Proposition 54K2282

Projet de loi modifiant le Code civil en ce qui concerne les successions et les libéralités et modifiant diverses dispositions en cette matière.

General information ¶

Authors

CD&V Sonja Becq
MR Philippe Goffin
N-VA Sarah Smeyers
Open Vld Carina Van Cauter

Submission date

Jan. 25, 2017

Official page

Visit

Status

Adopted

Requirement

Simple

Subjects

civil law law of succession

Voting ¶

Voted to adopt

Groen CD&V Vooruit Ecolo Open Vld N-VA LDD MR PP

Voted to reject

LE PS | SP DéFI

Abstained from voting

∉ PVDA | PTB VB

Party dissidents ¶

• Olivier Maingain (MR) voted to reject.
• Stéphanie Thoron (MR) abstained from voting.

Contact form ¶

Do you have a question or request regarding this proposition? Select the most appropriate option for your request and I will get back to you shortly.

Discussion ¶

July 19, 2017 | Plenary session (Chamber of representatives)

Full source

De rapporteurs zijn de heer Calomne, de heer Foret en de heer Brotcorne. Zij verwijzen allen naar het schriftelijk verslag.

Mijnheer de voorzitter, collega’s, het past vooreerst om minister Geens te bedanken voor de ruimte die hij ons heeft geboden om rond dit thema met een aantal collega’s samen te zitten en van gedachten te wisselen. Daarbij werden de ideologische tegenstellingen af en toe eens opzijgezet, wat soms nodig is. Hij heeft ons ook de ruimte gegeven om voort te werken aan die teksten en heeft gezorgd voor ondersteuning door een aantal professoren die, wat de thema’s betreft, niet alleen hun deskundige ondersteuning hebben geboden, maar soms ook hardnekkig hebben vastgehouden aan eigen ideeën. Dat heeft het debat en de menige zaterdagen die wij samen hebben gesleten, ongetwijfeld verrijkt. Ik begroet trouwens mevrouw Casman in de tribune.

Het zou ongepast zijn om de actoren op het terrein – en dat waren er nogal wat –, zoals het notariaat, te vergeten. Ik denk daarbij in het bijzonder aan mevrouw Charlotte Aughuet, die haar deskundige bijdrage mee in de schaal heeft gelegd. Ook hebben vertegenwoordigers van de balie hun professionele kennis ter zake aan ons verrijkend ter beschikking gesteld. Daardoor konden we doen wat we zinnens waren: wij laten niet langer Napoleon bepalen hoe ons erfrecht in elkaar zit, hoe de wettelijke devolutie verplicht moet geschieden. Uitgaande van een foto van de samenleving trachten we daarentegen ons erfrecht enigszins te moderniseren en nauwer te laten aansluiten bij wat in de samenleving leeft en bij wat de burger hoofdzakelijk van de wetgever verwacht en wat hij betracht.

Wij zijn inderdaad gestart van die foto van de samenleving en hebben, niet als enigen, op basis van cijfers moeten vaststellen dat onze maatschappij complex is geëvolueerd. De wijze waarop mensen samenleven, is door de jaren heen sterk veranderd. Denk maar aan de evolutie inzake het aantal huwelijken.

In 1990 waren er nog 64 554 huwelijken. In 2014 waren het er nog maar 39 878. Dat heeft ons geleerd dat lange vrijages niet noodzakelijk vaker aanleiding geven tot een huwelijk, maar dat mensen er vaker voor kiezen om gewoon samen te leven en er desgevallend voor kiezen om een wettelijke samenlevingsovereenkomst te sluiten.

Nu zult u zich afvragen of dat te maken heeft met hetgeen de wetgever moet doen. Aan de wettelijke devolutie hebben wij immers weinig tot niets gewijzigd. Natuurlijk heeft dat met het erfrecht te maken, wanneer mensen niet in een huwelijksverband samenleven of wanneer kinderen niet altijd uit dezelfde relatie worden geboren. In hun nalatenschap willen ouders of partners in die gevallen soms rekening houden met kinderen waarmee zij een sociaal-affectieve band hebben of met een partner waarmee zij gedurende meer dan tien of twintig jaar hebben samengeleefd.

Bovendien stellen wij vandaag vast dat in tegenstelling tot voorheen, toen huwelijken of relaties langer duurden, partners nogal eens wisselen. Een op twee huwelijken eindigt in een echtscheiding. Nadien wordt er ‘geherpartnerd’. Er worden al dan niet nog kinderen geboren uit een nieuwe relatie. Dat brengt met zich mee dat partners hun nalatenschap anders wensen te regelen dan pakweg dertig jaar geleden.

Het is ook fijn vast te stellen dat wij allemaal langer leven. Onze levensverwachting is inderdaad gestegen. Ten tijde van Napoleon bedroeg die gemiddeld veertig jaar. Vandaag worden wij gemiddeld tachtig jaar. Wat heeft dat met het erfrecht te maken? Welnu, het moment waarop wij erven, situeert zich heel logisch op een later tijdstip van ons leven. Het gebeurt vaak dat wanneer mensen tot een nalatenschap geroepen worden, zij daaraan zelf niet meer zoveel behoefte hebben, maar dat ze die nalatenschap willen laten toekomen, soms volledig, soms gedeeltelijk, aan de volgende generatie. Vandaag legt de wetgever daarvoor toch wel strenge beperkingen op, zodat ook hier een werf lag die wij graag wilden aanpakken.

Een laatste vermeldenswaardige vaststelling is dat erfenissen nog altijd en steeds wederkerend een bron van conflicten zijn, van onverwachte problemen, en dat mensen – het lijkt wel paradoxaal ten aanzien van de ruimere vrijheid die mensen willen – als het erop aankomt of op het ogenblik dat zij zelf tot een nalatenschap worden geroepen, verwachten dat er meer rechtszekerheid komt. Wij moeten dus, enerzijds, meer vrijheid en, anderzijds, meer rechtszekerheid met elkaar verzoenen: strikter en vrijer. Dat was niet gemakkelijk, maar ik denk dat wij daarin toch geslaagd zijn met de voorliggende tekst.

De voorliggende tekst voorziet in een hervorming van het erfrecht die misschien niet revolutionair is, maar die in ieder geval een noodzakelijke evolutie inhoudt gelet op de noden in onze samenleving.

Ik heb de drie grote krachtlijnen reeds aangehaald. Er komt meer vrijheid. Er komt ook de mogelijkheid om conflictoplossend op te treden, graag vooraf, wat betekent dat er nood is aan een mogelijkheid om een erfovereenkomst te maken, tot op heden nog steeds verboden. Men heeft mij geleerd dat dit ook uit de tijd van Napoleon stamt, toen men ervan uitging dat, indien men weet dat men tot een nalatenschap wordt geroepen, men het proces van het overlijden wel eens zou durven helpen te versnellen. Dat is de reden waarom er vandaag nog altijd een verbod op erfovereenkomsten is. Wij gaan er echter van uit dat overeenkomsten conflictoplossend kunnen werken en dat zij mogelijk moeten zijn in een maatschappelijk aangepast erfrecht.

Er komt ook meer rechtszekerheid. De wetgeving wordt waar mogelijk eenvoudiger. Het is ook onze betrachting de wetgeving niet nodeloos ingewikkeld te maken. Dat is ook een rode draad – of blauwe draad – in het voorstel.

Meer vrijheid, collega’s. We kennen vandaag drie categorieën van reservataire erfgenamen: de kinderen; de langstlevende echtgenoot, echtgenote of partner; en de ouders wanneer er geen kinderen zijn. Aangezien men een nalatenschap maar één keer kan verdelen, betekent dit dat men, als men meer vrijheid wil inbouwen, de reserve van de kinderen beperkt. Zij behouden nog steeds een voorbehouden deel, maar dat deel zal in alle gevallen worden beperkt tot de helft. Dit geeft automatisch meer vrijheid om rekening te houden met iedere gezinssituatie.

Ik herhaal dat deze wet niemand verplicht. Zij geeft alleen meer vrijheid.

Wij hebben niet geraakt aan de wettelijke devolutie. Als ouders beslissen om geen schenkingstestamenten te maken, dan zal de erfenis nog altijd in gelijke mate toekomen aan de kinderen die binnen dat huwelijk of gezin zijn geboren. Daaraan veranderen wij niets. Wij laten alleen meer vrijheid toe om in iedere gezinssituatie te komen tot een aangepaste oplossing.

De reserve van de ascendenten wordt vervangen door een onderhoudsvordering lastens een nalatenschap, maar dan enkel in geval van behoeftigheid. Deze onderhoudsvordering is ook beperkt qua grootte, namelijk een vierde van de nalatenschap per lijn, langs moeders- en vaderskant.

Dat biedt ook meer mogelijkheden voor zij die feitelijk samenwonen. Als mensen tien, twintig of dertig jaar samenleven en een van beide partners overlijdt, en ondanks het feit dat zij de wil hebben uitgedrukt om hun nalatenschap te laten toekomen aan hun partner, dan is het niet meer van deze tijd dat er toch nog een reserve bestaat ten voordele van de ouders, zodat zij nog altijd een deel van de nalatenschap kunnen opeisen. Volgens mij moet in de mogelijkheid worden voorzien om ook hier meer vrijheid in te bouwen.

Hetzelfde geldt voor mensen die gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen en die hun nalatenschap wensen toe te laten komen aan een verre neef of nicht, of een goed doel. Ook zij, of hun partner, worden vandaag geconfronteerd met een aantal beperkingen. Die worden middels dat opheffen van de reserve weggeschreven.

Een derde aspect is dat een reserve die vandaag in natura bestaat een reserve in waarde wordt. Dat geeft meer vrijheid om bijvoorbeeld de handelszaak aan een van de kinderen toe te wijzen. Een voorbeeld dat tijdens de bespreking door een van onze deskundigen werd gegeven, was dat van een bed and breakfast, die wordt toegewezen aan de kinderen die de zaak tijdens het leven van de ouders samen met hen hebben uitgebaat. Een reserve in natura zou noodzakelijkerwijs betekenen dat die bed and breakfast, of een bakkerij, wordt verkocht, met als gevolg dat indien het voorbehouden erfdeel van de andere kinderen effectief moet worden uitgekeerd, dit een vergoeding in geld zou zijn. Er is dus meer beschikkingsvrijheid, ook door het omschrijven van de reserve in natura in een reserve in waarde.

Ik wil nogmaals bevestigen dat dit niet betekent dat de kinderen verstoken zouden blijven van hun voorbehouden erfdeel, maar wel dat er meer beschikkingsvrijheid zal zijn voor wie zijn nalatenschap wil regelen.

De globale erfovereenkomst tussen ouders en kinderen die in de toekomst mogelijk zal zijn, houdt in dat men op bindende wijze voorafgaandelijk aan het overlijden kan zoeken naar een subjectieve oplossing en een oplossing op maat kan uitschrijven voor de familie. Men kan bijvoorbeeld zorgen voor een gedeeltelijke generatiesprong, of stiefkinderen kunnen mee in de overeenkomst worden betrokken; bij specifieke problemen in een gezin kan worden gezorgd voor overeenkomsten die conflicten achteraf vermijden.

Dat is precies wat heel veel ouders wensen. Hun grootste zorg is te vermijden dat er ruzie gemaakt zou worden tussen de kinderen, over geld dan nog, wanneer zij er niet meer zullen zijn. Dat is iets wat men vaak te allen prijze wil vermijden. Dat zal in de toekomst ook mogelijk zijn, middels een globale erfovereenkomst, maar dat betekent niet dat een punctuele overeenkomst uitgesloten zou zijn. Ook die zal in de toekomst mogelijk zijn, zowel over de inbreng als over de inkorting.

Daarbij is het ook belangrijk dat men een overeenkomst onder bezwarende titel zal kunnen maken over een bepaald onderdeel van zijn nalatenschap. Ik wil hier het werk van Jan Bael zeker vermelden. Als ik het goed voorheb, was dat het onderwerp van zijn doctoraatsthesis. Deze problematiek gaat dus al heel lang mee, maar er is dus zeker een oplossing voor heel wat samenwonende koppels die onverdeeld een onroerend goed aankopen, voor elkaar willen zorgen of de oplossing menen te hebben gevonden in het beding van aanwas. Indien het beding erin voorziet dat een beëindiging van de overeenkomst tijdens het leven mogelijk is, bijvoorbeeld door het spaak lopen van de relatie, dan zou men geconfronteerd worden met een nietige overeenkomst. Zo zou men naast het verlies dat men moet verwerken ook worden geconfronteerd met verre familieleden die een nalatenschap komen opeisen, terwijl men ervan uitging dat men voor elkaar had gezorgd. In de toekomst zal men dat risico niet meer lopen en veilig en zeker een dergelijke overeenkomst kunnen sluiten.

Collega’s, wat het evenwicht tussen de langstlevende en de kinderen betreft, zijn wij zorgvuldig uit het huwelijksvermogensrecht weggebleven. Dat zal een opdracht zijn voor later. Ik hoop dat wij op dezelfde manier, ook wat de noodzakelijke wijzigingen van het huwelijksvermogensrecht betreft, een consensus zullen kunnen vinden, maar wij hebben toch verschillende punten aangepakt die een bron zijn van veel conflicten. Het gebeurt nogal eens dat kinderen uit een eerder huwelijk in conflict komen met de langstlevende uit een volgende relatie. Soms is de reden daarvan begrijpelijk.

Zo verwachten kinderen bijvoorbeeld niet dat de tweede partner inkorting kan vragen op goederen die hun vóór het huwelijk, het opvolgend of tweede huwelijk, reeds zijn geschonken en dat desgevallend het vruchtgebruik opnieuw verschuift naar de tweede partner. Dat is iets wat men niet verwacht en wat ook als onrechtvaardig wordt aangevoeld. Dat is ook de reden waarom dit voorstel ertoe strekt deze regel te wijzigen, zodanig dat de langstlevende geen inkorting meer kan vragen op de giften die voor zijn of haar huwelijk zijn gedaan.

Om het evenwicht tussen de kinderen en de langstlevende goed te bewaken hebben wij er ook voor gezorgd dat het erfdeel van de kinderen zoveel mogelijk onbezwaard blijft met vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot. Het was zoeken naar dit, af en toe, toch moeilijke evenwicht. Ik meen echter dat ook dit een bijzondere bijdrage is om conflicten te vermijden.

Tot slot is er de omzetting van het vruchtgebruik, die op het eerste verzoek zal kunnen gebeuren wanneer de langstlevende echtgenoot in samenloop komt met niet-gemeenschappelijke kinderen. Ook dit vermijdt incidenten en maakt procedures niet nodeloos lang. Aangezien de uitkomst van die procedures eigenlijk bijna te voorspellen valt, lijkt het effectief aangewezen om zulke conflicten te vermijden middels het aanpassen van het recht, wat wij hier ook voorstellen.

Collega's, het gaat erom meer rechtszekerheid te bieden en niet nodeloos ingewikkeld te maken wat ook eenvoudig kan zijn. Daarom schrijven wij een aantal vermoedens in de wet in.

(De lichten worden gedimd in het halfrond)

Neem mij niet kwalijk dat ik u onderbreek, mevrouw Van Cauter, maar ik wil even melden dat wij gedurende tien minuten minder licht zullen hebben, waarna wij de hele avond over het volle licht zullen kunnen beschikken.

Ik dacht al dat dit een teken was dat ik moest afronden, mijnheer de voorzitter

Nee, absoluut niet.

Ik probeer met bekwame spoed voort te doen.

Collega’s, ik had het daarnet over de vermoedens. Als vermoeden blijft enkel behouden dat wanneer afstammelingen een gift hebben gekregen, wordt vermoed dat dit gaat over een voorschot op de erfenis en dat zij worden vermoed dit in te brengen. Dat betekent niet dat ouders of legatarissen zouden worden uitgesloten om giften te doen buiten erfdeel. Dat kunnen zij uiteraard blijven doen, maar dan zal men het zeer duidelijk moeten vermelden, bij gebreke waarvan er volgens de wet een vermoeden van inbreng zal gelden. Voor andere erfgenamen wordt vermoed dat er een vrijstelling van inbreng geldt. Dat is logisch, want als men specifiek aan derden iets laat toekomen, heeft men geen gelijkheid tussen bepaalde erfgenamen voor ogen en is een vermoeden van inbreng daar niet op zijn plaats. Dat betekent dus geen wettelijk vermoeden van inbreng ten aanzien van andere erfgenamen, maar een vrijstelling daarvan. Let op, dit mag niet worden verward met een inkorting, wat in die gevallen wel degelijk nog zal gelden.

Een tweede aspect dat werd aangepakt en dat ik graag vermeld, is de wijze waarop in te brengen giften worden gewaardeerd. Vandaag bestaan daar verschillende regels voor en is het belangrijk te weten of het gaat over roerende of onroerende goederen. Onroerende goederen moeten in natura in de massa worden gebracht en dit betekent dat de referentiewaarde op de dag van de verdeling wordt vastgesteld. Dat is de waarde waarmee men rekening zal houden om over te gaan tot de verdeling.

Wat de roerende goederen betreft, daarvan wordt de waarde op de dag van de schenking in aanmerking genomen. In de praktijk geeft dit heel vaak aanleiding tot onverwachte problemen: wanneer ouders op een bepaald tijdstip aan de beide kinderen dezelfde waarde hebben toebedeeld, aan de ene roerend en aan de andere onroerend, kunnen op het moment van hun overlijden en de verdeling die kinderen worden geconfronteerd met een opleg verschuldigd door degene die onroerend heeft ontvangen, omdat er daar inderdaad rekening gehouden wordt met een meerwaarde.

Daarom zullen wij in de toekomst roerend en onroerend goed op dezelfde manier, wat de inbreng betreft, gaan waarderen, namelijk de waarde op de dag van de schenking, want dat is het moment waarop het goed de toekomstige nalatenschap verlaat, en geïndexeerd tot op het moment van het overlijden, voor zover men over de volle eigendom en over dat bepaald goed kan beschikken. Dat is logisch: een indexering om de schenking, wat de waardering op het moment van de inbreng betreft, waardevast te maken.

Collega’s, daarnaast zijn er wat vraagstukken uit de praktijk opgelost. Denken wij maar aan de aanrekening van giften op de globale en niet op de individuele reserve. En zo zijn er tal van andere punctuele elementen te vernoemen uit het wetsvoorstel, maar dat zou ons terugleiden naar de bespreking in de commissie en dat is vandaag niet de bedoeling.

Ten slotte voorziet het voorstel in een overgangsperiode van een jaar. Waarom is het een jaar? Dat lijkt toch lang. Wel, het is logisch, het is inderdaad een grotere hervorming en dat betekent dat de praktijk zich daarop moet kunnen voorbereiden, aanpassen, in gereedheid brengen. Denken wij maar aan het register van de erfovereenkomsten. Men zal daarin moeten kunnen voorzien, zodat die overeenkomsten worden geregistreerd. Het zal toch ook wel wat studiewerk vergen om een en ander in de praktijk te gaan toepassen.

Het gaat ook om een overgangsperiode van één jaar omwille van schenkingen en vermogensplannen die in het verleden hebben plaatsgevonden om eenieder toe te laten om, zoals destijds met de hervorming van het huwelijksvermogensrecht, te kiezen of men deze schenking onder de oude dan wel onder de nieuwe waarderingsregels wil laten ressorteren.

Het is niet de bedoeling van deze wet om de verwachtingen van burgers die hun vermogen al hebben gepland of geschikt te gaan dwarsbomen als wetgever. Ook aan hen willen we de kans geven om een en ander in orde te brengen. Vandaar dus die overgangsperiode, maar ook om ons toe te laten om wat het huwelijksvermogensrecht betreft nog verder te overleggen en tot een consensus te komen, zodat de beide wijzigingen samen in werking zouden kunnen treden.

Tot slot is er uiteraard ook het fiscale aspect. Als burgers me een vraag stellen over erfrecht en de erfrechthervorming, hebben ze heel vaak de fiscaliteit in hun achterhoofd. Welnu, zie het als een uitgestoken hand, deze vraag aan de Gewesten om de vrijheid die vandaag wordt geboden fiscaal niet te gaan penaliseren. We vragen daarentegen aan de Gewesten om ook wat de erfbelasting betreft, de nodige wijzigingen in de wetgeving door te voeren.

Ik sluit af met een woord van dank aan mijn drie andere collega’s Philippe Goffin, Sonja Becq en Sarah Smeyers, met wie ik zeer goed heb kunnen samenwerken. Ik bedank hen voor hun constructieve houding. Ik zei het al: ideologische tegenstellingen achterwege laten en zoeken naar oplossingen die het maatschappelijk belang dienen, is wat we hebben gedaan.

Het is voor ons belangrijk dat ons DNA terug te vinden is in wat vandaag voorligt. Meer vrijheid, meer beschikkingsvrijheid, meer veiligheid, dat betekent meer rechtszekerheid. Dat is iets wat in dit voorstel uiteraard tot uiting komt.

Ook vooruitgang, in die zin dat wij niet met onszelf bezig geweest zijn, maar dat wij als wetgever hebben getracht de wet te doen aansluiten bij wat maatschappelijk als noodzakelijk wordt ervaren.

Mijnheer de minister, ik ben mijn betoog gestart met u te bedanken, maar u was hier toen nog niet. U bent iets later binnengekomen. Ik wil graag herhalen dat ik u bedank voor de ruimte die u ons hebt geboden om samen te werken en om zo tot een breed gedragen voorstel te komen. Ik wil van uw aanwezigheid gebruikmaken om u daarvoor nogmaals te bedanken.

Monsieur le président, chers collègues, ma position n'a pas changé depuis le long débat que nous avons eu en commission.

Je dirai d'emblée que les effets négatifs sur les droits des enfants sont trop lourds et qu'ils ne sont pas de nature à compenser les quelques points positifs que comporte le texte à l'examen comme la modernisation de certains aspects, la simplification et la possibilité de consentir à des pactes sur des successions futures.

Dans ce dossier, le problème réside dans le fait que la majorité n'a pas voulu entendre les arguments issus, pour la plupart, de considérations francophones émanant de l'opposition ou des experts qui ont été auditionnés en commission. J'ai vraiment eu le sentiment qu'il y avait un débat au Nord et un débat au Sud avec des visions et une philosophie extrêmement différentes.

Si, à bien des égards, ce texte peut sembler plus technique que politique, il est clairement apparu qu'il existait une fracture résultant, comme je l'ai dit, de plusieurs valeurs en conflit: d'une part, la protection du conjoint survivant et la liberté du futur défunt de disposer de ses biens et, d'autre part, le droit des enfants résultant du lien de filiation et le principe d'égalité entre eux, excluant de facto toute forme de préférence donnée, par exemple, aux aînés ou aux garçons, comme il était parfois coutume de le faire à une autre époque.

En l’occurrence, on peut dire que chacun de ces principes se valent mais ce qui ne va pas, c’est quand l’un prend le dessus sur l’autre; c’est là que le bât blesse parce que dans la proposition de loi, à cet égard et sans concession, cela se fait au détriment des droits de succession des enfants.

Chers collègues, vous ne serez donc pas étonnés que j’estime que ce texte rompt les équilibres, en premier lieu, en fixant une réserve équivalant à la moitié du patrimoine de la succession et ce, indépendamment du nombre d’héritiers. La proposition ne tient pas compte des différentes structures familiales, suivant le nombre d’enfants qui composent la famille. En fait, le texte engendre une sorte de prime à l’enfant unique qui serait avantagé à concurrence du double par rapport à une fratrie composée de deux enfants et même du triple par rapport à une fratrie de trois enfants. En l’occurrence, comme le Conseil d’État l’avait estimé, cette règle reste problématique eu égard au principe d’égalité. En outre, pour donner plus d’autonomie au testeur, les réserves des enfants sont également réduites considérablement. Ainsi, pour une fratrie de trois enfants confrontés à un conjoint en secondes noces, la proposition de loi diminue d’un tiers leur part successorale.

Nous pensons que la réserve des enfants doit rester telle qu’elle l’est actuellement, dans les mêmes proportions. C’est pour cette raison que nous avions déposé un amendement pour revenir au système actuel qui avait le mérite de tenir compte des structures familiales sans engendrer des répartitions trop inégales. En plus d’être déséquilibré, le texte favorise des situations inégalitaires entre les enfants puisqu’il sera désormais possible d’avantager un enfant jusqu’à cinq fois plus qu’un autre. Trouvez-vous normal que, sans aucune motivation adéquate, un enfant puisse recevoir les trois quarts de la succession et son frère ou sa sœur seulement le quart?

Je me demandais pour quelle raison mais le texte le permet. Il va dans le sens contraire d’une plus grande égalité au sein de la famille. C’est d’autant moins normal lorsque le système actuel permet déjà de donner trois fois plus à un héritier qu’à un autre.

Pour fonder leur réforme, les auteurs de la proposition - vous l’avez rappelé à plusieurs reprises -, se basent sur des études réalisées par la Fondation Roi Baudouin qui démontrent que les Belges voudraient plus de flexibilité pour régler leur patrimoine. Cette soif de liberté ne me semble pourtant pas aussi évidente qu’elle en a l’air puisqu’il ressort de cette même étude que seulement 24 % des citoyens préparent en réalité leur succession. Si on analyse ces textes, cela veut dire que 76 % des Belges, trois quarts des Belges, ne font pas de testament et donc, ne dérogent pas à la succession qui est prévue par la loi. Ce chiffre des trois quarts nuance évidemment le besoin de liberté qu’auraient les Belges.

Des alternatives ont pourtant été proposées de manière à considérer les droits en présence pour ne pas entraver de façon démesurée les droits réservataires des enfants, tout en permettant au futur défunt de disposer de plus d’autonomie sur son patrimoine, mais rien n’a été retenu. Je rappelle que la Ligue des familles avait parlé d’une part réservataire en faveur des enfants relationnels. Alors, s’avancer vers un tel système aurait rencontré l’objectif qui est celui de tenir compte des nouveaux schémas familiaux comme les beaux-enfants, etc. sans pour autant diminuer les parts réservataires des enfants.

Il y a également eu des amendements qui ont été déposés par mes collègues du cdH et qui visaient à réduire la possibilité de trop avantager l’un de ses enfants par rapport aux autres. Enfin, les experts auditionnés ont préconisé des réserves dans des proportions certes plus faibles que les actuelles, mais qui avaient le mérite de varier en fonction du nombre d’enfants qui étaient appelés à la succession.

Malheureusement, ces alternatives n'ont pas été retenues. Face à la liberté individuelle, priorité apparemment absolue des auteurs de la proposition de loi, le droit des enfants et l'égalité entre ceux-ci sont ainsi considérablement mis en danger.

En second lieu, les nouvelles règles qui modifient le mécanisme de rapport et de la réduction, qui doivent se faire désormais en valeur en toutes circonstances, ne laissent pas non plus de place aux héritiers enfants, puisqu'il n'est plus possible pour l'enfant de récupérer les biens donnés en violation de ses droits, et plus particulièrement en violation de sa réserve. Pour justifier cette règle, il est mis en avant le droit de propriété de la personne gratifiée et l'insécurité juridique qui serait engendrée par un potentiel retour du bien en nature. D'un autre côté, c'est également le droit de propriété du disposant qui s'en trouve affecté.

Dans ce cas-ci, le Conseil d'État se montre fort critique en considérant que la proposition de loi restreint le droit de propriété ainsi que l'autonomie du disposant, cette fois-ci en prévoyant une interdiction absolue du disposant de pouvoir faire rapport ou une réduction en nature. C'est disposition de principe n'est pas justifiée et n'est pas proportionnée, puisque aucun mécanisme d'exception n'a été considéré par la majorité.

Pourtant, le conjoint survivant bénéficie quant à lui de mécanismes inchangés par la présente proposition, qui lui permettent de préserver certains liens au regard de l'importance de maintenir certains biens dans la famille. On pense par exemple à l'attribution préférentielle, la réserve concrète et le droit de veto à la conversion de l'usufruit sur les biens préférentiels.

À nouveau, dans la balance, cela fait mal. L'équilibre est rompu. Si je suis favorable à l'unification du rapport et de la réduction, qui simplifie la tâche des praticiens, le fait de rapporter ou de réduire uniquement en valeur constitue encore un élément supplémentaire qui va amoindrir le droit des enfants.

Les auteurs ont cru prévoir des mécanismes qui compenseraient la réduction de la part réservataire destinée aux enfants, mais c'est véritablement de la poudre aux yeux. En effet, ces dispositions n'emportent pas d'effets positifs, soit tout simplement parce que leur champ d'application est extrêmement restreint - comme l'a constaté le Conseil d'État aux deuxième et troisième points de son avis -, soit, comble de l'ironie, parce qu'elles engendrent des effets défavorables pour l'enfant. Au demeurant, les experts n'ont pas mâché leurs mots en qualifiant certains mécanismes de "fallacieux". La tentative d'équilibrer les intérêts des enfants et du conjoint survivant est également vaine.

Enfin, nous sommes favorables à l'instauration de règles relatives aux pactes sur succession future. Il convient cependant de préciser que, les jeux d'influence étant présents au sein des familles, des garanties solides doivent être établies, de sorte que toutes les parties puissent consentir, en toute connaissance de cause, au pacte - en sachant notamment à quoi elles renoncent. À cet effet, des amendements de la majorité ont permis de lever certaines inquiétudes, mais malheureusement pas toutes. Nous regrettons le peu d'attention accordée à la protection des parties les plus faibles dans ce type de contrat. Le caractère facultatif de la réunion individuelle entre le notaire et les parties nous paraît moins protéger celles qui doivent entreprendre la démarche.

Si nous entendons, et même partageons, l'intention des auteurs de la proposition consistant à intégrer l'évolution des nouveaux modèles familiaux - je pense à l'exemple déjà évoqué des enfants dits relationnels -, il ne peut bien évidemment en découler une situation qui serait déséquilibrée pour ceux-ci. Nous considérons qu'en l'occurrence, les différents équilibres n'ont pas été trouvés et que ce texte amplifie à outrance la liberté et l'autonomie du testeur, à un point tel qu'elles se réalisent en portant atteinte à la solidarité entre les générations. Elle aboutit à une situation qui est très inégale entre les enfants et le conjoint survivant. Ce dernier, en cas de second mariage, pourrait récolter jusqu'à 85 % du patrimoine familial.

Au passage, je regrette que la réforme ait été saucissonnée puisque la réforme des régimes matrimoniaux qui se prépare aurait dû être analysée conjointement avec celle-ci car ces domaines sont intimement liés.

En tous les cas, je doute que ce texte ait pour effet de diminuer les nombreux conflits en matière d'héritage. Au contraire, sachant que ces conflits proviennent principalement d'une inégalité ressentie entre les enfants ou du rapport entre les enfants d'une union précédente et le nouveau partenaire du futur défunt, le texte ne fera que renforcer les disputes au sein des familles.

Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, le droit successoral ne parvient plus à répondre à ce que les gens attendent de lui et à l'évolution des mentalités et des relations familiales. Il n'est dès lors plus en mesure de préserver la paix dans les familles, traditionnelles ou non. Ces phrases ne sont pas de moi mais proviennent du constat dressé par la Fondation Roi Baudouin.

La matière des droits de succession nous intéresse tous. Tout le monde hérite un jour et tout le monde transmet son patrimoine. En latin, successio signifie "action de prendre la place" ou "se substituer". On pourrait faire un parallèle avec la politique, mais c'est un autre débat.

Le droit des successions est un droit qui organise les effets patrimoniaux de la mort de chaque citoyen sur la vie des autres. C'est également un droit qui donne vie à la transmission des patrimoines.

Si l'on en croit Molière ou, plus sérieusement, certains praticiens, le droit des successions, c'est aussi, hélas, le droit des conflits. C'est probablement dû au fait qu'en matière de patrimoine familial, l'avoir et l'être sont difficilement dissociables.

L'histoire permet souvent de mieux comprendre les raisons pour lesquelles on adopte aujourd'hui telle ou telle disposition. Je ne vais pas vous écraser de rappels historiques, mais j'en évoquerai quelques-uns sur les grandes tendances de notre droit.

Tout d'abord, le droit romain reprenait l'élément principal, celui de la volonté. Il y avait une réelle prédominance de la succession par testament sur la succession légale. On sait que notre droit actuel est fortement influencé par le droit romain.

Ensuite, le droit anglo-saxon est différent. C'est la primogéniture ab intestat sur toutes les terres et la liberté testamentaire pour le reste qui priment.

Enfin, pour le droit coutumier français, c'est la prédominance de la dévolution légale sur la dévolution testamentaire, avec la conservation claire des biens dans la famille, le privilège de la primogéniture et de la masculinité. La Révolution française est ensuite passée par là avec tous ses principes et va fortement changer les conceptions. C'est une rupture réelle et forte avec l'ancien droit. Le droit successoral est vu comme un morcellement des fortunes familiales, une répartition des richesses. Cela permettait de casser la continuation des privilèges caractéristiques de l'Ancien Régime. C'est aussi le moment de la suppression des privilèges successoraux. C'est donc la prédominance de la loi, de l'égalité sur la liberté.

Une vague de codifications intervient en 1800. Dans notre pays, on pense que c'est juste le Code Napoléon, mais ce n'est pas tout à fait exact. Il faut regarder au-delà de nos frontières. On constate une réelle codification dans beaucoup de pays européens et on remarque que les règles liées à la dévolution successorale restent très conservatrices et très proches de ce que le droit avait construit au fil des siècles. Il ne s'agit donc pas de vraies ruptures.

À la fin du 20ᵉ siècle, on voit à nouveau une volonté de convergence au niveau du droit européen, mais on constate à nouveau que cela reste une des niches du droit, où les règles de dévolution successorales ont du mal à être harmonisées dans l'ensemble de l'Europe et on préfère conserver les particularismes des États.

Notre pays a lui aussi évolué, forcément. En 1804, ce sont les principes du Code civil français qui s'appliquent. Par la suite, notre droit a évolué en deux grandes périodes: celle de la filiation qui intervient en 1887 et celle de la révolution liée à l'évolution des droits relatifs à la situation du conjoint survivant. C'est la fameuse loi de 1981 qui va donner davantage de droits et de protections au conjoint survivant. Cette loi s'inscrivait dans l'évolution de la société, dans l'évolution de la vocation successorale du conjoint survivant, compte tenu de l'écart grandissant entre la place prise par le conjoint survivant au sein de la famille, avec un élément emblématique tout particulier: le droit à la garantie du logement pour le conjoint survivant. Deux éléments ont fortement guidé cette réforme, qui aujourd'hui nous impacte toujours: garantir au conjoint survivant le même train de vie dans la mesure du possible et prendre en compte l'évolution du fait sociologique qui fait en sorte que la famille dite lignage est en récession au profit de la famille nucléaire.

Depuis lors, à maintes reprises, la doctrine a alimenté les débats des successions en insistant sur les points de difficulté et en suggérant de nouvelles évolutions liées à celle de la société en général. Plusieurs points relevés par la doctrine au fil des années ont été repris dans cette proposition: la coexistence souvent difficile entre l'usufruit et la nue-propriété, qui pose problème dans la répartition des charges et, à plus forte raison en présence de familles dites recomposées, le manque de flexibilité. Il n'y a pas de choix possible entre un usufruit large et une pleine propriété restreinte. Pourtant, là aussi, les circonstances sont très différentes. La loi dont nous débattons aujourd'hui, permet davantage de flexibilité.

Je reviens à l'étude de la Fondation Roi Baudouin. Tant celles de 1997 que de 2016 rappelaient un souci constant de la population d'assurer une protection légale au conjoint survivant sans négliger la transmission aux enfants. La succession permet la continuation de la personne du défunt, une continuité entre la vie et la mort. Elle est tournée vers l'avenir. Les héritiers du premier ordre sont les enfants ou les petits-enfants. Cette caractéristique est, elle aussi, renforcée dans la présente proposition.

D'une part, la suppression de la réserve des ascendants est une vraie nouveauté. Elle est compensée par l'octroi d'une créance alimentaire, qui tient compte d'une nouvelle réalité: l'augmentation du transfert d'argent vers les ascendants, dans le contexte de l'allongement de la durée de vie et de l'explosion des frais médicaux et d'aide à domicile.

D'autre part, j'évoquerai la possibilité du saut de génération par le biais des pactes sur succession future, par exemple. Le droit successoral a désormais vocation de permettre la transmission des biens à la génération suivante, mais aussi vocation à assurer une situation matérielle équivalente et garantie au conjoint survivant, marié ou, grâce à cette loi, cohabitant légal. L'étape logique suivante est d'accorder des droits successoraux au partenaire survivant. Comme je le disais, il était aussi logique de prendre en compte que, lors d'une cohabitation de fait, il y a un choix de liberté totale, et donc, pas de souhait d'une protection renforcée émanant de cette proposition de loi.

On le voit, les modifications législatives ont, jusqu'à présent, principalement porté sur la détermination des personnes appelées à succéder, de manière à traduire sur le plan successoral les transformations qu'a connues notre société, avec la famille sur le plan sociologique, mais également le développement des familles recomposées. Celles-ci sont rendues moins prégnantes par l'affectation familiale des biens.

En ce qu'elle touche à la manière de répartir la succession, de la partager et de la liquider, cette proposition va au-delà de la simple détermination des personnes appelées à succéder. Parlons de la transformation du partage en nature des biens successoraux en partage en valeurs. Cet élément était particulièrement important pour nous. Le partage en nature n'est praticable que dans le cas de successions importantes et diversifiées, ce qui est rarement le cas. La conséquence est que dans la pratique, les règles sont le plus souvent l'objet de dérogations pour permettre, justement, ce partage en valeurs. Le texte clarifie ici les choses une bonne fois pour toutes.

La réserve en valeurs plutôt qu'en nature avait pour conséquence de, parfois, gêner le transfert de certains biens patrimoniaux à des conditions satisfaisantes de sécurité juridique, notamment pour les tiers acquéreurs.

Les choix posés par la proposition se veulent courageux et clairs. Ils ne plairont peut-être pas à tout le monde. Elle est le fruit de choix. Nous avons essayé de trouver le plus large consensus possible. Nous n'y sommes pas arrivés et nous l'avons constaté lors des travaux de la commission, même si plusieurs points de cette proposition ont fait l'objet de sentiments, d'avis, voire de choix positifs, du moins dans le cadre du vote article par article et non sur l'ensemble de la disposition.

Je dirai un mot sur la réserve dont on a déjà parlé. Finalement, la réserve n'est pas à trouver dans les droits du défunt mais plutôt dans ses devoirs. Le choix a été fait de maintenir la valeur - et même réduite - ce qui montre la volonté du législateur de ne pas donner au testateur un pouvoir, une capacité totale, une toute-puissance. Au contraire, on a voulu faire un mix entre cette liberté évoquée, demandée, réclamée au fil des années et cette nécessité aussi de garantir une filiation dans le cadre de cette dévolution du patrimoine.

La manière d'organiser sa succession a évolué aussi. Le testament est toujours bien là mais la vraie nouveauté, c'est la généralisation et la clarification des règles relatives au pacte sur succession future qui était déjà possible, mais qui était particulièrement difficile à mettre en œuvre et qui n'était pas très clair. Le texte d'aujourd'hui permet plus de clarté au sein des familles. Ce n'est pas un sujet facile mais, en mettant la possibilité sur la table des uns et des autres, des familles, de pouvoir en parler, on peut peut-être lever certains conflits potentiels au sein de celles-ci.

En conclusion, je vous dirai que j'ai retrouvé un texte court, rassurez-vous, de Fabienne Tainmont sur le droit successoral belge publié, en octobre 2010, dans The Electronic Journal of Comparative Law. Que disait-elle, il y a sept ans?: "À part la probable attribution des droits successoraux au cohabitant légal survivant, on ne note pas en Belgique de réelle volonté politique pour réformer d'autres aspects du droit successoral. Sans doute, la tâche paraît-elle colossale, fastidieuse sur un plan technique et peu ostensible sur le plan électoral".

Cette proposition fait, heureusement, mentir cette affirmation et ce, grâce à une parfaite collaboration du gouvernement. Monsieur le ministre, merci pour les samedis matins, lors desquels vous avez mis votre batterie d'experts en route pour concrétiser les réflexions. Je remercie aussi beaucoup Mmes Van Cauter, Becq et Smeyers ainsi que l'opposition car, je le dis souvent en commission de la Justice, même si on n'est pas d'accord, les membres de l'opposition n'hésitent pas, par leur connaissance et leur expertise, à essayer de faire évoluer les textes. Cela ne fonctionne pas toujours, mais parfois si! Et si cela fonctionne, c'est que cela a vraiment du sens. Je tenais à le dire à M. Brotcorne, à M. Van Hecke qui n'est pas là et à Mme Özen.

À ce stade, il est évidemment impossible de prédire ce que feront les citoyens de ces nouvelles libertés, de ces nouvelles possibilités. Ce qui est certain à ce jour, c'est que la flexibilité des formules doit permettre d'apporter des solutions sur mesure à la diversité des situations qui peuvent être rencontrées.

Il appartient désormais, aux citoyens, à nous tous de donner à ce nouveau champ de liberté les reliefs de vie qui lui conviendront.

Mijnheer de voorzitter, ik wil eerst en vooral onderstrepen – ik ben niet de eerste die het zegt – dat het voorliggende wetsvoorstel tot stand is gekomen na een zeer intensieve samenwerking tussen Parlementsleden, experten – te veel om op te noemen, maar er zitten er al twee belangrijke op de tribune – en het kabinet van de minister van Justitie.

Mijnheer de minister, u was ook telkens uren aanwezig toen wij op zaterdagen op uw kabinet te gast waren voor de bespreking van de teksten. Ik weet niet of dat een gewoonte is. Zo ja, dan is dat heel goed; ik vond het alleszins een mooie prestatie van uzelf dat u daar, samen met ons, uw zaterdagen aan wijdde.

Ik wil het kabinet, de experten Goossens en Casman en alle anderen uitdrukkelijk bedanken, omdat zij ervoor hebben gezorgd dat politieke beslissingen konden worden genomen na grondige debatten en met kennis van zaken. Wij zijn niet licht over de hervorming gegaan en al zeker niet over één zaterdag ijs.

Mijnheer de minister, ik heb een klein napoleonsnoepje voor u. Het is toevallig ook een oranje snoepje. U mag het straks opsnoepen. Het is geen hele zak, zoals mevrouw Becq daarstraks zei. Ik denk dat een hervorming in één keer van alle napoleontische bepalingen in de vorm van een hele zak al te zwaar op de maag zou liggen. Het is alvast symbolisch voor de redelijk ingrijpende verandering die wij doorvoeren in het Burgerlijk Wetboek, dat sinds 1804 weliswaar al vaker is gewijzigd.

Het erfrecht moest al langer de tijdgeest volgen, zonder dat men afbreuk zou doen – dit staat ook zo in het regeerakkoord – aan de familiale solidariteit. De samenleving is grondig veranderd sinds 1804. Ook al is het Burgerlijk Wetboek wel al gewijzigd, een globale erfrechthervorming was noodzakelijk.

De samenlevingsvormen zijn veranderd. Er zijn steeds meer nieuw samengestelde gezinnen. We leven gelukkig ook allemaal langer. De functie van de erfenis is grondig veranderd. De heer Goffin en mevrouw Van Cauter verwezen daarnet al naar een studie van de Koning Boudewijnstichting. Daaruit blijkt dat mensen, meer dan vroeger nog, de behoefte hebben om zelf zeer specifiek te beslissen over wat zij met hun vermogen doen, een vermogen dat zij vaak zelf hebben opgebouwd na jarenlang hard werken.

Meermaals was uit bepaalde hoeken de roep te horen dat de reserve voor kinderen zelfs mocht worden afgeschaft. Die mening verandert uiteraard, als men aan de ontvangende kant staat. Als men aan de ontvangende kant van een erfenis staat, is men immers meestal wel gewonnen voor het behoud van een bepaalde reserve. Ik meen dat wij daarin een heel goed evenwicht hebben gevonden.

Wij hebben ervoor gezorgd dat er een grotere beschikkingsvrijheid komt en tegelijk hebben wij de reserve niet volledig afgeschaft. Wij hebben die reserve behouden voor kinderen, zij het dan minder complex dan in het huidige recht het geval is, namelijk via een vaststaand breukdeel.

Dat is de meest spraakmakende hervorming uit het voorliggende wetsvoorstel. Er zijn nog enkele andere, zeer belangrijke, ingrijpende wijzigingen. Een van de belangrijkste is de waardering van de schenking. In het huidige recht wordt een schenking van roerende goederen anders behandeld dan een schenking van onroerende goederen, als het gaat over hun waardering op het moment van de verdeling, de verrekening van de erfenis of als er moet worden ingebracht of ingekort.

Met de hervorming wordt meer naar de wil van de schenker gekeken. Het klassieke voorbeeld is dat van een erflater die tijdens het leven 200 000 euro schenkt aan zijn ene kind, in de vorm van een som geld, en aan zijn andere kind een woning ter waarde van dezelfde 200 000 euro schenkt. Hier had men waarschijnlijk ooit wel een zekere gelijkheid voor ogen, maar de facto was er geen gelijkheid bij de waardering op het moment van het overlijden. Die gelijkheid wordt nu wel tot stand gebracht en zal tot uiting komen.

Een heel belangrijk onderdeel van de hervorming is de mogelijkheid om een erfovereenkomst te sluiten, een afwijking van het principiële verbod op bedingen over een niet-opengevallen nalatenschap. Het zal mogelijk worden om nog tijdens het leven met de erfgenamen een overeenkomst te sluiten over een nalatenschap. Zo kan men aangeven wat men aan wie wil schenken en vooral waarom. Dat is heel belangrijk, want het geeft alle partijen – alle erfgenamen moeten daarbij aanwezig zijn – de kans om binnen de familie over die nalatenschap te praten om een vergelijk te vinden tijdens het leven van de erflater.

De hervorming komt hiermee tegemoet aan de maatschappelijke wens voor meer autonomie, enerzijds, en meer familievrede, anderzijds. We vermijden op die manier lange procedures achteraf over de verdeling van de nalatenschap op een moment waarop men de ratio van de erflater of decujus niet meer zo goed kan achterhalen.

Tijdens de hoorzittingen hebben verscheidene experts terecht gewezen op de zware verzaking die gepaard kan gaan met het sluiten van een dergelijke erfovereenkomst. Het kan immers zijn dat een partij bij het vinden van die consensus afstand doet van de rechten waarop hij of zij pas dertig jaar later effectief recht heeft. Bij een dergelijke beslissing spreekt het voor zich dat er voldoende waarborgen zijn om ervoor te zorgen dat iedereen heel goed weet wat hij beslist en wat de juridische gevolgen van die beslissing zijn voor iets wat hopelijk pas veel later haar uitwerking zal hebben.

Wij vinden dat de vrijheid om zich te laten bijstaan, moet gepaard gaan met de vrijheid om zich niet te laten bijstaan. Die woorden komen niet van mij, maar van professor Casman.

Ik wil daarmee zeggen dat er voldoende waarborgen moeten zijn opdat iedereen met kennis van zaken beslist, maar dat men niet verplicht wordt om nog een eigen raadsman te bekostigen. Er is geen verplichting voor de partijen om, naast de instrumenterende notaris, nog een andere notaris of advocaat te raadplegen. Een notaris die zijn functie naar behoren uitoefent, is sowieso notaris van alle partijen en biedt de mogelijkheid voor een individueel onderhoud met elk van de partijen. Elke partij kan zich overigens laten bijstaan. Er komt een informatievergadering door de notaris.

Zo heb ik in een notendop de krachtlijnen van de voorstellen van collega's Van Cauter, Goffin en Becq overlopen, die ik ook bedank, naast onze experten en de minister.

Tijdens de behandeling in de commissie waren ook de leden van de oppositie actief. Mevrouw Özen was aanwezig. De heer Van Hecke had een inbreng. Dank u wel voor de constructieve manier waarop de teksten in de commissie voor de Justitie werden besproken, die de krachtlijnen benadrukken, waar de N-VA-fractie volledig achter staat. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan een deel van het regeerakkoord. Het beoogde evenwicht is hiermee bereikt. Het is een eerste belangrijke stap.

Ik hoop dat – mijn collega’s drukten zopas al deze wens uit – de hervorming van het huwelijksvermogensrecht volgend jaar een tweede stap wordt in de globale hervorming.

Mijnheer de voorzitter, heren ministers, collega’s, wie van u heeft een testament geschreven en het officieel laten registeren?

Naar verluidt schrijven jaarlijks ongeveer honderdduizend personen een testament, maar blijkbaar zijn wij daar niet bij. Het blijkt dat 30 procent – het kan iets minder zijn, want het gaat om niet-uitgezuiverde cijfers – een testament neerlegt, omdat men in meerdere of mindere mate wil afwijken van de wettelijke erfopvolging. Ook een studie van de Koning Boudewijnstichting leert ons dat alsmaar meer personen specifieke situaties die te maken hebben met het erfrecht, willen regelen, omdat zij dierbaren of kinderen die wat minder kansen gekregen hebben, extra willen bevoordelen en begiftigen. Het wettelijk kader waarvan men kan afwijken, blijft behouden. De overige 70 % legt geen testament neer, omdat het niet de moeite loont of omdat men vertrouwt op de vigerende wettelijke devolutieve regeling, waarnaar collega Goffin daarstraks verwezen heeft. Dat basisvertrouwen wilden wij, toen wij begonnen te werken rond het erfrecht in het Parlement, niet schenden.

Vandaar dat het ook nodig was bij onze discussies aansluiting te vinden bij de actualiteit. Er is daarstraks al naar verwezen dat in het napoleontisch recht, dat de grondslag vormt van ons recht, de familiale structuur, die door de tijden ongewijzigd bleef, en het onroerend vermogen belangrijk waren. Vandaag zien wij veel meer verschillende familiale structuren. Bovendien is het roerend vermogen, bijvoorbeeld een effectenportefeuille, vaak even belangrijk als het onroerend vermogen. Dat alles onderstreept het belang van de hervorming.

Zoals vermeld in het regeerakkoord, willen we een grotere vrijheid geven, maar tegelijkertijd willen we de familiale solidariteit niet loslaten. Dat kwam niet alleen tot uiting in de bespreking, maar heeft ook zijn weerslag gekregen in het erfrecht.

Ik zal niet alle grote krachtlijnen overlopen, hoewel ik ze allemaal genoteerd had.

Er zijn de meer sexy gedeelten, waarover de media al hebben gecommuniceerd, onder andere het feit dat het vast beschikbaar deel groter wordt. Daartegenover staat de discussie dat maar de helft van de nalatenschap verdeeld kan worden over de kinderen. Ook vandaag kan men een ongelijkheid zien tussen gezinnen met één kind, dat de helft krijgt, en gezinnen met drie, vier of meer kinderen, waarbij drie vierde van de nalatenschap over de kinderen verdeeld moet worden.

Het klopt dat men door het vergroten van het beschikbare deel meer ruimte creëert. Wij hebben met onze partij studiedagen gewijd aan een globale hervorming waarin dat element meegenomen werd. Wij hebben ons toen gebogen over de vraag of en hoe wij een regeling konden uitwerken voor nieuw samengestelde gezinnen en erflaters die een kind met een beperking iets extra wensen te geven. Onzes inziens bestaat de meest eenvoudige en meest rechtszekere formule erin om het beschikbare deel te vergroten, zodat de erflater in alle vrijheid zijn nalatenschap kan regelen.

Tegelijkertijd willen wij het behoud van de reserve voor de langstlevende partner. Het betekent dat de helft van de nalatenschap en minstens de helft van de gezinswoning gereserveerd zijn voor de langstlevende partner, indien er kinderen zijn. De reserve wordt afgeschaft voor ascendenten, maar er komt wel een onderhoudsplicht.

Een ander groot hoofdstuk, dat de media heeft gehaald, gaat over de fameuze erfovereenkomsten. Daarbij rijst de vraag of men op voorhand kan verzaken aan zijn reserve. Wij hebben vooral de klemtoon willen leggen op de waarborgen. Daarstraks heeft ook collega Smeyers daarnaar verwezen.

Wij moeten alleszins blijven herhalen dat de betrokkenen zich moeten kunnen informeren. Wij leggen een grote verantwoordelijkheid bij de notarissen. Zij hebben de verantwoordelijkheid de mensen goed te informeren. Dat hoeft niet noodzakelijk extra kosten te betekenen. Ik vind het immers belangrijk dat elkeen weet dat hij of zij mogelijk aan rechten verzaakt. Bovendien weet men niet altijd wat de toekomst brengt.

Voorts moet er voor ons een subjectief evenwicht zijn tussen alle kinderen en erfgenamen, die mee betrokken moeten worden bij de opmaak van de erfovereenkomst. Het is perfect mogelijk om aan het ene kind meer te geven dan aan het andere, omdat bijvoorbeeld het ene kind andere mogelijkheden heeft dan het andere. Die waarborgen en die subjectiviteit kunnen meegenomen worden. Tegelijkertijd heeft de erflater een gerust gemoed, omdat hij of zij weet dat zijn of haar kinderen geen ruzie over de erfenis zullen maken, aangezien die goed verdeeld is. Er rust dan ook een grote verantwoordelijkheid op de notarissen, van wie wij hopen dat zij die verantwoordelijkheid zo goed mogelijk ter harte nemen.

Zeker zo belangrijk zijn de schenkingen in natura, die een waardering naar waarde krijgen. De collega’s hebben dat ook al besproken. Mevrouw Smeyers gaf het voorbeeld van een schenking van een woning ter waarde van 200 000 euro, terwijl ik in mijn voorbeelden altijd een woning van 300 000 euro gebruik, maar ik kom uit een andere gemeente. Op het moment van het overlijden kan men met een verschillende waardering te maken hebben en dat ervaren erfgenamen als oneerlijk. Dat verklaart het belang van de waardering van schenkingen in natura, en dan heb ik het ook over effecten in aandelen en vreemde valuta bijvoorbeeld. Heel lang hebben wij daarover gepalaverd en gediscussieerd en vaak waren die discussies heel technisch. Ik maak trouwens van de gelegenheid gebruik om iedereen die dat op een pedagogische manier heeft toegelicht, te bedanken. In dat verband werd bepaald hoe een en ander in de toekomst moet worden gewaardeerd, inclusief de indexering.

Daarnaast bevat het wetsvoorstel nog veel andere belangrijke bepalingen, zoals de verdeling van de reserve van de kinderen en van de langstlevende, waarbij maximaal geprobeerd wordt om de reserve van de langstlevende met het beschikbaar deel te laten samenvallen. Het principe dat ouders hun kinderen gelijk willen behandelen, wordt herbevestigd. De schenkingen aan andere erfgenamen vallen buiten het erfdeel, als de erflater die andere erfgenamen specifiek wil bevoordelen en die schenkingen geen deel wilt laten uitmaken van het pakket dat hij of zij globaal wenst te verdelen. Schenkingen kunnen dankzij onderhavige bepalingen via de kinderen ook al aan kleinkinderen toegekend worden en een gedeelte van een komende erfenis kan doorgegeven worden.

Ten slotte vermeld ik nog de uitgebreide overgangsregeling, zodat rekening gehouden kan worden met wat mensen vóór de goedkeuring van de nieuwe wettelijke bepalingen wilden.

We hebben veel vergaderd over dit erfrecht. Ik geef eerlijk toe dat ik het eigenlijk ook leuk vond om inhoudelijk te kunnen doordenken en te kunnen debatteren. Dat hebben we ook in de commissie kunnen doen. Ook in de commissie voor de Justitie kan een inhoudelijke discussie gevoerd worden.

Erfrecht is één ding, successierechten zijn iets anders. Ik vind het belangrijk dat we dat onderscheid blijven maken. Voor onze collega’s in de verschillende Gewesten is het ook belangrijk dat zij rekening houden met de hervorming zoals die hier vandaag gebeurd is. Ik weet dat de Gewesten en het Vlaams Gewest schenkingsrechten en successierechten verschillend benaderen. Dat heeft tot gevolg dat mensen niet zozeer rekening houden met de wijze waarop het erfrecht in elkaar zit, maar wel bekijken hoe ze optimaal kunnen werken met hun schenkings- of successierechten. Daardoor gebeuren er al vaak schenkingen op voorhand om achteraf successie te vermijden. Dit is een oproep aan onze collega’s van de Gewesten om onze juridische begripsvorming mee te nemen.

Mijnheer de minister, ik denk dat we een belangrijke mijlpaal bereikt hebben, maar er komen er nog. Tegelijkertijd wil ik de collega’s ook sensibiliseren. We hebben namelijk geprobeerd om voor een deel het huwelijksvermogen uit het erfrecht te halen, in het achterhoofd houdend dat we dit pakket meenemen om er een nieuwe hervorming mee te kunnen verwezenlijken.

Een derde uitdaging ligt in de vaststelling dat er vandaag evenveel wettelijke samenwoningen zijn als huwelijken. Er zijn ook veel mensen die langdurig feitelijk samenwonen. Voor mij is het belangrijk dat we ons ook daarover buigen om te zien op welke manier daarover een defaultregeling kan gemaakt worden, zodat er ook andere rechten aan kunnen gegeven worden.

Dit gebeurt op basis van solidariteit en vanuit de vaststelling dat heel wat mensen wettelijk samenwonen, niet omdat ze tegen het huwelijk zijn, maar omdat het een start is waarop geen vervolg meer komt.

Ik sluit af zoals de collega’s, met jullie te bedanken.

Ik dank u ook, mijnheer de minister. Door de manier waarop u de vergaderingen geleid hebt, en u bent ook een beetje een doordrijver, bent u erin geslaagd om dit geheel mee te stroomlijnen, op basis van heel veel werk dat ook reeds gebeurd was in de vorige legislatuur. Er was de inbreng van velen, onder andere vanuit het notariaat en de advocatuur. Wij mogen toch nog zeggen dat die mee aan tafel zaten? Verschillende groepen hebben hun ervaring mee ingebracht en hebben ook hun techniciteit mee ingebracht.

Ik wil nog enkele mensen speciaal bedanken – ze zitten vlak voor mij in de tribune. Ze doen mij een beetje denken aan – een vrouwelijke dan – Statler en Waldorf uit de Muppets Show. Wij kwamen niet altijd overeen in het verleden, en nu nog niet altijd. Ik wil u danken voor het geduld, de creativiteit en het didactisch vermogen, waarin u toonaangevend was, samen met de collega’s, omdat wij eigenlijk toch wel een leuke ervaring samen hebben kunnen maken. Ik hoop dat de volgende hervormingen op dezelfde manier kunnen gebeuren.

Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, tijdens de commissievergadering werden door de meerderheid een aantal personen opgesomd die dat ongetwijfeld verdienen. Ik zou daaraan vandaag graag een naam toevoegen vanuit mijn fractie, namelijk die van voormalig sp.a-senator Guy Swennen.

Met voorliggend voorstel lijkt immers, althans voorlopig, een eindpunt in zicht met betrekking tot een maatschappelijk debat dat ongeveer tien jaar geleden door collega’s in de Senaat, waaronder de gewaardeerde ex-collega Swennen, op de agenda werd gezet.

De problematiek van de zogenaamde vechterfenissen behoefde toen een oplossing. Stelselmatig werden niet minder dan veertien wetsvoorstellen ingediend met elke keer hetzelfde doel: het vermijden van vechterfenissen via een modernisering van het actuele erfrecht. Enkele van die voorstellen zijn toen ook wet geworden. Er was bijvoorbeeld de introductie van het concept “onwaardigheid om te erven”, een voorstel dat collega Swennen toen indiende samen met mevrouw Martine Taelman, en er was de waardering van het vruchtgebruik bij omzetting.

Andere wetsvoorstellen bevatten toen reeds de uitgangspunten die nu opnieuw ter discussie lagen in onze commissie, zoals het vergroten van de beschikkingsvrijheid in hoofde van de erflater, door het afschaffen van de reserve in hoofde van de ascendenten en de mogelijkheid tot het terugbrengen van de reserve voor de kinderen tot de helft ongeacht het aantal kinderen. Er was ook de gelijkschakeling van de waardebepaling inzake schenkingen van onroerende dan wel roerende goederen. Voorts was er het overstappen van de inbreng en inkorting in natura naar inbreng en inkorting in waarde. Tot slot werden de kiemen gelegd voor het verruimen van de erfenissprong en het mogelijk maken van erfovereenkomsten, zodat er ook aandacht komt voor nieuwe gezinsvormen en de kinderen die daaruit voortkomen.

Vervolgens zijn deze voorstellen samen met andere gebundeld in wat wij het wetsontwerp Casman durven noemen, dat evenwel niet tot een bespreking in de Senaat leidde. Wij erkennen graag de verdienste van collega Van Cauter om deze lezenswaardige tekst onmiddellijk opnieuw in te dienen en op de agenda te zetten, met het voorliggende voorstel als resultaat.

Wat is nu onze bedoeling?

Ten eerste, na ruim tweehonderd jaar is een hervorming van het erfrecht zeker op zijn plaats.

Ten tweede, de uitgangspunten die wij in het verleden gehuldigd hebben, bleven behouden, al is hier en daar de marsrichting wel wat gewijzigd.

Ten derde, wij betreuren evenwel het uitgebreide wettelijk verankeren van de onderhoudsplicht ten laste van een erflater zonder kinderen ten behoeve van behoeftige ouders. Wat oneerbiedig kunnen we dat als een soort van rusthuisfactuurreserve omschrijven. Het artikel roept vragen op, bijvoorbeeld of het nog mogelijk is deze onderhoudsplicht te betwisten, en wat de consequentie ervan is ten opzichte van de andere mogelijke onderhoudsplichtigen.

Ten vierde, wij verwelkomen een zeer uitgebreid advies van de Raad van State, dat meermaals wees op de mogelijke ongelijkheden, en stellen vast dat die kritische bedenkingen grotendeels opgevangen worden door een ruim pakket aan amendementen.

Ten vijfde, enigszins tot onze verbazing hebben wij in de hoorzittingen een soort schisma gehoord tussen de Nederlandstalige en de Franstalige professoren, waarbij die laatsten heel sterk de mogelijk sterke scheeftrekking tussen kinderen in de verf zetten door de grotere beschikkingsvrijheid in hoofde van de erflater, wat bijgevolg één kind ten nadele van de andere kinderen kan bevoordelen. Die mogelijkheid kan inderdaad niet worden uitgesloten. Daartegenover moet wel worden gesteld dat die mogelijkheid ook nu bestaat en dat de vraag tot meer vrijheid specifiek berust op het verbreden van de mogelijkheid om alle kinderen maximaal gelijk te schakelen en tegemoet te komen aan de realiteit van vele nieuw samengestelde gezinnen.

Als conclusie kunnen wij stellen dat ondanks enkele minpunten, wij dit voorstel tot modernisering van het erfrecht zullen steunen, bij wijze van hulde aan de verdiensten van de werkzaamheden van de senatoren in de vorige legislaturen, in het bijzonder van onze collega Guy Swennen.

De reikwijdte van dit modern erfrecht zal de komende maanden en jaren blijken. Het komt er uiteraard ook op aan om hieromtrent een zeer duidelijke informatiecampagne op te starten, zodat iedereen weet wat de nieuwe mogelijkheden zijn in de toekomst.

Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, nous sommes tous, je pense, d'accord pour reconnaître le haut travail intellectuel réalisé par le groupe de travail auquel vous avez très souvent participé – d'après les échos que nous en avons eu, ce que Mme Casman ici présente ne démentira certainement pas. Vous avez témoigné de votre intérêt pour cette proposition de loi qui n'a finalement que le titre de "proposition", mais qui est pratiquement un projet du gouvernement, ce que nous avons connu en d'autres matières.

Nous avions fait le même travail, madame Becq, souvenez-vous, pour la création du tribunal de la famille et de la jeunesse mais dans des circonstances politiques différentes puisque nous n'avions qu'un gouvernement qui n'était pas de plein exercice à l'époque, ce qui n'est pas le cas à présent.

La discussion en commission fut franche et ouverte. Objectivement, il nous faut reconnaître que notre droit successoral avait certainement besoin d'être nettoyé et réécrit pour être plus compréhensible, objectifs louables.

Vous savez pourtant, monsieur le ministre et chers collègues de la majorité, que si j'ai pu vous rejoindre sur un certain nombre de points dans l'appréciation globale et, in fine, dans l'ensemble du texte, c'est une opposition à votre réforme que j'ai manifestée et que mon groupe manifestera encore au moment du vote, demain.

Je m'expliquerai sur ces raisons qui nous poussent à ne pas considérer que votre réforme est suffisamment aboutie et proportionnée prenant en compte les intérêts des uns et des autres en matière successorale.

Avant cela, monsieur le ministre, j'exprimerai un regret quant à la méthode. Je l'ai dit en commission: nous savons que vous travaillez, probablement, avec les mêmes experts et groupes de travail sur la réforme des régimes matrimoniaux. Malheureusement, cette dernière ne nous a pas été présentée et nous n'en connaissons pas, nous membres de l'opposition, ni le premier ni le dernier mot. Nous ne savons dès lors pas dans quelle direction elle part.

Or chacun sait qu'en matière successorale, avant d'envisager les problèmes de succession à l'occasion du décès d'une personne mariée, la première question qui va se poser – et la réponse qui y sera apportée est d'importance – est de liquider le régime matrimonial avant d'aborder les questions successorales. Ici, on nous propose d'aborder une réforme des droits de succession alors que nous ne savons rien du contenu de la réforme des régimes matrimoniaux.

Comme je l'avais suggéré, il eut fallu travailler sur l'ensemble des textes. Et à défaut de pouvoir le faire, nous aurions dû faire l'inverse et travailler sur les régimes matrimoniaux d'abord, et ensuite, travailler sur la réforme des droits de succession. Ceci aggrave d'ailleurs l'inquiétude qui est la nôtre dans le cadre de l'examen de cette proposition de loi.

Monsieur le ministre, chers collègues, j'ai déjà dit tout le bien que je pense de l'introduction, parmi d'autres mesures de réforme, de la possibilité pour les familles de convenir désormais d'un pacte successoral.

À l'université, on nous apprenait que le pacte sur succession future était interdit dans notre droit. Aujourd'hui, on va pouvoir le faire. C'est effectivement une bonne chose que des familles puissent se réunir autour de la table de leur conseiller, de leur notaire, programmer ensemble les différents aspects d'une succession à venir en se parlant, en se concertant, en expliquant peut-être pourquoi l'un des membres de la famille ou de la fratrie est avantagé par rapport à un autre ou qu'un avantage accordé s'explique pour l'une ou l'autre raison qui peut mener à un accord.

Néanmoins, j'ai dit que votre texte ne précisait pas suffisamment que des situations comme celles-là peuvent aussi être génératrices de difficultés ou de déséquilibres. Nous savons tous que, dans une famille, celui qui est appelé à régler sa succession, le pater ou la mater familias aurait-on dit dans un autre temps, peut avoir une influence considérable et par son autorité naturelle ou autre en imposer à ses héritiers. On peut imaginer aussi que, parmi les héritiers de la famille, l'un ou l'autre ait un ascendant sur ses frères et sœurs, par exemple, et que l'équilibre ne soit pas toujours nécessairement atteint ou acquis. Ce faisant, des protections étaient peut-être nécessaires, protections qu'il aurait fallu davantage prévoir dans votre texte.

Il est néanmoins évident que nous faisons une bonne progression en acceptant ces pactes sur succession à aménager ou sur succession future.

Pour ce qui est de la succession en général, les observations que j'ai formulées par rapport au texte sont que, si celui-ci est certes un travail important d'un point de vue intellectuel et juridique, on ne peut pas nier que c'est aussi un travail politique. Derrière les choix posés par la majorité, il y a de vrais choix politiques. J'y reviendrai.

Précisons d'abord ce qu'est succéder. C'est important de se le rappeler. Le délégué général aux droits de l'enfant nous l'indiquait dans la note qu'il a remise aux membres de la commission: "C'est en raison de sa filiation qu'un enfant devient héritier. La succession vient ainsi garantir symboliquement la pérennité du lien de filiation au-delà de la mort. La succession vient jouer l'acte de reconnaissance. Si cette succession est déséquilibrée, elle peut être profondément troublante pour un enfant."

C'est la base, la question qu'il faut que nous ayons à l'esprit lorsque nous discutons de l'aménagement de notre droit successoral. J'ai eu l'occasion de demander, en commission, si le travail du législateur de 1804 était à ce point désuet qu'il fallait le balayer. À l'époque, les règles de notre droit successoral ont veillé à présenter une égalité entre les successibles. Je vous rappelle, chers collègues, que nous venions d'une situation où, très souvent, n'héritaient que les fils et pas les filles, et la plupart du temps, le premier-né au détriment des cadets. Le législateur a considéré qu'il fallait établir un équilibre par rapport à ces disproportions. Pour moi, cette réforme était un progrès, qui a permis de garantir cet équilibre.

Aujourd'hui, on sent bien que la volonté qui a présidé à l'élaboration de ce texte et la philosophie poursuivie par ses auteurs sont de consacrer plutôt une vision que j'ai qualifiée de "très libérale" des choses, en ce sens qu'ils partent du principe que c'est l'autonomie de la volonté du testateur qui doit être privilégiée et que c'est à lui qu'il faut offrir les opportunités de régler sa succession en fonction de ce qu'il estime devoir faire. Peu importe à la limite les enfants qu'il a pu avoir d'un premier lit, ceux qu'il a pu avoir d'un autre, des conjoints qui ont pu se succéder.

Plusieurs intervenants se sont appuyés cet après-midi sur une étude de la Fondation Roi Baudouin, dont nous avons entendu des collaborateurs en commission. Certains d'entre vous oublient, lorsqu'ils la citent, que si cette étude considère qu'il importe de privilégier l'autonomie de la volonté, elle estime aussi qu'il règne une certaine ambivalence chez les personnes interrogées. Toutes disent assurément qu'elles veulent être libres, mais si on leur demande de se mettre à la place des enfants ou du conjoint survivant, leur réponse consiste à invoquer le besoin de protection, lequel n'est donc pas définitivement écarté.

Oui, nous voyons bien que la difficulté qui se pose dans l'élaboration d'un texte tel que celui-ci est de trouver un équilibre entre la notion de l'autonomie de la volonté – qui est parfaitement acceptable et défendable – et la nécessaire solidarité familiale lorsque l'on évoque des questions de partage successoral d'un patrimoine.

Mon sentiment, partagé par mon groupe, est que le choix d'une valorisation de la liberté individuelle d'organiser sa succession vient, pour une bonne part, déconstruire fondamentalement notre droit successoral. Non pas qu'il ne fallût point le moderniser, monsieur le ministre, chers collègues. Comme je l'ai indiqué à plusieurs reprises, il importait le faire. Au demeurant, l'un des objectifs positifs de cette réforme consiste en cette modernisation et en une plus grande lisibilité.

Mais l'augmentation importante de la quotité disponible qui n'est plus modulée mais qui est fixée d'office à la moitié de la masse successorale, et ce quel que soit le nombre d'enfants dans la famille, la disparition de la modulation de la réserve héréditaire en fonction du nombre d'enfants et la transformation de la réserve en valeur et non plus en nature sont autant de points qui nous posent problème.

Les nouveaux équilibres, peut-on lire dans la motivation de la proposition de loi, sont à trouver en préservant les intérêts de chacun. Je pense qu'on n'y arrive pas, sauf dans un cas: lorsqu'il n'y a qu'un seul enfant. S'il n'y a qu'un seul enfant, l'intérêt de celui qui organise sa succession, celui du partenaire survivant et celui de l'enfant unique paraissent effectivement acceptables, proportionnés. Part contre, dès qu'il y a deux ou trois enfants voire plus, le déséquilibre est important et est pour nous inacceptable. Suite au déséquilibre qu'on va créer entre des héritiers potentiels, loin de diminuer, les conflits intrafamiliaux voire les conflits portés devant la justice n'iront pas en diminuant, au contraire.

Je ne suis pas le seul à parler de cette manière. Le Conseil d'État, dans l'avis qu'il nous a remis, disait ceci, je cite: "Tenu compte de ce qu'une modulation de la réserve en fonction du nombre d'enfants laisserait intacte dans une grande mesure la possibilité pour le disposant de favoriser le cas échéant tout bénéficiaire d'une libéralité, ce qui paraît correspondre à l'objectif généralement suivi par la proposition, nous ne pouvons toutefois pas opposer liberté et solidarité familiales mais arriver à un système qui permet à chacun d'être respecté." Le Conseil d'État doute de ce que cet équilibre ait été trouvé.

Les enfants, dans le système que vous nous proposez, seront moins protégés.

Ils seront moins protégés surtout s’ils sont deux, trois ou quatre parce que la fixation de la quotité disponible à la moitié, quel que soit le nombre d’enfants, va créer des difficultés. Il est quand même paradoxal, à l’époque où nous vivons, d’introduire une notion telle que celle-là et ce déséquilibre au moment où la création d’un lien de filiation à l’égard d’un enfant relève aujourd’hui davantage de la volonté et de la responsabilité personnelle de chacun que de la biologie.

Lorsqu’on décide aujourd’hui d’être parent, quelle qu'en soit la manière d’ailleurs, il est cohérent que ce parent en assume la responsabilité. Ici, je suis désolé de le dire, mais s’il y a plusieurs enfants, on va exactement dans le sens inverse. Si on a décidé d’avoir plusieurs enfants, surtout avec des partenaires différents, l’engagement ne sera pas le même que si on n’avait qu’un seul enfant et les conséquences en matière de droit successoral vont être gravement inéquitables.

Comme je le disais déjà tout à l’heure, des recours seront nécessairement et immanquablement introduits contre cette réforme ou contre les applications de cette réforme. Plus les enfants seront nombreux, moins ils seront jugés dignes d’intérêt et de reconnaissance par le législateur. On prend le contre-pied du législateur révolutionnaire dont je vous parlais tout à l’heure.

Je reviens à ce que disait le Conseil d’État dans son avis, quand il s’interroge sur la question de savoir si la fixation d’une réserve établie forfaitairement, uniformément à la moitié du patrimoine du défunt, indépendamment du nombre des héritiers réservataires, est compatible avec les principes d’égalité et de non-discrimination. Nous savons bien que quand le Conseil d’État pointe ce genre de situation, c’est que, manifestement, la réponse est dans la question qu’il formule ou, en tout cas, que c’est une porte ouverte pour que la Cour constitutionnelle soit invitée, le cas échéant sur base d’un recours, à se poser la question.

Le Conseil d’État conclut sur cette question en disant: "Bien sûr, le législateur dispose d’une importante marge d’appréciation mais il doit être relevé que s’établit ainsi entre les enfants de familles différentes un système de protection différent qui aboutit à privilégier les enfants uniques."

Je ne disais pas autre chose quand je vous disais que la réforme sera acceptable quand il s'agira d'enfants uniques mais totalement déséquilibrée lorsqu'il y aura plusieurs enfants.

À l'instar du Conseil d'État, avocats.be a pointé deux sources principales de conflits familiaux: celui qui peut exister entre le dernier partenaire et les enfants issus d'autres unions et l'inégalité entre les enfants d'une même fratrie. Dans son avis, avocats.be conclut que cette législation, même si elle présente des avancées tout à fait positives, sera à l'origine de conflits nombreux et profonds.

Si un déséquilibre est installé entre les enfants, il y aura aussi un déséquilibre entre les enfants et le conjoint survivant. Telle est peut-être aussi la plus grande faiblesse de votre réforme.

Les droits successoraux entre les enfants et les conjoints survivants peuvent être très déséquilibrés, surtout si les enfants ne sont pas ceux du conjoint survivant. À l'heure actuelle, on a déjà un cumul des avantages matrimoniaux et des droits successoraux du conjoint survivant. Mais la proposition de loi que nous nous apprêtons à voter va plus loin. Elle décide de l'augmentation de la quotité disponible. Monsieur le ministre, je dis cela sans savoir ce que nous réservera la réforme des régimes matrimoniaux. Le conjoint survivant pourra recueillir la moitié de la succession en pleine propriété avec la nouvelle quotité augmentée de l'usufruit successoral sur l'autre moitié de la succession. C'est en ce point que le déséquilibre devient impressionnant. Sans compter la réserve qui est maintenant en valeur – on en a aussi beaucoup parlé durant les travaux de la commission. Le conjoint survivant peut en réalité hériter de tout, sous réserve qu'il compense en argent, même si le défunt avait des enfants d'une précédente union.

En termes de proportionnalité, je pense que cette situation n'est pas acceptable.

Quand on privilégie le principe de la liberté individuelle, de l'autonomie de la volonté par rapport aux héritiers et aux enfants héritiers et qu'on met en avant le lien pouvant exister entre le de cujus et le partenaire survivant, on fait le choix de mettre en avant un lien qui, par essence, est susceptible d'évoluer, voire de disparaître – on connaît les relations conjugales –, alors que le lien de filiation est intangible.

Ce n’est pas le cas pour les liens conjugaux et pourtant, on nous propose ici de favoriser un lien qui est moins intangible que celui de la filiation, en arrivant parfois à vider cette notion de tout sens, en tout cas aux yeux du droit successoral.

Pour avoir une idée précise de ce que cela peut entraîner dans la réalité, la valeur de l’usufruit étant calculée sur base de tables, si on prend la situation d’un père qui décède, dont le conjoint a 40 ans, et qui a la possibilité d’attribuer à son conjoint la moitié de la succession (50 %) plus 62 % de 50 %, on arrive à 80 % de disponible.

S’il a deux enfants, chacun d’eux ne recevra plus que 9,5 % de la succession. Cela veut dire que par rapport au conjoint survivant, qui n’est pas nécessairement le parent des enfants et qui n’a peut-être vécu que peu de temps avec le de cujus, ils recevront neuf fois moins que le conjoint.

S’il a trois enfants, et si on va au bout des opportunités offertes par la loi – la loi offre des disponibilités que l’on n’est pas obligé de suivre et on adapte sa succession comme on le souhaite –, ils recevront douze fois moins que le conjoint survivant. S’il a quatre enfants, ce sera dix-sept fois moins. On peut poursuivre avec les exemples en fonction de l’âge du conjoint survivant et du nombre d’enfants.

Tout cela pour vous dire que le déséquilibre entre les parts respectives du conjoint et de chaque enfant pourrait devenir impressionnant, pour autant qu’on utilise toutes les opportunités offertes par la nouvelle législation.

Monsieur le ministre, troisième point. Nous en avons déjà parlé, vous y avez déjà répondu et je ne vais donc pas trop m’y étendre. Il concerne un choix moins politique mais plus technique ou plus philosophique: la transformation de la réserve en nature en une réserve en valeur. Par définition, la réserve est la part réservée à l’héritier, à l’hérédité au sens large.

On le disait tout à l'heure, "succéder" c'est prendre la place de quelqu'un à son décès, entrer à sa place dans l'exercice de ses droits et obligations, ce qui a du sens, si on succède en nature et si on a une réserve en nature. Si la nature n'est plus exprimée qu'en valeur, on ne parlera plus d'héritier mais de créancier. Cela n'a pas la même connotation. C'est en cela que je dis que c'est peut-être un choix plus philosophique, mais nous nous éloignons à nouveau de ce que devrait être le droit successoral bien compris, de manière cohérente et dans l'ensemble qui devrait être le sien. C'est pourquoi je persiste à penser que votre texte propose, finalement, une déconstruction radicale de notre droit de succession et de la signification même de la transmission.

Monsieur le ministre, chers collègues, mon groupe et moi pouvons dire oui à la réforme en ce qui concerne les pactes successoraux devant permettre une plus grande concertation dans les familles, une meilleure programmation successorale réfléchie et acceptée - c'est important -, pour autant qu'un conseil et un accompagnement suffisants soient garantis.

Oui aussi à la réforme qui simplifie et rend les choses plus compréhensibles, quoique pour les profanes, cette matière restera toujours un tantinet plus difficile à comprendre.

Mais, par contre, non à une réforme qui protégera moins les enfants. Vous devez l'avoir compris.

Non à une réforme fractionnée et incomplète qui sera sans doute aggravée par la réforme des régimes matrimoniaux.

Non à une réforme qui fait le choix de favoriser l'individualisme et qui permet de renier en grande partie le seul lien indéfectible de la filiation, en fixant la quotité disponible, quel que soit le nombre d'enfants, à la moitié de la masse successorale, ce qui permet de rendre presque inexistante la part réservataire des enfants s'ils sont plus nombreux que deux.

Non à une réforme qui va dresser plus qu'avant les uns contre les autres les membres d'une même famille, recomposée ou non, en faisant revivre les vieilles rancunes et en permettant d'instituer de grandes inégalités dans les fratries.

Non à une réforme qui favorise de manière totalement déséquilibrée le conjoint survivant, pourtant déjà bien protégé à l'heure actuelle.

Non à une réforme qui vide de sa substance le terme "succéder" pour le remplacer par la notion de "créance"; une réforme qui va sans doute accentuer les conflits plutôt que de les diminuer.

Non à une réforme qui ne trouve pas d'autres solutions pour les couples et les familles recomposées que celles qui existent, en augmentant les possibilités d'injustice.

Chers collègues, nonobstant certaines avancées, globalement, notre vote sur votre proposition sera négatif.

Monsieur le président, je me substitue à M. Maingain, fort pris pour l'instant. J'espère que vous n'y verrez pas d'inconvénient.

Mesdames et messieurs, l'une de nos premières missions en tant que législateur est de mettre le droit en conformité avec l'évolution des mœurs et de la société dans laquelle nous vivons. Notre droit successoral, tel qu'introduit dans le Code civil en 1804, ne répond justement plus à l'évolution de nos modèles familiaux, à l'éclatement de la cellule familiale qui elle-même ne correspond plus du tout à un ensemble gravitant autour du noyau qu'était le pater familias, mais à des réalités très diverses. Le mariage ne constitue plus, fort heureusement, la seule forme d'union possible, faisant place, à ses côtés, aux cohabitations légale et de fait.

Le nombre des familles recomposées augmente également sans cesse. En droit successoral, cette évolution s'observe et met en lumière de nouveaux conflits familiaux à résoudre, durant une période déjà particulièrement douloureuse.

Selon les auteurs de la proposition de loi, on observe un autre phénomène: celui d'une volonté croissante des testateurs de bénéficier d'une plus grande liberté. La présente proposition entend donc trouver de difficiles équilibres entre une plus grande flexibilité des futurs testateurs et la nécessaire protection des héritiers et de la sécurité juridique en ce qui les concerne, tout en consolidant les mécanismes de solidarité.

C'est un équilibre fondamental, mais d'autant plus difficile à atteindre que, pour le testataire, ce qui est juste n'est pas forcément toujours égalitaire, tandis que pour l'héritier, la part d'héritage qui lui est dévolue doit refléter sa place et la qualité de sa relation avec le défunt.

À cet égard, je dois avouer que la proposition de loi comprend certaines avancées positives. Le conjoint survivant ne pourra, par exemple, plus demander le rapport des donations qui sont intervenues avant qu'il ait acquis cette qualité.

Je ne pourrai toutefois soutenir ce texte pour des raisons tenant à la fois à la forme et au fond. Au sujet de la forme, je regrette, comme mes collègues de l'opposition, que l'occasion par le groupe de travail planchant actuellement sur la réforme du droit des régimes matrimoniaux n'ait pas été saisie pour approfondir en même temps la matière des successions, avec laquelle les liens sont évidents.

Il aurait même été plus logique que le texte réformant les régimes matrimoniaux précède la présente proposition. Certes, il nous a été promis que les deux réformes n'entreraient en vigueur que simultanément. L'urgence entourant cette proposition de loi ne se justifie par conséquent plus. Annoncer cette entrée en vigueur simultanée revient en effet à avouer que l'on aurait pu, en réalité, prendre le temps d'approfondir plus sérieusement la question des équilibres que je viens d'évoquer. C'est regrettable.

Il en ressort que soit des incohérences s'observeront, soit des points fondamentaux manqueront dans cette double réforme, comme le statut de l'enfant adopté, pour ne citer que lui. Je rejoins donc le Conseil d'État lorsqu'il confirme que "le régime applicable aux successions et aux libéralités ne peut être dissocié de la législation relative aux régimes matrimoniaux." Le Conseil d'État a d'ailleurs posé la question de savoir s'il n'aurait pas été opportun de conduire une réforme conjointe de ces deux aspects de droit matrimonial des familles.

Pour en venir au fond, les avis d'experts entendus en commission ont – je dois le dire – été assez contrastés sur certains points. Il ne fait toutefois nul doute que ce contraste s'explique par un choix plus idéologique et politique que purement pragmatique, comme les auteurs de la proposition de loi ont voulu nous la présenter. Deux points posent en effet fondamentalement question. Le premier concerne la diminution de la réserve des enfants à la moitié du patrimoine du défaut, indépendamment du nombre d'enfants, autrement dit d'héritiers réservataires.

Comme l'ont souligné plusieurs professeurs, parmi lesquels les professeurs Renchon et Van Gysel, mais aussi le Conseil d'État dans son avis du 20 avril dernier, cette réduction est problématique au regard des principes d'égalité et de non-discrimination, consacrés aux articles 10 et 11 de notre Constitution, puisqu'elle avantagerait considérablement les enfants uniques. La réserve des enfants uniques atteindra en effet le double de ce dont bénéficieront des enfants formant une fratrie à deux enfants et le triple dans le cas de fratries à trois enfants.

Certes, il existe une inégalité naturelle en matière de succession entre les enfants uniques et les enfants d'une fratrie plus ou moins importante, mais cette inégalité est considérablement renforcée par la proposition, inégalité qu'il convenait plutôt d'atténuer.

Les enfants sont en outre totalement désavantagés par rapport au dernier partenaire qui devient ainsi l'héritier classique et ce, dans une conception anglo-saxonne de la cellule familiale, comme nous l'a expliqué le Pr Van Gysel. Il en ressort que les liens horizontaux du défunt avec son dernier conjoint l'emportent sur les liens verticaux du défunt avec ses enfants, en particulier s'ils sont issus d'une précédente union.

Cette situation nous semble injuste non seulement au regard de l'importance de l'intérêt de l'enfant et du lien de la filiation, lien intangible et permanent par définition, mais également au regard des droits successoraux complémentaires auxquels a droit le conjoint survivant, c'est-à-dire l'attribution préférentielle du logement familial et le droit de veto sur la conversion de l'usufruit sur les biens préférentiels. On accepterait ainsi de considérer que l'attachement psychologique et légitime du conjoint survivant à certains biens serait supérieur à celui des enfants. Je ne peux le concevoir, notamment au regard de l'objectif poursuivi par la proposition, à savoir la conciliation des intérêts de toutes les parties concernées.

De manière plus pragmatique, la limitation de la réserve à la moitié du patrimoine ne réduira pas les disputes familiales et, par conséquent, les litiges en matière successorale. Que du contraire! Les professeurs Renchon et Van Gysel nous ont d'ailleurs confirmé que la majorité des conflits qui sont portés aujourd'hui devant le tribunal et qui peuvent être très violents, trouvent leur origine soit dans une situation inégalitaire entre les enfants, soit dans une confrontation entre les enfants et un conjoint d'un mariage postérieur. Cette donnée me semble d'importance au regard de la volonté du gouvernement de réduire la charge de travail des tribunaux, en l'occurrence les tribunaux de la famille. Je regrette donc que la proposition n'ait pas été dans le sens d'une modulation de la réserve en fonction du nombre d'enfants.

Le deuxième point concerne la transformation de la réserve en nature en une réserve en valeurs. Celle-ci peut se comprendre de prime abord au regard de l'évolution des mœurs et des facilités qui en découlent; par exemple et principalement pour des immeubles qui sont impossibles à partager en tant que tels entre les différents héritiers réservataires. Cette évolution ne me semble toutefois pas emprunter la bonne voie.

Premièrement, il peut être très mal vécu de percevoir uniquement de l'argent en lieu et place de biens auxquels l'héritier était légitimement attaché. Deuxièmement, la réserve en valeurs obligerait les héritiers réservataires, qui ne se sont pas vu attribuer des biens, à attendre la fin des opérations de liquidation et partage. Enfin, et de manière plus fondamentale, les enfants deviendraient ainsi de simples créanciers d'une somme d'argent.

Comme l'a dit le Conseil d'État, "si l'on peut comprendre la volonté des auteurs de la proposition de loi de privilégier le rapport ou la réduction en valeur, il peut paraître cependant disproportionné au vu des justifications avancées d'exclure définitivement toute possibilité pour le disposant d'imposer à ses héritiers le rapport ou la réduction en nature. Une telle exclusion définitive constitue en effet une importante restriction à l'autonomie du disposant."

Quant aux pactes successoraux, il était temps que l'interdiction de principe des pactes sur successions futures soient assouplie. Ceux-ci permettent à un accord du vivant du futur testateur, ce qui peut aussi aider à partir l'esprit plus tranquille. Il ne faut toutefois pas occulter une autre réalité des familles, à savoir des membres plus influençables ou moins affirmés qui cèderaient plus facilement devant d'éventuelles pressions portant sur la succession future.

Il faut donc s'assurer que chaque partie est certaine et consciente de ce à quoi elle renonce. Le pacte successoral n'est en effet acceptable que s'il est bien compris et librement consenti. Le rôle du notaire est, en cette matière, primordial et je fais confiance à la profession. Mais toute famille n'est pas égale face à l'accès au conseil d'un notaire et à sa bonne compréhension. J'aurais donc souhaité que la proposition prévoie des garanties supplémentaires.

Il ressort d'ailleurs de l'étude "Perceptions et attentes en matière de droit successoral en Belgique" qui nous a été présentée par la Fondation Roi Baudouin, que les Belges attendent des mesures de précaution contre les risques d'abus ou d'influences excessives d'un parent ou des beaux-parents. Selon le ministre, il est tenu compte des inquiétudes des membres au sujet d'influences ou de pressions qui pourraient être exercées en prévoyant de nombreuses formalités.

Pardonnez-moi, mais je ne vois toujours pas en quoi ces formalités permettent d'éviter de telles pressions. Je regrette, en outre, que la proposition ne règle pas l'injustice qui découle de situations où un enfant s'est particulièrement occupé d'un défunt alors en vie, au contraire des autres et qui voit la succession partagée en parts égales. Certes, le partage respecte le principe d'égalité mais nous savons que des différences de traitement peuvent être justifiées sans pour autant constituer une discrimination. Un mécanisme de compensation aurait ainsi, par exemple, pu être proposé. Pour toutes ces raisons, mon groupe ne soutiendra pas cette proposition de loi en ce qu'elle n'opère pas les équilibres promis et nécessaires en la matière.

Je vous remercie.

Mijnheer de voorzitter, ik zou graag, zoals de collega’s hebben gedaan, danken voor de zeer constructieve samenwerking; ook de experten die ons gadeslaan vanuit de galerij, mevrouw Casman en mevrouw Goossens, mevrouw Van Cauter, mevrouw Becq, mevrouw Smeyers, de achtbare leden van de oppositie, wil ik bedanken. Ik denk toch dat wij gekomen zijn tot een tekst die…

M. Goffin, je vous ai oublié, mais c’est parce que je pense toujours à vous! (Hilarité)

Wij hebben dus een maatschappelijk evenwicht bereikt, zoals het regeerakkoord voorschrijft. Dat is toch onze bijbel waaraan wij ons zo goed mogelijk proberen te houden.

Het is een heel ambitieuze bijbel. U weet dat ik hem, wat Justitie betreft, zeker niet heb geschreven, maar de solidariteit en de beschikkingsvrijheid naar een nieuw maatschappelijk aanvaardbaar evenwicht brengen, was hier de doelstelling.

Vandaar dat de reserve voortaan wordt beperkt tot de helft en niet meer tot drie vierde omdat de autonomie van de burger op dit vlak meer marge behoeft.

Je suis toujours étonné de constater qu'on place cette liberté augmentée dans le cadre d'une concurrence entre les enfants et le conjoint survivant.

Soyons clairs, la part disponible peut en tout état de cause également être donnée à un des enfants. Je pense, par exemple, à l'enfant qui a besoin de plus de soins que les autres, comme un enfant handicapé. Pourquoi penser que c'est toujours le conjoint survivant qui en bénéficiera?

(…)

Tout est possible, monsieur Brotcorne. Mais comme vous dites tout le temps non, je dis oui.

De plus, il est important de souligner, monsieur Brotcorne, que nous ne serons jamais d'accord sur la méthodologie. Vous êtes d'un tel perfectionnisme que vous devriez avoir le plan pour améliorer le monde avant de commencer à le réformer. Ce faisant, vous ne réformerez jamais rien.

(….)

J'ai bien entendu votre méthodologie juridique. Mais il s'agit d'un reproche que vous me faites constamment. Et je vous réponds toujours en vous donnant la même réponse car on ne fait rien, si on veut tout faire en même temps.

Cela étant dit, je peux tout à fait apaiser vos craintes concernant le conjoint survivant. Nous n'avons nullement l'intention d'élargir les droits de ce dernier, surtout pas du deuxième conjoint survivant qui, en général, d'un point de vue sociologique, est une femme plus jeune qui s'est mariée avec un homme qui a perdu sa première femme ou qui a divorcé de cette dernière.

Ik meen ook dat het interessant is om duidelijk te maken dat de inbreng en de inkorting in waarde voortaan de regel zijn. Ik meen dat dit een gezonde opvatting is, de enig redelijke en doenbare, ook met de vermogenssituaties die wij vandaag kennen. De waardering op het moment van de eigendomsoverdracht, meestal de schenking, is trouwens het beste moment om van te vertrekken, met een indexering die voor iedereen dezelfde zal zijn.

Madame Caprasse, j'ai bien compris que vous n'aimiez pas trop qu'en termes de pacte sur succession future, comme on l'appelle en général, les formalités ne protègent pas suffisamment les parties. Honnêtement, si la possibilité d'un rendez-vous à deux reprises devant le notaire et l'obligation pour celui-ci d'indiquer qu'il est loisible de se faire assister par un sien confrère ou un autre conseil, tel un avocat, ne suffisent pas, alors aucune disposition ne sera jamais satisfaisante à vos yeux.

En ce sens, j'estime que nous avons bien fait d'étendre la possibilité du pacte successoral, dans la mesure où elle constitue une belle alternative au testament.

Het is juist, mevrouw Becq, dat er heel veel testamenten worden gemaakt, maar ik denk dat veel mensen zich bevrijd zullen voelen door de mogelijkheid om een erfovereenkomst aan te gaan die weloverwogen en goed bedacht is en alle erfgenamen verenigt over een bestaand aantal goederen op dat ogenblik.

Nogmaals mijn dank, mijnheer de voorzitter. Ik wil het graag hierbij laten. Ik wens u een goed verloop van de werkzaamheden vanavond.