Proposition 55K1696

Logo (Chamber of representatives)

Projet de loi portant des dispositions diverses en matière de justice.

General information

Submitted by
Vivaldi
Submission date
Dec. 14, 2020
Official page
Visit
Status
Adopted
Requirement
Simple
Subjects
EC Directive Eurojust European Union fraud judicial cooperation fight against crime public prosecutor's department legal system criminal law prevention of delinquency

Voting

Voted to adopt
Groen CD&V Vooruit Ecolo LE PS | SP DéFI Open Vld MR PVDA | PTB
Voted to reject
N-VA LDD
Abstained from voting
VB

Contact form

Do you have a question or request regarding this proposition? Select the most appropriate option for your request and I will get back to you shortly.








Bot check: Enter the name of any Belgian province in one of the three Belgian languages:

Discussion

Feb. 11, 2021 | Plenary session (Chamber of representatives)

Full source


Rapporteur Katja Gabriëls

Mevrouw de voorzitster, collega's, zoals de plenaire vergadering had gevraagd, heeft de commissie zich zonet gebogen over de vier amendementen die nog werden ingediend op het wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake justitie.

De regering had tijdens de plenaire vergadering van 28 januari nog een amendement op dit ontwerp ingediend, dat betrekking heeft op de bepalingen rond het Europees Openbaar Ministerie. Het amendement komt, zoals bevestigd door de Raad van State in een nieuw advies van 5 februari, dat op verzoek van de oppositie tijdens die plenaire vergadering van 28 januari opnieuw werd gevraagd, tegemoet aan zijn opmerkingen.

Zodoende werden de amendementen van de N-VA-fractie verworpen. Het waren er vier, waarvan er één werd ingetrokken. Het geheel en het amendement van de regering werden goedgekeurd met 11 stemmen voor, 3 tegenstemmen van de N-VA-fractie en 2 onthoudingen van het Vlaams Belang.


Marijke Dillen VB

Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, collega's, de aanvankelijke tekst van onderhavig wetsontwerp was heel omvangrijk. In vergelijking met de oorspronkelijke tekst is wat hier voorligt, sterk afgeslankt. De minister heeft een aantal hoofdstukken geschrapt, gelet op de zware kritiek van de Raad van State en de hoogdringendheid. Een aantal andere hoofdstukken is uit de tekst verdwenen, omdat er inmiddels andere initiatieven in het Parlement goedgekeurd werden.

Uit de oorspronkelijke tekst blijven nog drie hoofdstukken over: het Europees Openbaar Ministerie, bepalingen betreffende de vermindering en herverdeling van de werklast binnen de rechterlijke orde en de omzetting van de richtlijn betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt. Achteraf werden er nog twee hoofdstukken toegevoegd, een hoofdstuk met betrekking tot een wijziging van het Wetboek van strafvordering en een ander betreffende de wijziging van de uitleveringswet.

Wat de grote lijnen betreft, onze fractie heeft absoluut geen opmerkingen over de hoofdstukken 3, 4, 5 en 6. Anders ligt het wat het Europees Openbaar Ministerie betreft. Onze fractie heeft zich in het Europees Parlement verzet tegen een Europees Openbaar Ministerie en zal dat ook hier op het nationale vlak consequent blijven doen. Het feit dat het Europees Openbaar Ministerie dwingend kan beschikken over de nationale opsporingscapaciteit, betekent dat de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie de facto voorrang kan krijgt op de nationale bevoegdheid. Dat is voor onze fractie onaanvaardbaar.

Het verschil met de huidige werkwijze is zeer groot. Vandaag maakt het Belgische openbaar ministerie, samen met de bijzondere opsporingsdiensten, politie, Justitie en soms ook met de douane, een selectie van zaken op basis van de opportuniteit en de vastgelegde afspraken. Dat is echter niet zo met het Europees Openbaar Ministerie. In theorie kan het Europees Openbaar Ministerie een beroep doen op de nationale opsporingscapaciteit, dus ook op Justitie, politie en douane, uiteraard beperkt tot de strafbare feiten die onder de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie vallen. Dat is vrij logisch. Het lijkt waarschijnlijk dat ook het Europees Openbaar Ministerie een vorm van selectie zal toepassen, maar wie die selectie zal uitvoeren, op welk moment in het proces en volgens welke criteria blijft vrij onduidelijk.

Ik heb begrepen dat er geen duidelijke, concrete afspraken worden gemaakt met het Europees Openbaar Ministerie over wie in de praktijk de selectie uitvoert, op welk moment in het proces en welke criteria daarbij worden gehanteerd. Dat is nochtans van primordiaal belang. Immers, de klemtonen liggen in de verschillende lidstaten van de Europese Unie vaak anders. Dat zal ook een weerslag hebben op het vervolgingsbeleid in ons land.

Het ontbreken van extra opsporings- en vervolgingscapaciteit voor het nakomen van verplichtingen ten opzichte van het Europees Openbaar Ministerie zal, zo vrezen wij, ten koste gaan van andere nationale onderzoeken. Wij hebben dan ook waarborgen gevraagd opdat de deelname van ons land aan het Europees Openbaar Ministerie niet ten koste zal gaan van nationale onderzoeken door Justitie. Een van de knelpunten is immers dat de capaciteit vandaag al heel erg beperkt is. De vraag is dan ook of de minister meer mensen, middelen en bevoegdheden zal krijgen voor Justitie, politie en douane naar aanleiding van de toetreding tot het Europees Openbaar Ministerie.

Collega's, in de praktijk is er inderdaad ernstige fraude met Europees geld, dat kan niet ontkend worden. Onze fractie vindt dat absoluut onaanvaardbaar, ik wil daarover geen enkel misverstand laten bestaan. Om daarvoor echter de zoveelste nieuwe Europese instelling te creëren met een hoofdaanklager, 2 adjuncten en 22 procureurs, dat is voor ons een brug te ver. Wij zijn tegen de creatie van een zoveelste Europese instelling.

Wij staan daar trouwens niet alleen in, want slechts 22 Europese lidstaten werken hieraan mee. Een belangrijk aantal lidstaten doet dat niet. Die landen vinden namelijk dat justitie behoort tot de soevereiniteit van de lidstaten en dat de regels strijdig zijn met het subsidiariteitsbeginsel. Ze hebben natuurlijk gelijk. Het feit dat fraude met Europees geld te vaak voorkomt en in een aantal landen inderdaad niet goed wordt aangepakt, betekent niet dat we opnieuw een zoveelste Europese instelling in het leven moeten roepen, waardoor wij een deel van de zeggenschap uit handen geven.

Principieel is ons bezwaar dat de bevoegdheid tot opsporing behoort tot het Belgisch openbaar ministerie en dat die nu moet worden gedeeld met Europa, waarbij – en dit is helemaal straf – het Europees Openbaar Ministerie een voorrangsrecht kan krijgen. Zo verliezen wij eigenlijk een deel van de democratische controle. Daar kunnen wij niet mee instemmen. Nogmaals, justitie moet een exclusieve zaak van de lidstaten blijven.

Mijnheer de minister, ik heb in de commissie ook al uitdrukkelijk beklemtoond dat fraude streng en kordaat moet worden aangepakt, maar door samenwerking, niet door meer Europa, niet door extra instellingen en zeker niet door steeds meer bevoegdheden van de lidstaten af te nemen.

Op het vlak van de strijd tegen criminaliteit en fraude moeten wij werken aan een intergouvernementele samenwerking en mag er geen Europees dictaat zijn. Fraude die de financiële belangen schaadt, of het nu nationaal, Europees of internationaal is, moet strafrechtelijk bestreden worden. Ik ben het volledig eens met dat principe, maar hier in ons land, door het Belgisch gerecht, soms internationaal, maar dan – ik herhaal het – via intergouvernementele afspraken.

Een andere vraag is hoe de regeling in de praktijk zal worden uitgevoerd. Hoe zult u het aanpakken? Uit de cijfers blijkt immers dat er vandaag zware tekorten zijn op het vlak van manschappen bij Justitie. Op de parketten is er zelfs sprake van een leegloop.

Naar aanleiding van de bespreking in de commissie, mijnheer de minister, heb ik verwezen naar een vrij recent boek van onder andere de Mechelse onderzoeksrechter Byl, Financieel rechercheren, waarin op een bijzonder schrijnende wijze het gebrek aan mensen en middelen wordt aangeklaagd, waardoor er amper sprake kan zijn van financiële onderzoeken naar de buit en het geld van criminelen.

Terecht werd dan ook in de perscommentaren, meer bepaald in De Tijd, gesteld dat de opsomming van wat fout loopt bij Justitie bij onderzoeken naar criminele vermogens ontluisterend is. Ik citeer: "Zelfs voor financiële onderzoeken met grote belangen kunnen in de praktijk amper bijzondere opsporingsmethoden worden ingezet door een gebrek aan mensen en middelen." Het gaat daarbij natuurlijk om onderzoekers met financiële expertise. In plaats van middelen en manschappen te steken in de werking van het Europees Openbaar Ministerie, wil ik hier nogmaals duidelijk vragen welke initiatieven u zult nemen om daaraan tegemoet te komen. De aanstelling alleen van zeven bijkomende onderzoeksrechters zal immers allesbehalve voldoende zijn. Nogmaals, meer mensen en middelen, dat is broodnodig.

Dan rijst een volgende vraag. Waar gaat u die bijkomende magistraten vinden?

Mijnheer de minister, ik zal ze niet herhalen, maar dan kom ik terug bij de uitvoerige en interessante discussie tijdens de bespreking van de beleidsverklaring en de begroting, waarop de problematiek uitvoerig aan bod is gekomen. Ik twijfel er niet aan dat u wel voldoende kandidaten zal vinden binnen de magistratuur om die functie van onderzoeksrechter te willen uitoefenen. Dat kan immers een heel boeiende opdracht zijn. Er komen in voorkomend geval echter andere plaatsen vacant binnen de magistratuur die moeten worden opgevuld. Ik vrees dat u daarvoor onvoldoende kandidaten zal vinden.

Collega's, de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie kan en zal onze fractie dan ook niet steunen.

Daarstraks hebben wij nog wel de gelegenheid gehad in de commissie voor Justitie om de amendementen van de N-VA-leden te bespreken. Ik moet toegeven dat wij ze wel konden goedkeuren, wat ook uit ons stemgedrag is gebleken. Immers, mijnheer de minister, indien u toch die Europese instelling wil doorvoeren, moet dat op een goede en correcte manier gebeuren, zeker op het vlak van de taalwetgeving. De bekommernissen ter zake waren ook terecht. De gedelegeerde Europese aanklagers moeten immers ook de taalvereisten naleven die zijn vastgelegd in ons Gerechtelijk Wetboek voor de Europese aanklager zelf. Zij moeten ook een getuigschrift hebben, waaruit de kennis blijkt van de andere taal dan de taal op zijn of haar diploma. Dat moet ook gelden voor de PIF-douaneambtenaar, wanneer hij of zij een strafvordering instelt en voortzet in de rechtbanken met een Franstalige of Nederlandstalige taalrol. Ook in dat geval is het vanzelfsprekend dat de betrokken ambtenaar voldoende kennis heeft van de andere taal dan de taal op zijn diploma. Mijnheer de minister, collega's van de meerderheid, helaas hebt u dat niet willen inzien en werden de amendementen van de N-VA-leden weggestemd.

Het stemgedrag van de N-VA voor voorliggend wetsontwerp verwondert mij ook enigszins. Het stemgedrag is enkel en alleen ingegeven door het feit dat haar amendementen niet zijn goedgekeurd. Het betreft kleine amendementen binnen een heel groot geheel. Nochtans was de N-VA in het Europees Parlement een groot pleitbezorger van het Europees Openbaar Ministerie.

Mijnheer de minister, wat de andere hoofdstukken betreft, steunen wij u volledig.

Uw plan inzake de vermindering en herverdeling van de werklast van het gerecht kan onze goedkeuring wegdragen, hoe beperkt die ook is; ik denk dat wij het daarover eens zijn. Alleen durf ik er nogmaals op aandringen – ik zal dat met de regelmaat van de klok blijven doen – om een versnelling hoger te schakelen wat de volledige digitalisering van het gerecht betreft en om hiervoor meer initiatieven te nemen, gekoppeld uiteraard aan het vrijmaken van de nodige middelen. Wij hebben daarover gisteren tijdens de bespreking in de commissie voor Justitie al een heel interessante discussie gehad, maar helaas was die beperkt tot de digitale inzage van strafdossiers. Ik moet er u echter niet van overtuigen dat een volledige digitalisering van Justitie veel verder gaat. Ik zal de evolutie hiervan nauwlettend in het oog houden en u hier met de regelmaat van de klok aan herinneren.

Ik heb wel wat vragen bij de ernst van de opmerkingen over de regelgevingsimpactanalyse. Die vragen zijn niet voldoende om het ontwerp af te keuren, maar wanneer gesteld wordt dat dit een positieve impact zal hebben op de kansarmoedebestrijding, stel ik daar ernstige vragen bij. Het ontwerp is heel positief voor griffiers, advocaten en de rechtsonderhorige die geen beroep doet op een raadsman, maar zijn belangen zelf behartigt. De vele mensen die in armoede leven, zijn echter helaas ook meestal digitaal ongeletterd en zij zullen hier, voor zover zij zichzelf al zullen verdedigen, geen enkel voordeel uit halen. Dezelfde bedenking heb ik bij de beweerde positieve impact op de gelijke kansen en de sociale cohesie. Ook dat ontgaat mij. Het lijkt mij veeleer te gaan om een slecht uitgewerkt voorbeeld.

Het ontwerp zou ook een positieve impact moeten hebben op de werkgelegenheid. Ik verwees al naar de benoeming van zeven gespecialiseerde onderzoeksrechters en ten minste een ambtenaar van de douane om de gedelegeerde Europese aanklager bij te staan. Dat klopt, maar dan wil ik tegelijkertijd wel verwijzen naar de personeelsproblematiek binnen de magistratuur, dus heel veel positieve impact op de werkgelegenheid zal het ontwerp niet hebben.

Tot slot stelt de RIA dat er geen impact is op de investeringen. Ook dat klopt niet en is tegenstrijdig met het argument van de positieve impact op de werkgelegenheid. Het aanwerven van nieuwe onderzoeksrechters, bijvoorbeeld, is terecht gekoppeld aan een bepaald prijskaartje, maar zij moeten ook worden ondersteund met de nodige gesofisticeerde infrastructuur willen zij hun opdracht goed kunnen uitvoeren.

Ik wil uitdrukkelijk deze opmerkingen met betrekking tot de regelgevingsanalyse in de plenaire vergadering beklemtonen omdat de RIA een heel interessant instrument kan zijn. Dan moet het wel op een ernstige wijze worden gehanteerd en mag het geen gratuit document zijn. Dat is het helaas wel in grote lijnen in dit wetsontwerp.

Een strengere bestraffing van omkoping van personen die een openbaar ambt uitoefenen, kan uiteraard ook onze goedkeuring wegdragen, ook al is dit de omzetting van een Europese richtlijn. Daarvan zijn wij in de meeste gevallen slechts koele minnaars, maar in dit geval is het positief. Personen die een openbaar ambt uitoefenen hebben namelijk een voorbeeldfunctie. Iedere vorm van omkoping, passief of actief, moet streng worden bestraft. Terecht zullen dan ook de straffen die vandaag in het Strafwetboek zijn opgenomen fors worden verhoogd. Ook valse verklaringen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen zijn onaanvaardbaar en moeten streng worden aangepakt. Ook hierin zullen en kunnen we u steunen.

Er zijn verschillende positieve punten, helaas is dit niet het geval voor de deelname aan het Europees Openbaar Ministerie. Justitie moet een exclusieve bevoegdheid blijven van de lidstaten, niet van Europa. Opnieuw meer bevoegdheid geven aan Europa is voor het Vlaams Belang onaanvaardbaar. Daarom kunnen we dit wetsontwerp onmogelijk steunen. Aangezien de andere aspecten van dit wetsontwerp wel volledig onze goedkeuring en steun wegdragen, zullen wij ons onthouden.


Vanessa Matz LE

Madame la présidente, je serai très brève sur ce projet de loi très technique. Néanmoins, je voudrais souligner deux points.

On peut tout d'abord se réjouir de la concrétisation de la coopération européenne renforcée concernant la création du Parquet européen et du renforcement de la lutte contre la fraude.

Ensuite, je me réjouis que vous ayez profité de ce projet pour déposer votre amendement. Il fait notamment suite à une question que je vous avais adressée voici trois semaines et qui portait sur un conflit opposant les greffiers et les parquets quant à savoir qui devait délivrer les copies des dossiers classés sans suite. Ce conflit avait abouti à un refus des uns et des autres de délivrer ces copies dont ni les avocats, ni les parties ne pouvaient dès lors disposer.

Vous aviez dit que vous régleriez le problème par voie législative. C'est chose faite au travers de ce projet et j'en suis heureuse. Dans ma réplique à cette question, je vous avais toutefois dit que le mettre par écrit dans un texte était important mais qu'il fallait aussi y adjoindre les moyens pour pouvoir réaliser la délivrance de ces copies, puisque c'est ce qui bloque pour l'instant, même si je sais que la numérisation et d'autres procédés peuvent bien sûr alléger les tâches. Il n'en reste pas moins vrai que des moyens devront être dédicacés notamment aux greffes pour pouvoir procéder à cette délivrance.


Sophie Rohonyi DéFI

Madame la présidente, chers collègues, à défaut d'avoir pu m'exprimer sur ce projet de loi en commission, je le fais ici. Ce projet introduit toute une série de dispositions visant à mettre en œuvre le fameux règlement européen concernant la mise en place du Parquet européen, mais aussi la directive européenne relative à la lutte contre la fraude portant atteinte aux intérêts financiers de l'Union européenne.

Nous aboutissons enfin à ce projet qui a germé, il y a plus de vingt ans. Nous le savons, l'État de droit est une valeur fondatrice de l'Union européenne. Il n'en demeure pas moins qu'il reste extrêmement fragile, comme en témoigne d'ailleurs la situation dans certains pays européens comme la Hongrie ou la Pologne et qui, je le regrette sincèrement, n'ont pas voulu prendre part à cette coopération renforcée concernant le Parquet européen. Les infractions portant atteintes aux intérêts financiers de l'Union européenne, telles que la fraude ou la corruption, constituent un réel danger qu'il s'agit de combattre, parce qu'au-delà des lignes symboliques et politiques qui sous-tendent la création du Parquet européen, les crimes qui affectent le budget de l'Union européenne mettent en péril son existence-même. Si elle est amputée d'une partie de son budget, elle ne pourra remplir effectivement ses missions ni financer adéquatement tous ses programmes.

La création d'un Parquet européen qui enquête et poursuit spécifiquement ces affaires transfrontalières était donc évidente. Et au cœur-même de ce projet, se trouve la question de notre souveraineté puisque le droit pénal reste une compétence de chaque État membre de l'Union européenne. Il n'en reste pas moins que la perte du pouvoir exclusif d'enquêter et de poursuivre ces crimes se comblera par une protection accrue des intérêts de l'Union européenne et, in fine, de nos intérêts nationaux, car nous faisons partie intégrante de cet espace commun. Le Parquet européen constitue donc une avancée indéniable dans le processus d'intégration de l'Union européenne auquel mon parti souscrit depuis toujours.

Mais cette avancée fondamentale ne peut se concrétiser qu'au travers d'actions tangibles. Le Parquet européen devrait commencer à traiter des affaires pénales à partir du printemps 2021 et, plus précisément, pour le 1ᵉʳ mars.

Pour atteindre son ambition, à savoir le traitement de 3 000 dossiers rien que pour cette année, 140 procureurs délégués doivent être nommés. Aujourd'hui, seuls 18 procureurs délégués ont été désignés. C'est la raison pour laquelle, le 2 décembre dernier, la Commission européenne avait urgé les États membres (en ce compris la Belgique) de nommer leurs procureurs délégués dans les plus brefs délais. C'est ce qui m'a amenée, monsieur le ministre, le 9 décembre dernier, à vous interpeller au sujet du retard pris dans nos nominations. Il en est ressorti que la Belgique s'était engagée à mettre à la disposition du Parquet européen deux procureurs délégués à temps plein et que l'appel à candidatures aurait dû être lancé dans le courant du mois de décembre.

Force est de constater qu'aujourd'hui, ces procureurs délégués ne sont, à ma connaissance, toujours pas nommés. Moins d'un mois avant l'entrée en fonction effective de ce Parquet européen, je me permets, monsieur le ministre, d'appeler votre gouvernement à respecter ses engagements en la matière.

Il est vrai que pour que le Parquet européen puisse remplir toutes ses missions, ce n'est pas seulement la Belgique mais les 22 États membres du projet qui doivent désigner respectivement leurs procureurs délégués. Nous ne pouvons toutefois pas attendre que les autres bougent pour remplir nos propres obligations. Encore faut-il également que le Parquet européen dispose de moyens suffisants – Mme Matz vient d'y faire référence – pour exécuter les tâches qui lui sont confiées, ce qui ne semble toujours pas acquis eu égard notamment au signal d'alarme qui a été lancé par la procureure générale du Parquet européen, Laura Kövesi, il y a quelques mois.

J'ajoute que le commissaire européen à la Justice, M. Reynders, a déclaré en novembre dernier qu'une hausse du budget fixé à 37 millions d'euros n'était pas impossible. Je m'en réjouis. À cet égard, j'encourage d'ailleurs vivement le gouvernement à soutenir l'appel de Mme Kövesi d'allouer 18 millions d'euros supplémentaires à ce projet pour garantir la prise en charge effective de la masse de dossiers qu'il aura alors à traiter.

En conclusion, chers collègues, notre groupe soutiendra ce projet de loi. Nous n'en resterons pas moins extrêmement vigilants quant aux critères de nomination des procureurs. Il en va de l'impartialité du Parquet européen et donc de sa capacité à remplir correctement ses importantes missions.


Joy Donné N-VA

Mevrouw de voorzitster, ik dank de collega van Vlaams Belang voor haar uitgebreide toelichting, wat mij nog de mogelijkheid geeft om ook kort ons standpunt en onze stemhouding toe te lichten.

Wij zijn tegen dit wetsontwerp van de regering, niet omdat wij tegen een geharmoniseerde aanpak van de bestrijding van fraude met Europese middelen zijn, maar omdat wij vragen hebben bij de manier waarop die richtlijn wordt omgezet in nationale wetgeving. Wij hebben het dan vooral over het taalaspect. Wij hebben dat taalaspect via een aantal amendementen in de commissie ter sprake gebracht. Voor ons is het niet logisch of consequent dat de gedelegeerde Europese aanklager niet aan dezelfde functionele tweetaligheid wordt onderworpen als de Europese aanklager. Daarnaast is het ook niet logisch dat de douaneambtenaar die wordt aangesteld niet over die functionele tweetaligheid moet beschikken.

Het gaat hier immers om personen die over het gehele grondgebied actief zullen moeten zijn, ongeacht of zij zetelen. Zij zullen over het hele grondgebied daden van onderzoek moeten stellen en dan is een functionele tweetaligheid een minimum. Wij hebben die vragen in de commissie aan de minister gesteld en hij heeft daarmee geen rekening willen houden. Hij heeft bovendien als antwoord gegeven dat er in eerste instantie maar één douaneambtenaar zal worden aangesteld. Dat is dan nog minder geruststellend, want dan is het nog belangrijker dat hij een functionele tweetaligheid heeft.

Dit is niet alleen een kwestie van N-VA die taalgevoeliger is dan andere partijen, het is een kwestie van openbare orde. De taalwetgeving in gerechtszaken is op straffe van nietigheid en ook de douaneambtenaar treedt in deze zaken op als een officier van gerechtelijke politie. Wij raken hier dus wel aan de openbare orde. Dat is een heel fundamenteel punt voor ons en wij betreuren het dan ook dat de meerderheid niet akkoord kon gaan met onze amendementen.

Bovendien vragen wij ons af – dat is fundamenteler – of de creatie van de PIF-douaneambtenaar wel verenigbaar is met de PIF-verordening. Dat is ook aan bod gekomen in de vragen die wij van de Raad van State hebben gekregen in het kader van de adviesaanvraag. De strafvordering wordt immers door het Europees Openbaar Ministerie uitgeoefend en de PIF-douaneambtenaar behoort daar niet toe.

De wetgeving zal vandaag worden goedgekeurd, maar het zou mij niet verbazen dat in een vrij nabije toekomst een slimme advocaat dat wel zal opmerken. Ik hoop dat de minister daar notitie van neemt en daarmee rekening zal houden. Wij zullen dus tegenstemmen, wegens de in onze ogen niet volledig correcte omzetting van de richtlijn.