CPAS mais devra bien sûr rester dans la sphère non marchande, dans la sphère associative.

Toujours à propos du service volontaire, je rappelle et je souligne que celui-ci est d'abord destiné aux bénéficiaires. L'interprétation de l'échevin qui s'était exprimé dans les médias était erronée. Il ne s'agit pas pour celles et ceux qui l'ont évoqué de créer une catégorie de nouveaux articles 60 ou 61. C'est un instrument pour permettre aux personnes d'être sur un chemin où elles acquièrent un certain nombre de connaissances, de contacts, de possibilités ou encore de leviers d'intégration dans la société et dans la communauté qui les entourent. On l'a rappelé, ce service sera bien volontaire, mais dès l'instant où il est contracté, il devient, en ce qui concerne sa poursuite, obligatoire.

Je voudrais aussi faire un sort aux critiques que j'ai entendues. Les travailleurs sociaux auraient donc massivement l'intention d'imposer de façon injuste, incorrecte et en violation de leur engagement de travailleurs sociaux, des GPMI, des PIIS accompagnés de service volontaire au détriment des bénéficiaires. Je refuse ce procès d'intention que, monsieur Massin et d'autres, vous faites aux travailleurs sociaux. Montrez-moi ces excès si vous les voyez! Nos services d'inspection seront là pour vérifier ceux-ci.

Monsieur Borsus, s'il vous plaît, ne trahissez ni ma pensée ni mes propos. Ce n'est pas ce que j'ai dit et je commence à en avoir sérieusement marre! Moi, je ne vous accuse pas, je ne transforme pas vos propos; s'il vous plaît, faites de même avec moi ou cela se passera très mal!

Pour être très précis – j'ai l'habitude de tenter de l'être – j'ai entendu exprimé à la tribune "contrat léonin". En droit civil, c'est un contrat par lequel on oblige de façon injuste une partie à accepter ce qu'elle n'accepterait pas dans des circonstances normales. Je considère que nos milliers de travailleurs sociaux vont effectivement proposer ces PIIS, avec leurs différents contenus et outils, dans l'intérêt des bénéficiaires et non dans une démarche telle que celle qui a été caractérisée tout à l'heure à la tribune. En ce qui concerne les contenus, j'espère bien sûr que, articulés avec les compétences régionales en matière de parcours d'intégration, ils vont comporter des instruments de formation, d'information, de connaissance de langues, de parcours de pré-intégration sociale, d'intégration sociale et d'intégration professionnelle.

Je voudrais être clair aussi concernant le service communautaire …

Un petit instant, monsieur le ministre.

Par rapport à cela, soyons corrects: j'ai effectivement parlé de "pacte léonin" dans la mesure où une partie se trouvant en état de faiblesse, elle n'a pas la possibilité de négocier les termes du contrat proposé. C'est ce qui risque d'arriver parce qu'on fait revenir l'arbitraire dans le cadre du projet de loi qui est sur la table. Cet arbitraire existe déjà, c'est ce qui a été mis en avant par les auteurs de l'étude du SPP Intégration sociale.

Depuis plusieurs semaines, un certain nombre de CPAS m'ont dit qu'ils proposaient déjà un certain nombre de PIIS. Beaucoup de CPAS vont plus loin, dans l'étude, en indiquant qu'ils souhaitent que les PIIS soient proposés à un plus grand nombre.

Je ne lis nulle part, dans les commentaires qui me sont adressés, ces reproches d'arbitraire. Qui dit arbitraire veut donc dire qu'il faut considérer que des travailleurs sociaux, de façon arbitraire, imposeraient des éléments eu égard au rapport qui existe entre le travailleur social et le bénéficiaire. Je n'accepte pas ce procès qui est fait aux travailleurs sociaux et aux CPAS.

Monsieur le ministre, je n'ai jamais dit ou laissé sous-entendre que l'arbitraire existerait dans le chef des travailleurs sociaux. Si vous lisez bien votre étude, vous verrez qu'il y est précisé que l'arbitraire pourrait venir des décisions et des instructions de nature politique qui seraient données aux assistants sociaux par le conseil de l'action sociale ou le bureau permanent. Relisez votre étude!

C'est franchement malhonnête de votre part!

En effet, vous mettez en évidence le fait que rendre un contrat n'est pas rendre un projet ou la construction d'un projet de travail, d'un projet de vie, entre un travailleur social et un bénéficiaire. Ce n'est pas cela qui se trouve dans votre projet de loi. Dans votre projet figure clairement une obligation de contractualisation. Je regrette, une contractualisation n'est pas une manière saine de travailler. L'arbitraire et le rapport de force inégal, c'est vous qui les créez.

Vous répétez que par nos interventions, nous considérons que les travailleurs sociaux sont nuls, qu'ils vont faire n'importe quoi et ne pas respecter le bénéficiaire. Ce n'est pas ce que nous vous disons. Nous disons que vous créez des conditions de travail et de relation entre le travailleur social et le bénéficiaire qui aboutiront à normaliser les gens, à des exclusions, et qui rendront les personnes incapables de répondre aux attentes que l'on nourrira vis-à-vis d'elles.

Ce que j'entends me stupéfait!

Dans l'octroi des revenus d'intégration aujourd'hui, madame Gerkens, n'y a-t-il pas déjà un certain nombre d'impositions, un certain nombre de suivis? La disposition au travail n'est-elle pas contrôlée? Tous ces éléments-là ne font-ils pas l'objet déjà de suivis aujourd'hui? Considérez-vous tout cela comme étant anormal?

J'entends la précision de M. Massin et d'après elle, ce ne sont pas les travailleurs sociaux mais plutôt les comités spéciaux ou les conseils de CPAS que vous accusez. Je dis de la même façon que je n'endosse ni ne partage ce procès.

Je terminerai en évoquant plusieurs points qui me paraissent devoir être soulignés. En ce qui concerne les textes – et cela a été relevé – nous n'avons pas souhaité introduire quelque discrimination que ce soit. Le dispositif s'adresse à l'ensemble des bénéficiaires et, bien évidemment, le CPAS a, de façon motivée, la possibilité de décider d'exceptions en fonction de la situation ou d'éléments de la situation du bénéficiaire.

Il y a rétroactivité bien sûr, car nous souhaitons que ce dispositif, positif aux yeux de la majorité, mobilisant des budgets supplémentaires considérables pour les CPAS, puisse être proposé à toute une série de récents bénéficiaires du revenu d'intégration. Mais la rétroactivité est plus large: les CPAS peuvent également volontairement proposer des PIIS à des personnes ayant obtenu, avant les six mois, un revenu d'intégration mais dans ce cas, de façon tout à fait volontaire.

Madame Fonck, concernant les aidants proches, cet élément-là figurera expressément dans notre circulaire. Selon son appréciation et si c'est opportun, le CPAS pourra exonérer l'aidant proche d'un PIIS, le cas échéant.

Enfin, je fais le lien avec ce qui concerne le gemeenschapsdienst et la loi.

Het ontwerp van koninklijk besluit preciseert immers uitdrukkelijk de band tussen de gemeenschapsdienst en de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers.

C'est bien volontiers que nous ferons un monitoring précis de la mise en œuvre de la législation. Cela me paraît sain. Par ailleurs, l'évaluation de cette législation dans trois ans sera un moment important. Il s'agit d'une des réformes les plus significatives qu'il nous est donné de porter sous cette législature, en ce qui concerne les CPAS. Je remercie celles et ceux qui y ont trouvé un certain nombre d'éléments positifs. Je suis attentif aussi aux commentaires de tous les autres.

Monsieur le ministre, cela vaudrait la peine que vous regardiez les pratiques sociales. Comme vous l'avez dit, au demeurant, beaucoup de travail est déjà accompli, comme en témoigne l'accompagnement individualisé pour fixer des objectifs avec les intéressés, construire étape par étape un projet et même éventuellement s'y prendre autrement. Et heureusement! Mais pourquoi ajouter une dimension qui rejette quelqu'un en lui disant qu'il ne correspond pas à ce qu'on en attend en termes de mobilisation, sans pouvoir lui présenter des solutions de rechange?

Vous détournez l'étude, qui estime qu'une contractualisation est éventuellement utile avec une certaine catégorie de personnes, mais c'est avec celles qui ont le plus de capacités et avec lesquelles la relation devient le plus possible égalitaire qu'un contrat PIIS se révèle fructueux. Quand on se retrouve avec des personnes trop faibles, ce n'est plus un outil d'intégration. Voilà ce que vous dit l'étude et ce dont vous ne tenez pas compte, n'en conservant que quelques éléments qui vous arrangent pour justifier vos politiques.

Le monitoring dont vous avez parlé n'est pas inscrit dans votre projet de loi comme une véritable évaluation. Bien évidemment, une évaluation est nécessaire, mais à condition qu'elle soit élaborée avec les acteurs et que sa méthode soit définie collégialement. Or ce n'est pas ce que vous préparez, puisque vous défendez l'idée d'un monitoring qui énumèrera les bonnes pratiques qu'il faudra, si possible, généraliser aux autres. Par conséquent, il y aura les "bons" et les "mauvais" CPAS. J'espère me tromper et que vous allez changer d'avis en travaillant enfin de manière constructive avec les acteurs de terrain et non en leur demandant simplement leur avis de temps en temps.

Enfin, vous ne m'enlèverez pas de l'idée que si vous mettiez toutes vos politiques ensemble, vous verriez que d'un côté, vous déstructurez l'emploi et que, de l'autre, vous demandez aux plus faibles de trouver de l'emploi. La responsabilisation, vous la faites porter sur ces personnes-là et non sur les créateurs d'emplois ni sur les acteurs politiques que vous êtes.