Proposition 55K1951

Logo (Chamber of representatives)

Projet de loi relatif aux mesures de police administrative lors d'une situation d'urgence épidémique.

General information

Submitted by
Vivaldi
Submission date
April 27, 2021
Official page
Visit
Status
Adopted
Requirement
Simple
Subjects
epidemic state of emergency parliamentary scrutiny government public health

Voting

Voted to adopt
Groen CD&V Vooruit Ecolo PS | SP Open Vld MR
Voted to reject
LE DéFI N-VA LDD PVDA | PTB VB

Party dissidents

Contact form

Do you have a question or request regarding this proposition? Select the most appropriate option for your request and I will get back to you shortly.








Bot check: Enter the name of any Belgian province in one of the three Belgian languages:

Discussion

July 14, 2021 | Plenary session (Chamber of representatives)

Full source


President Eliane Tillieux

De rapporteurs zijn de dames Depraetere en Gilson, en de heren De Roover en Rigot. Zij verwijzen naar het schriftelijk verslag.

Mijnheer De Roover, kan u de andere microfoon gebruiken?

In coronatijden hebben we altijd de maatregel van social distancing gerespecteerd, in casu vanop de bank.

(De heer De Roover heeft plaatsgenomen aan het spreekgestoelte)


Peter De Roover N-VA

Ik meen dat het spreken vanaf mijn bank de context van de bespreking niet afdoende helpt, maar ik zal me niet bezondigen aan inciviek gedrag in deze.

(De heer De Roover verplaatst zich naar zijn bank)

Mevrouw de voorzitster, ik laat de eer aan andere sprekers om de zaak in te leiden. Ik heb u wel net gevraagd of het oude spreekgestoelte eventueel te koop wordt aangeboden, want dat zou ons de kans bieden thuis te oefenen voor wij hier het debat voeren. Maar ik heb nog geen antwoord gekregen. Ik zal daar morgen een ordemotie over indienen, zodat u daarop kunt reageren, mijnheer De Vriendt.

In alle ernst, goede collega's, hier staat een langverwacht debat op de agenda over een lang verwacht stuk wetgeving dat wij de pandemiewet zullen noemen. Ik kan niet anders dan beginnen met te zeggen dat dit een uitermate droevige dag is voor de parlementaire democratie.

Het is misschien geen toeval dat het vandaag 14 juli is, le quatorze juillet. Ooit is toen de Bastille afgebroken, bestormd. Vandaag wordt er een nieuwe opgericht.

Er wordt een Bastille opgericht waarin het Parlement zal worden opgesloten wanneer een pandemie uitbreekt. Er wordt een Bastille opgericht die symbool zal staan voor het fnuiken van onze parlementaire rechten. Dit is natuurlijk de verkeerde manier om te reageren op een verkeerd beleid van het, technisch en juridisch gezien, ongrondwettelijke beleid dat gevoerd is door deze regering bij het uitvaardigen van allerhande belangrijke en zelfs vrijheidsbeperkende maatregelen.

Dat wij dit ontwerp vandaag nog agenderen, stoort mij op zich niet, het moest er ooit van komen. Goede collega's, ik heb u ook gezegd dat wij de Raad van State zouden blijven bevragen zolang wij hierbij nieuwe en relevante vragen hebben. Het is mijn vaste overtuiging, die ook werd bevestigd door experts, dat dit ook vorige keer nog het geval was, ook al heeft dat wat commotie teweeggebracht bij sommige leden van de meerderheid. Zij vonden ook daar weer, een beetje in de geest van hetgeen collega De Vriendt daarnet probeerde, dat wij overdreven. Het gebruikmaken van parlementaire rechten is blijkbaar verdacht in deze tijden.

Wij hebben dat gedaan, wij hebben dat meermaals gedaan en wij doen dat vandaag inderdaad niet meer. Wij doen dat niet meer, omdat ik de lijn blijf volgen die ik twee weken geleden getrokken heb, namelijk dat wij dit niet als een plat vertragingsmanoeuvre willen gebruiken. De oppositie speelt, mijns inziens, dus haar rol op een correcte manier. Want wij hadden natuurlijk de mogelijkheid om met een of ander gefingeerd amendement toch nog de Raad van State in te schakelen en de zaak over de zomer te tillen, mevrouw de minister. Dat was dan misschien wel een kleine politique-politicienneoverwinning geweest, maar dat interesseert mij, zeker voor dergelijke belangrijke wetgeving, eigenlijk absoluut minder.

Wij gaan het debat dus vandaag voeren, wetende, vermoedende, vrezende dat wij het resultaat kennen. Gelukkig zal de stemming niet plaatsvinden op 14 juli en zal ten minste die symbolische vernedering ons bespaard blijven. Ik denk dat het beter was geweest om er toch nog een zomertje overheen te laten gaan. Misschien wordt het weer nog goed. Misschien kan men dan onder een of andere appelboom, perenboom of olijfboom – bij voorkeur – toch nog eens nadenken over de draagwijdte van hetgeen hier voorligt.

Er is ook geen enkele reden om dit acuut te bespreken. Als dit een acute aangelegenheid was geweest, had de regering immers natuurlijk geen zeven maanden gewacht vooraleer zij een wetsontwerp zou hebben ingediend, dertien maanden na de start van de pandemie. Tijdens de eerste maanden hadden we wel een andere regering. Op 1 oktober is deze regering geïnstalleerd en dan heeft het toch tot 27 april geduurd vooraleer we het door u ingediende ontwerp hebben mogen ontvangen. Dat zijn inderdaad zeven maanden.

Als er vandaag toch nog beslist zou worden om de stemming uit te stellen, wat ik verstandig zou vinden, hoewel ik er geen enkele hoop op heb, zou dat geen enkel probleem scheppen. Waarom niet? Voor alle duidelijkheid, ik vraag dus niet om verder te werken met MB's, uiteraard niet, maar het Parlement is zelfs in reces beschikbaar om u alle bijstand te verlenen om op een correcte en juridisch fatsoenlijke manier de nodige maatregelen te nemen, indien die onverhoopt toch nog nodig zouden zijn met een of andere opflakkering of een nieuwe pandemie. Laten we hopen dat dit theorie blijft.

Mevrouw de minister, u hebt een versnelling toegepast, wat relatief is na vijf maanden, eind februari, met de indiening van een voorontwerp. Dat was ongeveer vijf maanden na de installatie van de regering. Er werd maandenlang langdurig aangedrongen, onder meer door mezelf, hier vanop deze tribune, om iets te doen aan de manier van werken die heel problematisch was. Nadat wij ons wetsvoorstel hebben ingediend, viel er plots een document neer, in eerste lezing goedgekeurd met een aparte aanpak, waarover ik zodadelijk iets zal zeggen. Acuut is de zaak natuurlijk niet. Er ontstaat geen enkel probleem als we deze week niet zouden overgaan tot de stemming. Als we het nu niet doen, doen we het na de zomer. Misschien zou die olijfboom toch geen betere inzichten verschaffen en werken we het vandaag maar af.

Wat was het probleem, dat hier moet worden opgelost? Overigens ik zeg u het u meteen al, mevrouw de minister: u zult, indien het ontwerp wordt goedgekeurd, inderdaad een gigantisch probleem oplossen. Het klopt dat er technisch aan een ernstig probleem een oplossing zal worden verleend. Ik kaart al maanden aan dat de rekbaarheid van de gebruikte civiele wetten van 1963 en 2007 als basis voor de ministeriële besluiten op is en dat u veel te ver bent gegaan in het gebruik van zogenaamde urgentiewetten. Men kan immers moeilijk zeggen dat 13, 12 of 10 maanden nog onder de noemer urgent vallen.

Wanneer ik of andere collega's dat hier zeggen, dan kunt u daarvoor uw neus ophalen, maar deskundigen, zoals rechters, hebben dat gezegd. Ik zal geen namen noemen, maar in onze hoorzittingen hier is heel duidelijk gebleken dat het gebruik van de ministeriële besluiten technisch gesproken voorbij de grondwettelijkheidsgrens viel.

Een grondwetspecialist mailde mij op 16 april: "Mijn belangrijkste kritiek was de kwestie van de MB's. De Raad van State heeft die kritiek nu uitdrukkelijk overgenomen en zegt op die manier impliciet dat de huidige situatie ongrondwettig is". Door het te lange gebruik van die urgentiewetten hebt u een situatie van rechtsonzekerheid gecreëerd. Rechters hebben uitspraken gedaan, die in beroep dan zijn hervormd. De essentie van goede wetgeving of van een goed beleid is natuurlijk dat de burger vrij duidelijk weet of hij of zij al dan niet een bepaalde wetgeving of maatregel moet volgen. Als men dan merkt dat zelfs rechters in eerste aanleg daarover niet eenduidig oordelen, ontstaat er een kakofonie waarin de burger niet meer weet wat hij wel en niet meer mag en of een overtreding een overtreding is dan wel een overtreding van een regel die niet rechtsgeldig is.

Een Kortrijkse correctionele rechtbank heeft daarover op 26 mei behoorlijk harde woorden gesproken. De Kortrijkse rechtbank herhaalt in een uitgebreid gemotiveerd vonnis de kritiek die grondwetspecialisten en oppositieleden al maandenlang uiten, namelijk dat de wettelijke basis voor de coronamaatregelen, de wet civiele veiligheid van 2007, niet volstaat. De rechtbank oordeelt, ten eerste, dat de wet zelf ongrondwettig is, omdat ze aan een minister een te uitgebreide bevoegdheid geeft om vrijheden in te perken. Gewone rechtbanken kunnen geen ongrondwettige wet buiten toepassing laten, maar wel ministeriële besluiten gebaseerd op zo'n wet. De rechtbank stelt dat de bestrijding van de pandemie niet kan vallen onder de maatregelen die de wet civiele veiligheid regelt en die is gemaakt voor acute noodsituaties, zoals ontploffingen. De rechtbank meent ook dat het samenscholingsverbod en andere strafbare gedragingen te slecht gedefinieerd waren om te kunnen toepassen.

U zult opwerpen dat de Raad van State daarover ook uitspraken heeft gedaan, maar de Raad van State - en daarmee zult u het eens zijn - beoordeelt geen ongrondwettigheid.

Hij heeft ook duidelijk herhaald dat hij daar niet bevoegd voor is en daarover geen uitspraken doet. U moet dus opletten, als u blijft verwijzen naar de Raad van State als het ultieme groene licht voor het beleid dat u hebt gevoerd.

De hoorzittingen waren op dat vlak ook heel duidelijk, want in het eerste voorontwerp ging u nog steeds de kant op van het ministeriële besluit. Van dat hele idee is kipkap gemaakt. In hoorzittingen hoort men verschillende klokken luiden, maar ditmaal waren ze eensluidend. De passage ter zake moest worden geschrapt, want werken met een MB is not done. U hebt er gelukkig oor naar gehad en mee besloten dat die beslissing niet kon worden genomen. Eigenlijk is het verrassend dat het idee van de ministeriële besluiten een eerste lezing in de regering heeft overleefd. Het ging immers niet om een snipper papier maar om een lijvig document, waarover in de regering reeds een akkoord over was in eerste lezing. Dat voorontwerp was, om het eufemistisch te zeggen, slordig, en om het exact te zeggen, ongrondwettelijk. Daarom zijn er ook aanpassingen aan gedaan.

Wat het proces zelf betreft, was u er van bij het begin erg trots op dat u een originele manier van werken had gevonden en dat klopt. U hebt een voorontwerp ingediend, waarover hier vervolgens oneindig lange hoorzittingen zijn gehouden. Het verslag telde ongeveer 600 bladzijden. Dat voorontwerp hebt u tezelfdertijd naar de Raad van State gestuurd. Dat is ongebruikelijk, maar in eerste instantie klonk dat idee verfrissend, want het gaf ons de mogelijkheid om al in een vroeg stadium tussenbeide te komen. Dat wij toen ook een eigen voorstel hadden ingediend, is daar niet vreemd aan.

Daarna is het echter misgegaan. Wat oorspronkelijk overkwam als een verfrissend optreden, is vervolgens een techniek gebleken om de normale aanpak te omzeilen. De hoorzittingen gingen immers over een voorontwerp, waarin na de adviezen van de Raad van State en de hoorzittingen, en ik citeer de meerderheid en uzelf "grondige herwerkingen hebben plaatsgevonden". Op bepaalde vlakken gaat het zelfs om aanpassingen die niet voortvloeien uit het advies van de Raad van State. Wij zijn daarover in debat gegaan. U was een andere mening toegedaan. Het was een creatieve lezing van de feiten, maar ze heeft tot gevolg gehad dat de Raad van State het uiteindelijke ingediende ontwerp niet meer heeft kunnen beoordelen.

Dat had tot gevolg dat de meerderheid plots vond dat er geen hoorzittingen meer moesten plaatsvinden en dat we al die nieuwigheden nooit hebben kunnen voorleggen aan deskundigen. Er heeft weliswaar een interessant, bijna wetenschappelijk, colloquium plaatsgevonden voor we de tekst van het ontwerp kenden, met name de hoorzittingen van het voorontwerp. Maar er zijn daarna geen hoorzittingen meer georganiseerd. Dat is toch wel redelijk ongebruikelijk.

We organiseren hier hoorzittingen over elke futiliteit, over elk niemendalletje, met lange lijsten van specialisten en een hele reeks van schriftelijke adviezen, voor van alles en nog wat in allerhande commissies. Er is één stuk wetgeving waarvoor geweigerd werd een hoorzitting te organiseren. Dat is onderhavig ontwerp.

Dus, wat u verkocht hebt als een nieuwigheid, heeft zich vertaald als een inbreuk op normaal, fatsoenlijk wetgevend werk. Wat vinden de deskundigen van de wijzigingen die zijn aangebracht? Ik zou het niet weten. Ze zijn niet meer bevraagd.

De hoorzittingen zijn dus misbruikt om de echte hoorzittingen over de echte tekst van tafel te vegen. Wij zijn de minderheid. Dus heeft de meerderheid de vraag naar hoorzittingen gewoon als irrelevant beschouwd. Il faut le faire, terwijl er toch een uitermate belangrijk werkstuk op tafel ligt.

Dan hebben wij gebruikgemaakt van de mogelijkheden die ons ter beschikking staan. U mag ons daar dankbaar voor zijn. Wij hadden geen meerderheid nodig om een juridisch advies te vragen van de diensten van de Kamer. Ik bedank hen daar ten zeerste voor. Het is niet dat daarmee essentiële, cruciale zaken aan het licht zijn gekomen, maar toch wel een hele reeks storende mankementen, die zelfs door de meerderheid als dusdanig zijn erkend. Men heeft immers amendementen ingediend en wijzigingen aangebracht.

Indien de oppositie haar rol niet had gespeeld, hadden die storende mankementen er nog steeds ingestaan. Dan zouden ze vandaag of morgen met het zweepje als definitieve wetgeving door het Parlement gejaagd zijn. Wat dat betreft, heeft de oppositie voor fundamentele wetsverbeteringen gezorgd, al gaat het niet over de essentie, die ik straks zal behandelen.

Meer mogelijkheden hadden wij niet, behalve dan de adviezen van de Raad van State, die nog twee keer zijn gevraagd. Wij hebben een advies gevraagd over de amendementen van de meerderheid, maar dat waren niet onze amendementen. Het komt mij voor dat de Raad van State een zeker pragmatisme aan de dag heeft gelegd, want men moest eigenlijk tussen de regels lezen om de betekenis van een aantal adviezen ten volle te vatten.

Mevrouw de minister, vanuit het oogpunt van ordentelijk maatschappelijk verkeer en niet vanuit het oogpunt van democratisch fatsoen merk ik op dat de derde macht gelukkig enig pragmatisme aan de dag heeft gelegd. Indien men immers de ongrondwettelijkheid van uw MB's zou bevestigen, zou dat tot een enorme maatschappelijke chaos hebben geleid. Ik denk dat de rechters dat in hun beoordeling ook hebben meegenomen. Ik begrijp dat, want u hebt hen eigenlijk in een situatie gedwongen waarin zij de keuze hadden tussen de ongrondwettelijkheid, die manifest is vast te stellen, en hun maatschappelijke opdracht, die ze ook hebben, om te vermijden dat we in een algemene chaos zouden terechtkomen. Zij hebben gewicht gegeven aan dat tweede argument. Ik wil hun daarvoor geen steen toewerpen. Die hoort eigenlijk in uw kamp terecht te komen.

Als men nog eens overweegt om een vernieuwende aanpak te hanteren, wil ik de regering toch adviseren om dat niet te doen om het normale verloop te verhinderen, dat natuurlijk, evident en voor de hand liggend, sterke hoorzittingen vraagt, voor een definitieve versie hier ter bespreking wordt gelegd.

Wij hebben ook amendementen ingediend. Mevrouw Ingels zal daar later grondiger op ingaan. Ik wil daar toch een aantal zaken uitlichten, waarvan één toch niet onbelangrijk. De andere punten zijn ook niet onbelangrijk, maar veeleer technisch van aard.

Er is nog geen volledig gevolg gegeven aan de technische nota van de diensten, want voor de wijzigingen aan het Sociaal Strafwetboek zou in een overgangsregeling moeten worden voorzien. Zonder overgangsregeling zou het voor de sociale inspecteurs vanaf de inwerkingtreding van de pandemiewet immers niet langer mogelijk zijn om nog bepaalde onderzoekshandelingen met betrekking tot overtredingen van de betrokken ministeriële besluiten die zijn vastgesteld voor de inwerkingtreding van de wet, te stellen. Het komt mij voor dat wij daar nog geen regeling voor hebben gevonden.

Aangezien wij nu het debat voeren en u wellicht zult repliceren dat een en ander bij de interpretatie van de draagwijdte zal worden meegenomen, kunt u zo dadelijk wel oplossingen voorstellen, onder ander met betrekking tot artikel 15.3. Dat artikel vindt de Raad van State namelijk overbodig en kan zijns inziens worden weggelaten. Indien het artikel toch wordt behouden, dan zal tijdens de parlementaire behandeling – nu dus – moeten worden verduidelijkt welke de juridische meerwaarde of de rechtsgevolgen zijn. Het is misschien belangrijk dat dat effectief nog gebeurt.

Wat een technisch probleempje is, hoewel het veel verder gaat dan dat, zijn de toch wel wat wazige bewoordingen in artikel 2. Ik citeer: "epidemische noodsituatie: elke gebeurtenis die een ernstige bedreiging veroorzaakt of kan veroorzaken (…), die een groot aantal personen in België treft of kan treffen en hun gezondheid ernstig aantast of kan aantasten, en die leidt of kan leiden tot een of meerdere van de onderstaande gevolgen (…)". Die terminologie doet toch wel een heel grote grijze zone ontstaan, waardoor het niet zo voor de hand liggend is wanneer wij daadwerkelijk spreken van een epidemische noodsituatie.

Wij hebben uiteraard een probleem met de heel beperkte rol die u toebedeelt aan de deelstaten. Collega Ingels zal ons amendement daaromtrent toelichten. Het advies van de Raad van State was niet prettig, maar wel heel interessant met het oog op toekomstige debatten over de organisatie van de Staat. De Raad van State is daar bijzonder ver in gegaan. De vorige staatshervorming had daar wat losse eindjes gelaten, dus wat dat betreft is dat advies in elk geval heel erg belangrijk voor de toekomst, want u bent natuurlijk ook bezig met institutionele zaken. Wij hebben in ieder geval een amendement betreffende het overleg ingediend waar collega Ingels op zal ingaan.

Collega Matz en anderen verwezen naar de uitvoerings-KB's, in mijn terminologie de dochter-KB's, die maatregelen omvatten die naar de Raad van State gestuurd zullen worden volgens de normale procedure, behalve bij dringende noodzaak. In artikel 4 lezen wij dat er nog altijd de mogelijkheid is om te werken met ministeriële besluiten: "In afwijking van het eerste lid kunnen, in geval van dreigend gevaar, de maatregelen die geen enkel uitstel dulden, worden genomen door de minister bij een in Ministerraad overlegd ministerieel besluit."

De mogelijkheid van een ministerieel besluit komt er dus via een achterpoortje toch weer in. Dan wordt het wel vreemd, er zijn blijkbaar nog koninklijke besluiten die bij dringende noodzaak niet naar de Raad van State moeten. Dan is er nog een andere soort dringende noodzaak, waarbij geen koninklijke besluiten gebruikt hoeven te worden maar ministeriële besluiten. Ook op dat vlak is er een onduidelijkheid over de draagwijdte en over de ruimte die zal verleend worden aan bijvoorbeeld de minister om op eigen houtje op te treden.

Dat is een probleem waarvan ik u en de leden van de meerderheid slechts gedeeltelijk heb kunnen overtuigen. Bij de tweede lezing zei men het probleem wel te zien dat ik aankaartte, maar dat de Raad van State daarvoor geen oplossingen biedt. Wij hebben die wel. Wij zullen daartoe een amendement indienen.

Het klinkt allemaal heel erg technisch, maar het betreft natuurlijk toch wel de vraag wanneer de wetten houdende civiele veiligheid niet meer van toepassing zullen zijn. Volgens de Raad van State – en ik meen dat u dit bevestigd hebt bij de tweede lezing – is dat op het ogenblik dat artikel 2 aan de orde is. De koninklijke besluiten met betrekking tot de pandemie zullen daarentegen pas kunnen genomen worden, nadat conform artikel 3 de epidemische noodsituatie daadwerkelijk is uitgeroepen. Die kan pas worden uitgeroepen, als die pandemie zich voordoet en kan pas uitgeroepen worden, nadat u het Parlement daarover uitgebreid hebt geïnformeerd.

Er is dus een tijdsgat. Ik weet niet hoe groot dat is, maar er is er één, dat staat buiten kijf. De Raad van State merkt immers in een advies op dat na de inwerkingtreding van de ontwerptekst, het niet langer mogelijk zal zijn om ter bestrijding van een epidemische noodsituatie die wordt geregeld door de ontworpen wet, nog een beroep te doen op de wet uit 1963. Verder zegt de Raad van State dat indien de wetgever die afkondiging weigert te bekrachtigen of wanneer de Koning ervan afziet om de epidemische noodsituatie af te kondigen, u of uw opvolgers zich niet meer kunnen beroepen op een van de wetten om besluiten uit te vaardigen houdende de nodige maatregelen van bestuurlijke politie teneinde de gevolgen van de epidemische noodsituatie te voorkomen of te beperken.

In mensentaal, als u die pandemiewet niet activeert, zal de wet houdende civiele veiligheid voor bepaalde maatregelen toch niet meer kunnen gebruikt worden.

Laten wij zeggen dat het misschien juridisch geneuzel is, maar ik denk dat het niet van belang ontbloot is, vooral niet omdat hét moment waarop artikel 2 aan de orde is, niet een moment is vergelijkbaar met een ontploffing.

Men stelt immers pas achteraf vast dat een pandemie heeft plaatsgevonden, terwijl men op dat ogenblik die wetten al niet meer kan gebruiken.

Men heeft gezegd dat we een overlap moeten vermijden, we moeten vermijden dat we tegelijkertijd de pandemiewet en de wetten van 1963 en 2007 kunnen gebruiken. Daarmee ben ik het eens, maar die overlap is nu een onderlap geworden. In plaats van een periode waarin men beide kan gebruiken, denk ik dat er nu een periode ontstaat waarin men geen van beide meer kan gebruiken. Dat klinkt toch als een potentieel voldoende ernstig probleem en ik denk dat het veeleer meerderheidskoppigheid is die u verhindert om onze voorstellen niet ernstig in overweging te nemen en er dat technisch probleem mee op te lossen.

Ik kom bij het veel belangrijkere politieke probleem. Wij spreken hier over een pandemiewet, maar dat is natuurlijk verbloemd taalgebruik. Het gaat over een volmachtenwet. Op één punt gaat het zelfs verder dan een volmachtenwet. In Het Laatste Nieuws las ik op 1 juli in een opiniestuk: "Stevig parlementair debat vooraleer er een avondklok wordt ingevoerd? Met de pandemiewet, die voorligt, is dat nog steeds geen garantie." Dat is een heel vriendelijke formulering, mevrouw de minister. Het is niet zozeer een garantie, maar wel een formeel zeggen dat een en ander niet moet. Dat is de essentie van de wet.

Ik lees in artikel 5 van uw werkstuk dat, nadat het Parlement de regering daarvoor groen licht heeft gegeven, morgen of overmorgen, voor een toekomstige situatie die we nog niet kennen, de volgende maatregelen zullen kunnen worden genomen, en ik zal mij beperken. "Het bepalen van nadere regels of voorwaarden voor de verkoop en/of het gebruik van bepaalde goederen en diensten, de beperking of het verbod daarop." U zult, met de regering, neringdoeners kunnen verbieden om bepaalde zaken te verkopen of aan te bieden.

"Het bepalen van nadere regels of voorwaarden voor samenscholingen, de beperking daarvan of het verbod daarop." U zult in de toekomst dus, zonder dat het Parlement daarin wordt gehoord, samenscholingen kunnen verbieden. "Het bepalen van nadere regels of voorwaarden voor verplaatsingen, de beperking daarvan of op het verbod daarop." U zult, zonder het Parlement daarin nog te kennen, ons en alle burgers een verplaatsingsverbod kunnen opleggen.

U zult natuurlijk zeggen dat dat allemaal binnen een bepaalde context moet. Dat zou er nog aan moeten mankeren. Voor alle duidelijkheid, die context wordt bij een volmachtenwet altijd meegenomen. Dat spreekt voor zich. U hebt in een van uw uiteenzettingen gezegd dat er daarop een rechterlijke toets zal kunnen plaatsvinden, maar ondertussen is het wel al gebeurd. Ondertussen hebt u, met uw regering, wel de vrijheid om zeer verregaande inbreuken en beperkingen door te voeren.

Het moet dan ook niet verbazen dat de Liga voor de Mensenrechten, die wij – ik kijk een beetje in de richting van Groen en Ecolo – als een bevriende organisatie kunnen beschouwen, waar doorgaans heel welwillend naar verwezen wordt, maar de regering wel voor de rechtbank heeft gedaagd, wat toch enigszins gênant is. Na de indiening van de definitieve versie heeft de Liga gevraagd om van het Parlement meer te maken dan louter een toeschouwer aan de zijlijn.

Ik citeer: "Het is de regering, die beslist welke maatregelen er genomen worden om ons te beschermen tegen het infectieus agens. Het Parlement komt daar niet aan te pas, zelfs niet om deze maatregelen te bevestigen. Door het negeren van het Parlement blijft immers het probleem dat de maatregelen die genomen worden en die een enorme impact hebben op onze grondrechten, niet het voorwerp uitmaken van een openbaar en transparant debat. (…) Deze ontbrekende controle slaat niet alleen op de beslissingen die worden genomen maar ook op de motivering ervan. Het moet aan jullie" – dat zijn wij – "toekomen om te beslissen, ook wanneer we met een epidemische noodsituatie te maken hebben waardoor het kader van deze wet wordt geactiveerd. Het Parlement moet ook een rol krijgen in de vormgeving van de maatregelen".

De Liga voor Mensenrechten kent artikel 187 van de Grondwet: "De Grondwet kan noch geheel noch ten dele worden geschorst". Dat is een zeer belangrijke garantie voor onze grondrechten. Ik citeer opnieuw de Liga voor Mensenrechten: "Voorzie uitdrukkelijk dat grondrechten wel beperkt maar nooit geschorst kunnen worden". Zij zegt ook: "Zo sluit de huidige formulering van artikel 5, § 1, e, de invoering van de avondklok helemaal niet uit, ook al is het duidelijk dat een dergelijke maatregel veel te ver gaat en onze grondrechten schorst, in plaats van beperkt." Wij zullen weer werkloos moeten vaststellen dat u opnieuw een avondklok invoert.

Toen ik daarstraks zei dat u met de voorgestelde pandemiewet een probleem oplost, dan bedoelde ik dat u die avondklok ongrondwettelijk hebt ingevoerd en die morgen weer ongrondwettelijk zult kunnen invoeren, maar dan nadat wij onze bevoegdheid daaromtrent in uw handen hebben gelegd.

Vandaar dat de Raad van State in een van zijn adviezen het volgende schrijft: "Uiteraard belet niets de wetgever" – dat zijn wij – "om, gelet op het ingrijpende karakter van de maatregelen, toch in een dergelijke bekrachtiging te voorzien, teneinde het democratisch draagvlak van de maatregelen te verhogen."

Voor alle duidelijkheid, de Raad van State bemoeit zich niet met de vraag of wij de regering volmachten verleenden of niet, maar wel met de vraag of dat volgens de regels van de kunst gebeurt. Als hij zegt dat het democratisch draagvlak zou verhogen door een bekrachtiging door het Parlement in te voeren en u negeert dat, dan kan ik alleen maar besluiten dat het democratisch draagvlak voor ingrijpende maatregelen bij een volgende, of het einde van de huidige pandemie, niet uw grootste bekommernis is. U vindt het democratisch draagvlak blijkbaar geen overtuigend argument voor de invoering van een nachtklok, voor de beperking van de bewegingsruimte van mensen of voor het verbod van de aanwezigheid van vrienden en familieleden in huis.

Dat zijn toch fundamentele zaken. De Raad van State zegt: laat het democratisch draagvlak daarbij volledig spelen. Volgens de Raad van State zou de wetgever, wij dus, dat kunnen doen. U negeert dat. Daarmee zegt u dat dat niet uw eerste bekommernis is. Het is blijkbaar evenmin uw laatste bekommernis, want daar wordt niet op ingegaan.

Ik begrijp dat niet. Waarom bent u bang van het Parlement? Waarom hebt u bang van de volgende parlementaire assemblee? Is het uw gebrek aan parlementaire ervaring? Ondertussen bent u hier al geregeld geweest en hebt u toch gezien dat wij heel brave mensen zijn, dat wij heel redelijke mensen zijn, dat wij weliswaar als oppositie moeten vechten om onze rechten te verkrijgen, dat is juist, maar wij hebben het behangpapier hier nog niet van de muren gescheurd.

Ik ben weggegaan van het spreekgestoelte, omdat de voorzitster dat op haar gebruikelijke vriendelijke manier heeft gevraagd. Ik vind dat onnodig. Ik zou dat niet doen als voorzitter van het Parlement. Ik zou het spreekgestoelte wel ter beschikking stellen. Ik zou zelf 1,5 meter naar achter gaan zitten, wat het probleem ook zou oplossen, maar wij zijn heel vriendelijke en correcte mensen.

Dat hebben we ook bewezen door vandaag geen Raad van State meer in te schakelen. U kunt dus niet klagen over het Huis. U kunt al zeker niet klagen over de paladijnen in het Huis die deel uitmaken van de meerderheidsfracties, want die stemmen iedere keer met de oren dicht en de neus gesloten, zoals u dat wenst.

Waarom bent u dus bang voor het Parlement? Ik maak mij geen illusie dat de meerderheid u plots niet meer zou volgen in de debatten die wij hier voeren. Ik maak mij wel de bedenking dat wij dan een open, publiek debat hebben, waar iedereen zich moet uitspreken, waardoor de publieke opinie de bokken van de geiten kan scheiden. Dat zal niet gebeuren. Dat is de essentie van het voorliggend wetsontwerp. U hebt schrik van het Parlement, u hebt schrik van een open debat, u hebt schrik van transparantie. U wilt niet dat het Parlement over grondrechten een debat voert.

Ons voorstel voorzag daar expliciet wel in, met een spoedprocedure, want à la guerre comme à la guerre. Als er zich een noodsituatie voordoet, dan moet ook het Parlement zich zo organiseren dat het het snel, accuraat en op een verantwoordelijke manier mogelijk maakt om maatregelen te nemen die de grondrechten betreffen. Daarin voorzien wij. In een noodsituatie moet het Parlement de bretellen extra optrekken. Dat was ons voorstel en dat was heel eenvoudig en transparant. Dat voorspelde niet wat er in de toekomst zou gebeuren, maar het zei alleen dat, als er in de toekomst nog zoiets gebeurt, het Parlement dan in urgentiemodus snel mee zal kunnen beslissen over die fundamentele dingen en dan zal – ik citeer de Raad van State – "het democratisch draagvlak van de maatregelen verhoogd worden".

U bent daar niet in meegegaan, vandaar zeg ik dat het een zwarte dag is voor de parlementaire democratie, niet omdat ik het niet eens ben met bepaalde wetgeving. Morgen moeten wij stemmen over een heel lange lijst wetsontwerpen en wetsvoorstellen en geregeld zullen wij tegenstemmen en teleurgesteld zijn over hetgeen voortvloeit uit het Parlement, maar dat is de democratie. U hebt een meerderheid van meer dan 75 leden in het Parlement en dus neemt u maatregelen waar wij heel dikwijls absoluut ontevreden over zijn. Dat is even slikken en hopelijk zal de kiezer ooit zo beslissen dat wij dat weer op het rechte pad krijgen, maar dat is de democratie. Dat is de essentie van het spel. Ik spreek vandaag echter over een zwarte dag, omdat het net de democratie is die op het beklaagdenbankje zit, omdat het net de democratie is die voor een soort tribunaal wordt gebracht en dat tribunaal – dat is de ironie van de situatie – is het Parlement.

Als we deze wet hebben goedgekeurd en de regering vaardigt een KB uit waarin de epidemiologische noodsituatie wordt vastgesteld, mogen we binnen de vijftien dagen nog één keer tussenbeide komen. Ik kom daar straks nog even op terug. In die vijftien dagen, waarin het Parlement nog niet eens heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden voldaan is, alleen de regering heeft dat op eigen houtje vastgesteld, zal u kunnen doen wat u wil. Als wij dan zouden beslissen dat u zich vergist hebt met het activeren van die toestand, zullen de maatregelen, straffen en boetes die zijn uitgeschreven in die twee weken, toch rechtsgeldig zijn. Laat dat allemaal tot u doordringen.

Wij zitten daar eigenlijk twee weken in een soort staatsgreep, waarbij dit Huis pas daarna eventueel kan vaststellen dat u zich vergist. Ik zie wat zenuwachtigheid bij de liberalen, omdat sommigen zich nog het woord liberaal herinneren, met een vrije, parlementaire democratie.

U lacht omdat u de teksten waarschijnlijk niet hebt gelezen. Als u de teksten zou hebben gelezen, zou u weten dat wat ik vertel hierin staat. U zal dat morgen goedkeuren. Hier staat wel degelijk in dat wij eventueel na vijftien dagen moeten oordelen of de regering gelijk had met het uitroepen van de epidemiologische noodsituatie of niet, hoewel het ook vroeger kan. Dat is gewoon de situatie.


Maggie De Block Open Vld

Een staatsgreep is niet om te lachen. Wie in dit halfrond is daartoe in staat? Dat moet iedereen voor zichzelf uitmaken. Het uitspreken in een democratische Kamer is op zich al wel een overdreven akte. Dat is dan voor uw rekening.


Peter De Roover N-VA

Daarom heb ik ook gezegd dat dat een soort van staatsgreep zou zijn. Het is effectief aan u om dit werkstuk naast uw liberale maatstaf te leggen.

Dat is inderdaad de oefening. U heeft nog enkele uren de tijd om die te maken en om te zien of dit onder elke liberale maatstaf valt. U mag daar dan een ander woord dan staatsgreep voor gebruiken. Noem het gewoon volmachten. Dat zijn het immers. Noem het een volmachtenwet. Wij hebben die volmachten in 2020 mee goedgekeurd, in specifieke omstandigheden, die toen bestonden en die we toen konden beoordelen. Dan hebben we gezegd dat er in die omstandigheden, gedurende een bepaalde periode, onder bepaalde voorwaarden, inderdaad beter en sneller geageerd kan worden, dan in een andere context. Maar dat was in een specifieke situatie. Nu doen we dat voor toestanden die we niet kennen, toekomstige toestanden waarover we op dat moment niet meer concreet zullen kunnen oordelen.

Als ik mij niet vergis, zegt het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens trouwens in artikel 15 dat er slechts tijdelijk kan afgeweken worden van de basisrechten indien er melding wordt gemaakt aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. In dit Huis wordt heel vaak gezegd dat het internationaal recht heel belangrijk is. Vele landen worden met de vinger gewezen wanneer zij daartegen zondigen. Misschien kunt u nog snel een amendementje indienen om uw ontwerp minstens op dat vlak in overeenstemming te brengen met de heilige principes die hier altijd hoog bezongen worden wanneer het over andere landen gaat.

Het zou mij niet verbazen dat morgen één of andere lidstaat van de Europese Unie één of andere procedure opstart, omdat wij in het Parlement hier vandaag een soort staatsgreep gaan laten plegen.

Ik besluit. Is dit een verbetering met de huidige toestand, mevrouw de minister? Ja, de huidige toestand was manifest ongrondwettelijk. U bent daar maanden mee doorgegaan. Dus is dit een verbetering want tien maanden lang heeft u het Parlement buitenspel gezet. Nu vraagt u morgen dat het Parlement zichzelf buitenspel zou zetten. Dat is het verschil. We kunnen dus nog één keer meer praten dan dat we dat tot nog toe gedaan hebben. Eigenlijk vraagt u aan het Parlement: "Kunt u zichzelf onmachtig verklaren? Dat heb ik nu tien maanden gedaan. Dat was een beetje gênant. Ik kreeg er kritiek voor. Doe het gewoon zelf."

Collega De Block, wij mogen eigenlijk de spreekwoordelijke guillotine nu zelf bedienen. Wij mogen ons eigen hoofd zelf in het mandje laten rollen. Dat is wat hier vandaag voorligt.

Op één punt zou ik een pure volmachtenwet verkiezen. In een normale volmachtenwet, zoals wij in 2020 voorzien hebben, wordt de delegatie van de bevoegdheden later nog voorgelegd ter goedkeuring van het Parlement.

Dat hebben we gedaan onder de bijzonder deskundige leiding van collega Verherstraeten. Het heeft niet veel commotie teweeggebracht, want we waren daarover allemaal vrij eensgezind. Het Parlement heeft de genomen maatregelen wel van een parlementaire stempel voorzien. Dat staat hier niet in, dat wordt hierin niet voorzien. In die zin gaat dit dus nog een stap verder dan een volmachtenwet.

Ik zal nog twee mensen oproepen in de hoop dat zij u kunnen overtuigen. De eerste is geen neutrale bron, dat geef ik toe. Hij heeft het volgende gezegd: "Hier is grote voorzichtigheid geboden. Het risico bestaat dat een zogenaamde pandemiewet de deur openzet voor het nog verder uithollen van onze grondwettelijke vrijheden, bijvoorbeeld op momenten wanneer er minder consensus over de noodsituatie is. Het mag geen wild card worden voor de regeringen. We moeten opletten dat de remedie niet erger is dan de kwaal. (…) Bovendien is het belangrijk om de democratische legitimiteit op te schroeven."

Dat zijn woorden die mij recht naar het hart gaan. Ik ga verder met het citaat: "Sowieso moet er een parlementaire controle komen op de besluiten. Het Parlement moet ze binnen een redelijke termijn valideren." Prachtige zinnen. Ik zou ze zelf geschreven willen hebben, maar dat heb ik niet gedaan. Het gaat nog verder: "Belangrijker dan de snelheid is de juiste finaliteit: onze grondwettelijke vrijheden beschermen en het Parlement volwaardig betrekken." Ik zou naar deze auteur luisteren. Ik zou hem gelijk geven. Die woorden dateren van 16 januari, nog niet zo heel lang geleden, en de auteur luistert naar de naam Egbert Lachaert. Er zijn momenten geweest dat ik het helemaal eens was met collega Lachaert, er zijn andere momenten geweest, maar dit is er één van die eerste categorie.

Indien u vindt dat u niet naar politici moet luisteren, dan heb ik een ander citaat: "In ieder geval, het loont de moeite om als parlementslid van de meerderheid", het is dus niet aan mij gericht, maar aan u, "nog eens goed na te denken over de rol die u wil spelen. Wie die rol naar waarde schat, wie de rol van parlementslid naar waarde schat, keurt deze pandemiewet niet zomaar goed." Dat is een opiniestuk in Het Laatste Nieuws van 1 juli, van de journalist die zich de zaak van de res publica heeft aangetrokken, die zich de zaak van de parlementaire democratie heeft aangetrokken en die tot het heel wijze besluit is gekomen dat wie de rol van het Parlement naar waarde schat deze pandemiewet niet goedkeurt.

Collega's, wanneer wij morgen overgaan tot de stemming, is niet zozeer de vraag wie tot de meerderheid behoort en wie tot de minderheid. Op dat moment zal blijken wie in dit Huis zijn of haar rol van parlementslid naar waarde schat en wie in crisisomstandigheden op het vlak van de basisrechten de parlementaire democratie en onze rol van Parlement afgeeft aan een regering, die naar eigen goeddunken over de basiswaarden zal kunnen oordelen.

Mevrouw de minister, met heel veel overtuiging zal mijn fractie de wet niet goedkeuren. Ik herhaal immers dat 14 juli 2021 een zwarte dag is voor de parlementaire democratie. Uw naam staat onder die wet.


Stefaan Van Hecke Groen

Mevrouw de voorzitster, mijnheer De Roover, collega's, wij hebben in de plenaire vergadering en in commissies al heel veel gediscussieerd over de voorliggende tekst. Wij hebben ook al vaak klaargestaan, om het debat aan te gaan. Vandaag kunnen wij dat doen.

Je regrette d'être le seul de mon groupe à intervenir. Normalement, ma collègue, Claire Hugon, aurait aussi dû intervenir ici. Elle a très bien suivi ce dossier mais, pour des raisons médicales, elle ne peut malheureusement pas être présente. C'est pourquoi j'interviendrai seul pour l'ensemble du groupe Ecolo-Groen.

Ik wil op een aantal punten dieper ingaan.

Ten eerste, de uitzonderlijke procedure. De heer De Roover en ook anderen zijn kritisch en minimaliseren de procedure, maar we mogen toch niet onderschatten dat we een manier van werken hebben gekozen die vrij uniek is. Uniek mag ik ze misschien niet noemen, want enkele weken terug verscheen er een artikel in het Tijdschrift voor Wetgeving van de hand van enkele eminente juristen, dat erop wees dat in 1998 iets gelijkaardigs is gebeurd in de verenigde commissies voor Justitie en herziening van de Grondwet in een dossier over geobjectiveerde benoemingen en bevorderingen van de magistratuur en het instellen van de Hoge Raad voor de Justitie. De context was ietwat verschillend. Toch hebben we een vrij unieke situatie meegemaakt waarbij de regering zich bijzonder kwetsbaar heeft opgesteld door een voorontwerp in te dienen dat nog niet was onderzocht door de Raad van State en waarover het dus geen waardevolle adviezen kon geven. Toch zijn de teksten aan het Parlement voorgelegd en onderzocht door heel wat deskundigen die ze bijzonder kritisch hebben gelezen. De regering had evengoed intern adviezen kunnen inwinnen of het advies van de Raad van State kunnen afwachten om nadien een gecorrigeerde tekst aan het Parlement voor te leggen. Dat was comfortabeler geweest maar deze regering heeft ervoor gekozen om meteen, met open vizier, het debat aan te gaan met de beschikbare teksten. Ik vind dat een duidelijk teken van transparantie en openheid. Het verbaast me dan ook dat de oppositie alles slecht vindt.

Ik heb het overigens nooit tevoren meegemaakt, mijnheer De Roover, dat alle adviezen als bijlage worden toegevoegd bij een verslag. Dat verslag telde 600 pagina's. Toch komt er kritiek omdat de deskundigen niet opnieuw zijn geraadpleegd nadat de wijzigingen aan de tekst zijn aangebracht alvorens het wetsontwerp in de uiteindelijke versie werd ingediend. Dat klopt, maar als men die 600 bladzijden overloopt, dan merkt men meteen dat alle mogelijke aspecten aan bod zijn gekomen. Toen u die opmerking maakte, ben ik nagegaan welke kritiek de grondwetspecialisten hadden na het advies van de Raad van State.

Tom Moonen, grondwetspecialist van UGent, stelt dat de Raad van State duidelijk het signaal geeft dat men met dit wetsontwerp vooruit kan.

Stefan Sottiaux, ook een vrij kritische professor aan de universiteit van Leuven, zegt dat de regering is geslaagd, niet met onderscheiding, de teksten zijn nadien wel aangepast aan het advies van de Raad van State. "Als de regering wil, kan ze met dit ontwerp snel verder."

Ik kan gerust nog andere citaten geven. Men kan niet zeggen dat de reacties die er kwamen na het advies van de Raad van State, overwegend negatief of vernietigend waren. De regering heeft ervoor gezorgd dat alle opmerkingen van de Raad van State ook een antwoord kregen in deze teksten. Dat is ook vrij minutieus gebeurd.

Het kan dat men het niet altijd eens is met de gekozen oplossing. Daarover kunnen wij van mening verschillen. Men kan echter niet zeggen dat men er geen rekening mee heeft gehouden of dat die hoorzittingen een maat voor niets zijn geweest.

Dan kom ik aan de cruciale vraag. Moet er een pandemiewet komen? Die discussie gaat reeds een tijdje mee. Ik heb daarover zelf ook parlementaire vragen gesteld in oktober, bij de eerste uitspraak door een politierechter. Die oordeelde dat er misschien toch zaken waren die niet in orde zijn, die misschien ongrondwettelijk zijn, dat er onvoldoende wettelijke basis was. Toen werden er vragen gesteld. Het was oktober, wij waren toen reeds bezig sinds maart, wij waren toen dus reeds vijf maanden verder. De vraag toen was of de wet houdende civiele veiligheid of de andere wetten waarop men zich baseerde, voldoende juridische basis boden om die maatregelen te nemen of niet. Dat is één uitspraak, er zijn nog uitspraken gevolgd, maar er zijn in beroep ook heel veel beslissingen genomen waar men een ander standpunt heeft ingenomen. Men kan verwijzen naar diverse arresten van de Raad van State waarin men die wettelijke basis wel erkende.

Zomaar zeggen dat wij reeds meer dan een jaar in totale ongrondwettigheid leven, is toch een beetje bij het haar getrokken. En dat weet u heel goed.


Peter De Roover N-VA

Ik luister heel nauwlettend naar wat u zegt. U zegt dat de Raad van State stelt dat de wet waarop men steunt, correct is nageleefd. Daarna zegt u dat men niet kan zeggen dat het ongrondwettelijk is. Ik heb het daarstraks ook gezegd, de Raad van State gaat niet over die ongrondwettelijkheid. Daar bent u het toch mee eens? U kunt dus niet besluiten uit die adviezen van de Raad van State dat er geen ongrondwettelijkheid is.


Stefaan Van Hecke Groen

Ik heb het hier over de Raad van State oordelend als administratief rechtsorgaan, over beroepen ingesteld tegen een aantal van die maatregelen. De Raad van State heeft op dat vlak nooit geoordeeld dat die maatregelen een onvoldoende juridische basis, een ongrondwettelijke basis zouden hebben. Dat is hetgeen ik naar voren schoof.

Er bestaat daarover discussie. De regering en de meerderheid hebben beslist om toch een pandemiewet te maken, ook om een einde te stellen aan een divergentie in de rechtspraak. Een aantal rechters sprak over onvoldoende juridische basis. Andere zeiden dat er wel voldoende juridische basis is. Daaraan moet men een einde maken op een bepaald moment. Dat was ook de vraag van de Ordes, zowel de Nederlandstalige als de Franstalige.

We moeten duidelijke juridische zekerheid hebben. Daarom werd gekozen voor een pandemiewet. De tekst die nu voorligt, zal die juridische basis geven, met een veel grotere rol voor het Parlement dan vandaag het geval is. De rol van het Parlement is al maanden bron van een cruciale discussie.

Mijnheer De Roover, u vindt de rol voor het Parlement niet verregaand genoeg, maar ik vind wel dat u heel zware woorden gebruikt als u vandaag spreekt over een droevige dag voor de democratie, als u stelt dat er al meer dan een jaar ongrondwettig beleid wordt gevoerd of als u het hebt over een soort van staatsgreep. Dat zijn heel zware woorden. Ik meen dat u de kracht en de mogelijkheden van ons Parlement aan de hand van deze tekst onderschat. Daarop wil ik even dieper ingaan.

Ten eerste, het begint allemaal met de erkenning van de pandemische noodsituatie. Dat zal inderdaad gebeuren op voorstel van de regering, met een hele procedure en adviezen. Op basis van die rapporten en adviezen zal de regering op een bepaald moment stellen dat zich een pandemische noodsituatie voordoet. Er wordt een koninklijk besluit uitgevaardigd dat aan het Parlement wordt bezorgd. Het Parlement heeft vervolgens vijftien dagen de tijd om dat te bekrachtigen. Dat is een eerste belangrijke stap waarin het Parlement een cruciale rol speelt. Het Parlement kan kennis nemen van het koninklijk besluit, van alle adviezen die eraan ten grondslag liggen en eventueel zelfs hoorzittingen met specialisten organiseren in die periode van vijftien dagen.

Daarop kan het Parlement twee beslissingen nemen. De eerste mogelijke beslissing is een bekrachtiging, waarbij het Parlement het eens is en bevestigt dat de voorwaarden vervuld zijn. Het Parlement noemt de situatie in dat geval ernstig, een pandemische situatie. De tweede mogelijke beslissing is dat het Parlement, op basis van de reflectie, discussie en adviezen, oordeelt het niet eens te zijn met wat de regering voorlegt. Daar heeft het Parlement dus een cruciale rol, die niet geminimaliseerd mag worden.

Als deze wet wordt goedgekeurd, zullen we eind augustus of begin september, als er nieuwe maatregelen moeten worden genomen, wellicht in deze procedure terechtkomen. Op dat moment zal als eerste stap aan het Parlement worden gevraagd te oordelen of we al dan niet in een pandemische situatie zitten. Zonder die bekrachtiging kunnen er geen andere maatregelen worden genomen. Als het Parlement niet bekrachtigt, dan kan de regering op basis van deze wet geen enkele maatregel uitvaardigen bij koninklijk besluit, punt, schluss, gedaan.

Ten tweede, alle maatregelen zullen nu via een koninklijk besluit moeten worden genomen. Daarover is er veel discussie geweest, maar we waren het erover eens. Ook alle grondwetspecialisten merkten op dat die maatregelen niet allemaal via een ministerieel besluit kunnen worden doorgevoerd. De nu voorliggende tekst bepaalt dat maatregelen via een koninklijk besluit moeten worden genomen.

Die discussie was echter ook voor een stuk meer theoretisch dan praktisch, want het was niet zo dat het ging over één minister die helemaal alleen alle maatregelen uittekende, in een ministerieel besluit goot en dan maar publiceerde in het Belgisch Staatsblad. Daar werd over gesproken in de regering en, meer nog, de maatregelen waren niet alleen besproken in de federale regering, maar ook in het Overlegcomité, met de regeringsleiders van de Gewesten en de Gemeenschappen. De minister-presidenten zaten mee aan tafel om de beslissingen te nemen. Bijna 70 à 80 % van alle politieke vertegenwoordigers van ons land zat rond de tafel. Het was dus niet zo dat één minister zomaar eigenhandig de beslissingen nam en dat die moesten worden geslikt. Integendeel, zij werden al vrij breed gedragen.

Nu zegt het voorliggend ontwerp dat het om een KB moet gaan. Die garantie wordt ingevoerd om te vermijden dat er in de toekomst misschien ooit een minister zou zijn die zelf op eigen houtje – ik zal de vergelijking niet meer maken, wees gerust – bepaalde maatregelen neemt. Die koninklijke besluiten moeten onmiddellijk aan het Parlement worden meegedeeld. De volksvertegenwoordigers zullen dus onmiddellijk weten wat er in de KB's staat. Het Parlement zal inderdaad niet moeten overgaan tot de bekrachtiging van de KB's, maar ik kom daar straks op terug, want dat is eigenlijk het essentiële verschilpunt tussen ons.

Wij nemen kennis van de KB's, wij kunnen erover discussiëren en het Parlement kan ook maatregelen intrekken. Wat belangrijk is – wij onderschatten dat en zullen daarmee moeten leren omgaan – is dat de regering elke maand een verslag moet bezorgen aan het Parlement over de genomen maatregelen. De bekrachtiging van de pandemische noodsituatie loopt maximaal gedurende drie maanden, wat wil zeggen dat het Parlement zich ten laatste om de drie maanden zal moeten uitspreken of de voorwaarden van de pandemische noodsituatie nog altijd vervuld zijn. Het Parlement kan ten laatste om de drie maanden altijd aan de noodrem trekken en zeggen dat de toestand van pandemische noodsituatie wordt opgeheven.

Elke maand wordt er verslag uitgebracht, wat wij niet mogen minimaliseren. De wet is heel duidelijk. De maatregelen die in het KB worden opgenomen, moeten noodzakelijk, geschikt en in verhouding tot de nagestreefde doelstelling zijn. Les mesures doivent être nécessaires, adéquates et proportionnelles à l'objectif poursuivi. C'est très important pour nous. Dat is essentieel. Het is ook de toetssteen voor de Raad van State om maatregelen te beoordelen.

Wij kunnen elke maand opnieuw een debat organiseren over het verslag dat wij krijgen. Mijnheer De Roover, ik nodig u uit om daarvan gebruik te maken en ik meen dat veel collega's dat ook zullen doen. Men moet immers nagaan of de maatregelen nog noodzakelijk, geschikt en proportioneel zijn. Het is mogelijk dat ze in de eerste maand van de periode van drie maanden nog proportioneel en noodzakelijk zijn, maar dat men in de tweede en de derde maand tot de vaststelling komt dat dit niet meer het geval is. We kunnen daarover een debat voeren en het Parlement kan de regering dan een heel duidelijk signaal geven. Wij kunnen aangeven wat we nog proportioneel vinden en welke maatregelen we niet langer noodzakelijk en proportioneel achten.

Als de regering daar geen afdoend antwoord op geeft, kan het Parlement altijd aan de noodrem trekken en beslissen om de pandemische situatie niet meer te verlengen voor maximum drie maanden. Het Parlement kan dit immers beslissen.

Zeggen dat dit een praatbarak is en dat het Parlement geen enkele beslissingsmacht zou hebben, klopt niet. U moet goed bekijken welke instrumenten dit Parlement ter beschikking heeft om het debat te voeren en om beslissingen af te dwingen, tegen te houden en te veranderen. Dat is allemaal mogelijk.

Er is effectief geen wettelijke bekrachtiging, maar daar kom ik nog op terug.


Peter De Roover N-VA

Mijnheer Van Hecke, ik heb aandachtig geluisterd. U zegt dat de rol van het Parlement essentieel is. Vervolgens hebt u dat ene moment bezongen waarop wij binnen de vijftien dagen de vaststelling van de epidemische noodsituatie moeten bekrachtigen. Daarna bent u begonnen over KB's en overlegcomités. Dat is echter geen werk voor het Parlement.

Daarna begon u over de beslissing tot verlenging na drie maanden. Het klopt dat wij in die drie maanden signalen mogen geven, het zou er nog aan moeten mankeren. U zegt zelf dat wij dan kunnen beslissen om bepaalde maatregelen stop te zetten. Waarom laten we het dan niet gewoon bekrachtigen? Uiteraard kunnen wij signalen geven, ook zonder dat verslag. Ik vraag mij trouwens ook af welke vorm dat zal aannemen. Zonder dat verslag hebben wij gelukkig elke week ook nog een Vragenuurtje en een commissievergadering. Men schaft het Parlement niet af, dat doet men niet met een volmachtenwet. Dat gebeurt hier vanzelfsprekend ook niet.

Het punt is dat wij na dat zogenaamde heilige moment van bekrachtiging binnen de vijftien dagen in de toeschouwerzetel terechtkomen. Het is uiteraard zo het Parlement nog kan bijeenkomen, maar ik dacht dat u nog verdere parlementaire mogelijkheden die in de wet zijn opgenomen zou noemen. Daarom heb ik even gewacht met mijn opmerkingen.

Het lijstje met mogelijkheden voor het Parlement dat in voorliggende wet is vastgelegd, is alleszins niet indrukwekkend.


Stefaan Van Hecke Groen

Mijnheer De Roover, ik heb duidelijk aangegeven dat het Parlement in alle omstandigheden maatregelen kan terugschroeven en intrekken. U kan ook elke week de minister ondervragen.

Ik heb het voorbeeld gegeven van het verslag, omdat u dat verslag kan aangrijpen voor een grondig maandelijks debat over de stand van zaken van de maatregelen die zijn uitgevaardigd en over de vraag of die maatregelen op dat moment nog altijd noodzakelijk en proportioneel zijn. Dat kan elke maand opnieuw. U kan dat elke dag, elke week doen in de commissie.

Dat is duidelijk vastgelegd en het zal ook beargumenteerd zijn. Het verslag zal bijvoorbeeld ook aandacht moeten hebben voor de proportionaliteit en de impact op kwetsbare groepen, wat voor ons belangrijk is. Il faut faire attention à la proportionalité et à l'impact des mesures sur le public vulnérable. Ook dat is een belangrijk aandachtspunt, dat telkens kan worden getoetst.

Wanneer het Parlement van oordeel is dat bepaalde maatregelen niet meer noodzakelijk zijn, zal dat signaal ook duidelijk worden gegeven. Het Parlement kan de maatregelen intrekken en de regering kan bij koninklijk besluit bepaalde maatregelen aanpassen of intrekken.

Een punt waarover ik de oppositie weinig hoorde zeggen, is dat alle noodzakelijke informatie het Parlement steeds ter beschikking moet worden gesteld. Dat is heel belangrijk voor de transparantie. Als wij het debat willen voeren, moeten wij ook weten wat in de adviezen staat. Er zullen uiteraard tegenstrijdige en eensluidende adviezen zijn. Op die manier kunnen wij nagaan of de getroffen maatregelen al dan niet overeenstemmen met de adviezen en de wetenschappelijke rapporten die aan de basis van de maatregelen liggen.

Met uw bewering dat het Parlement ter zake geen rol heeft en dat het een droevige dag is voor de democratie, zoals u het hebt verwoord, ben ik het dus niet eens.

Er is immers een verschilpunt. Er kunnen namelijk twee modellen naar voren worden geschoven. Er kan worden beslist dat het Parlement elke maatregel moet bekrachtigen en dat elke maatregel die door de regering wordt getroffen of voorgesteld, eerst naar het Parlement moet voor bekrachtiging, omdat dat de maatregel anders niet kan worden uitgevoerd. Er kan daarentegen ook voor het voorliggende model worden gekozen.

Voor beide modellen valt iets te zeggen. Ik zal ook niet beweren dat ik a priori intellectueel en theoretisch tegen het eerste model zou zijn. Wij hebben die discussie echter al gevoerd. Er zijn voor mij twee redenen waarom ik meen dat het voorliggende model beter werkbaar is dan het eerste model, met alle respect voor zij die het eerste model verkiezen.

Mijnheer De Roover, indien een regering heel snel moet optreden, omdat er bijvoorbeeld plots een uitbraak is in een bepaald land, bijvoorbeeld Portugal, kunnen wij moeilijk beslissen om naar het Parlement te komen om er een discussie te voeren over de vraag of wij nog naar Portugal mogen en over de maatregelen die bij de terugkeer moeten gelden. Dat begrijpt u ook wel, want de dag nadien gaat het om Spanje en daarna is er weer iets anders. Daarover zullen wij het ongetwijfeld eens zijn.

Men kan niet met elke maatregel naar dit Parlement komen omdat er soms dringend maatregelen moeten worden genomen. Zelfs de Raad van State bevestigt dat. Het is de plicht van de regering om indien nodig snel in te grijpen. De meer fundamentele discussies zullen wel minstens maandelijks kunnen worden gevoerd, als de verslagen bezorgd worden en men van oordeel is dat er een fundamenteel debat moet worden gevoerd.

Mijn tweede punt gaat over de rechtsbescherming. We moeten namelijk rekening houden met de realiteit op het terrein. Waarom vinden wij het beter dat er wordt gewerkt met een koninklijk besluit, dat niet moet worden bekrachtigd en dat geen wet wordt? Ik heb dat al eens uitgelegd. Als men een koninklijk besluit heeft, is de rechtsbescherming van de burger veel groter, hoe vreemd dat ook mag klinken. Een koninklijk besluit kan bij de Raad van State worden aangevochten, ook met spoedprocedures. Dat is ook gebeurd, soms met succes en soms niet. Voor een aantal zaken heeft de Raad van State ingegrepen. Een koninklijk besluit laat verder toe dat een rechter kan oordelen dat een maatregel ongrondwettig is en dat men het koninklijk besluit op basis van artikel 159 van de Grondwet buiten beschouwing kan laten.

Dat zijn twee essentiële elementen in de rechtsbescherming van een burger of een vereniging. Als men het koninklijk besluit bij wet bekrachtigt, heeft men die mogelijkheid niet meer. Dan kan men de snelle procedure om het te laten schorsen of vernietigen niet gebruiken, want dan moet men naar het Grondwettelijk Hof trekken. Dat kan alleen veranderen als we het eens worden en een tweederde meerderheid vinden om de wet op het Grondwettelijk Hof te wijzigen. Ik heb dat aanbod trouwens al gedaan. In dat geval kunnen we een dergelijke spoedprocedure voorzien. Daarmee zou een belangrijk argument wegvallen, waardoor dit een heel ander debat wordt.

Bij een bekrachtigd koninklijk besluit kan een rechter geen beroep doen op artikel 159 en het bekrachtigd koninklijk besluit buiten beschouwing laten. Dat is niet mogelijk. De rechter zou wel een prejudiciële vraag kunnen stellen aan het Grondwettelijk Hof, om te kijken of die maatregel wel grondwettig is, maar dan gaat een aantal maanden duren.

Met andere woorden, vanuit de positie van de burger die wordt geconfronteerd met een situatie waarmee hij het absoluut niet eens is en die dus niet akkoord kan gaan met een bepaalde maatregel, zal de rechtsbescherming groter zijn wanneer men een koninklijk besluit kan aanvechten bij de Raad van State of wanneer de rechter dat terzijde kan schuiven dan bij een bekrachtiging. Dat was een argument met betrekking tot de rechtsbescherming.

Als men dat ander fundamenteel debat wil voeren, namelijk over de bekrachtiging bij wet en de voorlegging aan het Grondwettelijk Hof, dan moeten wij noodzakelijkerwijs ook praten over de aanpassing van de wet op het Grondwettelijk Hof. Anders komen wij in de problemen op het vlak van de rechtsbescherming.

Om deze redenen vind ik het voorliggende ontwerp heel evenwichtig. Een tekst kan altijd beter, maar deze is evenwichtig omdat het Parlement op diverse momenten de kans krijgt om te debatteren over de maatregelen en aan de noodrem te trekken als dat moet, om de pandemische noodsituatie stop te zetten. Het Parlement zal met dit ontwerp veel meer bevoegdheden en macht hebben dan vandaag, mijnheer De Roover. Ik nodig iedereen uit om de voorziene mogelijkheden volop te gebruiken.

Voor ons is dit een evenwichtig ontwerp dat een betere juridische basis zal bieden en om die reden zullen wij het ook steunen.


Peter De Roover N-VA

Collega Van Hecke, ik heb 3 punten van repliek.

Ten eerste, u zegt dat het Parlement meer bevoegdheid krijgt dan vandaag het geval is. Dat heb ik net uiteengezet: het Parlement mag nu zelf beslissen dat het niet zal beslissen. Dat is meer dan vandaag. Nu is dat in onze naam beslist. Puur technisch hebt u gelijk. Bovendien is hier de formule van volmachten gebruikt. Dat is juridisch een stap vooruit. Het Parlement mag bevoegdheden delegeren. Dat is ook wat de Raad van State vaststelt. Vanuit democratisch oogpunt, de kern van de discussie die we hier voeren, staan we heel weigerachtig tegenover het idee van een soort van tijdvolmachtenwet, geen tijdbom, die ingaat op een bepaald moment in de toekomst in omstandigheden die we vandaag niet kennen.

Ten tweede, uw vaststelling dat het Parlement, indien dat een volwaardige rol krijgt, de volwaardige rechtsbescherming van de burger beperkt. Dit moet ons toch sterk aan het denken zetten en tot handelen brengen. Er ligt werk op de plank. U hebt verwezen naar de wet van het Grondwettelijk Hof. Dan kunnen we eigenlijk toch niet accepteren dat het de rechtsbescherming van de burger ten goede zou komen als we onze eigen rol terugtrekken. Daar komt het op neer. Dan bent u het toch met mij eens dat we hier dringend iets aan moeten doen. Moet het Parlement even aan de kant geschoven worden en alle kaarten en troeven bij de rechters gelegd worden? Dat zijn beide pijlers waarop de burger moet kunnen steunen bij de beoordeling van de inhoud van wetgeving. Ik nodig u uit om daar dringend werk van te maken, zodat deze formule geen keuze voor de rechtsbescherming of voor de democratie is.

Het derde punt van repliek is een vraag. Wat is uw oordeel? Is de wet betreffende de civiele veiligheid nog van toepassing de dag voor het KB dat de epidemische noodsituatie vaststelt?

Indien niet, dan de pandemische ook niet. Ontstaat er volgens u dan een gat?


Stefaan Van Hecke Groen

Mijnheer De Roover, ik gebruikte de argumentatie rond de rechtsbescherming. Ik weet ook dat dit voor een deel contradictorisch is, dat we eigenlijk moeten zeggen dat de rechtsbescherming voor de burger de facto groter is wanneer men met een KB werkt, dan met een wettelijke bekrachtiging. Dat is een vaststelling.

Ik gebruik die vaststelling om de oplossing die we hebben gekozen ook te verdedigen, omdat ik denk dat de rechtsbescherming ook een belangrijk aspect is waar we aan moeten denken in dit land, los van de discussie in het Parlement. Wat mij betreft, is er geen probleem om de discussie op te starten en de wet op het Grondwettelijk Hof ook te onderwerpen aan wijzigingen om een snellere procedure mogelijk te maken. Dat kan interessant zijn voor toekomstige wetgevingen en kan leiden tot andere keuzes.

Wat uw vraag over de wet betreffende de civiele veiligheid betreft, is er een lange discussie over geweest. U hebt het over een besluit dat genomen werd voor de pandemische situatie wordt bekrachtigd door het Parlement. Ik denk dat de minister van Binnenlandse Zaken hier straks een zeer grondig antwoord op zal geven. Ze heeft dat vroeger ook al gedaan. Ik laat het aan haar en haar diensten om een zeer gedegen juridisch antwoord te geven. Ik begrijp uw bezorgdheid, die ook de mijne is.


Khalil Aouasti PS | SP

Madame la présidente, madame la ministre, chers collègues, je ne serai pas très long puisque je n'ai pas la prétention de convaincre mes collègues dès lors que les débats ne sont toujours pas terminés et que déjà nombreux sont ceux qui se sont exprimés par communiqués de presse qui pleuvent sur nos boîtes mails. Chacun a son avis et personne n'en changera.

La question est pourtant importante pour le compte rendu de cette assemblée. En effet, on parle effectivement beaucoup, peu ou trop peu des citoyens qui seront amenés à subir les effets d'une loi pandémie, à subir les effets d'une pandémie.

Je suis finalement assez satisfait d'avoir entendu mon collègue chef de groupe de la N-VA, Peter De Roover, qui a déclaré que la Constitution ne pouvait pas être suspendue. Puissent vos propos, cher collègue, raisonner jusqu'au château de Loppem! J'en serais absolument ravi.

Pour le reste, je tiens simplement à indiquer que le droit est de la science juridique et que la science se veut humble. Ce faisant, il faut se poser des questions. Pourquoi une loi? Pourquoi une loi pandémie? Où en est-on aujourd'hui? Où en sera-t-on demain?

Pourquoi une loi et pourquoi une loi pandémie? Lorsque j'entends parler de prérogatives réduites du Parlement et ainsi de suite, je me pose la question de savoir quelles étaient les prérogatives du Parlement jusqu'à aujourd'hui, en matière de gestion de la pandémie.

Nous sommes passés d'une gestion sur la base de la loi relative à la sécurité civile relevant de la compétence de la ministre de l'Intérieur, et qui confère à celle-ci le droit d'agir par voie d'arrêtés ministériels, avec un mécanisme d'arrêtés de pouvoirs spéciaux pour lesquels le Parlement n'était à nouveau pas consulté, à une mécanique où le Parlement sera associé suffisamment, insuffisamment, trop ou trop peu. Chacun a sa conviction à ce sujet. Mais, en tout cas, j'ose espérer que le texte qui nous est présenté aujourd'hui est considéré unanimement comme une avancée démocratique, dès lors que là où le Parlement n'était pas associé hier, il le sera demain.

Lorsque je dis qu'il le sera, il le sera pleinement. Comme je viens de le dire, la science est humble et la science juridique doit l'être également. De plus, nous ne savons pas prévoir ce que sera demain.

Selon moi, l'un des articles les plus importants et peut-être le plus fondamental, c'est l'article 10 de cette loi pandémie.

Que dit cet article? Je cite: "Dans un délai de trois mois après la fin de la pandémie de coronavirus COVID-19, le gouvernement transmet à la Chambre des représentants un rapport d'évaluation portant sur les objectifs poursuivis dans le cadre du respect des droits fondamentaux afin de vérifier si la présente loi ne doit pas être abrogée, complétée, modifiée ou remplacée." L'alinéa 2 dit exactement la même chose mais précise que c'est dans un délai de trois mois après la fin de chaque situation d'urgence épidémique.

Cela veut dire qu'en réalité, le gouvernement et la majorité actuelle, à travers cet article 10, anticipent le fait que cette loi, qui est pensée et qui sera votée aujourd'hui, peut être imparfaite. C'est une œuvre humaine et personne ne le contestera. Pouvant être imparfaite ou tirant les leçons de la crise covid-19 ou celles d'une prochaine situation d'urgence épidémique que nous ne connaissons pas à ce jour, cette loi fonctionnera sur la base d'un rapport dans les trois mois et non plus sur la base de recommandations comme on peut le voir parfois. On ne sait pas où celles-ci atterrissent. Cette loi fonctionnera sur la base d'un rapport qui devra être produit au Parlement dans les trois mois et sera rediscutée pour voir si elle doit être complétée, améliorée ou abrogée.

Selon moi, il s'agit là de l'aveu le plus grand et le plus démonstratif du respect des prérogatives accordées à ce Parlement, et d'une preuve d'humilité, puisque nous nous disons que ce que nous connaissons aujourd'hui n'est peut-être pas la réalité de demain. La réalité de demain devra nous amener à modifier cette loi sur la base de la crise que nous aurons à connaître. Je dis que cet article 10 est important parce qu'il s'inscrit dans les choses, et dans cette dynamique de droits et de pouvoirs accordés au Parlement, qui est consacrée dès le moment de l'entrée en vigueur de cette situation d'urgence épidémique.

Je pense que c'est important aussi pour le compte rendu. Il importe pour les citoyens de connaître les faits et non pas ce qui est dit uniquement.

Quelle est la définition de cette situation d'urgence épidémique? Ce sont cinq critères cumulatifs, à savoir la présence d'un agent infectieux chez l'homme, touchant ou susceptible de toucher un grand nombre de personnes en Belgique et qui affecte ou est susceptible d'affecter gravement la santé. Il doit être susceptible de conduire à l'une ou plusieurs des conséquences suivantes: la surcharge grave de certains professionnels des soins, la nécessité de prévoir le renforcement ou le soutien pour certains professionnels ou certains services de santé, le déploiement rapide et massif de médicaments, dispositifs médicaux ou équipements de protection individuelle. Cet agent infectieux doit nécessiter une gestion et une coordination au niveau national.

On peut estimer ces critères trop imprécis, mais le caractère cumulatif de l'ensemble – le caractère grave, la nécessité de prévoir des dispositifs complémentaires, de renforcer les services – et leur gestion nationale nous permettent de dire suffisamment et légitimement que nous ne sommes pas, alors que le texte a largement évolué par rapport à la première mouture, dans un dispositif qui permettrait, comme déjà entendu ici, d'entrer quand le gouvernement le souhaite et pour les besoins de la cause dans une situation ou une phase d'urgence épidémique.

Il ne le peut pas et il ne le fera pas. Il ne pourra pas le faire dès lors que, contrairement à la première version, dont on voit les évolutions, l'article 3 dispose que cette situation d'urgence épidémique ne dépendra pas d'un seul membre du gouvernement, mais du gouvernement dans son ensemble et que cette situation de phase d'urgence épidémique devra être confirmée dans un délai de quinze jours par le Parlement.

J'entends aujourd'hui l'ironie au sujet de ce délai. Je l'entendais déjà à l'époque lorsqu'il s'agissait d'un délai de deux jours. On considérait à l'époque que le Parlement ne pouvait pas se prononcer de manière suffisante. On a accepté le fait qu'en deux jours, le Parlement aurait des difficultés à se prononcer. On lui laisse donc quinze jours. Mais pourquoi ce délai? Pour recevoir les motifs de l'entrée de situation d'urgence épidémique. Quinze jours pour en recevoir les données scientifiques, les rapports, organiser des auditions éventuelles d'experts scientifiques, médicaux, juridiques si nécessaire. Quinze jours pour se prononcer. On peut estimer que c'est trop ou trop peu. Nous estimons que ce délai de quinze jours est un délai qui permet au Parlement de travailler et de décider pleinement à son terme.

Effectivement, il existe une seule exception qui avait été évoquée dans ce Parlement et déjà discutée lors des débats en commission. Si l'on ne peut attendre quinze jours – paradoxalement, ce n'étaient pas les groupes de la majorité qui l'avaient exprimée mais les groupes de l'opposition – que faisons-nous si nous ne pouvons attendre quinze jours? Si l'on ne peut attendre quinze jours, il y a un paragraphe 3 aujourd'hui qui parle de péril imminent dont la notion n'est pas fantasmée ou hors sol sur le plan juridique. Elle indique que si les procédures normales ne peuvent être suivies ou si les procédures normales risquent de causer un dommage, alors on est en situation de péril imminent.

Il n'y a que dans cette exception, à savoir là où la procédure normale ne pourrait être suivie sans conséquence et sans dommage, qu'il y aurait la faculté pour parer à ce péril imminent. À Mme la ministre de l'Intérieur, par arrêtés ministériels, de prendre des meures de protection à l'endroit de la population. C'est la seule exception. Elle est mentionnée clairement dans le texte de l'article 3. Cette notion, je le dis et je le répète, reçoit une exception juridique qui ne souffre d'aucune controverse et qui ne souffre, dans nos esprits et dans ceux de la majorité, d'aucune controverse.

Il y a ensuite la question des mesures et de ce que nous faisons pour ces mesures. Là aussi, il y a eu toute une série de demandes qui ont été exprimées sur le délai des mesures, leur proportionnalité, leur nécessité. Là, l'article 4 est à mettre en lien direct avec l'article 3. En effet, je pense important de le rappeler: il n'est pas question de trois mois dans le texte. Il est question de "durée strictement nécessaire" et "d'un maximum de trois mois", c'est-à-dire que l'appréciation et la motivation de l'arrêté de la déclaration d'urgence épidémique et des mesures ne pourront être prises que pour le délai strictement nécessaire à parer à cette urgence épidémique et avec un délai maximal de trois mois.

Trois mois n'est pas le délai ordinaire. Il faut pouvoir le rappeler et rappeler aussi ce qui a évolué, à savoir qu'il est désormais écrit noir sur blanc que les mesures doivent être nécessaires, adéquates et proportionnelles à l'objectif poursuivi mais aussi, contrairement à ce qui s'est fait depuis le début de la gestion de la crise – et c'est une prise de conscience collective –, que les mesures ne doivent pas simplement être prises par un groupe d'experts ou de techniciens qui a été désigné mais également par des experts, je le rappelle, en matière de droits fondamentaux, de libertés des citoyens, en matière d'économie – je pense que le critère de l'économie est important – et en matière de santé mentale puisque nous en avons beaucoup parlé.

C'est désormais figé dans la loi: les mesures qui sont prises pour le délai strictement nécessaire et maximum de trois mois doivent être nécessaires, adéquates et proportionnées à l'objectif poursuivi et se baser non seulement sur des rapports d'experts mais aussi sur des rapports d'experts en matière de droits fondamentaux, d'économie et de santé mentale.

Il y a aussi l'obligation d'en informer la Chambre des représentants avant la publication de l'arrêté au Moniteur belge. Excusez-moi du peu! Je pense que c'est aussi quelque chose qui passe peut-être sous le radar, mais qui est très important.


Vanessa Matz LE

Monsieur Aouasti, il manque une étape à votre raisonnement. Vous avez mis en évidence les modifications favorables qui ont été apportées. Il manque un élément à votre raisonnement et cela reste pour nous incompréhensible. Pourquoi la proportionnalité, le caractère raisonnable, etc. ne sont-ils pas appréciés par le Parlement, tout en gardant une agilité pour le gouvernement à prendre des mesures rapides dans un délai déterminé en début de pandémie, et passer la main au Parlement à un moment donné à déterminer? Pourquoi?

Il manque un point à votre raisonnement. Pourquoi n'est-ce pas l'enceinte démocratique par excellence qu'est notre Parlement qui décide de ces mesures qui attentent aux libertés individuelles et qui les met en corrélation avec la nécessaire lutte contre la pandémie? Pourquoi ne pas avoir franchi ce pas? C'est un élément essentiel qui manque dans cette loi pandémie. Les mesures, même s'il y a autour des experts en droits de l'homme notamment, restent dans les mains du seul gouvernement.


Khalil Aouasti PS | SP

Chère collègue, je vais y répondre. Simplement, il est d'usage, en général, que le législateur définisse le cadre et qu'il délègue l'exécution des mesures particulières dans le cadre d'un exécutif.

Mais il ne faut pas oublier, madame Matz, chers collègues, un élément important. C'est rappelé. C'est la base en matière de droit administratif. Le législateur est susceptible d'examiner cette question de nécessité, d'adéquation et de proportionnalité des mesures qui sont prises dans un acte réglementaire. Il a le droit, comme pour n'importe quel arrêté qui serait pris par le gouvernement, de le rapporter. C'est de notre compétence. C'est notre compétence générale, comme législateur, de pouvoir rapporter n'importe quel acte réglementaire qui est pris par l'exécutif.

Finalement, dès lors que nous nous inscrivons dans le cadre général, le législateur définit le cadre. L'exécutif, comme dans toute une série d'autres législations, définit les mesures particulières. Si le législateur, qui a reçu, je vous le rappelle, cet arrêté avec ces mesures et avec les motivations liées à la nécessité, l'adéquation et la proportionnalité, devait estimer, sur la base des informations, des données scientifiques, qu'elles ne sont pas proportionnelles, qu'elles ne sont pas légitimes, qu'elles ne sont pas adéquates – l'un, les deux ou les trois –, il nous appartient, dans notre compétence générale, de rapporter un acte réglementaire, en l'occurrence un arrêté royal.

Cette loi ne nous interdit pas de faire ce que l'on peut toujours faire et ce que l'on peut faire depuis toujours.


Vanessa Matz LE

Monsieur Aouasti, je pense que là où il y a méprise, c'est de dire qu'à un moment donné, c'est la loi qui doit définir le cadre général et que c'est l'exécutif qui prend des arrêtés. Or, ici, l'exécutif s'attribue le pouvoir de légiférer qui est conféré au Parlement par la Constitution, par la loi et par d'autres lois. Il ne s'agit donc pas ici d'une "exécution". Vous le savez. Il s'agit de légiférer sur une compétence qui est celle au départ du Parlement. C'est là où votre raisonnement est tronqué. Évidemment qu'il y a une possibilité de contrôler par après, etc. Mais, à partir du moment où l'exécutif s'octroie les pouvoirs qui sont normalement ceux du Parlement, cela pose problème. On peut concevoir qu'il se l'octroie pendant une période assez courte en début de pandémie parce que la réactivité doit être très forte mais, au bout d'un moment, il doit recéder la main aux organes qui sont habilités à prendre les mesures, notamment des mesures restrictives de libertés, c'est-à-dire le Parlement.


Khalil Aouasti PS | SP

Madame Matz, je vous ai entendue mais nos avis divergent. Je pense que, lorsque les critères cumulatifs, à savoir de durée strictement nécessaire (trois mois), de proportionnalité, d'adéquation et de nécessité, ainsi que les critères en matière de justification en termes de droits fondamentaux, d'économie, de santé mentale sont pris et qu'en plus, le tout est contraint par un catalogue des mesures qui est un catalogue fermé, il n'est pas vrai de dire que l'exécutif légifère. C'est un numerus clausus des mesures à l'article 5. C'est dans le cadre de ce catalogue lié à l'article 5 que l'exécutif peut prendre des mesures. Il ne peut pas inventer des mesures qui sortiraient de ce numerus clausus et de ce catalogue qui est visé à l'article 5. Nous n'avons donc pas la même lecture de la législation. Le gouvernement est contraint par le catalogue fermé de l'article 5 et ne peut pas aller au-delà. Point!


Vanessa Matz LE

Monsieur Aouasti, je dirai simplement que le catalogue, c'est au fond la même chose que ce qui se passe actuellement. En gros, on prend les mêmes et on recommence. Vous savez très bien que ce catalogue est hyper large et qu'il touche aux droits et libertés individuelles de chaque citoyen. En cela, le catalogue est extrêmement étendu et, parce qu'il vise les droits et libertés de chacun, il devrait bien sûr passer par le Parlement qui est l'enceinte démocratique par excellence.

Je constate, monsieur Aouasti, que vous-même ainsi que l'ensemble de la Vivaldi, pourtant si attachée aux droits et libertés dans certaines de ses composantes, restez figés sur cet élément.


Khalil Aouasti PS | SP

Je disais donc que nous nous entêtons à l'article 4. L'article 5 concerne le catalogue des mesures. Comme nous venons d'en discuter, ma collègue Matz et moi-même, il s'agit d'un catalogue fermé de mesures et non pas d'un catalogue ouvert de mesures.

Il y a aussi un point important qui avait été largement relayé et qui avait inquiété énormément de personnes. Il s'agit de la question des données personnelles. Là aussi, un pas important a été fait. Il s'agit de la suppression de l'ancien article 6 de cette loi. Cette suppression nous permet aujourd'hui d'écarter un article litigieux extrêmement critiqué. Elle nous permet aussi de transmettre un message à nos citoyens: "Vos données personnelles nous concernent et nous y veillerons largement."

En ce qui concerne la question des peines, il s'agit d'une question qui avait été largement discutée. Elle concerne le sens de la peine. Faut-il ou pas pénaliser? Existe-t-il d'autres manières de mettre en place, de faire accepter et de faire respecter des mesures? Comme nous l'avons toujours dit avec mon groupe, la meilleure manière d'appliquer des mesures, c'est que le citoyen y adhère. Et, pour y adhérer, il doit les comprendre. Elles doivent donc être intelligibles. Au cas où il y aurait malheureusement une incompréhension de la mesure et du non-respect, pour protéger le citoyen – parfois lui-même congre son gré – et les autres, un catalogue de mesures plus restrictives a été mis en place. Ce catalogue a lui aussi été développé. Il présente aussi un intérêt. On voit que la hauteur des peines – le seuil minimal en tout cas – représente une demande forte et importante qui a été entendue. Le seuil minimal des peines a été abaissé sous le seuil des "peines de police".

En ce qui concerne les peines intelligentes, il est désormais indiqué très clairement que, lorsqu'il y aura des peines dites alternatives (peines de travail, peines de probation, peines de surveillance électronique), qui offrent aussi pour avantage de ne pas faire l'objet d'une inscription quasi judiciaire, elles pourront aussi faire l'objet d'une mesure pédagogique en lien avec l'élément dénoncé.

Enfin, en ce qui concerne l'effacement du casier judiciaire, il s'agit d'un élément capital. Nous considérons effectivement que, dans des circonstances exceptionnelles, des mesures qui sont d'ordinaire non pénalisées ne peuvent sortir des effets au-delà de ce qui est nécessaire.

Il a donc été inscrit, désormais, de manière officielle, que si une personne devait faire l'objet d'une condamnation devant le tribunal pour l'un des faits visés par cette loi, il y aurait un effacement automatique du casier judiciaire après trois ans. C'était capital pour nous; cela y figure et c'est aussi la preuve que cette loi n'a pas pour vocation de faire traîner les conséquences d'actes qui peuvent parfois être irréfléchis, au-delà de ce qui est strictement nécessaire, mais d'apporter l'apaisement. Au-delà d'un délai de trois ans, cette loi veut apaiser la société en faisant en sorte que ce casier judiciaire ne soit pas traîné comme un boulet par les personnes qui parfois, inconsciemment ou avec peu de conscience, ont posé certains actes. Je pense à un non-port du masque, à un rassemblement entre amis, à toutes ces choses de la vie normale, de tous les jours, qui sont limitées, parfois strictement, dans le cadre de la gestion d'une pandémie, mais qui peuvent amener, dans l'intérêt général, à prendre des mesures coercitives et répressives. Nous disons qu'il y aura punition mais aussi rédemption. Après trois ans, il y aura effacement du casier judiciaire. C'est vraiment important.

Enfin, la question de l'information du Parlement se pose à nouveau, puisque l'article 9 prévoit une information automatique mensuelle au Parlement, et la venue de la ministre de l'Intérieur mais aussi des ministres fonctionnellement compétents pour s'expliquer devant les parlementaires. On parle d'un rapport mensuel sur ce qui se passe, en plus d'un contrôle trimestriel et d'une évaluation trois mois au plus tard après la fin de la situation d'urgence épidémique.

Je terminerai par un élément qui n'est pas aujourd'hui encore dans la loi pandémie, mais pour lequel la ministre de l'Intérieur s'était engagée en commission. Il doit suivre un itinéraire propre en raison des difficultés techniques à son sujet. C'est la question du contrôle juridictionnel.

C'est malheureusement trop rare dans cette assemblée, mais j'ai beaucoup entendu que l'on mobilisait l'argument du pouvoir judiciaire. Il se rappelle à nous particulièrement en période de crise. Il existe et nous contrôle lui aussi, soit comme exécutif, soit comme législatif. Il veille, si nous ne l'avons pas fait, à la balance de certains droits. Il regarde si nous y avons veillé, si nous avons motivé suffisamment les choses. Il veille aux droits des citoyens.

Il n'appartient pas aux citoyens, aujourd'hui à mon sens, de s'entendre dire: "Oui, mais vous savez, une loi? L'article 142 de la Constitution n'est pas ouvert à révision. Vous comprendrez donc que, si on met tout cela dans une loi, la Cour constitutionnelle ne sera pas compétente car aucune norme de contrôle ne permet de contrôler la loi pandémie elle-même, et ainsi de suite." Et si l'urgence épidémique est elle-même visée dans une loi, l'article 142 n'étant toujours pas ouvert à révision et comme on ne pourra l'ouvrir au mieux qu'en 2024 et qu'on ne pourra en discuter, à mon sens, au mieux qu'en 2026 ou 2027, pendant tout ce temps, si on prend une loi pour déclarer la situation d'urgence épidémique, chers citoyens, je suis désolé de vous dire qu'il n'y a toujours pas de contrôle juridictionnel effectif.

Non. Il fallait choisir.


Peter De Roover N-VA

Mevrouw de voorzitster, wat collega Aouasti zegt is interessant. We hebben vorige legislatuur voorgesteld om alle artikelen van de Grondwet voor herziening vatbaar te verklaren. Als u daarin was meegegaan, was dat probleem opgelost. Ik stel voor dat we dat vermijden voor de volgende legislatuur. U geeft hier inderdaad aan dat zich situaties kunnen voordoen waarin er zich problemen stellen die we om die reden niet kunnen oplossen. Dat is correct. Een nuttige les die we bij deze volmachtenwet hebben geleerd is dat we voor de volgende legislatuur niet terughoudend moeten zijn in het voor herziening vatbaar verklaren van artikels. Wees daar volgende keer niet te terughoudend in.


Khalil Aouasti PS | SP

Cher collègue De Roover, j'ai rarement de la réserve. Il y a un article sur la table qui fait quasiment l'unanimité et qui sera ouvert à révision. Il s'agit de l'article 195. S'il est vraiment ouvert, il pourra régler beaucoup de choses sans qu'on doive en ouvrir d'autres. Cela permettra en plus à un même exécutif et à une même majorité de décider de l'ouvrir et de décider comment le modifier, ce qui constituait un problème jusqu'à présent. Je suis certain que cela vous rend très heureux, cher collègue.

Pour le reste, je disais que la Cour constitutionnelle n'est donc pas une solution. Si la Cour constitutionnelle n'est pas une solution, que nous reste-t-il? Aujourd'hui, en tant que législateurs, nous devons nous intéresser aux droits des citoyens, l'exécutif s'intéresse aux droits des citoyens et le judiciaire doit finalement pouvoir trancher et arbitrer s'il y a une contestation ou s'il y a une revendication. Quelle qu'elle soit et aussi légitime ou illégitime qu'elle soit, le pouvoir judiciaire doit pouvoir être accessible et pouvoir trancher.

Il y a eu un engagement clair de la ministre à ce sujet. Un travail est en train de se faire. Il y aura donc, à mon sens, deux choses à réaliser. La première, pour apaiser peut-être l'ensemble de vos tourments, chers collègues, c'est la question du contrôle de conformité. C'est en effet de cela dont il s'agit en ce qui concerne l'arrêté royal déclarant la situation d'urgence épidémique, c'est le contrôle de conformité. Cet arrêté royal est-il conforme aux règles et aux conditions de l'article 2? Comment organise-t-on ce contrôle de conformité? Aujourd'hui, il est difficile d'organiser un tel contrôle. Nous y travaillons. Demain, il doit pouvoir y avoir un contrôle de conformité de cet arrêté royal relatif à la situation d'urgence épidémique.

Ensuite, par rapport à l'arrêté de mesures et aux mesures qu'il contient, c'est le critère et le contrôle de légalité. Ce contrôle de légalité existe aujourd'hui pour tout acte réglementaire. C'est le Conseil d'État. Nous savons toutes et tous, et cela a dû être déploré dans certaines circonstances, que parfois le Conseil d'État malheureusement met du temps à se prononcer et met du temps face à des situations qui sont considérées comme urgentes. Face à une jurisprudence qui est constante et où le dommage purement économique et purement financier n'est pas considéré comme un critère d'urgence, il peut finalement mettre du temps à répondre aux interrogations et à répondre aux contestations de nombre de nos citoyens, d'acteurs économiques, etc.

Mme la ministre s'est exprimée à ce sujet, en commission. C'est une procédure bicamérale et cela doit donc suivre un autre processus. Elle a indiqué qu'il y aurait une forme de fast line, à savoir une présomption de l'urgence dans le cadre du recours au Conseil d'État sur ces mesures.

La jurisprudence concernant l'urgence est aujourd'hui fixée. Cette jurisprudence ne permet peut-être pas de répondre suffisamment, et suffisamment rapidement, aux revendications, prétentions ou doléances de nos concitoyens. Cette fast line permettra de présumer l'urgence, pour que le reste soit discuté devant le Conseil d'État: la proportionnalité, la conformité, la légalité des mesures qui sont prises. Le Conseil d'État ne ferait ainsi pas simplement un examen de recevabilité sur l'urgence.

Il s'agit de deux éléments fondamentaux, prégnants, sur lesquels le gouvernement travaille à ce jour. Ils nous seront présentés et ils viendront compléter adéquatement cette législation. Ils permettront, j'en suis certain, d'apaiser de nombreuses inquiétudes.


Vanessa Matz LE

Monsieur Aouasti, vous mettez en évidence une des grosses faiblesses de ce projet qu'est le contrôle juridictionnel ou quasi-juridictionnel. On a entendu la ministre prendre des engagements par rapport à cela. Dès lors qu'on restreint les pouvoirs du Parlement, pourquoi ne pas arriver en même temps avec un projet de loi relatif à l'urgence au Conseil d'État? Pourquoi ces éléments ne nous ont-ils pas été apportés en même temps? Cela fait partie du même dossier, vous venez de le dire. Ce n'est pas acceptable! Dès lors que le gouvernement et la majorité Vivaldi avaient la volonté de restreindre les droits et libertés, il devait y avoir un contrôle juridictionnel ou quasi-juridictionnel fort, avec un projet de loi. Ce n'est pas le cas et c'est regrettable.


Khalil Aouasti PS | SP

Je répondrai en deux étapes.

Je ne peux laisser dire que la volonté de la majorité de la Vivaldi est de restreindre les libertés et lois fondamentaux. Non! Le projet de loi s'inscrit dans le cadre d'une situation d'urgence épidémique où, pour un motif d'intérêt général, il est considéré ou il peut être considéré, moyennant examen ou moyennant avis, qu'il est nécessaire ou peut être nécessaire de restreindre certaines libertés et certains droits fondamentaux pour protéger d'autres personnes, notamment le droit à la santé et l'intérêt général. Ce n'est pas une loi liberticide que nous prenons ici. C'est une loi d'exception en situation d'urgence épidémique. Aussi, je ne peux laisser dire que la volonté est de restreindre les droits et libertés fondamentaux. C'est une précision importante.

Pour le second volet, Mme la ministre s'est engagée en commission à venir avec des textes. Elle nous avait indiqué aussi les motifs pour lesquels les textes ne pouvaient être examinés conjointement, à savoir la procédure bicamérale et le caractère spécial de cette procédure; la difficulté aussi technique, car des textes qui modifient des règles de procédure, notamment au niveau du Conseil d'État, ou qui constituent un contrôle de conformité, ne sont pas des textes que l'on peut facilement élaborer. Il faut pouvoir les penser et les peser eu égard aux implications globales qui peuvent y intervenir. La ministre s'y était engagée publiquement à deux reprises si j'ai bonne mémoire. Il faut laisser les cabinets travailler, il faut laisser le gouvernement travailler, et les administrations aussi pour circonscrire la chose et, finalement, garantir cette procédure-là, tout en faisant en sorte qu'elle soit pensée, soupesée et qu'elle ne puisse non plus déraper ou dérailler.

Les textes nous parviendront le plus rapidement possible, je n'en doute pas. Mme la ministre fait diligence pour nous proposer ces textes le plus rapidement possible. Et sauf à remettre en cause les déclarations qui ont été faites, je crois aux déclarations de la ministre de l'Intérieur et dans le fait que des textes nous seront déposés pour être discutés ici dans ce Parlement pour compléter adéquatement et utilement cette législation.

(Applaudissements)


Barbara Pas VB

Mevrouw de voorzitster, mevrouw de minister, collega's, uitzonderlijke omstandigheden vereisen een uitzonderlijke aanpak. Dat hebben we meermaals gehoord tijdens de besprekingen van het voorontwerp. Niemand zal dat tegenspreken, maar er is wel een fundamenteel verschil tussen het nemen van noodzakelijke, uitzonderlijke maatregelen en het langdurig drastisch beknotten van de fundamentele vrijheden van de burgers. Ook uitzonderlijke omstandigheden vereisen nog steeds de naleving van de Grondwet.

Er werd door de vorige sprekers al veel gezegd over het beschermend karakter van die Grondwet, maar dat is er net om in crisistijden onze fundamentele grondrechten te beschermen. Juridisch rammelt de corona-aanpak van het voorbije jaar. Het tot op vandaag gebruikmaken van die oude wet werd hier al meermaals aangehaald. Die wet werd in 2007 uitgevaardigd om snel te kunnen optreden bij bijvoorbeeld een ontploffing.

Eerst werden fundamentele vrijheden via volmachten en dan via onduidelijke ministeriële besluiten langdurig beperkt. Alle grondwetspecialisten waren het er tijdens de hoorzittingen over dat voorontwerp over eens dat de aanpak die werd gehanteerd niet de goede aanpak is, en het gebeurt niet vaak dat grondwetspecialisten het ergens roerend over eens zijn. De manier waarop die grondrechten in dit land zonder enige parlementaire controle werden ingeperkt door middel van ministeriële besluiten kan ik niet anders dan een ware schande noemen, een aanfluiting voor de democratie, waar deze regering de mond van vol heeft.

In elke normale democratie zou er een grondig debat moeten worden gevoerd over zulke fundamentele ingrepen, als het gaat om de grondrechten van de bevolking.

Vele coronamaatregelen die wij het voorbije jaar hebben gekend, raken die fundamentele rechten: het recht op vergadering, wonen, onderwijs, privéleven, ondernemen enzovoort. Dat nood tijdelijk wet kan breken, mag geen vrijgeleide zijn om zonder parlementair debat vaak absurde maatregelen met monsterboetes te handhaven. Wij kregen een pizzadozen tellend staatsingrijpen tot diep in de persoonlijke levenssfeer, waarbij er, ondanks herhaalde vragen, ook geen antwoord kwam over de wetenschappelijke basis van de maatregelen. Men heeft zich veel te lang gebaseerd op de urgentiewetten en dat heeft alleen maar rechtsonzekerheid gecreëerd. De vele vonnissen van verscheiden rechtbanken illustreren dat.

Een goede pandemiewet is dan ook noodzakelijk. Er was discussie over de vraag of er al dan niet een pandemiewet nodig is, maar ik geef u volledig gelijk dat een goede pandemiewet nodig is, mevrouw de minister. Het is altijd een risico om een CD&V-er gelijk te geven, want de kans is groot dat hij of zij ondertussen al van mening is veranderd. Een goede pandemiewet is inderdaad nodig.

Het was een goede zaak dat er na de bespreking van het voorontwerp een aantal noodzakelijke aanpassingen werd doorgevoerd aan de tekst. Na het vernietigende advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit werd een aantal zaken omtrent privacy terecht geschrapt en ook voor een aantal andere elementen van het voorliggend ontwerp – onder andere met betrekking tot de strafdifferentiatie – werd rekening gehouden met de talrijke geformuleerde adviezen van deskundigen en met opmerkingen van onze fractie.

Dat was noodzakelijk, maar nog steeds zijn er tal van fundamentele verbeteringen nodig, want het ontwerp blijft ook na de aanpassingen grotendeels wat het is. Ik kan het niet anders noemen dan een bijzonderemachtenwet. Ik ben blij dat wij de volmachten van de vorige, tijdelijke regering niet hebben goedgekeurd, maar wat vandaag voorligt, is eigenlijk een vrijgeleide voor verregaande noodmaatregelen en gaat nog veel verder. Onze essentiële kritiek blijft dan ook overeind en is drieledig. Het gaat niet alleen om de zeer ruime definitie van het begrip epidemische noodsituatie. Ook het gebrek aan een tegensprekelijk parlementair debat en controle zorgt ervoor dat misbruiken in de toekomst niet uit te sluiten zijn.

Ook het feit dat in bepaalde gevallen het federale niveau, zonder toestemming van de deelstaten, kan ingrijpen in het beleid van die deelstaten, is voor ons niet aanvaardbaar.

De heer Van Hecke is er niet, hij neemt wellicht een middagpauze, maar ik kan zijn vreugde niet delen. Hij heeft het terecht over de vrij unieke procedure om het voorontwerp al eens te bespreken en de vrij unieke procedure dat alle adviezen aan een verslag worden toegevoegd. Dat is allemaal heel tof en plezant. Als dat er echter toe leidt dat de remedie erger is dan de kwaal, als het uiteindelijke resultaat is dat we een wetsontwerp krijgen dat een gevaar voor de democratie inhoudt, dan denk ik dat hij tevreden is met een dode mus.

Ik kom terug op mijn drie fundamentele punten van kritiek.

Ten eerste, de definitie van een epidemische noodsituatie wordt veel te ruim omschreven. "Elke gebeurtenis die een ernstige bedreiging veroorzaakt of kan veroorzaken, een groot deel van de mensen treft of kan treffen, de gezondheid aantast of kan aantasten en die leidt of kan leiden tot een of meerdere van de onderstaande gevolgen", zo luidt het ontwerp.

Hoe meer "kan" er in een definitie wordt gebruikt, hoe hypothetischer en hoe ruimer ze is en hoe ruimer ook het toepassingsgebied ervan. In de omschrijving van de epidemische noodsituatie wordt het woord "kan" vier keer gebruikt. Die voorgestelde invulling kan niet alleen te ruim worden geïnterpreteerd, het kan met die definitie ook worden toegepast op epidemische situaties die geen epidemische noodsituaties zijn. Ik heb dat tijdens de besprekingen in de commissie ook al gezegd.

Er is ondertussen al een aantal aanpassingen van de definitie gebeurd, maar dat biedt geen soelaas. Men heeft nu toegevoegd dat het om een ernstige aantasting van de gezondheid moet gaan. Het woord "ernstig" werd toegevoegd, maar wat is ernstig? Volgens elke viroloog valt een seizoensgriep onder die categorie. In een tweede aanpassing van de definitie werd de voorwaarde van oversterfte geschrapt. Er kunnen best grondige redenen voor die aanpassingen zijn. Ik heb de argumenten van professor Niel Hens in de hoorzittingen gehoord, maar die aanpassing maakt de invulling van het begrip net nog ruimer. U hebt nog een voorwaarde laten wegvallen.

Mijn vrees dat de invulling van de epidemische noodsituatie veel te ruim kan worden opgevat, is met die aanpassingen helemaal niet weg, integendeel. Ik ben ook niet de enige die deze bekommernissen bij de bespreking van het ontwerp heeft geuit.

In de hoorzittingen werd daarop gewezen door de gouverneurs. Zij vonden de terminologie veel te complex voor een noodsituatie. Ook de Orde van Vlaamse Balies pleitte voor een veel strakkere definitie en vond dit veel te hypothetisch. Professor Marc Verdussen had het tijdens de hoorzittingen zelfs over een blanco cheque. Hij wees ook op het belang van grenzen afbakenen en vroeg meer specificering. Professor Vuye stelde in zijn schriftelijk advies dat het begrip epidemische noodsituatie ook wel bijzonder ruim gedefinieerd wordt. Het feit dat het bij een epidemische noodsituatie om een concrete dreiging gaat en niet om een virtuele, evenals het feit dat het om een situatie gaat die een uniek karakter heeft, zijn twee aspecten die onvoldoende tot uiting komen in de definitie.

Wij hebben een amendement klaar om aan die opmerkingen tegemoet te komen. Dat is nodig omdat een te ruime definitie de poort openzet voor misbruiken. Men kan zich inderdaad terecht de vraag stellen wat het volgende zal zijn. Welke volgende gebeurtenis zal verantwoorden dat onze democratie buitenspel gezet wordt? Wat zal het volgende zijn waardoor onze vrijheden zonder parlementair debat zullen kunnen worden ingeperkt? De seizoensgriep? Een griepepidemie? Een verkiezingsuitslag die u niet bevalt? Met dit ontwerp zet u de deuren open. Misschien zal het klimaatangst zijn die nog wat aangezwengeld wordt tot een epidemie of een nakende catastrofe.

Op 5 februari 2020 hebben de huidige groene excellenties Tine Van der Straeten en Sarah Schlitz alvast een parlementaire resolutie ingediend om de klimaat- en milieunoodtoestand uit te roepen. Ik vraag me dus oprecht af wat het volgende zal zijn.

Dit ontwerp van pandemiewet zet de poort open voor misbruiken. Het is niet enkel de heel ruime definitie die dat in de hand werkt, maar ook het gebrek aan tegensprekelijk parlementair debat en controle. Vooral dat zorgt ervoor dat misbruiken in de toekomst niet uit te sluiten zijn.

Wel is het belangrijk dat er in dit ontwerp niet meer via ministeriële besluiten maar via KB's zal worden gewerkt en dat de hele regering verantwoordelijk zal zijn, niet enkel de minister van Binnenlandse Zaken. Over de termijn van vijftien dagen is er ook al gedebatteerd. De Kamer zal nu na maximum vijftien dagen beslissen of ze al dan niet akkoord gaat met het uitroepen van de pandemische noodsituatie.

Maar het belangrijkste is dat de Kamer alle controle kwijt is zodra ze dit doet. Daar hebben wij een fundamenteel probleem mee. U geeft in uw ontwerp een lange opsomming van mogelijke verregaande vrijheidsbeperkende maatregelen. Bij dergelijke maatregelen zou het aan het Parlement moeten zijn om daarover niet enkel te debatteren, maar ook te beslissen. Het zou dan aan het Parlement moeten zijn om daarover te stemmen en om de proportionaliteit en de evenredigheid te bewaken.

De Raad van State stelde in zijn advies dat het ontwerp ervan uitgaat dat het evenredigheidsbeginsel samen met het voorzorgsbeginsel zal worden toegepast. In dat verband verwijst de afdeling wetgeving van de Raad van State in haar advies naar de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Dat evenredigheidsbeginsel vereist echter dat handelingen van die EU-instellingen niet verder gaan dan wat geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van legitieme doelstellingen die met die betrokken regeling worden nagestreefd, met dien verstande dat wanneer er een keuze is tussen meerdere geschikte maatregelen, de minst belastende moet worden gekozen en dat de veroorzaakte nadelen niet onevenredig mogen zijn in verhouding met het nagestreefde doel.

U hebt ongetwijfeld reeds enige tijd kennis van die vaste rechtspraak van het Hof van Justitie. Net daarom vind ik het zo verbazend dat wij hier meer dan 200 dagen een avondklok hebben gekend. Ik vraag mij nog steeds af hoe dat in overeenstemming te brengen valt met het evenredigheidsbeginsel en waarom het meer dan zes maanden heeft geduurd vooraleer er een samenscholingsverbod werd ingevoerd ter vervanging van die avondklok. Omdat het makkelijker is voor de handhaving, hebben wij excellenties horen opwerpen. Dat is alleszins geen gegronde reden om de Grondwet aan de kant te schuiven.

Om nog even bij het voorbeeld van die avondklok te blijven, op de vragen die wij daarover, binnen de opgelegde tijdsbeperking van twee minuten, hebben gesteld na, is daarover eigenlijk geen uitvoerig debat ten gronde gevoerd. De N-VA heeft met een wetsvoorstel een poging gedaan om dat aan de agenda te krijgen, om dat debat af te dwingen. Egbert Lachaert, de voorzitter van Open Vld, beloofde in februari op Twitter dat er een debat over die avondklok zou komen, maar het is er nooit gekomen.

Met dit ontwerp zal het er in de toekomst ook niet komen. In dit ontwerp geeft u geen enkele garantie voor een debat over de maatregelen. In het ontwerp is voorzien dat de regering elke maand verslag uitbrengt aan de Kamer. In de memorie van toelichting staat echter beschreven dat het om een schriftelijk of mondeling verslag kan gaan, afhankelijk van het verzoek van de parlementsleden. Wij weten hoe de meerderheid van de Parlementsleden steeds mooi de regering volgt. U weet ook dat een schriftelijk verslagje geen enkele garantie biedt voor een parlementair debat.

Ook ik heb een interessant opiniestuk gelezen, in Het Laatste Nieuws, begin deze maand. Ik wil daar een stukje uit citeren.

"Een stevig parlementair debat vooraleer er nog eens een avondklok wordt ingevoerd, met de wet die voorligt, is dat nog altijd geen garantie. Het Nederlandse Parlement heeft ons nochtans getoond dat de goedkeuring van het Parlement vragen geen tijdverlies hoeft te zijn. Op één dag was het gestemd. Waarom zou dat in dit land niet kunnen? Helaas, in de tekst die nu voorligt, blijft de rol van de volksvertegenwoordigers beperkt. Het verbaast dat Parlementsleden die de afgelopen jaren met hart en ziel gestreden hebben voor een krachtig dynamisch Parlement, hier schijnbaar geen bezwaar tegen maken.

Zou oppositieleider Kristof Calvo destijds deze Pandemiewet hebben goedgekeurd als die van de regering-Michel kwam?" Collega Calvo is hier niet vaak meer, maar ik meen dat de vraag stellen, meteen ook ze beantwoorden is.

De talrijke communicatieblunders van de beide regeringen tijdens de coronacrisis zijn nochtans het ultieme bewijs dat een parlementair debat noodzakelijk is in een democratische rechtsstaat. Zelfs een debat is niet afdoende. Het debat zou over die maatregelen moeten beslissen. Af en toe een vrijblijvend schriftelijk verslagje is verre van afdoende. Uitgebreide controlemogelijkheden van het Parlement op de regering zijn in dit land nooit een overbodige luxe. Het frappante is dat met onderhavige pandemiewet het Parlement zichzelf buitenspel zet.

Het derde fundamentele element waar wij een probleem mee hebben, is de bevoegdheidsoverschrijding. De groen-rood-blauwe unitaristen van de Vivaldiregering hebben de coronacrisis niet alleen misbruikt om het Parlement uit te schakelen, maar ook om heel wat bevoegdheden van de deelstaten weer over te hevelen naar het federale niveau.

Dat die rol en die bevoegdheden van de Gemeenschappen en de Gewesten nu nog meer worden uitgehold, dat is voor ons onaanvaardbaar. Ik heb tijdens de commissiebesprekingen zeer uitgebreid aangetoond dat de federale regering met de voorgestelde pandemiewet bevoegdheden naar zich toe trekt die volgens de Grondwet en de bijzondere wet tot hervorming van de instellingen toebehoren aan de Gemeenschappen. Maak u niet ongerust, ik zal dat lange betoog niet herhalen. Maar ik wil de collega's die daar toen lacherig over deden of die zich ergerden en vooral de collega's die dat afdeden als onbelangrijk, vandaag, 14 juli, een ander citaat meegeven om te tonen dat zij zich schromelijk kunnen vergissen.

Er is vandaag al verwezen naar de bestorming van de Bastille op 14 juli 1789. Welnu, Lodewijk XVI schreef 's avonds na de bestorming in zijn dagboek: "Ne rien." U kunt zich dus schromelijk vergissen in wat u, beste collega's, onbelangrijk vindt.

Alle maatregelen die op basis van de voorliggende pandemiewet kunnen worden genomen, maken deel uit van een preventief gezondheidsbeleid, waarvoor de Gemeenschappen grondwettelijk bevoegd zijn. Voor crisissituaties wordt die exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschappen afgezwakt. In dat geval is er voor het preventieve gezondheidsbeleid volgens de parlementaire voorbereidingswerken van de bijzondere wet, de Raad van State en de rechtsleer sprake van een gedeelde bevoegdheid van de federale overheid en de Gemeenschappen.

Het Vlaams Belang aanvaardt niet dat de federale regering van de coronacrisis misbruik maakt om ruime bevoegdheden inzake de afkondiging van de noodsituatie en vergaande maatregelen die in dat kader kunnen worden genomen, naar zich toe te trekken.

De passieve en op zijn minst weinig assertieve houding van de Vlaamse regering in de huidige coronacrisis mag dus niet als maatstaf worden genomen voor de toekomst. Het is niet omdat de Vlaamse regering zich het voorbije jaar zelfs inzake de eigen bevoegdheden, de facto gedroeg als een ondergeschikt bestuur, dat die houding in de voorliggende pandemiewet moet worden bevestigd. Het is niet omdat de Vlaamse minister-president de indruk gaf dat hij er op Overlegcomités bijzat als een konijn voor een lichtbak, dat dergelijke regionale passiviteit moet worden vastgelegd voor de toekomst. De verregaande maatregelen die zijn opgenomen in de pandemiewet en die grotendeels gemeenschapsbevoegdheden betreffen, kunnen eenvoudigweg niet bij wet worden geregeld. Zij zouden het onderwerp moeten uitmaken van een samenwerkingsakkoord tussen alle bevoegde overheden, zijnde de federale overheid en de deelstaten.

Het Vlaams Belang heeft er altijd al voor gewaarschuwd dat de coronacrisis niet mag leiden tot een Belgische coronacoup. Wij kunnen echter vandaag helaas niet anders dan vaststellen dat net dat wel is gebeurd.

Omdat het voor ons niet aanvaardbaar is dat in bepaalde gevallen het federale niveau zonder toestemming van de deelstaten kan ingrijpen in het beleid dat tot de bevoegdheden van de deelstaten behoort, hebben wij in het Vlaams Parlement een belangenconflict ingediend tegen de pandemiewet. Maar dat werd – zo gaat het nu eenmaal in een particratie – weggestemd door alle andere Vlaamse collega's. De Vlaamse meerderheidspartijen kozen er helaas voor, om via een resolutie bij de Vivaldipartijen voor overleg te bedelen in plaats van dat nodige overleg via een belangenconflict werkelijk af te dwingen.

Jammer, maar helaas. We doen met onze amendementen vandaag alleszins nog een ultieme poging om dat bij te stellen.

We hebben verscheidene amendementen ingediend om er een goede pandemiewet van te maken. Die amendementen hebben de toets van de Raad van State veel beter doorstaan dan het huidige ontwerp. Het zijn amendementen waarvoor ik op de steun van de meerderheid reken, toch als de meerderheidspartijen de visie van de minister van Binnenlandse Zaken ter harte nemen. Mevrouw de minister, op 30 juni laatstleden verklaarde u in De Ochtend inzake deze pandemiewet dat: "we een zo groot mogelijke transparantie nastreven. Alle wetenschappelijke adviezen zullen worden overgemaakt, alvorens maatregelen zullen worden genomen." Als u meent wat u daar gezegd hebt, dan hebt u er geen enkel probleem mee als de collega's onze amendementen zouden steunen. Dat zorgt er immers juist voor dat inderdaad alle adviezen worden voorgelegd, in plaats van enkel die adviezen die men zelf kiest. Zo staat het immers nu in uw ontwerp.

In datzelfde radio-interview sprak u over het vergroten van de parlementaire betrokkenheid en controle. Dat is fundamenteel en ook daar hebben wij amendementen over ingediend, zoals de bekrachtiging van die beperkende maatregelen door het Parlement binnen de zeven dagen. De Raad van State heeft in zijn advies op dat amendement gesteld dat niet vereist te vinden, maar men had er ook niets op tegen. Het advies van de Raad van State over mijn amendement zegt dat: "uiteraard niets de wetgever belet om, gelet op het ingrijpend karakter van de maatregelen, toch in een dergelijke bekrachtiging te voorzien, teneinde het democratisch draagvlak van de maatregelen te verhogen." Dan vraag ik mij af wat u ervan weerhoudt om uw eigen radioverklaringen om te zetten in daden. Wat belet u om onze amendementen te steunen? Wat belet u om die parlementaire betrokkenheid en controle daadwerkelijk groter te maken? De Raad van State belet u dat alleszins niet.

Het gebrek aan parlementaire controle, de veel te ruime definitie van de epidemische noodsituatie en de miskenning van de bevoegdheidsverdeling weerhoudt het Vlaams Belang er alleszins van om deze pandemiewet goed te keuren.

Wij geven deze regering en de toekomstige niet de vrije hand om vrijheidsberovende maatregelen te nemen. Wij geven hen niet de mogelijkheid om nodeloos grondrechten te schenden. Wij zullen doen wat duizenden burgers ons via e-mail uitdrukkelijk gevraagd hebben, namelijk deze pandemiewet wegstemmen.

Mevrouw de minister, zodra deze pandemiewet gepubliceerd is, ligt de weg naar het Grondwettelijk Hof open.

03 Renvoi d'amendements en commission


President Eliane Tillieux

03 Verzending van amendementen naar een commissie