Proposition 54K2043

Projet de loi modifiant la loi du 30 novembre 1998 organique des services de renseignement et de sécurité et l'article 259bis du Code pénal.

General information ¶

Submitted by

MR Swedish coalition

Submission date

Sept. 20, 2016

Official page

Visit

Status

Adopted

Requirement

Simple

Subjects

protection of privacy data processing secret service public safety personal data terrorism data collection

Voting ¶

Voted to adopt

CD&V Vooruit ∉ Open Vld N-VA MR VB

Voted to reject

Groen Ecolo PVDA | PTB

Abstained from voting

LE PS | SP DéFI PP

Party dissidents ¶

• Siegfried Bracke (N-VA) abstained from voting.
• Olivier Maingain (MR) abstained from voting.
• Stefaan Van Hecke (Groen) abstained from voting.

Contact form ¶

Do you have a question or request regarding this proposition? Select the most appropriate option for your request and I will get back to you shortly.

Discussion ¶

March 16, 2017 | Plenary session (Chamber of representatives)

Full source

De heer Van Hecke, rapporteur, verwijst naar zijn schriftelijk verslag.

Een aantal sprekers is ingeschreven, maar ik zie er weinig, behalve de heer Van Hecke.

Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, wij hebben de minister van Defensie mogen verwelkomen in de commissie voor de Justitie. Dat deed ons deugd.

Ik zal het vrij kort houden, want ik denk dat wij in de commissie een goede bespreking hebben gehad en een voortreffelijke werkwijze hebben gehanteerd. Wij hebben hoorzittingen georganiseerd met mensen die daarover iets te zeggen hebben, we hebben een eerste lezing gedaan en, zoals de gewoonte is in de commissie voor de Justitie bij belangrijke teksten, deden wij ook een tweede lezing waar nog nuttige correcties werden aangebracht. Dat resulteerde in een uitstekend verslag, zodat iedereen goed weet welke discussiepunten er allemaal waren.

Er zijn een aantal technische wijzigingen doorgevoerd na de evaluatie door diverse diensten.

Daarnaast zijn er ook een aantal wijzigingen die meer zijn dan louter technisch van aard. De uitzonderlijke methodes zijn niet langer uitgesloten van de fenomenen extremisme en inmenging, specifieke uitzonderlijke methodes kunnen vanop en vanuit het Rijk worden toegepast, de ADIV kan specifieke methodes gebruiken in het buitenland en de hoogdringendheidsprocedure voor de specifieke methode wordt aangepast, wat altijd delicaat is wanneer het gaat over uitzonderlijke of spoedprocedures. Verder was er nog de beraadslaging van de BIM-commissie, de oprichting van een interventieteam, notificatieplichten – een heel belangrijke discussie die wij hebben gevoerd omdat ook het Grondwettelijk Hof op basis van een vroegere bepaling in de oorspronkelijke wet heeft vernietigd –, enzovoort. Een hele reeks wijzigingen dus. Daarbij kwam ook nog de wet op de archivering, die daar totaal niet thuishoorde. Dat weet u, mijnheer de minister. Wij hebben die discussie gevoerd en collega Hellings zal daarop straks dieper ingaan.

Men kan natuurlijk elke maatregel of wijziging die daarin staat in detail bestuderen en analyseren. U weet dat wij vrij kritisch staan tegenover de wet op de bijzondere inlichtingenmethodes, maar ik kan ook zeggen dat die nodig is. We zullen niet zeggen dat die niet nodig is of niet mag worden gebruikt.

Ik denk dat de discussie heel belangrijk is omdat wij een juridisch kader bieden waarmee de inlichtingendiensten, de militaire inlichtingendienst en de Veiligheid van de Staat aan de slag kunnen gaan.

Men kan discussiëren over elke methode, maar wat voor mij vooral belangrijk is, is dat men bij de discussie en bij de toepassing altijd rekening houdt met een aantal heel belangrijke principes, zoals de opportuniteit, de subsidiariteit, de evenredigheid van de middelen – welke middelen zet men in om welk doel te bereiken –, dat er altijd maximaal rekening wordt gehouden met een aantal fundamentele rechten die we hebben en met de privacy. Dergelijke afwegingen zijn altijd moeilijk, maar toch zal er constant een juiste verhouding moeten worden gevonden tussen deze principes. Vandaar dat ik niet zeg dat ik deze methode wel of niet goed vind. Immers, in bepaalde omstandigheden kan een methode goed zijn, maar in andere omstandigheden zal ik misschien van oordeel zijn dat ze niet kan of mag worden gebruikt omdat ze niet proportioneel is in een bepaalde situatie.

De essentie van de discussie is eigenlijk om te kunnen nagaan of er voldoende controle mogelijk is en zal zijn na wijziging van de BIM-wet. Dat is de essentie. Als wij vandaag weten dat met de uitbreiding van deze wet er ook een uitbreiding zal zijn van de controlemogelijkheden of dat de diensten, de BIM-commissie of het Comité I, voldoende in staat zullen zijn om alle nieuwe methodes die op het terrein zullen gebruikt worden, te kunnen controleren, dan is dat een geruststelling. Als wij vandaag tot de conclusie komen dat zij daartoe niet in staat zijn, dan is dat wel een probleem.

Het is daarom goed dat het Comité I een advies heeft gegeven. Dat advies is u bekend. Het beslaat een vijftal pagina’s en het heeft mij niet gerustgesteld. De conclusie van het advies van het Comité I, helemaal op het einde in de laatste paragraaf, luidt als volgt: “Samengevat kan worden gesteld dat het toezicht zoals het nu bestaat en uitgeoefend wordt door het Vast Comité I, ook in staat moet zijn deze wetswijziging te verwerken, maar dat op middellange en langere termijn de wijze van uitvoering van de vernieuwde bevoegdheden door de diensten, de bijkomende opdrachten van het Comité I en de toenemende complexiteit van de dossiers, de capaciteiten van het Vast Comité I danig op de proef zullen stellen.” Dat is natuurlijk essentieel. Vanuit de regering zult u natuurlijk zeggen dat dit bevoegdheid is van het Parlement. Immers, het Comité I hangt af van het Parlement, het is het Parlement dat de budgetten bepaalt, dus als er nood is aan een uitbreiding van technische middelen of van personeel, is dat onze verantwoordelijkheid.

Mijnheer de voorzitter, u zult in ons een partner vinden om ervoor te zorgen dat het toezichtsorgaan inderdaad de middelen zal krijgen die het nodig heeft om die controles uit te voeren.

Wij zijn met die discussie deze week begonnen.

Dat is essentieel. Wij zullen natuurlijk ook geld moeten vragen, wij zullen wat medewerking van de regering moeten hebben. Als de controle kan worden gegarandeerd, zowel technisch als naar middelen, dan zal dat een wet zijn die een evenwicht biedt. Ik denk dat u met de invoering van de BIM-wet en de BIM-commissie ook gezien hebt dat er na een tijdje een soort rechtsspraak ontstaat, waardoor de Veiligheid van de Staat en de militaire inlichtingendiensten heel goed weten wat zij wel en niet mogen doen. De BIM-commissie heeft rechtsspraak ontwikkeld en men weet waaraan men zich moet houden. Dat is een goede zaak, dat zijn de checks and balances die in deze wet zijn opgenomen.

Er zijn natuurlijk ook een aantal cruciale nieuwe elementen in de wet, zoals de kabeltap. Mijnheer de minister van Defensie, u weet dat wij dienaangaande waakzaam moeten zijn in het buitenland. Er is het risico van massacaptatie. U zegt dat de wet wel voorziet in voorwaarden. Zo moet men bijvoorbeeld werken met een lijst en mag men niet zonder meer aan massacaptatie doen. Hier komt het er opnieuw op aan dat de bevoegde diensten de controles kunnen uitvoeren om te zien of men een afluisterplan volgt of niet, of men zich aan de wettelijke voorwaarden houdt of niet.

Kortom, kabeltap, daar zijn wij geen grote liefhebber van, maar als dat allemaal specifiek kan worden gecontroleerd op het terrein, en uitgevoerd door personen met de nodige kwalificaties en technische middelen, dan kan het een goed instrument zijn waarmee een evenwicht kan worden gevonden. De voorwaarde is uiteraard dat er voldoende technisch geschoold personeel voor aanwezig is.

Ook de oprichting van het interventieteam is iets helemaal nieuws, waarvoor wij aandachtig moeten zijn. Het toezicht op de werking van deze dienst zal eveneens toekomen aan het Comité I, dat toepassing zal moeten maken van wetgeving die eigenlijk van toepassing is op politiediensten, volgens de wet op het politieambt. Eigenlijk is dit een specialiteit van het Comité P. Maar goed, het Comité I zal het moeten doen.

Er is ook nog de discussie over de notificatie, na de verwittiging van het Grondwettelijk Hof inzake de vroegere bepaling. Het Grondwettelijk Hof heeft eigenlijk gezegd dat er een actieve notificatie moet gebeuren. De regering heeft gekozen voor een passieve notificatie. De vraag is dan natuurlijk, heren ministers, of het Grondwettelijk Hof wanneer het zich opnieuw moet uitspreken in deze zaak, dat zal aanvaarden.

Tot daar een aantal elementen.

Ik zal niet alles herhalen wat ik in de commissie heb gezegd. Dat kan iedereen perfect in het verslag lezen. Natuurlijk zijn wij ook niet gelukkig met het hoofdstuk over de archieven, maar zoals ik daarnet zei, daar zal mijn collega specifiek over interveniëren.

Monsieur le président, messieurs les ministres, chers collègues, le texte sur lequel portera le débat aujourd'hui est d'une importance capitale, puisqu'il modifie en substance la loi organique des services de renseignement et de sécurité, avec de nouvelles missions et de nouvelles compétences octroyées à la Sûreté de l'État et au Service général du renseignement et de la sécurité du ministère de la Défense (SGRS).

Les auditions réalisées au sein de la commission de la Justice et les évaluations menées ont révélé que certaines adaptations et améliorations devaient être réalisées. C'est chose faite. Le bilan de cette législation est positif. On relèvera que des dispositions permettant aux agents de la Sûreté de l'État d'accomplir leur travail dans des conditions plus sûres ont été prises.

Toutefois, comme j'ai eu l'occasion de vous le rappeler en commission, il aurait été préférable d'attendre les recommandations de la commission d'enquête, puisque le gouvernement n'avance aucune raison d'urgence justifiant d'anticiper ces questions. Par exemple, la séparation entre les autorités judiciaires et les services de renseignement demeure encore floue. À cet égard, les résultats du travail effectué par la commission d'enquête auraient permis de lever certaines incertitudes. Nous avons quelque peu anticipé un travail qui sera peut-être à refaire d'ici quelques mois. C'est l'aspect vraiment regrettable.

Les auditions et les discussions ont aussi révélé que certaines dispositions du projet de loi allaient beaucoup trop loin. Ce projet de loi tend à adapter la loi face à l'évolution technologique, ce que j'estime positif. Néanmoins, ces améliorations doivent aller de pair avec des garanties de droit dans une société démocratique, c'est-à-dire avec des procédures proportionnées, équilibrées, répondant à un objectif légitime.

Nos services de renseignement doivent, bien sûr, disposer des outils nécessaires à l'accomplissement de leurs missions. Nous plaidons en ce sens. D'une part, les attentats qu'a connus notre pays ont suffisamment démontré que le tout sécuritaire ne peut être la réponse absolue. Il est important que nos Renseignements jouent également un rôle en matière de prévention.

D'autre part, une politique de sécurité sans les moyens humains et budgétaires pour le SGRS et pour la Sûreté de l'État est vaine. Les missions supplémentaires dont les Renseignements seront investis peuvent-elles être remplies avec des moyens aussi limités? Nous nous en inquiétons. Le Comité R s'en est fortement inquiété également.

Nous pouvons prendre un exemple simple: la vision stratégique de la Défense prévoit des moyens pour la dimension Renseignement, qui deviendrait en quelque sorte une composante à part entière de notre défense. Si ce développement est essentiel, nous nous interrogeons sur le fait que beaucoup de moyens semblent consacrés uniquement au bataillon ISTAR.

Monsieur Vandeput, vous avez débattu hier avec mon collègue Pirlot en commission de la Défense nationale. Dans ce contexte, je voudrais être claire sur ce point, nous ne remettons pas en cause le renseignement de terrain, "en bottines" comme on dit dans le jargon. Celui-ci est essentiel pour la sécurité de nos opérations et de nos militaires à l'étranger. Par contre, mon groupe s'interroge sur le fait qu'aucune réflexion plus globale sur la communauté belge du renseignement n'ait lieu. ISTAR serait mieux inséré et contrôlé dans la communauté des renseignements belges, à l'instar de ce qui se passe au niveau de la Sûreté et du SGRS.

Notre assemblée semble bien démunie lorsqu'il s'agit de contrôler le travail d'ISTAR. C'est en ce sens que nous avons interrogé le général Testelmans et vous-même, monsieur le ministre Vandeput, à plusieurs reprises, sans recevoir de véritable réponse. C'est bien évidemment regrettable. À cet égard, le projet de loi prévoit de nouvelles méthodes et capacités, notamment territoriales, pour le SGRS. La loi de programmation militaire ne fait malheureusement que confirmer nos inquiétudes à ce sujet; ce projet de loi rate le coche en s'abstenant d'intégrer la vision stratégique. Au contraire, je crains qu'il accentue la zone grise des fonctions et des missions propres à chacun, au sein des services de renseignement belges, qu'ils soient civils ou militaires.

On lira dans l'exposé des motifs que le projet ne touche ni aux garanties prévues pour protéger les droits fondamentaux des citoyens, ni aux différents contrôles.

Permettez-moi de vous signaler, messieurs les ministres, qu'en modifiant les règles d'observation et de moyens techniques par un glissement de méthodes exceptionnelles aux méthodes spécifiques et en prévoyant l'application des méthodes moins protectrices à l'étranger, vous touchez bien évidemment aux droits fondamentaux, ainsi qu'aux garanties censées les protéger.

Ces garanties démocratiques peuvent être préservées si un équilibre est trouvé entre, d'une part, les besoins en matière de compétences opérationnelles de nos services de renseignement et, d'autre part, la préservation des droits et libertés fondamentaux de nos citoyens. En l'occurrence, cet objectif n'est toujours pas respecté. Concrètement, les agents pourront utiliser le moyen technique, tel que le film, à tout moment sans contrôle de la Commission BIM. L'autorisation du dirigeant de service sera désormais suffisante.

Les nouveaux critères utilisés pour pouvoir filmer reposent en outre sur des justificatifs invérifiables et incontrôlables. Et donc la nouvelle notion de "lieu non accessible au public non soustrait à la vue", à la place de "lieu privé" a pour effet de rendre accessible à l'observation certaines parties du domicile sans l'autorisation de la Commission BIM. Et donc la protection du domicile et de la vie privée s'en retrouve considérablement amoindrie.

Il est normal que les allées de domicile soient protégées par des garanties nécessaires, dès lors qu'elles font partie intégrante du domicile. De plus, avec cette notion, la protection de la vie privée dépendra de circonstances réelles, qui ne valent pas pour chaque citoyen, puisque certains domiciles seront mieux protégés que d'autres en fonction d'une simple configuration de lieu, qui sera différente d'un domicile à l'autre. La plus-value de ces méthodes est par ailleurs discutable par le simple fait que leur application soulèvera davantage de problèmes qu'elle n'en résoudra.

Les procédures d'extrême urgence sont simplifiées pour permettre aux agents de prendre des mesures encore plus rapidement. Et, si nous concevons que les services doivent pouvoir agir vite, il s'impose au moins de définir un délai dans lequel une confirmation devra intervenir. Actuellement, nous disposons d'assez de moyens technologiques pour exiger une trace écrite tout aussi rapide, comme un SMS ou un mail, par exemple.

Malgré ces quelques écueils, j'aimerais souligner la qualité du travail législatif qui a été fourni en commission grâce à laquelle les mentions pour les autorisations sont désormais prescrites à peine de nullité. C'est le point positif et l'amélioration qui a été apportée en commission. C'est une garantie supplémentaire qui est essentielle et qui est maintenant instaurée dans ce projet.

Le projet crée également des méthodes nouvelles par lesquelles le SGRS pourra agir à l'étranger. Il sera désormais possible d'intercepter des communications, de prendre des images et de s'introduire dans un système informatique à l'étranger.

Le SGRS a toujours eu des fonctions portées vers l'étranger. Il n'est dès lors pas choquant que ces missions soient confirmées en ce sens. Par contre, ces nouvelles méthodes ne sont pas entourées des garanties formelles et procédurales nécessaires puisqu'il n'y a pas d'évaluation des principes de proportionnalité et de nécessité. Le gouvernement justifie cette souplesse en évoquant que la communication avec la Belgique n'est pas toujours possible et qu'elle est plus compliquée depuis l'étranger. Comme le Conseil d'État, j'estime que cette argumentation n'est pas fondée; ces collectes de données peuvent se réaliser depuis la Belgique.

En ce qui concerne le système de notification, le gouvernement ne prend malheureusement pas en considération les remarques apportées tant par le Conseil d'État que par la Cour constitutionnelle. Ils ont rappelé la nécessité d'instaurer un système qui permette aux personnes ayant fait l'objet d'une surveillance d'en être informées. Or le projet prévoit un système de notification qui est passif, qui ne fonctionne qu'à la demande de la personne, et sous des conditions beaucoup trop restrictives. Les solutions alternatives qui ont été proposées par la Commission BIM n'ont malheureusement pas été prises en considération alors qu'elles permettaient justement de concilier les droits des personnes concernées et les besoins de l'enquête. Comment exiger comme condition de recevabilité que la personne apporte des éléments prouvant son intérêt personnel et légitime alors que, par nature même, les méthodes sont appliquées dans le plus grand secret? Cette condition est bien évidemment inconciliable avec le caractère secret des méthodes.

Enfin, la réforme des archives des services de renseignement qui permet aux services de constituer leurs propres archives jusqu'à leur destruction posait sérieusement question. Sous la pression des archivistes, le projet désormais amendé prévoit que les services de renseignement sont dispensés de transférer aux Archives de l'État les documents de moins de cinquante ans alors qu'actuellement, le délai est fixé à trente ans.

Cependant, l'allongement du délai ne se justifie pas tant pour des raisons historiques que pour des raisons scientifiques. Les ministres de la Défense et de la Justice n'ont donné aucune raison objective qui pourrait justifier l'allongement du délai de trente ans à cinquante ans. En outre, la décentralisation des archives en plusieurs services ne sera pas non plus de nature à faciliter le travail de nos chercheurs.

Si certains aspects du texte permettent au SGRS et à la Sûreté de l'État de mieux réaliser leurs missions qui sont essentielles, compte tenu du contexte difficile actuel lié à la menace terroriste et aux réalités géopolitiques, nous pensons, néanmoins, que ledit texte va parfois beaucoup trop loin en termes d'atteinte à la vie privée de nos concitoyens. De plus, il ne s'intègre pas dans une réflexion globale sur la communauté du renseignement belge qui doit être dotée de moyens humains et budgétaires nécessaires pour effectuer un contrôle démocratique ad hoc. La constellation du renseignement n'est donc pas, selon nous, une option car elle n'arrivera pas à atteindre les objectifs fixés.

Voilà les raisons pour lesquelles mon groupe s'abstiendra lors du vote de ce projet de loi.

Mijnheer de voorzitter, collega's, voor de bespreking van de voorliggende BIM-wetgeving keer ik even terug naar de aanslagen. Toen stond elke partij vooraan of op de banken, eender waar, om het hardst te roepen dat ook de inlichtingendiensten meer slagkracht moesten krijgen, dat zij beter moeten kunnen optreden en beter onze mensen en onze bevolking zouden moeten kunnen beschermen.

Dat is evident en dat gebeurt vandaag ook met dit wetsontwerp. Wij hebben gezegd dat wij er iets aan zouden veranderen. De regering doet dat ook. Wij proberen nu de bevoegdheden te verruimen zodat de inlichtingendiensten hun werk wel degelijk beter kunnen doen. Zij deden hun best, maar tot nu toe was dat jammer genoeg nog niet het geval. Denk aan de technologische evoluties waaraan de wetgeving, zoals die voordien voorlag, niet was aangepast. Nu gebeurt dat wel. Bovendien weten wij allemaal dat onze onderzoekers, bij Justitie en de inlichtingendiensten, zich aan heel wat regels en procedures moeten houden. Terroristen moeten dat niet doen. Zij doen maar op. De onderzoeker vertrekt dus altijd met een zekere achterstand.

Het is de bedoeling om met deze wetgeving, binnen het kader van de nodige waarborgen en checks and balances, die achterstand voor een groot stuk in te halen en goed te kunnen werken. Zij zullen nu bijvoorbeeld ook buiten onze landsgrenzen bepaalde targets mogen afluisteren. Tot vandaag mocht dat niet. Er zijn uitzonderlijke onderzoeksmethoden die nu ook kunnen gelden voor dreigingen, ook bij extremisme, waardoor men ook in die context bankverrichtingen kan nakijken. Vroeger kon dat niet. Er wordt nu ook een urgente procedure mogelijk om heel snel te kunnen handelen. Stel u een heel acute situatie voor, waarin men vier dagen moet wachten op de machtiging voor een telefoontap. Nu zal er veel sneller geageerd kunnen worden. Voor mij is het ook heel belangrijk dat met dit ontwerp de ADIV bevoegd wordt om in het buitenland, als onze troepen daar nog niet zijn, te anticiperen, advies te geven en ervoor te zorgen dat, wanneer zij er wel zijn, alles in veilige omstandigheden kan gebeuren. Ik denk ook aan de bijstand door derden. Zelfs kleine zaken, zoals een slotenmaker roepen, dat kon niet. Vandaag wel, dankzij dit ontwerp.

Onze inlichtingendiensten krijgen meer slagkracht. Dat is heel belangrijk om in de toekomst aanslagen te kunnen vermijden en onze mensen te kunnen beschermen.

Ik heb op de banken een amendement gevonden van Ecolo-Groen over het archief. Ik heb ook heel wat gelezen en gehoord over het archief, maar ik ben eerder bezorgd over de bescherming van mensen dan om een archief. Het is goed dat er opmerkingen worden gemaakt, maar die zijn niet allemaal juist. Het wordt helemaal niet onttrokken aan het publiek. De cijfers van de bezoekers zijn bezorgd. Men moet niet beweren dat dit niet zo is. Men stelt ook een automatische declassering voor. In die context zullen de VSSE en de ADIV constant – het zijn kleine diensten – bezig moeten zijn met het declasseren. Ik heb veel liever dat die diensten zich bezighouden met de bescherming van onze mensen. Daar reken ik alleszins op.

Monsieur le président, pour rebondir sur la dernière intervention, en quoi, madame, la modification de la loi sur les archives permet-elle d'augmenter la capacité de lutter contre le terrorisme? Absolument rien! C'est bien la preuve que la modification de cet article 51 est quelque chose qui est venu bien au-delà des questions de lutte contre le terrorisme ou de la modification du mode de fonctionnement de nos services de renseignement dans la lutte contre le terrorisme.

Le fait qu'aujourd'hui, les services de renseignement, que ce soit la Sûreté de l'État ou le service de renseignement de l'armée, puissent garder une archive pendant au moins cinquante ans avant de devoir les verser aux Archives générales du Royaume ne change strictement rien dans leur capacité à améliorer la lutte contre le terrorisme. Absolument rien!

Mon intervention sera très brève, monsieur le président. Je tiens juste à préciser que, pour ce qui concerne les archives, les aspects les plus inadmissibles et les plus aberrants de l'article 51 initial, avant sa modification par un amendement de la majorité, ont aujourd'hui disparu. On se rappelle qu'au début de nos discussions sur cet article 51, on parlait de la création d'un service d'archives historiques pour la Sûreté de l'État et pour le service de renseignement de l'armée, ce qui est totalement contraire aux principes de bonne gouvernance qui veulent qu'on rassemble les archives en un seul et même endroit.

Et puis, il y avait aussi l'idée que les services de renseignement auraient pu demander à d'autres services de l'État fédéral, auxquels la Sûreté de l'État et les services de renseignement de l'armée avaient transféré des données, des archives, la destruction de documents. On pense notamment à la police. Il était question que les services de renseignement puissent demander à d'autres services de détruire ces documents, ce qui est totalement en contradiction avec une règle d'or dans les archives, à savoir le respect de l'intégrité du fonds. À partir du moment où un document est transféré à une police locale ou à la police fédérale, même si à l'origine ce document provient des services de renseignement, ce document appartient à la police locale, à la police fédérale. Et, s'il faut prendre des mesures de sécurité pour veiller à ce que ce document ne se retrouve pas dans la nature, il était inadmissible que la Sûreté de l'État ou le service de renseignement de l'armée puisse avoir cette capacité juridique de demander à la police de détruire ce document. C'était inadmissible. Cela a disparu.

Dans le débat parlementaire, on a entendu tant le ministre de la Défense que le ministre de la Justice ouvrir ou entrouvrir la porte à l'idée de créer, dans le futur, une déclassification automatique des documents actuellement classifiés au terme d'un certain délai, ce qui est une ouverture certaine par rapport à la façon dont était rédigé l'article 51 au début des travaux parlementaires.

Il reste un véritable problème, apparu lors du dépôt du nouvel amendement de la majorité à l'article 51. Aujourd'hui, les deux services de renseignement bénéficient d'un délai de cinquante ans avant que leurs archives soient automatiquement transférées vers les Archives générales du Royaume.

J'ai une question pour le ministre à ce sujet.

Ce délai de cinquante ans coure-t-il à partir de la date du document ou à partir du moment où ce document a été utilisé pour la dernière fois, c'est-à-dire à partir du moment où ce document n'a plus d'utilité administrative.

Prenons un exemple, la Sûreté a des données sur les Tueurs du Brabant. L'enquête est toujours en cours. Une donnée sur cette enquête sera-t-elle déclassifiée cinquante ans après la survenue des Tueries du Brabant où quand la Sûreté de l'État n'aura plus besoin de ce document?

Cette question de délai est importante, car nous avons quantité d'archives dans nos services de renseignement qui concernent des périodes douloureuses de notre histoire. Or, les chercheurs doivent aujourd'hui, mais surtout dans le futur, avoir accès aux ressources primaires pour comprendre ce qui s'est passé.

Par exemple, il est primordial que nos chercheurs puissent avoir accès aux documents pour comprendre les événements qui ont mené à l'indépendance du Congo. Il est indéniable que l'indépendance du Congo est survenue en 1961, que la présence de la Belgique au Congo a pris fin en 1962. Nous avons donc largement dépassé le délai de cinquante ans. Sachez que l'actualité récente nous a démontré que nos services de renseignement étaient particulièrement pingres pour mettre ces documents essentiels à la disposition des chercheurs pour réaliser leurs recherches et établir l'histoire. La Sûreté de l'État a par exemple fait rapatrier les documents de la Sûreté coloniale du SPF Affaires étrangères vers la Sûreté alors que ces documents auraient dû être transférés aux Archives générales du Royaume. Autre exemple: la volonté du service de renseignement de l'Armée de déplacer au SPF Affaires étrangères, où elles sont aujourd'hui stockées, les archives de la Force publique congolaise, à savoir l'embryon d'armée et de police congolaises. Ces archives ne sont de facto pas rendues disponibles plus facilement aux chercheurs puisqu'elles ne sont pas transférées directement aux Archives générales du Royaume.

Cela prouve que les archives qui sont liées à nos services de renseignement font aujourd'hui l'objet d'une attention particulière de nos services de renseignement. Ceux-ci agissent ouvertement ou par la bande pour empêcher qu'elles soient versées là où elles doivent l'être après le délai imparti, à savoir cinquante ans: au sein des Archives générales du Royaume et rendues accessibles moyennant le respect de la loi du 11 décembre 1998 sur les documents classifiés.

Il est indispensable que ces archives se retrouvent là-bas aux Archives générales du Royaume consultables par le grand public et, en particulier, par les chercheurs qui vont devoir établir notre histoire. C'est la raison pour laquelle nous avons les plus grandes craintes, mais j'attends avec attention la réponse que les deux ministres voudront bien apporter aux questions que je viens de leur poser.

Men heeft mij een vraag gesteld. Ik zal er meteen op antwoorden.

Men wil een eigen archief hebben waar alles in zit, in plaats van dat men de documenten naar het Rijksarchief moet overbrengen. Dat wil niet zeggen dat het archief daardoor minder toegankelijk wordt en dat onderzoekers er niet meer aankunnen. Zij kunnen daaraan. Het is toegankelijk. Per jaar komen daar heel wat mensen naartoe. Men hoeft niet te doen alsof dat niet zo zou zijn en dat een verhuis naar het Rijksarchief beter zou zijn. Bovendien meen ik dat gelet op de locatie van het Rijksarchief de beveiliging daar minder efficiënt is dan in de eigen dienst.

Ten slotte, u vraagt wat de hervorming betreffende de archivering bijdraagt tot de veiligheid van de bevolking. Welnu, er komt heel veel informatie binnen van vele diensten, ook uit andere landen. Als daarvoor geen adequate beveiliging gegarandeerd kan worden, krijgen onze veiligheidsdiensten die informatie niet meer. Als zij die informatie niet meer krijgen, kunnen zij ons ook niet meer adequaat beschermen. Daarom is dat zo belangrijk.

Madame, j'habite juste en face des Archives générales du Royaume. C'est un quartier qui fonctionne particulièrement bien. J'ai moi-même pu visiter les archives et la sécurité y est particulièrement bien assurée. Madame, nous parlons ici d'archives qui ont plus de 40 ans. En quoi cela met-il en cause la sûreté nationale? En quoi?

Par contre, je constate que jamais l'histoire du meurtre ou de la mort controversée de Dag Hammarskjöld, l'ex secrétaire général de l'ONU, n'a pu être établie. Pourquoi? Parce que ces données sont conservées secrètement par les services de renseignement belges, britanniques, américains et sud-africains. Voilà la raison!

Il s'agit d'archives qui concernent des personnes décédées, des membres de la Sûreté de l'État ou des services de renseignement de l'armée qui ne sont plus de ce monde, madame. Nous avons le droit, dans un État démocratique, quand il s'est passé quelque chose, de le savoir. Quand l'ONU est venue enquêter sur la mort de Dag Hammarskjöld, elle n'a pas pu avoir accès aux archives de la Sûreté de l'État et du service de renseignement de l'armée, et notre gouvernement n'a pas mis les chercheurs de l'ONU sur la bonne piste pour trouver ces documents.

Je pense qu'il est urgent que la Belgique puisse faire face à son histoire, faute de quoi elle ne pourra pas l'assumer.

Monsieur le président, messieurs les ministres, je pense que le projet a tout son sens dans la mesure où nous savons bien que la criminalité organisée a toujours une technologie d'avance sur nos services de renseignement et de sécurité. En cela, adapter nos textes légaux a toute sa pertinence.

Nous aurions bien volontiers suivi le texte du gouvernement malgré quelques questions par rapport à la proportionnalité pas toujours adéquatement rencontrée entre les intérêts bien légitimes de la protection de la vie privée et les nécessités d'une efficace protection de la sécurité publique.

Mais ce qui amènera finalement mon groupe à s'abstenir sur ce texte, c'est parce qu'y ont été adjointes de manière un peu malheureuse des dispositions sur les archives. Nous venons d'en parler, une distinction tout à fait malheureuse est introduite entre les archives classiques, qui sont versées aux Archives générales du Royaume selon des procédures bien codifiées et acceptées de tous et les archives relatives à des opérations de sécurité au sens large.

On augmente le délai. On élabore des procédures différentes et, comme j'ai eu l'occasion de le dire en commission, c'est dommage. En effet, une démocratie s'honore à permettre aux générations qui n'ont pas participé directement à des décisions ou à des non-décisions, d'apprendre, d'apprécier ou d'appréhender des situations qui ont été vécues par notre pays et de pouvoir aller chercher ces informations et ces renseignements dans les archives.

Imposer, comme vous le souhaitez pour ces documents-là, un délai de cinquante ans, prendre le risque éventuellement de les voir déclassifier ou même disparaître, n'est pas acceptable dans un État qui veut s'honorer de la capacité d'expliquer pourquoi, à des moments de périodes troublées de notre histoire, certaines décisions ont été prises.

Si vous aviez eu la sagesse, comme on vous l'avait suggéré, de retirer cet élément du texte, nous aurions pu vous suivre. Eu égard au fait que vous avez voulu le maintenir, même en l'amendant, nous nous abstiendrons sur le texte.

Mijnheer de voorzitter, wij zullen het voorliggend wetsontwerp natuurlijk niet steunen. Veel maatregelen van deze regeling die vandaag worden toegepast, richten zich niet op een efficiënte verwerking van de beschikbare gegevens op een doelgerichte en democratische manier in de strijd tegen het terrorisme. Wij hebben dat debat al vaak gevoerd.

Een van de bepalingen in het voorliggend wetsontwerp breidt de bevoegdheden van de veiligheidsdiensten uit: de vereenvoudigde inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de Belgische burgers. Door de toename van hun bevoegdheden zouden de BIM-commissie en het Comité I meer activiteiten moeten controleren, maar zij hebben daar de middelen niet voor. Wij hebben daar al vaak op gewezen. De effectieve controle op de veiligheidsdiensten komt daardoor in gevaar. Dat is volgens ons geen goed nieuws voor de bescherming van de burger, maar het kan er ook voor zorgen dat het slecht functioneren van de inlichtingendiensten of het slecht communiceren tussen verschillende diensten minder snel zal worden opgemerkt. Ook dat houdt dus het gevaar in dat onze diensten minder efficiënt worden en dat er problemen komen bij het gericht opsporen van reële bedreigingen. De PVDA heeft vorig jaar op 2 februari een wetsvoorstel ingediend om de democratische controle net te versterken. Hier zien wij dat het tegendeel gebeurt.

Voor onze fractie is dat beleid zeer problematisch. De PVDA heeft al vaker benadrukt dat de maatregelen inefficiënt zijn, te meer omdat de regering blijft weigeren om iets te doen aan de structurele oorzaken van het terrorisme, zoals het voeren van oorlogen in het buitenland – dikwijls vanuit puur economische motieven – of de sponsoring van het terrorisme door landen als Saoedi-Arabië.

Ondanks het feit dat de meerderheidspartijen het blijven benadrukken, wordt het proportionaliteitsbeginsel niet gehandhaafd in het wetsontwerp. Een van de maatregelen van het ontwerp laat toe dat afgeluisterde communicatie niet één maar tien jaar wordt bijgehouden, zonder dat er voor die maatregel een motivatie wordt gegeven. Ook het verplichten van derden en transportfirma’s om mee te werken, schendt verschillende democratische principes en kan zelfs het inschakelen van burgerinfiltranten toelaten. Net zoals het voorstel omtrent het beroepsgeheim van sociaal werkers, dat onlangs werd aangenomen, maakt het voorliggend ontwerp het gemakkelijker om het beroepsgeheim van dokters, advocaten en het bronnengeheim van journalisten op te heffen.

Beste collega’s, onze groep vindt dat wij een evenwicht moeten vinden tussen de privacy van de mensen en de strijd tegen het terrorisme. Dat wordt vandaag niet gehandhaafd. Dat is de reden waarom wij tegen het wetsontwerp zullen stemmen.

Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van Hecke, over de notificatieplicht die wij na vernietiging van de vorige hebben geconstrueerd, hebben wij in de commissie uitvoerig gedebatteerd. Wij hebben aangetoond dat de notificatieplicht, zoals ze in de Europese context is ontworpen, best mag worden gezien.

U maakt zich ook zorgen over het feit dat het Comité I bevoegd is voor het toezicht op het Interventieteam. Zoals ik u ook in de commissie heb uitgelegd, is een gedetacheerd aantal politieambtenaren werkzaam op de Dienst Enquêtes van het Comité I.

Pour ce qui concerne les questions de Mme Özen, je renvoie à la réponse que j'ai donnée à M. Van Hecke sur le devoir de notification.

Pour ce qui concerne le critère de "lieu non accessible au public" et la question de savoir si, oui ou non, ce lieu est visible, je pense que nous y avons suffisamment répondu en commission. Nous avions précisé que cela restait une méthode spécifique qui rend nécessaire une notification préalable à la commission BIM. Nous croyons que celle-ci est suffisamment surveillée en termes de tutelle.

Voilà les quelques réponses que je voulais donner, monsieur le président.

Je passe à présent la parole à mon collègue de la Défense, M. Vandeput.

Je vais lui passer la parole, si vous le voulez bien. C'est pour cela que je suis là!

Je m'excuse infiniment, je ne le ferai plus. Mais nous sommes un team, monsieur le président!

Toutes mes félicitations, monsieur le ministre! Je m'en réjouis!

Geachte collega’s, de heer Van Hecke heeft het al aangehaald tijdens de bespreking van het voorliggende wetsontwerp, het voldoet aan de vragen die wij gesteld hebben.

Mevrouw Özen, u verwijst naar mijn strategische visie. Inderdaad, wij hebben vastgesteld dat we een achterstand hebben wat onze inlichtingendiensten betreft. Daarom zijn er twee zaken nodig. Dat is, ten eerste, een aanzienlijke investering zowel in middelen als in mensen, en, ten tweede, een duidelijk wettelijk kader waarbinnen die diensten hun opdrachten kunnen uitvoeren. In die zin is het heel belangrijk dat wij in de wettekst niet alleen een aantal zaken heel duidelijk regelen en een aantal mogelijkheden geven gelet op de evoluerende technologie, maar vooral ook dat we heel duidelijk zijn over de checks and balances, de wijze van controle, die daaraan gekoppeld is.

Mijnheer Van Hecke, ik heb heel goed nota genomen van uw bezorgdheden over die controle, onder andere over de slagkracht van het Comité I. We hebben dat in de commissie uitvoerig besproken. Zo heb ik erop gewezen dat kabeltap steeds moet gelieerd zijn aan een specifiek luisterplan dat ex ante aan het Comité I wordt overhandigd en waarvan de uitvoering ex post wordt gecontroleerd. Al die zaken zijn nu dus heel duidelijk geregeld, wat de medewerkers van de veiligheidsdiensten eindelijk rechtszekerheid biedt, zeker voor hun activiteiten in het buitenland.

Mijnheer Hedebouw, u had de teksten beter eens gelezen, dan had u vastgesteld wat ik juist heb gezegd: de controles zijn duidelijker en eenvormiger geworden en er is meer garantie op goede controle. Natuurlijk is een aantal zaken moeilijk te vatten in wetten. Er bestaat zoiets als gezond verstand, ook bij de diensten. Als we het hebben over proportionaliteit, het is aan de betrokkenen en hun oversten om keuzes te maken, keuzes waartoe duidelijk aanleiding wordt gegeven in de wet.

Om een lang verhaal kort te maken, ik stel vast dat er inhoudelijk, uitgezonderd de bezorgdheid om de controle – daarom hebben we ook gezegd dat we deze wet permanent zullen evalueren – met betrekking tot de methodes zelf eigenlijk weinig bemerkingen zijn en dat de oppositie zich vastgrijpt aan strohalmen in verband met ISTAR, mevrouw Özen, of de archieven waar de heer Hellings zwaar voortrekker van is.

Madame Özen, un de mes prédécesseurs appartenant à votre parti pourrait, peut-être, vous expliquer ce qu'est le bataillon ISTAR. En effet, vous avez mentionné des composantes. Le bataillon précité fait partie à part entière de la composante Terre. Il n'est lié en aucune manière au SGRS, ni au niveau des composantes, ni au niveau du budget, ni au niveau du commandement.

Si un problème se pose, je souhaiterais que vous en discutiez avec vos collèges socialistes. Hier, en commission, j'ai promis que j'organiserai une visite du bataillon ISTAR spécifiquement pour les membres du groupe PS car je pense qu'ils n'ont pas une bonne idée des capacités et des tâches du bataillon précité. J'espère donc que vous vous joindrez à nous quand nous irons le visiter. Ce n'est pas si loin puisqu'il se trouve à Heverlee.

Monsieur le président, monsieur le ministre, il est vrai qu'après presque un an, vous m'avez enfin invité, hier, à aller visiter ce bataillon. Avec vous, le plaisir naît de l'attente. Il est vrai que vous étiez fort énervé car nous avions discuté de votre loi-programme sur les futurs investissements militaires. Je peux comprendre que ma demande de deuxième lecture ne vous ait pas agréé.

Monsieur Hellings, vous posez une question au niveau des archives. Je sais que vous aimez discuter des archives qui ont trente ans ou plus. Moi, je préfère regarder vers l'avenir et faire ce qu'il faut pour nos services de renseignement.

En réponse à votre question, je dirais qu'en ce qui concerne les délais, il est spécifiquement mentionné dans le texte que c'est au moment où un dossier n'a plus d'utilité directe qu'il est versé aux archives; c'est à ce moment-là que prend cours la date d'archivage.

Collega’s, ik meen dat ik op de vragen die gesteld zijn voldoende heb geantwoord. Ik ben ervan overtuigd dat hiermee mijn dienst in de toekomst zal kunnen doen wat er van verwacht wordt met het oog op ons aller veiligheid.

Ik heb vandaag natuurlijk maar een samenvatting gegeven. Ik heb niet alles herhaald. Er waren ook enkele technische vragen over zaken die onduidelijk zijn. Ik wil dus wel even corrigeren dat er enkel een discussie zou zijn over een bataljon en over het toezicht op de archieven. U geeft dat ook toe. Het is een bezorgdheid die wij allemaal delen. Wij zullen dit blijven opvolgen.

Ik wil het wel nog even over de termijn hebben. In de commissie heb ik het voorbeeld gegeven van het dossier van de Bende van Nijvel. We moeten duidelijk zijn. U zegt dat de termijn begint te lopen vanaf het moment dat het dossier bij de inlichtingendienst afgesloten is. De strafrechtelijke verjaringstermijn is op 40 jaar gebracht. Die zal dus nog 10 jaar lopen. Ik vermoed dat de Veiligheid van de Staat een dossier heeft over de Bende van Nijvel, of elementen daarvan. Ik neem aan dat zij dit niet zal afsluiten voor de strafrechtelijke verjaringstermijn. Misschien zitten er elementen in die nuttig kunnen zijn. Dat wil echter zeggen: 40 jaar plus 50 jaar is 90 jaar. Dat wil zeggen dat de archieven van de Veiligheid van de Staat pas na 90 jaar na de feiten openbaar zullen worden. Ik meen dat dit wat laat is.

Wat hebt u gedaan? Vroeger bedroeg de termijn bij de Veiligheid van de Staat 30 jaar maar door het amendement dat door de meerderheid werd besproken wordt alles op 50 jaar gebracht, omdat dit de norm was bij de militaire inlichtingendienst. De consequentie is natuurlijk, door de regel inzake het begin van de termijn, dat het hier om een heel lange termijn gaat. Dat knaagt toch een beetje. Ik wil aangeven dat dit voor ons toch een probleem is.

Mijnheer Van Hecke, ik begrijp uw bezorgdheid omtrent de termijnen. Tegelijkertijd wordt echter de indruk gewekt dat die archieven niet toegankelijk zouden zijn voor onderzoek. In de commissie heb ik nochtans als voorbeeld enkele bedankbrieven van onderzoekers voorgelezen. In het archief van de ADIV ontvangen wij meer dan 600 mensen per jaar, die al dan niet geclassificeerde archieven inkijken. De geclassificeerde archieven kunnen uiteraard alleen met de benodigde veiligheidsmachtiging ingekeken worden. Volgens mij is uw bezorgdheid dus enigszins overgedimensioneerd, in die zin dat mensen die ernstig onderzoek willen uitvoeren op die archieven, daar wel toegang toe krijgen.