Proposition 55K0439

Logo (Chamber of representatives)

Projet de loi modifiant la loi du 17 avril 1878 contenant le titre préliminaire du Code de procédure pénale en vue de supprimer la prescription des infractions sexuelles graves commises sur des mineurs.

General information

Authors
CD&V Servais Verherstraeten
DéFI Sophie Rohonyi
MR Philippe Goffin
N-VA Sophie De Wit, Valerie Van Peel
Open Vld Goedele Liekens
Vooruit John Crombez, Karin Jiroflée
Submission date
Sept. 27, 2019
Official page
Visit
Status
Adopted
Requirement
Simple
Subjects
paedophilia sexual offence criminal procedure limitation of legal proceedings

Voting

Voted to adopt
CD&V Vooruit LE PS | SP DéFI Open Vld N-VA MR PVDA | PTB VB
Abstained from voting
Groen Ecolo LDD

Contact form

Do you have a question or request regarding this proposition? Select the most appropriate option for your request and I will get back to you shortly.








Bot check: Enter the name of any Belgian province in one of the three Belgian languages:

Discussion

Nov. 7, 2019 | Plenary session (Chamber of representatives)

Full source


Rapporteur Katja Gabriëls

Mijnheer de voorzitter, ik verwijs naar het schriftelijk verslag. Voor de Open Vld-fractie zal mevrouw Liekens straks een uiteenzetting geven.


Valerie Van Peel N-VA

Mijnheer de voorzitter, collega's, ik begin mijn uiteenzetting met enkele citaten omdat ik vind dat vooral de slachtoffers hier aan het woord moeten kunnen komen.

Paul: "Ik ben een man van 60. Ik was 11 toen het gebeurde en dit is de eerste keer dat ik mijn verhaal deel. De dader loopt hier rustig rond in mijn gemeente en mijn zwijgen heeft hem levenslang een vrijgeleide gegeven."

Dirk: "Vijfenvijftig ben ik nu en ik begrijp zelf niet waarom ik zolang heb gezwegen, maar het is zo moeilijk om te leren omgaan met wat mij overkomen is; de bijhorende emoties en gevoelens die de meeste slachtoffers helemaal alleen moeten verwerken, omdat niemand het gelooft, omdat de dader je manipuleert in schaamte en zwijgen. Ik besefte pas op zeer late leeftijd wat er was gebeurd, veertig was ik toen. Het heeft mij vijftien jaar gekost om dit te plaatsen omdat het minste me terug in het verleden kan werpen: een film, mooie muziek, een prachtige prestatie, een mop, een geur of nieuwe feiten die bovenkomen. Al die tijd sta ik machteloos. Opnieuw. De feiten zijn immers verjaard."

Annie: "Mijn jeugd is mij afgenomen. Het heeft tot mijn 36ste geduurd vooraleer ik mij als vrouw ging kleden en gedragen, en nog langer om te begrijpen hoe groot de schade nu eigenlijk was. Ik kreeg het door toen mijn eigen kinderen even oud werden als ik toen. Jammer dat het zo laat kwam. Kindermisbruik, in welke vorm dan ook, mag nooit verjaren. Misbruikers wanen zich onaantastbaar. Slachtoffers moeten het gevoel krijgen dat men hier niet zomaar mee wegkomt en dat zo'n dader geen slachtoffers kan blijven maken. Want ik ben niet alleen hier in het dorp, dat weet ik ondertussen."

Lize: "Ik ben in mijn jeugdjaren misbruikt geweest door mijn broer, die alles blijft ontkennen, terwijl ik niet de enige was die hij heeft misbruikt. Hij wordt daarbij gesteund door mijn moeder. Er werd ons opgedragen om te zwijgen en alles te bedekken met de mantel der liefde. Doen alsof er niks gebeurd is. Ik leef hiermee al meer dan veertig jaar. Maar nu sta ik sterker in het leven en ik kan niet meer zwijgen. Ik zou er heel veel voor geven als ik ten minste een klacht kon neerleggen, zodat hij zich moest verantwoorden. Ook dat is een deel van de verwerking. Ik wou dit even kwijt en hoop hartstochtelijk dat jullie de verjaring op zulke ingrijpende feiten kunnen tenietdoen."

Louis: "Moest de verjaringstermijn van kindermisbruik sneuvelen, dan zou ik mij een stuk minder slecht voelen. Voor mij is het te laat, dat besef ik. De pijn, ook al is het meer dan veertig jaar geleden, zal nooit meer weg gaan, maar ten minste zal het voor latere slachtoffers anders zijn en dat geeft hoop."

Na mijn eigen getuigenis van drie jaar geleden heb ik, zonder overdrijven, honderden van die mails binnengekregen, stuk voor stuk van slachtoffers. Tussen die verhalen zaten er maar enkelen die het tot een proces hebben kunnen laten komen en dat is fout, zo fout.

Nog steeds, ook al is het drie jaar geleden, word ik wekelijks door een nieuw slachtoffer aangesproken. Wij onderschatten nog altijd hoe wijdverspreid kindermisbruik is, wij onderschatten nog steeds wat het met iemand doet en wij onderschatten en begrijpen vaak ook niet waarom iemand zo lang zwijgt, terwijl het zwijgen en het door de dader manipuleren tot zwijgen net een wezenlijk onderdeel is van dit soort misdrijven.

Net daardoor is de verjaringstermijn voor heel veel slachtoffers spijtig genoeg een onhaalbare horde. Wat hier vandaag voorligt, lijkt voor sommigen onder u iets wat in de praktijk niet meteen het grote verschil zal maken en voor sommige juristen onder u is het een pad dat niet mag worden bewandeld. Een bevriend jurist zei mij ooit dat er voor juristen maar twee zekerheden in het leven zijn: de zon komt op en dingen verjaren.

En toch vraag ik ook aan hen om bij dezen net die zekerheid over deze misdrijven in vraag te stellen, net zoals Nederland al jaren geleden heeft gedaan, omdat kindermisbruik bij uitstek een misdrijf is dat het zwijgen omvat.

Dat is wellicht heel moeilijk te begrijpen voor mensen die het niet hebben meegemaakt, maar de talrijke personen die het wel hebben meegemaakt, begrijpen dat heel goed. Kindermisbruikers maken van dat zwijgen hun handelsmerk. Zij manipuleren het slachtoffer, dat nog een kind is, daartoe, meestal met heel veel succes.

Het gevolg is dat het kind vaak pas decennia later leert spreken over wat er precies is gebeurd. Voor alle duidelijkheid, ik wil dat zwijgen niet versterken. Als maatschappij hebben wij de plicht om een veilige omgeving te creëren waarin slachtoffers wel meteen naar buiten kunnen komen. Dat is niet alleen gezonder voor hen, maar het maakt ook dat rechtszaken meer kans op slagen hebben.

Vandaag staan we waar we staan en we zijn er nog niet. Er zijn de laatste jaren heel wat stappen gezet om meer open met dit thema om te gaan, maar de weg is nog steeds lang. Er liggen immers nog steeds heel veel verhalen verborgen, verhalen die mensen van binnenuit opvreten en die vaak nooit hun weg naar buiten vinden met alle gevolgen van dien.

Wat hier vandaag voorligt, is meer dan alleen een middel om meer daders daadwerkelijk te bestraffen. Vandaag gaan zo goed als alle kindermisbruikers vrijuit. Meestal worden ze zelfs nooit op de feiten aangesproken. Slechts een enkeling houdt het bij één slachtoffer. Dat is niet onbelangrijk om te weten.

Het gaat dus niet alleen om het vaststaand feit dat elke kindermisbruiker die gevat wordt de redding voor onze kinderen betekent. Het gaat er niet alleen om dat iemand als Vangheluwe met deze wet vandaag niet rustig van zijn pensioen zou zitten te genieten maar daadwerkelijk in de rechtbank had gezeten. Dat zou mij alvast niet spijten.

Er is toch geen reden om daders vrijuit te laten gaan wanneer het bewijs voorhanden is, louter en alleen omdat de feiten juridisch verjaard zijn. Wie dit soort misdrijven op zijn geweten heeft, hoeft wat mij betreft nooit meer gerust rond te lopen.

Het gaat over veel meer, collega's. Het gaat om een signaal van begrip voor de slachtoffers. Het gaat om het begrip dat deze verjaringstermijn voor hen vaak de zoveelste klap is in een proces dat het slachtoffer keer op keer machteloos moet ondergaan. Eerst als kind, later als de volwassene die volgens de maatschappij vaak niet op tijd met zijn verhaal naar buiten kwam. Wat is op tijd? Wat maakt vijftien jaar na de meerderjarigheid voldoende? Of twintig, of dertig zelfs?

De dag na mijn getuigenis werd ik aangesproken op een enkele avond door maar liefst zes mannen van boven de zestig tot zeventig jaar. Allemaal hadden ze tot die dag gezwegen. Ze waren speciaal daarvoor naar een uiteenzetting gekomen. Voor hen allemaal was elke dag van hun leven een gevecht geweest om te begrijpen wat hen was overkomen.

Hebben zij te lang gezwegen? Zijn zij daar schuldig aan? Of hebben we ook voor hen de plicht om tenminste alle opties open te houden?

Ik begrijp dat de bewijslast na al die jaren heel moeilijk is, maar dat is ze na vijftien jaar ook. Dat is ze zelfs al na 48 uur.

Bovendien zal het aan de advocaten zijn om eerlijk te zijn met hun cliënten, om te bekijken of een zaak nog kans maakt en om te gaan zoeken naar andere slachtoffers van dezelfde dader, want die zijn er spijtig genoeg vaak. Samen kan bewijzen misschien wel.

Bovenal moet de keuze wat te doen voor één keer bij het slachtoffer liggen, niet bij ons. Het slachtoffer heeft al genoeg willoos moeten ondergaan. Ik hoop daarom, beste collega's, dat u allen het wetsvoorstel over de partij­grenzen heen wil steunen.

Ik wil iedereen bedanken, maar vooral John Crombez, om mee aan de kar te trekken. Ik hoop dat u allen het belang begrijpt.

(Applaus op alle banken)


President Patrick Dewael

Alle fracties zijn ingeschreven, ik respecteer de volgorde.


Stefaan Van Hecke Groen

Mijnheer de voorzitter, collega's, het is uiteraard heel moeilijk om hier het woord te nemen na het betoog van mevrouw Van Peel, voor wie ik heel veel bewondering heb, voor haar moed waarmee ze hier getuigenis kwam afleggen; dat wil ik even gezegd hebben.

Collega's, de problematiek van seksueel geweld krijgt ook in het Parlement heel veel aandacht. Dat was in het verleden zo en dat zal in de toekomst zeker en vast ook het geval zijn. Ik wil even in herinnering brengen welke debatten we ook in het verleden voerden. Het adviescomité voor Maatschappelijke Emancipatie onderzocht in 2016 grondig de problematiek van de verkrachtingen, onder meer met talrijke hoorzittingen. Dat werk resulteerde in een resolutie die unaniem werd aangenomen in 2017. Daarin werd de regering verzocht om in tal van domeinen initiatieven te nemen in de strijd tegen verkrachtingen en seksueel geweld, teneinde het dark number te doen dalen. Dat dark number is nog altijd heel hoog, volgens schattingen 90 %; 90% van de slachtoffers zet vandaag niet de stap naar Justitie, om vele en vaak ook begrijpelijke redenen.

De Hoge Raad voor de Justitie heeft dit jaar nog een hele reeks aanbevelingen geformuleerd om de aanpak door Justitie van seksueel geweld te verbeteren. Ze beogen onder meer de lage aangiftebereidheid te laten stijgen en het aantal door het parket geseponeerde zaken te doen dalen. Die cijfers liggen immers heel hoog. Ook is het belangrijk sneller bewijsmateriaal te verzamelen.

Ook in 2011 werd in de bijzondere commissie "seksueel misbruik" de problematiek grondig besproken en werden talrijke aanbevelingen gedaan. Daaruit vloeide voort dat de verjaringstermijn voor misbruik van minderjarigen werd verhoogd van tien jaar naar vijftien jaar vanaf de meerderjarigheid van het slachtoffer. De afschaffing van de verjaringstermijn werd in de vorige werkzaamheden van de commissie nooit aanbevolen. Over de afschaffing werden in het verleden ook nooit specifieke hoorzittingen georganiseerd.

Nu ligt die maatregel op tafel. In de commissie was er echter geen ruimte en geen bereidheid om de desbetreffende voorstellen grondig met alle betrokken actoren te bespreken. Dat betreurt onze fractie ten zeerste.

Op het terrein zijn de meningen over het voorstel verdeeld. Er zijn grote voorstanders met goede en gevoelige argumenten, maar evenzeer stellen vele personen en organisaties zich met even goede argumenten terughoudend op. Het is een gemiste kans dat het Parlement de betrokkenen niet heeft gehoord.

Collega's, iedereen is het erover eens dat een globale aanpak essentieel is om grote stappen vooruit te kunnen zetten. Wij hebben het over een aanpak die bijvoorbeeld is uitgeschreven in de resolutie van 2017, waarnaar ik reeds heb verwezen en die in de Kamer unaniem werd goedgekeurd.

Die consensus is er evenwel niet op het vlak van de afschaffing van de verjaringstermijn. Dat betekent echter niet dat de ene gelijk heeft en de andere niet. Wij moeten het debat op een serene manier voeren. Dat hebben wij in de commissie ook kunnen doen.

Iedereen wil de situatie van de slachtoffers verbeteren. Iedereen wil dat zij sneller aangifte kunnen doen en dat er voldoende expertise aanwezig is voor een snel en professioneel optreden, zowel bij de hulpverlening als bij politie en Justitie. Iedereen wil ook dat er minder seponeringen zijn, dat daders sneller worden veroordeeld en dat er na een veroordeling zo weinig mogelijk recidive is.

Dergelijke misdrijven raken op een niet te vergelijken manier de integriteit van het slachtoffer, dat vaak jaren nodig heeft om erover te kunnen praten en de stap naar de politie, het gerecht of de hulpverlening te kunnen zetten.

Voorstanders wijzen vooral naar die argumenten als zij pleiten voor de afschaffing van de verjaringstermijn, maar hoe later een aangifte gebeurt, hoe moeilijker het wordt om bewijsmateriaal en getuigenissen te verzamelen. Het is van essentieel belang dat bewijsmateriaal binnen de 24 uur wordt verzameld, ten laatste na 72 uur. Het is essentieel dat het beleid inzet op de bevordering daarvan.

De rol van de provinciale Zorgcentra na Seksueel Geweld – in het vragenuurtje werd ernaar verwezen – is daarbij cruciaal. De aanpak in het zorgcentrum van Gent, een van de eerste die van start ging, toont een enorm grote meerwaarde aan, ook in de samenwerking met politie en Justitie. Die zorgcentra zijn er helaas nog niet in alle provincies. Die zijn er slechts in drie provincies. Helaas ontbreken de financiële middelen om die overal in het land op te richten. Ecolo-Groen roept dan ook op om prioritair in die middelen te voorzien. Dat zou een grote stap voorwaarts zijn.

Het probleem van het bewijs is er ook vandaag, met de verjaringstermijn die vandaag bestaat. Dat klopt. Dat merken de voorstanders van het wetsvoorstel terecht op, maar ook de invoering van de niet-verjaarbaarheid lost dat probleem niet op. De indieners van het wetsvoorstel beseffen dat heel goed. Zij schrijven zelf in de toelichting bij het wetsvoorstel: "Wij beseffen dat vele jaren na de feiten bewijzen niet meer te vinden zullen zijn en een juridische actie op een buitenvervolging zal uitmonden bij gebrek aan bewijs. Toch blijft naar onze mening het beschikken over de mogelijkheid om zich alsnog tot de rechtbank te wenden symbolisch belangrijk, niet alleen voor de maatschappij, maar vooral voor het verwerkingsproces van de slachtoffers."

De indieners geven zelf toe dat dit wetsvoorstel vooral een symbolisch belang heeft, maar ook dat kan belangrijk zijn voor de slachtoffers. Anderzijds kan het er ook toe leiden dat er bij de slachtoffers verwachtingen worden gecreëerd die door Justitie niet meer kunnen worden vervuld, omdat er bij gebrek aan bewijs geen veroordeling meer zal kunnen volgen, wat kan leiden tot nieuwe frustraties en boosheid op ons juridisch systeem en op de werking van onze Justitie. Er moet hoe dan ook voor de slachtoffers een plek zijn waar zij altijd terechtkunnen met hun verhaal en waar zij de nodige hulpverlening en ondersteuning kunnen krijgen.

Het is belangrijk dat slachtoffers een plek hebben waar zij terechtkunnen met hun verhaal. Zo werd in opvolging van de werkzaamheden van de bijzondere commissie "seksueel misbruik" een arbitragecollege opgericht voor slachtoffers van verjaarde zaken. Er waren toen inderdaad slachtoffers bij die zestig, zeventig of tachtig jaar oud waren. Voor veel van die slachtoffers was het belangrijk dat zij een erkenning kregen van het leed dat hen was aangedaan, ook al wisten zij dat Justitie niets meer kon doen. Er zijn al initiatieven in die zin genomen, plekken waar men naartoe kan gaan om aangifte te doen en erover te praten, maar zij verdienen veel meer aandacht en ruchtbaarheid. Een uitbreiding van hun werking is ook noodzakelijk. Laten wij ook daar met zijn allen werk van maken.

Het is om al die redenen dat onze fractie zich, net zoals in de commissie, zal onthouden bij de stemming. De problematiek verdient een brede aanpak. Daarop zal onze fractie blijven inzetten en daarvoor zult u in ons steeds een partner vinden.


Khalil Aouasti PS | SP

Monsieur le président, chers collègues, depuis toujours, la prescription constitue une des clés de voûte de notre système judiciaire. Elle est un principe fondateur de notre droit, hérité de l'époque romaine et inscrit sous Napoléon dans le Code d'instruction criminelle de 1808.

La prescription permet de concilier plusieurs exigences fondamentales dans notre système judiciaire et institue un équilibre fragile entre, d'une part, la sécurité juridique, le droit des personnes poursuivies à être jugées dans le respect des droits de la défense et dans un délai raisonnable et, de l'autre, l'essentiel droit des victimes. Elle se justifie pour de nombreuses raisons qui restent d'actualité.

Tout d'abord, l'écoulement du temps entraîne des conséquences sur la qualité du procès et sur la sécurité juridique, notamment en raison de la déperdition des preuves et de la fragilisation des témoignages. Ensuite, l'efficacité et l'effectivité de la justice nécessitent de mener les enquêtes et les procès avec célérité afin de s'assurer de l'utilité de la peine, sans oublier le principe du dépassement du délai raisonnable et la nécessaire préservation de la paix sociale qui en découle. Enfin, de l'avis même des professionnels de la justice, l'écoule­ment d'un temps long engendre des risques pour la sécurité juridique et un risque évident de déception pour les victimes. En effet, si une plainte n'aboutit pas, si le ministère décide de classer sans suite ou si la personne mise en cause bénéficie d'un non-lieu, d'un acquittement ou d'une peine légère, les victimes pourraient vivre ces décisions comme une négation de leur parole et de leur traumatisme.

Voilà pourquoi, aux yeux de mon groupe, le principe du délai de prescription reste essentiel et fondamental dans notre ordre juridique. Nous affirmons que ce principe ne saurait connaître d'autre exception que celle soumise à notre sagacité aujourd'hui. En effet, chers collègues, nous savons que les abus sexuels sur mineurs constituent un véritable fléau et ont causé un traumatisme profond en Belgique. Nul ne pourra jamais oublier les victimes qui ont fait la une de la presse; nul ne pourra oublier les récits des victimes de l'Église; nul n'ignore non plus que notre travail n'est pas achevé et que des victimes existent encore au sein des familles et d'autres instances.

Pour elles, aujourd'hui, le Parlement souhaite lancer un signal clair porteur d'un symbole fort: nous les reconnaissons dans leur statut. Nous sommes à leurs côtés et nous les soutenons. Le Parlement veut aussi lancer un avertissement aux auteurs potentiels afin qu'ils sachent désormais que, qu'importe le lieu où ils seront et qu'importe le moment où la victime parlera, ils seront poursuivis.

Chers collègues, il ne s'agit là que d'un pas. Puissions-nous faire bien plus demain en mettant tout en œuvre pour que tombent les tabous liés aux agressions à caractère sexuel afin que les victimes, mineures ou majeures, se sentent suffisamment puissantes, soutenues, accompa­gnées pour dénoncer les faits au plus près de l'infraction.

Mettons tout en œuvre pour permettre d'établir plus aisément les preuves à l'égard des auteurs, de diminuer ainsi drastiquement les classements sans suite, d'éviter de nouvelles victimes et de les prendre surtout en charge immédiatement. Pour ce faire, donnons à notre police et à notre justice, qui souffrent d'une insuffisance structurelle de moyens humains, financiers et matériels, les moyens d'agir humainement et rapidement face à ces crimes et ces délits inacceptables. Seules de telles mesures auront un réel impact sur ce fléau. Seules de telles mesures permettront effective­ment d'endiguer ces drames.


Katleen Bury VB

Mijnheer de voorzitter, collega's, wij steunen dit wetsvoorstel ten volle. De Vlaams Belangfractie is zeer verheugd dat in dit dossier de geesten eindelijk gerijpt zijn.

In geval van seksueel misbruik van kinderen is het van belang te stellen dat het hier in de eerste plaats gaat over machtsmisbruik. Tegenover dit machtsmisbruik staat het herstel van gelijkwaardigheid. Vele slachtoffers doen er jaren over om tot het besluit te komen dat zij niet waardig kunnen leven met wat hen overkwam. De wetenschap dat de feiten verjaard zijn op het moment dat slachtoffers eindelijk in staat zijn erover te spreken, ontmoedigt hen. Ze botsen daarenboven ook op het zwijgen van de samenleving. Het afschaffen of significant verlengen van de verjaringstermijn als signaal voor de ernst van de feiten kan de miskenning door de samenleving doorbreken.

"Wij zouden de verjaringstermijn graag volledig afgeschaft zien. In ons huidig rechtssysteem zou dit echter moeilijk in te passen zijn. Daarom pleiten wij voor een significante verlenging van de verjaringstermijn tot vijftig jaar na de meerderjarigheid van het slachtoffer." Wat ik zonet geciteerd heb, komt uit een wetsvoorstel dat door Alexandra Colen, Bert Schoofs, Gerolf Annemans en Peter Logghe voor onze fractie werd ingediend op 10 januari 2011. Dit gebeurde naar aanleiding van de bekentenissen van bisschop Vangheluwe. Dit wetsvoorstel werd toen door alle andere partijen van dit halfrond weggestemd.

Vandaag, bijna negen jaar later, ligt een bijna identiek wetsvoorstel van de politiek correcte partijen eindelijk op tafel. Aangezien wetten nu eenmaal niet retroactief kunnen worden toegepast, is het heel jammer dat sommige pedofielen negen jaar langer de kans hebben gekregen om de dans voor altijd te ontspringen.

Wij stellen bovendien vast dat er vandaag wordt gestemd over een wetsvoorstel waarin de verjaringstermijn volledig wordt afgeschaft. Dit is ook voor onze fractie een vurige wens, maar wij vragen ons af of dit de legaliteitstoets op alle niveaus zal overleven. Alle partijen hadden negen jaar geleden ons wetsvoorstel unaniem moeten goedkeuren.

Ik herhaal, wij zijn heel fier dat dit wetsvoorstel vandaag eindelijk op tafel ligt en wij zullen het dan ook met heel veel enthousiasme mee goedkeuren.


Florence Reuter MR

Monsieur le président, chers collègues, qualifié de nouvelle loi émotionnelle, ce texte oppose effectivement les juristes, avocats, magistrats aux victimes et leurs représentants.

Quels sont les arguments contre? La suppression du délai de prescription est un principe général de droit qui s'applique à toutes les infractions. Seules quelques rares exceptions existent: les génocides, les crimes de guerre et les crimes contre l'humanité. Étendre la liste des infractions imprescriptibles pourrait donc créer un précédent et mettre à mal de fondement même de la prescription. D'autres infractions pourraient également, demain, justifier de cette extension.

Ensuite, les juristes mettent en avant la difficulté de trouver des preuves des années plus tard et soulignent que, par conséquent, la plupart des actions en justice aboutiraient à un non-lieu.

Enfin, la suppression de la prescription conduirait à augmenter le nombre d'erreurs judiciaires.

Aucun légaliste ne peut être insensible à ces arguments et, pourtant, les arguments en faveur des victimes pèsent bien plus lourd dans la balance et ce, sans tomber dans l'émotionnel. Quiconque a pu entendre le témoignage de victimes de délits sexuels graves sait à quel point le temps est essentiel dans le processus d'acceptation, dans le processus de réparation. Accepter que le fait ait été commis, en parler et, enfin, décider de porter plainte est un processus extrêmement long. Il peut prendre des dizaines d'années, tant le traumatisme est profondément enfoui par ces jeunes victimes, enfants ou adolescents au moment des faits. Certains n'oseront d'ailleurs jamais en parler.

Voter la suppression de la prescription des délits sexuels graves commis sur des mineurs va peut-être à l'encontre des principes généraux du droit. Mais comment ne pas être sensible au caractère spécialement vulnérable d'un enfant face aux abus subis et dont mille et une raisons que sont la peur, la honte, la loyauté, l'intimidation, le sentiment de culpabilité ou encore le refoulement, l'empêchent de s'exprimer au moment des faits.

Mon groupe a cosigné cette proposition de loi sur la suppression du délai de prescription parce que c'est un geste important envers les victimes mais c'est aussi un signal fort pour la société car elle met, enfin, fin au sentiment d'impunité des auteurs.

J'ose espérer qu'une grande majorité de l'assemblée sera sensible à ces arguments et soutiendra, comme nous, ce texte.


Nabil Boukili PVDA | PTB

Monsieur le président, chers collègues, je prends la parole, aujourd'hui, pour vous dire que mon groupe soutiendra cette proposition de loi.

Nous la soutenons parce que nous entendons le besoin social qui justifie ce texte. Nous la soutenons aussi car nous savons que porter plainte peut ne pas être évident en raison d'un contexte familial complexe, d'une amnésie post-traumatique, des conséquences perpétuelles de ces crimes, de l'emprise de l'agresseur.

Par notre geste, nous voulons apporter notre soutien aux victimes. Nous voulons que ces dernières se sentent libres d'agir, d'exercer pleinement leurs droits et que leur statut de victime puisse être reconnu, peu importe le délai.

Je suis papa d'une petite fille depuis tout juste un an. Je n'ose pas imaginer que quelqu'un puisse abuser de mon enfant. Je n'ose pas imaginer que son agresseur puisse être une personne de confiance, une personne appartenant à son entourage familial ou fasse partie des amis de la famille. J'ose encore moins imaginer que le jour où elle aurait le courage de dénoncer cette violence et de porter plainte, elle puisse être empêchée de le faire parce que les délais sont dépassés. C'est pour toutes ces raisons que nous soutenons cette proposition.

Cependant, je voudrais rappeler que l'imprescriptibilité existe pour deux types de crimes, à savoir les crimes contre l'humanité et les génocides. Aujourd'hui, nous ajoutons une troisième exception, mais cela ne doit pas être une porte ouverte à l'élargissement de ces exceptions à d'autres délits. En effet, si tel était le cas, l'exception perdrait tout son sens.

Chers collègues, je voulais vous rappeler cet avertissement.

Dans notre société, il est inacceptable que les auteurs de crimes aussi abominables puissent échapper à la justice parce que les délais sont passés.


Goedele Liekens Open Vld

Mijnheer de voorzitter, ik wist niet wat te verwachten, dus ik heb wat steekwoorden opgeschreven.

Collega's, voor mij was de strijd tegen seksueel geweld een van de hoofdredenen waarom ik besliste in de politiek te gaan. Ik merk, gelukkig, dat seksueel geweld hier meer en meer aandacht krijgt. Onderhavig wetsvoorstel, waar ik mee mijn schouders onder gezet heb, is voor mij een eerste stap in de goede richting. Het is belangrijk dat te zeggen: het is een eerste stap in de goede richting.

Ik ken de tegenargumenten. De meesten onder u kennen die ook. Een van de grote tegenargumenten is dat we slachtoffers juist moeten stimuleren zo snel mogelijk aangifte te doen.

Dat blijft natuurlijk het geval. De aangiftebereidheid – slechts 10 % van de slachtoffers doet aangifte – is veel te laag. Wij moeten de drempel verlagen en daar moeten wij werk van blijven maken. Wij moeten een veilige omgeving creëren, wij moeten ervoor zorgen dat de expertise aanwezig is, zodat er een veilige plek is waar slachtoffers terechtkunnen. Maar het ene sluit natuurlijk het andere niet uit. Wij moeten het kind daarom niet met het badwater weggooien.

Een ander tegenargument dat men vaak hoort, is dat men het risico loopt op secundaire victimisatie, omdat de slachtoffers niet gehoord zullen worden en de daders niet veroordeeld, omdat de bewijzen in de loop der jaren natuurlijk schaarser worden, de getuigen er niet meer zijn of het zich niet meer herinneren, de fysieke bewijzen weg zijn, de sporen gewist zijn.

Maar expertise leert ons dat dat ook na vijftien jaar het geval is. Ook na vijftien jaar zijn de sporen gewist en wordt bewijzen steeds moeilijker. Het cruciale moment valt zelfs al na twee dagen.

Kortom, ook dat is geen reden om het wetsvoorstel niet te steunen. Wordt trouwens door de verjaring niet de weg vrijgemaakt voor precies victimisatie, omdat men de slachtoffers eigenlijk verwijt te lang te hebben gewacht met een aangifte? Eigenlijk zegt men hen dan toch dat ze mee schuldig zijn aan het feit dat een dader nog vrij rondloopt. Ook dat is voor mij een reden om te zeggen dat de verjaringstermijn niet overeind moet blijven.

Maar de grootste reden om de verjaringstermijn te schrappen, is dat onze maatschappij het signaal moet geven dat wij die misdrijven zeer ernstig nemen. De ervaring met slachtoffers van seksueel misbruik die ik als psychologe en seksuologe heb, nationaal en internationaal, leert dat dit precies is wat daders doen. Daders manipuleren hun slachtoffers, zij hebben macht over hun slachtoffers en zij maken ze duidelijk dat het allemaal niet veel voorstelt, dat het allemaal zo ernstig niet is en dat ze het misschien zelf een beetje hebben gewild, als gewoon vriendjes onder elkaar.

Dat zijn de typische machtsspelletjes. Het is de typische manipulatie, die daders gebruiken om hun slachtoffers het zwijgen op te leggen, los van dreigementen natuurlijk. Kinderen beseffen daardoor vaak niet hoe ernstig de feiten zijn en het duurt heel lang voor ze dat wel beseffen. Voor de maatschappij is het heel belangrijk om nu het signaal te geven dat die daden wel ernstig zijn, zo ernstig zelfs dat wij daar nooit of never de spons over willen halen. Er is geen enkele termijn waarna daders vrijuit mogen gaan.

Ook voor het verwerkingsproces van de slachtoffers is het belangrijk dat ze gehoord worden, dat ze een erkenning krijgen voor de feiten die hun zijn aangedaan, zelfs al is er minder bewijslast en zelfs al lopen ze het risico dat ze het proces verliezen. Dat lijkt mij trouwens de verantwoordelijkheid van de advocaten. Zelfs dan kunnen ze gehoord worden, kunnen ze ergens terecht.

De verjaringstermijn is de zoveelste klap in het gezicht van een slachtoffer. Het is de hoogste tijd om begrip te tonen voor de slachtoffers. Onze fractie beseft wel dat het slechts een eerste stap in de juiste richting is en dat we de problematiek van de verjaringstermijn in zijn geheel zullen moeten bekijken. Nu doen er zich immers rare situaties voor. Hoe eet men echter een olifant? Stukje voor stukje natuurlijk. Laten we dus met het eerste stukje beginnen.

Wij steunen het wetsvoorstel en ik doe bij dezen een warme oproep om hetzelfde te doen.


John Crombez Vooruit

Mijnheer de voorzitter, het is een beetje onwezenlijk om deze discussie in het plenum te voeren, omdat wij iets doen dat in de maatschappij duizenden mensen ongelooflijk raakt.

Partijen van verschillende kleuren en families zijn gewend te discussiëren en zichzelf op de borst te kloppen, zeggende dat men de eerste was en dat men het toch goed heeft gedaan – dat is vanmiddag ook een keer gebeurd, maar dat is niet erg –, terwijl slachtoffers enkel vragen om een rechtvaardige regeling.

Rechtvaardigheid is niet alleen een juridische discussie. De indieners van het voorstel werden allemaal herhaaldelijk gecontacteerd en het blijkt dat het erover gaat dat kinderen of jongeren iets meemaakten waartegen ze niets konden doen, waar ze door de machtspositie van de misbruiker, zoals hier al een paar keer is uitgelegd, jaren later ook niets tegen kunnen of durven doen en waarvan ze denken dat er voor hun omgeving beter niet over wordt gepraat. Het gaat erover dat zij plots op een dag, bijvoorbeeld wanneer zij zelf ouder zijn van een kind dat oud genoeg is om slachtoffer te worden, terwijl de dader van hun misbruik nog steeds vrij rondloopt, nog altijd in staat is om machtsmisbruik te plegen en misschien nog altijd een dader is, kunnen zeggen dat ze na twintig jaar niet meer zullen zwijgen.

Dat is voor mij reden genoeg om, uitzonderlijk, de verjaring te laten vallen. Ik zeg uitzonderlijk, want wij mogen, net zoals in Nederland, niet denken dat als wij voor dergelijke misdrijven de mogelijkheid van verjaring schrappen, we dat ook moeten doen voor andere misdrijven. Het moet een uitzonderlijke regel blijven.

Je peux comprendre les arguments des juristes mais je ne peux les accepter. Il est difficile de collecter des preuves alors, en tant que Parlement, prenons les mesures pour pouvoir en collecter beaucoup dans ces cas.

Op die manier krijgen mensen dan de kans dat er een zaak komt, dat er een veroordeling komt en dat er een bescherming van andere kinderen komt.

Kindermisbruik en seksueel geweld tegen minderjarigen komen in ons land veel te vaak voor. Vooral meisjes en jonge vrouwen zijn hier het slachtoffer van: tot een op zes is er al het slachtoffer van geweest. In ons land krijgen daders een zeer lage straf, die niet toeneemt. Het Parlement kan dan beter, met alle begrip voor de opmerkingen van juristen, beslissen om zulke daden niet meer te laten verjaren en maatregelen nemen om de bewijsvoering veel gemakkelijker te maken, zodat de kans dat er een zaak van komt en dat de daders worden veroordeeld, veel groter wordt. Dat is een maatschappelijk signaal.

Ik zou dan ook, net zoals collega Liekens, het plenum willen oproepen om voor te stemmen, ook wie twijfelt, zelfs met rechtmatige redenen, zodat het maatschappelijk signaal Kamerbreed wordt gegeven. Dat is niet meer dan een oproep. Iedereen heeft het democratisch recht om te doen wat hij of zij wil.

Ik wil alvast de collega's uit verschillende fracties bedanken die van in het begin het voorstel mee hebben ondersteund, namelijk DéFI, MR, CD&V, Open Vld en N-VA, maar ook de collega's die het voorstel niet mee hebben ondertekend, wil ik danken voor de discussie die wij hebben gevoerd in de commissie. Het is een belangrijke stap en, wat mij betreft, laat het een begin zijn. De politiek toont immers vaak aan het publiek dat zij verdeeld is en dat het moeilijk is om zaken op te lossen en aan te pakken.

De heer Van Hecke heeft ongelijk dat dit alleen maar een symbool zou zijn. Het is veel meer dan een symbool; het is een maatschappelijke kwestie waarover wij het uiteindelijk allemaal eens zijn dat wij er hard aan moeten werken en er veel meer aan moeten doen. Wij hebben te lang gezegd dat wij dit belangrijk vinden, zonder er iets aan te verbeteren. Laat het dus alstublieft de start zijn van maatregelen die wij over de partijgrenzen heen kunnen treffen om de situatie ernstig aan te pakken.

Ik herhaal nogmaals mijn grote dank aan de collega's die er mee voor hebben gezorgd dat wij tot hier zijn gekomen. Nu alleen nog de stemming. Stem maar allemaal voor. Dat is het enige wat ik kan vragen.


Maxime Prévot LE

Monsieur le président, chers collègues, nous sommes amenés aujourd'hui à devoir nous prononcer sur un texte particulièrement sensible et délicat. Pas seulement en raison de la matière qu'il vise, à savoir l'imprescriptibilité des délits sexuels, pas seulement pour le public qu'il vise, en l'occurrence celui des mineurs d'âge, mais aussi pour la portée qu'il assume et les risques qu'il pourrait engendrer pour l'ordre juridique des choses, l'ordre judiciaire même.

On ne peut s'empêcher de s'étonner qu'un texte à l'origine porté par le seul Vlaams Belang et rejeté par tous les autres partis, il y a quelques années à peine, se retrouve à présent au cœur de nos débats avec un soutien apparemment massif qu'aucune actualité particulière n'impose. Et quand bien même cela aurait été le cas, nous le savons tous, légiférer dans la précipitation, sous le coup de l'émotion, est très souvent de mauvais conseil.

À l'heure où tant d'enjeux devraient mobiliser notre pays, on ne peut pas non plus s'empêcher de s'interroger sur l'urgence de devoir traiter cette matière au mépris même de la moindre audition, étape pourtant réclamée par notre groupe à maintes reprises et par d'autres afin que nos travaux soient éclairés des aspects collatéraux et professionnels de ce dossier au-delà de la question émotionnelle. Nous aurions en effet souhaité bénéficier de l'apport d'experts pour vérifier que l'abrogation de la prescription pour ces crimes et délits rencontrait bien l'intérêt des victimes dont certains se sont fait parfois fort de parler à leur place.

Cela nous a été refusé et nous le déplorons d'autant plus qu'avocats.be et l'association syndicale des magistrats avaient exprimé de sérieux doutes et avaient demandé plusieurs fois à être entendus. Tout le monde conviendra néanmoins, et je n'ai aucun doute à ce sujet, que les mineurs d'âge constituent un public particulièrement fragile auquel il faut porter la plus grande attention. Tout le monde conviendra, j'en suis sûr également, que toute atteinte physique ou morale à un enfant ou à un adolescent est condamnable. Tout le monde conviendra aussi, et l'adoption de ce texte le démontrera, que toute agression à connotation sexuelle est des plus abjectes.

Le texte dont nous débattons entend répondre à cette indignation sociétale profonde, en ne limitant plus dans le temps la faculté, pour une victime, de tenter d'obtenir réparation en déposant plainte et en générant une enquête pour des délits ou crimes subis avant dix-huit ans et présentant un caractère sexuel ou assimilé. Pour certaines victimes, nous en sommes conscients, la prescription pénale est perçue comme un déni de justice et comme un obstacle majeur à la reconstruction.

Il faut cependant se demander si, pour d'autres, le classement sans suite de leur plainte, le non-lieu ou l'acquittement du suspect, ne sont pas pires encore, quel que soit le moment. Au cdH, la volonté de protéger les plus faibles emporte notre conviction que ce texte mérite d'être soutenu malgré qu'une série d'interrogations subsiste. Nous avons des réserves, même, qui continuent à nous gagner.

En quoi un crime crapuleux, après tortures, coups de couteau ou strangulation, commis sur un mineur d'âge, serait-il moins scandaleux qu'un délit sexuel n'ayant pas entraîné la mort?

L'imprescriptibilité ne s'appliquerait que dans ce dernier cas, et pas dans les autres, au seul motif qu'il n'y avait pas de dimension sexuelle greffée sur l'horreur. Comment expliquer cela à des parents? L'imprescriptibilité s'appliquerait à l'avenir à quelqu'un ayant commis du voyeurisme, et même une tentative de voyeurisme. Tandis qu'elle ne vaudrait pas dans le cas d'un enfant ayant subi des maltraitances, ayant été battu ou psychologiquement détruit durant toute sa jeunesse. Sommes-nous sûrs d'être raisonna­bles? L'exhibitionnisme se voit élevé au même rang, en vertu de cette imprescriptibilité, que les crimes contre l'humanité ou les génocides. À nouveau, sommes-nous sûrs d'être raisonnables?

L'amendement validé en commission, visant à élargir le dispositif de loi, est à nos yeux excessif. À défaut de pouvoir renvoyer le texte en commission, où nous n'avons pas le droit de vote, pour analyser à nouveau le texte, mais surtout pour l'analyser sérieusement et sans la précipitation voulue par une large majorité des partis de cette assemblée, il nous faut choisir entre deux postures extrêmes: soit rejeter un texte comportant des excès au détriment, dans ce cas, de la légitime protection des plus faibles d'entre nous dans un cadre bien précis, soit valider un texte qui, malgré ses imperfections et ses travers, ambitionne de renforcer la protection indispen­sable à offrir à nos mineurs lorsque des délits sexuels les visent. Entre deux maux, il faut choisir le moindre, dit-on souvent. Entre deux convictions, il faut choisir la plus forte. Pour le cdH, aujourd'hui, celle qui s'impose reste et restera toujours et avant tout celle de la protection de nos enfants et adolescents.

Nous devons rester sensibles à la souffrance des victimes de faits très anciens et commis lorsqu'elles étaient mineures. Malgré nos doutes, nous voterons donc en faveur de ce texte dans l'espoir qu'il fera, en définitive, plus de bien que de mal. Nous pensons qu'il y aura sans doute peu de victimes de faits pour lesquels la prescription n'est pas encore atteinte qui voudront déposer plainte et, encore moins, qui obtiendront une condam­nation - comme le reconnaissent, au demeurant, les auteurs de la proposition de loi. Toutefois, si ce texte peut donner satisfaction à plusieurs victimes, tant mieux.

L'examen de ces plaintes va mobiliser des moyens qui ne seront pas consacrés à d'autres qui sont relatives à des actes plus récents. Si l'on veut éviter que l'attention portée à des victimes plus anciennes ne le soit au détriment d'autres plus récentes, et inversement, il faudra, comme nous le demandons depuis longtemps, refinancer substantiellement la justice. C'est le parent pauvre, honteusement et depuis trop longtemps, de notre administration fédérale.

Enfin, il ne faudrait pas que l'imprescriptibilité de certains crimes et délits, tels que ceux sur lesquels nous nous penchons aujourd'hui, annonce la mort de la prescription pénale dans son ensemble. Il s'agit d'un aspect auquel le cdH restera particulièrement attentif dans les débats à venir. En effet, dans bien des situations, cette prescription continue d'être porteuse de sens.

Je vous remercie de votre attention.


Sophie Rohonyi DéFI

Monsieur le président, mesdames et messieurs les ministres, chers collègues, en 1996, j'avais neuf ans, soit exactement le même âge que Julie et Melissa. Je fais ainsi partie de cette génération d'enfants qui n'a jamais cessé de se dire – pendant une période qui devait pourtant être celle de l'insouciance – que toutes ces victimes, cela aurait pu être nous, nos camarades de classe, nos sœurs, nos cousines, nos voisines.

C'est à partir de cette affaire que le législateur a compris qu'il fallait consacrer dans notre Constitution et ensuite dans nos lois toute disposition à même de mieux protéger les enfants et, le cas échéant, de leur permettre de se reconstruire, de dépasser le traumatisme qu'ils porteront en eux toute leur vie et d'être ainsi pleinement reconnus victimes de ce qu'ils ont vécu.

Notre proposition de loi poursuit précisément cet objectif. Ce rôle proactif de l'État a d'ailleurs été reconnu par la Cour européenne des droits de l'homme dans une jurisprudence malheureuse­ment fort abondante en ce qui concerne les crimes pédophiles. C'est pourquoi notre proposition de loi vise à supprimer la prescription des crimes sexuels sur mineurs.

La prescription de l'action publique revient en effet à considérer qu'au terme d'un certain délai, les auteurs d'un fait ne peuvent plus être poursuivis, dans une logique d'équilibre entre les intérêts de la victime d'une part et les droits de la défense d'autre part. On la justifie généralement par l'atténuation du trouble à l'ordre social en raison du temps écoulé, par le dépérissement ou la fragilisation des preuves, par la perte des souvenirs chez les témoins et l'accroissement consécutif du risque d'erreur judiciaire ou encore par la mise à mal des droits de la défense. Permettez-moi de vous dire que ces justifications tiennent difficilement face à la spécificité des crimes sexuels sur mineurs, auxquels se cantonne notre proposition de loi, exactement comme l'a fait le législateur suisse en 2013, suite à une affaire d'abus sexuels commis par un travailleur social sur 120 enfants et pour laquelle seul un quart de ses crimes avaient pu être poursuivis pour cause de prescription.

Cette spécificité me semble d'autant plus importante au regard du caractère d'ordre public de la prescription, qui oblige le juge à constater d'office la prescription, quand bien même la parole – souvent tardive chez les victimes de tels crimes – a enfin pu se libérer, et se traduire par le dépôt d'une plainte.

Dans le cas de crimes sexuels sur mineurs, qui sont souvent incestueux – en tout cas, dans 90 % des cas –, l'auteur a une très grande emprise sur la victime. Nous l'avons répété. Et son autorité lui permet d'abuser de sa victime, sans que celle-ci ne se rende compte au moment des faits du caractère criminel des actes qui sont perpétrés sur elle.

Je voulais revenir sur une explication donnée par Lilly Bruyère, qui est coordinatrice de l'association SOS Inceste. Elle explique également que dans les cas d'inceste, il est extrêmement difficile pour les victimes de dénoncer des membres de leur famille. L'enfant, l'adolescent, est pris dans des conflits de loyauté qui lui apparaissent bien souvent inextricables. Il faut également tenir compte de menaces et de chantages qui sont exercés sur l'enfant. Il en découle que parler, c'est souvent prendre un risque, c'est briser une omerta familiale et sociale.

C'est donc, en plus du trauma, ce rapport d'autorité qui rend le dépôt de plainte extrême­ment difficile et parfois très tardif. Ce n'est donc pas la proche échéance d'une prescription qui motiverait une victime à porter plainte, mais bien son processus de reconstruction physique et psychique qui lui est propre, sa capacité à se libérer de l'emprise de son auteur et de sa peur de représailles. Tout un cheminement qui – il est vrai – peut prendre beaucoup de temps.

Aujourd'hui, les victimes ne peuvent plus entendre que ce long et difficile processus de reconstruction a pris trop de temps pour être reconnu par la justice.

Je tenais donc à répondre aux détracteurs de l'imprescriptibilité des crimes sexuels sur mineurs, point par point. Et je le ferai après avoir pris le soin de consulter longuement les associations de victimes qui – effectivement, monsieur Prévot – soutiennent notre texte.

Non, la prescription de ces crimes n'est pas de nature à assurer la tranquillité sociale et l'ordre public.

Qu'on ne nous dise pas que permettre à des pédocriminels d'agir en toute impunité pendant des décennies contribue à l'ordre social, la majorité des agresseurs de mineurs étant d'ailleurs multirécidivistes!

Qu'on ne nous dise pas qu'en institutionnalisant le silence des victimes, en les priant de se taire parce qu'elles auraient eu moins de force que d'autres, celles-ci finiront malgré tout, un jour peut-être, à être en paix avec elles-mêmes! Je pense que, ce faisant, nous prenons surtout le risque de voir leur traumatisme s'aggraver là où, au contraire, la tranquillité sociale voudrait qu'on accorde aux victimes le temps nécessaire pour trouver le courage et la force de porter plainte.

Qu'on ne nous dise pas que l'ordre public revient finalement à faire primer le calme hypocrite de certains milieux où des abus ont été commis sur la vérité des faits, aussi dévastatrice soit-elle pour l'équilibre de ces mêmes milieux!

Non, la prescription des crimes sexuels sur mineurs ne limite pas les erreurs judiciaires. Comme je l'ai dit, les victimes mineures de crimes sexuels n'en parlent jamais au lendemain des faits qui se sont d'ailleurs très souvent déroulés sur une certaine durée. Elles le font toujours des mois, des années voire des décennies plus tard. Encore faut-il qu'elles le fassent, ce qui n'est pas toujours le cas, comme l'ont rappelé certains de mes collègues.

En l'absence de preuve comme l'ADN, qui n'est par ailleurs disponible que jusqu'à 72 heures après les faits, le témoignage est ainsi toujours le premier voire l'unique moyen de preuve reconnu par la justice mais aussi par les experts psychiatres pour attester de la véracité de ces crimes sexuels.

Que la plainte ait été déposée un mois ou trente ans après les faits, cela ne change donc rien au poids qu'aura à jouer ce témoignage. Les témoignages sont d'ailleurs plus faciles à obtenir au terme de trente ans, au terme du stress traumatique, phénomène qui est objectivable par IRM. Le taux de fausses accusations pour crimes sexuels sur mineurs, qui est rapidement décelable par les psychologues, est d'ailleurs extrêmement faible.

Quant au risque de non-lieu, celui-ci existe bien entendu, comme pour tout crime d'ailleurs, mais rien n'empêche les magistrats, comme ils le font déjà actuellement, de prononcer ce non-lieu tout en ayant de la bienveillance pour les victimes.

Non, le délai actuel de prescription pour les crimes sexuels sur mineurs n'est pas suffisamment long. Une victime racontait récemment que ce n'est que lorsque sa belle-sœur lui avait appris que son demi-frère, qui avait abusé d'elle jusqu'à ses douze ans, s'en prenait désormais à son neveu qu'elle avait décidé de porter plainte, sauf, qu'à ce moment-là, les faits étaient prescrits.

La loi actuelle ne permet pas de tenir compte de la dissociation traumatique ou du refoulement qui sont des phénomènes par lesquels la victime enfuit son traumatisme dans une partie du cerveau pour littéralement survivre aux faits, dissociation qui s'observe par ailleurs auprès de 100 % des victimes de moins de six ans. Les victimes réalisent alors souvent leur traumatisme vers trente-cinq ou quarante ans, souvent lorsqu'elles deviennent parents mais aussi et surtout lorsque les faits sont prescrits ou en passe de l'être.

Ce n'est pourtant qu'à ce moment-là, lorsque la victime se sera finalement réappropriée son histoire, qu'elle pensera porter plainte pour que son agresseur soit poursuivi par la justice mais aussi pour l'arrêter dans sa carrière criminelle. Parce qu'une victime qui porte plainte le fait tant pour sa reconnaissance en tant que victime que par volonté de protéger de nouvelles victimes potentielles, hantée par le fait que son agresseur pourrait encore sévir.

À ceci s'ajoute l'ambivalence des sentiments des victimes d'inceste, partagées entre l'amour pour leur frère, leur sœur, leurs parents, des personnes qui sont censées les protéger, et la haine vis-à-vis de ces mêmes personnes qui leur ont volé leur enfance, mais aussi au final, toute leur vie tant les séquelles sont et resteront profondes.

Les nombreuses victimes qui nous ont écrit et qui continuent de nous écrire pour nous remercier de notre proposition de loi, se présentent d'ailleurs comme des survivantes de ces abus sexuels.

Oui, l'imprescriptibilité des crimes sexuels sur mineurs contribue à la protection des victimes. Selon l'Organisation mondiale de la santé (OMS), environ 20 % des femmes et 5 à 10 % des hommes disent avoir subi des violences sexuelles dans leur enfance et 25 à 50 % des enfants révèlent avoir été maltraités physiquement. L'OMS note aussi que 70 à 80 % de ces actes sont commis par des proches. Aujourd'hui, seulement 10 % des victimes portent plainte et sur ces 10 %, seul 1 % aboutit à une condamnation!

Cette impunité des pédocriminels implique que même si une plainte ne peut pas toujours déboucher sur une condamnation, il est important de pouvoir alimenter un dossier, de faire aboutir une enquête et peut-être d'éviter de nouvelles victimes. Compte tenu du profil souvent récidiviste d'auteurs de crimes sexuels sur mineurs, permettre le dépôt de plaintes, même des décennies après les faits, augmentera de manière considérable les chances d'aboutir à des condamnations d'auteurs de plusieurs victimes, quand bien même elles n'auraient pas d'histoire commune, si ce n'est l'identité de leur bourreau.

Notre État s'est d'ailleurs engagé sur la scène internationale à enquêter sérieusement sur toutes les formes de viol et d'abus sexuel, et à punir leurs auteurs.

Monsieur le président, mesdames et messieurs les ministres, chers collègues, les crimes sexuels sur mineurs se caractérisent par leur caractère odieux mais aussi par le long et fastidieux travail de reconstruction qu'entament les victimes pour être reconnues comme telles, au-delà des blessures physiques et psychiques qui auront un impact sur leur vie intime, sociale et professionnelle, à jamais.

Je tiens à profiter de cet important débat pour saluer leur courage mais aussi le travail des associations qui les accompagnent, comme SOS Inceste ou encore Femmes de droit.

Je tiens par la même occasion à rappeler à notre assemblée la responsabilité qui lui incombe, celle de protéger les victimes et de lutter contre l'impunité de leurs agresseurs. Il relève de notre responsabilité morale et juridique de donner aux victimes les moyens de se reconstruire et, pour cela, de lever les obstacles qui les privent de ce droit fondamental. Je vous remercie.


Jean-Marie Dedecker LDD

Mijnheer de voorzitter, heel kort wil ik toelichten waarom ik mij zal onthouden bij de stemming.

De reden voor mijn onthouding ligt niet in de hoofsheid van het voorliggend wetsvoorstel, dat ik op zich wel een goed voorstel vind. Ook beroep ik mij niet op juridische haarkloverij, zoals het wegvallen van getuigen of het wegvallen van bewijzen zoveel jaren nadat de misdaad is gepleegd. Evenmin beroep ik mij op artikel 6, 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat niet alleen de rechten van het slachtoffer, maar ook de rechten van de dader beschermt. Ik roep evenmin artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (BUPO) in.

Ik zal mij alleen onthouden omdat ik vind dat er een grote disproportionaliteit en discrepantie bestaat tussen de aard van de misdaden in het voorliggend voorstel en de zwaarte van andere misdaden. Daarjuist heb ik geapplaudisseerd voor de heer Maxime Prévot van cdH, die een prachtig voorbeeld ter zake gaf. Volgens het nu voorliggend wetsvoorstel verjaart voyeurisme nooit, maar voor wie een minderjarig kind vermoordt, eventueel vooraf zelfs martelt, maar dus zonder dat er seksueel misbruik mee gepaard gaat, verjaart het misdrijf wel. Op basis van gezond verstand heb ik het daar heel moeilijk mee. Als het nu voorliggend wetsvoorstel een aanleiding is om andere wetsaanpassingen door te voeren, dan sta ik daar voor honderd procent achter. Het voorstel zoals het nu voorligt kan mijn goedkeuring echter niet wegdragen.

Daarom zal ik mij onthouden bij de stemming.


Servais Verherstraeten CD&V

Mijnheer de voorzitter, ik dank de indieners en allen die aan het wetsvoorstel hebben meegewerkt. Ik wil even repliceren aan de heer Dedecker, waar hij verwees naar artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens of het recht op een eerlijk proces. Ik ben er voorstander van dat iedereen, ook elke dader, recht heeft op een eerlijk proces. We hebben niet zonder reden het Europees Verdrag onderschreven en zullen dat blijven doen, voor alle bepalingen, maar slachtoffers van seksuele delinquentie verdienen ook een eerlijke kans.

Om de slachtoffers een eerlijke kans te geven, zeker met het gegeven dat velen onder hen het vaak niet aandurven om tijdig een klacht in te dienen, willen we hun toch die kans bieden door de onverjaarbaarheid. Zo is het parket een stukje verplicht om onderzoek ter zake te doen en mag en kan het er zich niet achter verschuilen – men wenst dat vaak ook niet, maar men is er op dit ogenblik juridisch welhaast toe verplicht – om aan het dossier niet verder te werken.

Er is inderdaad de bewijsproblematiek, maar de beste manier om daarop een antwoord te bieden zit hem niet in de wijziging van de verjaringstermijn. De beste manier om op de bewijsproblematiek een antwoord te bieden, is de mensen aan te moedigen om, eens ze slachtoffer zijn, zo snel mogelijk een klacht in te dienen, waarbij zij dan weten dat overheid, Justitie en hulpverlening klaarstaan om hen op te vangen en in bescherming te nemen ten aanzien van hen die het voorwerp hebben uitgemaakt van de klacht.

Tot slot en ter afronding, mijnheer de voorzitter, wil ik deze assemblee en de publieke opinie zeggen dat dit een procedurewet is. Een procedurewet treedt onmiddellijk in werking. Alle daders van wie de feiten nog niet verjaard zijn, moeten weten dat deze wet op hen van toepassing is. Wij zullen dan ook met veel genoegen dit wetsvoorstel goedkeuren.


Zakia Khattabi Ecolo

Monsieur le président, je voulais remercier mes collègues pour la dignité du débat. C'est tellement rare dans cette assemblée que cela méritait d'être souligné.