Proposition 55K1668

Logo (Chamber of representatives)

Projet de loi portant des dispositions diverses temporaires et structurelles en matière de justice dans le cadre de la lutte contre la propagation du coronavirus COVID-19.

General information

Submitted by
Vivaldi
Submission date
Nov. 25, 2020
Official page
Visit
Status
Adopted
Requirement
Simple
Subjects
infectious disease legal system public health disease prevention

Voting

Voted to adopt
Groen CD&V Vooruit Ecolo PS | SP DéFI Open Vld MR PVDA | PTB
Abstained from voting
LE N-VA LDD VB

Party dissidents

Contact form

Do you have a question or request regarding this proposition? Select the most appropriate option for your request and I will get back to you shortly.








Bot check: Enter the name of any Belgian province in one of the three Belgian languages:

Discussion

Dec. 15, 2020 | Plenary session (Chamber of representatives)

Full source


President Eliane Tillieux

Mme Katja Gabriëls et M. Christophe Lacroix, rapporteurs, s'en réfèrent à leur rapport écrit.


Sophie De Wit N-VA

Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, collega's, wij zijn vandaag 15 december 2020. Wij houden vandaag het debat en zullen donderdag 17 december 2020 beslissen over een aantal maatregelen, specifiek voor justitie, die nodig zijn in het kader van COVID-19. Sta mij toe op te merken dat wij, wetende dat de tweede lockdown – er wordt al bijna over een derde lockdown gesproken – al even bezig is, wat laat zijn met die maatregelen, zeker omdat een heel deel van de voorliggende maatregelen gewoon is overgenomen uit de teksten van uw voorganger in het voorjaar van 2020.

Er duurt wel meer lang. De heer De Roover heeft daar al herhaaldelijk op gewezen. Wij wijzen er al maanden op dat er nood is aan een pandemiewet. Dat weet u ook. Die pandemiewet moet ook onze grondrechten bewaken, waarover u zich de voorbije dagen door allerlei verklaringen ook zorgen hebt gemaakt of begint te maken. Mijnheer de minister, ik heb echter begrepen dat stilaan aan die pandemiewet zou worden begonnen. Ik kijk er naar uit, vooral naar de bepalingen inzake justitie. Ondertussen worden de mensen echter wel platgeslagen met de meest uiteenlopende berichten over drones en woonstbetredingen.

Is een ministerieel besluit een rechtsgrond, waarbij het Parlement buitenspel wordt gezet en de Raad van State op die manier snel kan worden omzeild? Baseren wij ons veel te veel op een FAQ, die geen rechtsgrond is? Wij zijn al aan de dertiende of veertiende versie, ik ben al lang de tel kwijt. Als behoeder van de rechtsstaat, zoals u uzelf al een hele tijd noemt, weet u ook wel dat daaraan iets moet worden gedaan. Daar kijken wij naar uit.

Wij stellen echter vast dat er bij de behandeling van voorliggend ontwerp enige chaos was. Die behandeling liet enigszins op zich wachten, maar na de urgentie is het snel in de commissie besproken. Wij hebben toen doorgewerkt. Sta mij echter toe vast te stellen dat ook dat met enige chaos is gebeurd. Er waren last minute amendementen, wat niet vreemd is voor dit Huis. Dat amendementen specifiek voor justitie begin deze week nog in de commissie voor Economie aan bod moesten komen, is echter niet correct. Mijnheer de minister, dat is echter een procedurele kwestie, die ik gewoon even kwijt moest.

Inhoudelijk heb ik nog wel iets anders te vertellen. Eerst iets dat mijn collega Van Vaerenbergh na aan het hart ligt, de videoconferenties. U weet dat wij het gebruik van een videoconferentie zeer genegen zijn, ook binnen Justitie. Het is heel jammer dat dit hoofdstuk blijkbaar nog niet grondig genoeg was voorbereid om in dit ontwerp te kunnen blijven. Het werd eruit gehaald omdat het niet voldoende was uitgewerkt. Ik denk dat dit een gemiste kans is en ik hoop van harte dat het een uitstel is en geen afstel, want dat is essentieel voor een efficiënte werking van Justitie.

Nog inhoudelijk zijn er heel wat bepalingen die beperkt zijn in de tijd en die op zich zelfs logisch zijn in deze coronacrisis. We hebben die dan ook gesteund.

Anders is het voor de maatregelen in de strafuitvoering. Wij hebben dat debat al gevoerd, maar ik wil hierover vandaag nog een paar zaken zeggen in deze plenaire vergadering.

Wat de strafuitvoering betreft, is dit ontwerp met covidmaatregelen voor ons veel minder evident. Want wat zult u doen? U wil een vervroegde invrijheidsstelling voor gedetineerden vanaf zes maanden vóór het strafeinde. Dat is eigenlijk een heel mooi kerstcadeau, een strafkorting die, zeker zoals het in de wetteksten staat beschreven, vrijwel automatisch zal worden toegekend, met nauwelijks voorwaarden. Het is maar de vraag op welke manier die voorwaarden zullen worden gecontroleerd. U voorziet in een strafonderbreking in het kader van COVID-19. Dat wil zeggen dat gedetineerden de gevangenis tijdelijk mogen verlaten. U wil een va-et-vient vermijden, maar u creëert er bijna een nieuwe. Dat is wel een heel gemakkelijke oplossing om de overbevolking in de gevangenissen tegen te gaan of te doen dalen. Dat stond er eerst niet in, maar het is er via een amendement aan toegevoegd. Ik was eerst opgelucht dat het er niet in stond, maar het kwam er nog bij. En dan is er nog de omzendbrief waarbij niet-dringende veroordelingen niet meer zullen worden uitgevoerd. De strafuitvoering wordt on hold gezet.

Ik heb daarbij een vraag, mijnheer de minister. U roept in het kader van de covidovertredingen al een hele tijd op tot strengere handhaving. Terecht, want er moet worden opgetreden tegen wie de maatregelen overtreedt, anders blijven ze dat doen. Dit weekend hebt u zelfs gepleit voor nog hogere boetes. Ik heb dat gehoord en gezien. De huidige wetgeving voorziet echter al in hogere boetes voor wie voor de rechtbank wordt gedaagd, tot 4.000 euro en een gevangenisstraf van drie maanden.

Wat eigenlijk vooral moet gebeuren, is dat de wet moet worden toegepast. Justitie heeft de tools, pas ze toe. Als wij deze maatregelen goedkeuren, zullen niet-dringende veroordelingen niet meer worden uitgevoerd. Ik kan mij al voorstellen dat de gevangenisstraffen tot drie maanden daaronder zullen vallen. Zo zegt u aan de ene kant dat u harder zult optreden tegen de covidovertreders, maar aan de andere kant dat de veroordelingen voorlopig niet zullen worden uitgevoerd. Zo organiseert u meteen de straffeloosheid en dat kan toch niet de bedoeling zijn.

U wil daarentegen de overbevolking in de gevangenissen verminderen. Ik denk oprecht dat wij moeten oppassen dat wij zo geen groter veiligheidsprobleem creëren dan wij aan het oplossen zijn. Bovendien – laat ons eerlijk zijn – bestaat de overbevolking al jaar en dag. Dat kennen wij, dat is geen nieuw probleem en mag nu, eerlijk gezegd, ook niet als excuus worden gebruikt. Dat bij de eerste golf die maatregel al genomen werd – ik weet wat u straks zult zeggen en ik weet ook wat wij daar toen over hebben gezegd – tot daaraan toe, maar men is ze blijven verlengen. Vandaag zitten wij in de tweede golf en nu wordt dat herhaald. Dat is voor mij een veel groter probleem, mijnheer de minister, want de vraag was niet of er een tweede golf zou komen, maar wanneer die zou komen.

U zei daarover in de commissie dat u dat niet had verwacht, maar dat begrijp ik niet. De eerste minister heeft dat gezegd, minister Vandenbroucke heeft dat gezegd en u hebt ook gezegd dat de tweede golf een verrassing was, maar zij was nochtans aangekondigd, in mei of juni al. Mijn verwijt is dus dat men niet voorbereid was: men heeft niet naar alternatieven voor een vrijlating gezocht, terwijl men had kunnen anticiperen en creatief zijn. Er zijn mogelijkheden, maar men heeft die oefening blijkbaar niet gedaan. Het is natuurlijk veel gemakkelijker om nu te beslissen dat wie nog maar zes maanden moet uitzitten, de gevangenis mag verlaten. Dat is bijna een monopoliespel: als men geluk heeft, komt men op het juiste plekje uit. Nog maar zes maanden te gaan: vrij. Strafonderbreking, toegekend. Niet-dringende veroordelingen, die voeren wij niet uit. Ik vind dat een veel te gemakkelijke oefening.

Pas op, ik begrijp dat het niet evident is in de gevangenissen. Ik besef dat het niet eenvoudig is en ik heb absoluut begrip voor de moeilijke levens- en werkomstandigheden. Ik zei in de commissie al dat er mij echter iets van het hart moet, als burgemeester die in de eerste golf een hele zware uitbraak in een woon-zorgcentrum heeft meegemaakt: een gevangenis is een collectiviteit, maar een woon-zorgcentrum is dat ook. U zet nu de gevangenispoorten open, maar in andere collectiviteiten, zoals woon-zorgcentra, worden de deuren gesloten. De mensen die daar wonen en verblijven, meestal mensen in de herfst van hun leven, worden afgesloten van familie en vrienden. Daar gaan de deuren dicht, die mensen worden gecohorteerd – ik vind dat een verschrikkelijk woord – die mensen worden als het ware opgesloten. De gevangenisdeur gaat open, terwijl de woon-zorgcentra hun deuren sluiten. Dat stoort mij, want de mensen daar hebben niets verkeerd gedaan, integendeel, maar zij worden gestraft. Dat ligt geweldig hard op mijn maag en dat wilde ik toch nog even kwijt.

Mijnheer de minister, bovenal, door deze maatregel te nemen, wordt aangetoond dat de overheid faalt. Ik heb het ook tegen minister Geens gezegd, strafuitvoering is een kerntaak van de overheid. Nu wordt dit veel te gemakkelijk on hold gezet. De vanzelfsprekendheid en het gemak waarmee dat gebeurt, vind ik heel ontstellend. Ik vind het niet oké dat mensen die veroordeeld zijn, die crimineel gedrag hebben vertoond, mogen profiteren van de gezondheids­crisis. Ik vind dat niet oké. Ik maak mij daar zorgen over. Veiligheid en rechtvaardigheid moeten gegarandeerd blijven, ook tijdens een gezondheidscrisis. Justitie is een essentiële sector. Het staat trouwens ook in de inleiding van dit wetsontwerp. Handel daar dan ook naar. Voer die kerntaak dan ook gewoon uit.

Mijnheer de minister, hetgeen mij nog meer ontgoochelt, is dat op die manier het brede falen van de overheid in heel de aanpak van deze crisis wordt gecamoufleerd. Dat stoort mij nog veel meer. U hebt er dit weekend in de media weer volop voor gepleit om streng te bestraffen. U pleitte voor hogere boetes. Ik begrijp dat, er moet opgetreden worden tegen deelnemers en organisatoren van lockdownfeestjes. Uw vorige voorzitster vindt van niet, u moet haar tweets maar eens nalezen, zij vindt dat hoge boetes niet nodig zijn. U hebt ervoor gepleit. Die strengere straffen staan vandaag echter reeds in de wetgeving, die zijn reeds perfect mogelijk. Dat kan uitgevoerd worden, Justitie heeft vandaag reeds de tools. Pas die toe.

Als men dat dan toepast, en dat is natuurlijk het probleem, dan moet men dat ook uitvoeren. Ga eens praten met de mensen op het terrein. Ik weet dat u dat graag doet en reeds gedaan hebt, wel doe het nog eens. Luister eens naar degenen die de ordehandhaving moeten doen in de provincies, die vaststellingen doen. Ze doen hun best, ze handhaven, ze maken dossiers op, ze bestraffen zelfs, maar bij de uitvoering, bij die korte gevangenisstraffen, loopt het mank. Dan heeft het geen zin.

Uiteindelijk probeert men zo het feit te camoufleren dat men zijn taak niet vervult. Aan de ene kant worden er zware straffen aangekondigd en aan de andere kant treft men maatregelen waardoor die niet zullen worden uitgevoerd. U organiseert hier zelf de straffeloosheid. Het is immers niet meer dan een marketingpraatje, toeteren dat er strenger en harder zal worden gestraft terwijl men in de praktijk net het tegendeel doet. Dat is de realiteit.

Als u uw eigen geloofwaardigheid onderuit wil halen, moet u dat vooral doen. U hebt gezegd dat u afgerekend wil worden op de geloofwaardigheid van Justitie, maar op deze manier ondermijnt u die. Dat is bijzonder jammer. Op tafel slaan of sterke uitspraken doen, zal niet helpen.

Mijnheer de minister, twee commissie­vergaderingen geleden hebt u in antwoord op een vraag gezegd dat men niet alleen naar uw woorden moest luisteren, men moest ook naar uw daden kijken. U hebt dat letterlijk gezegd en ik heb het goed genoteerd, opdat ik dat niet zou vergeten. Het is moeilijk om niet naar u te luisteren, want u bent overal te horen en te zien, met een boodschap die niet straf genoeg kan zijn. Die machine draait dus volop. Ik wil echter ook doen wat u vroeg en naar uw daden kijken. Dit wetsontwerp is een van uw daden en ik meen dat deze daad moeilijk nog haakser op uw woorden kan staan.

Mijnheer de minister, die kruik gaat zo lang te water tot ze barst. Ik luister naar uw woorden en ik kijk naar uw daden, maar ik moet vaststellen dat die enorm met elkaar in conflict komen. Dat is jammer, want Justitie, de samenleving en de veiligheid verdienen beter. We moeten deze kerntaak blijven vervullen, zonder er wat aan te krabben zoals u dat nu doet. Mijnheer de minister, we verwachten niet alleen woorden, maar ook de bijbehorende consequente daden.


Nathalie Gilson MR

Madame la présidente, monsieur le ministre, chers collègues, à l'instar de ce qui s'est passé durant la première vague, différentes mesures doivent être prises pour éviter les contacts qui ne sont pas absolument indispensables, en vue de lutter contre la pandémie tout en assurant la continuité du service essentiel qu'est la justice.

De nombreuses mesures prévues dans ce projet ne présentent aucune difficulté pour nous. Je cite par exemple la prestation de serment par déclaration écrite de différents acteurs de la justice, la gratuité des procurations notariées, la prolongation des délais dans le cadre des ventes judiciaires et amiables à forme judiciaire, le dépôt de documents introductifs d'instance via le système e-Deposit, l'allongement des délais pour fournir les pièces justificatives pour avoir droit à l'aide juridique de seconde ligne.

Pour d'autres mesures, la balance est parfois très difficile à faire entre la gestion de la crise sanitaire exceptionnelle et la protection des valeurs et des droits fondamentaux, tels que les droits de la défense, la protection des droits des détenus et les droits des créanciers, qui peuvent d'ailleurs aussi devenir des débiteurs.

Il est donc important d'insister sur le fait que la majorité des mesures qui nous sont présentées aujourd'hui sont applicables jusqu'au 31 mars 2021. Leur éventuelle prolongation par arrêté royal délibéré en Conseil des ministres fera l'objet d'une évaluation. Il importait de le souligner.

Je salue l'ouverture du ministre qui a accepté différentes avancées au cours des discussions en commission. Son cabinet et lui-même nous ont parfois proposé des amendements reflétant les discussions et nous avons aussi pu, à l'initiative du MR, prévoir que le projet stipule dorénavant que le syndic peut organiser une assemblée générale des copropriétaires si une décision est nécessaire. Le projet prévoyait qu'il fallait que la décision soit urgente. Ce n'est désormais plus le cas.

Pour le secteur que nous avons écouté, cette nuance est évidemment très importante. On évite ainsi que des travaux, qui n'étaient pas forcément urgents et qui n'auraient donc pas pu faire l'objet d'une convocation de l'assemblée générale, puissent être décidés si le dossier est prêt. On pense à la réfection d'une toiture ou à d'autres travaux d'importance qui, s'ils étaient retardés, pourraient mettre en péril une bonne gestion du bien.

Faisant suite à l'avis d'avocats.be, d'autres amendements ont été adoptés, permettant aux victimes de comparaître en personne devant le tribunal de l'application des peines ou devant la chambre de protection sociale. Initialement, toujours dans un souci de mesure de protection par rapport à la crise du covid, les victimes devaient être représentées par leur conseil. Mais nous avons trouvé important que les victimes puissent venir en personne devant le tribunal de l'application des peines.

La situation sanitaire exceptionnelle conduit malheureusement le gouvernement à devoir prendre des mesures extrêmement difficiles pour les détenus. La suspension des décisions d'octroi de permission de sortie ou de congé pénitentiaire à laquelle s'ajoute la suspension des visites de famille et des visites amicales sont évidemment très compliquées à accepter et à gérer aussi pour le personnel des établissements pénitentiaires, d'autant plus que les détenus sont souvent en manque d'activité pendant cette période.

Les mesures doivent garantir que la contamination ne se propage pas du monde extérieur vers les établissements pénitentiaires, et ce, afin de protéger les détenus, mais également tous ceux qui, courageusement, y poursuivent leur travail. Ces restrictions doivent être régulièrement réévaluées, adaptées et – nous y insistons – limitées dans le temps à la plus stricte nécessité.

En vue de diminuer la surpopulation carcérale, vecteur de propagation, le projet de loi prévoit – dans la même logique que l'arrêté royal de pouvoirs spéciaux n° 3 – deux mesures: l'interruption de l'exécution de la peine et la libération anticipée. Celles-ci ont bien fonctionné durant la première vague. Il était donc judicieux de les réintroduire dans ce projet en les adaptant, afin de réduire la pression carcérale.

Cependant, je dois exprimer un sentiment de regret. J'estime qu'à l'instar du Royaume-Uni, nous aurions pu envisager un recours plus systématique au bracelet électronique afin que la peine puisse continuer à être exécutée au lieu d'être suspendue, comme c'est actuellement le cas.

Pour conclure, je voudrais revenir sur les dispositions relatives au moratoire des faillites. Pour le groupe MR, il est essentiel d'agir rapidement face au danger qu'elles représentent. Selon une analyse portant sur plus de 400 000 entreprises et réalisée par la Fédération des entreprises de Belgique (FEB) en date du 8 septembre dernier, 25 % d'entre elles se trouvaient en difficulté financière. Cela signifie qu'elles encouraient un risque de faillite ou éprouvaient un besoin urgent de liquidités. Pour le secteur de l'horeca, le risque de faillite est toujours estimé comme étant supérieur à 40 %. En outre, le bureau d'informations économiques Graydon s'attend, après l'expiration du moratoire et des mesures de soutien, à 50 000 faillites supplémen­taires au cours des prochains trimestres, à ajouter aux 10 000 faillites prononcées annuellement en Belgique.

Ce rapport donne une idée de l'ampleur de la crise: entre 10 000 faillites chaque année et une projection de 50 000. Le groupe MR, à l'initiative de Denis Ducarme, a déposé un texte relatif à la procédure de réorganisation judiciaire. Il nous paraît en effet urgent d'alléger et de simplifier les procédures existantes auxquelles les entreprises en difficulté peuvent recourir. D'ici janvier, le gouvernement fédéral travaillera sur cette modernisation de la procédure de réorganisation judiciaire. Dans l'attente de son adaptation, des dispositions telles que le moratoire sur les faillites sont indispensables.

Le MR soutiendra le projet mais demande que les différentes mesures soient réévaluées progressivement et régulièrement et qu'elles soient assouplies dès que la situation sanitaire le permettra.


Marijke Dillen VB

Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, dit wetsontwerp past in de strijd tegen het coronavirus, althans voor een groot deel. Mijnheer de minister, u bundelt een aantal maatregelen die in het verleden werden genomen en geeft daar een wettelijke basis aan. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de talrijke KB's en naar een aantal wetten die in dit Parlement al werden goedgekeurd en waarvan in beide gevallen de verlenging van de termijnen inderdaad wenselijk is. Dat is iets dat ik kan begrijpen.

Voorafgaandelijk wens ik er even op te wijzen dat verschillende beroepsgroepen, los van elk wetgevend initiatief, ook bij het begin van de coronacrisis op eigen initiatief en zonder wettelijke verplichting ingrijpende maatregelen hebben genomen. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de hoven en rechtbanken, naar de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders, naar de Orde van Advocaten, naar de Hoge Raad voor Justitie. Met andere woorden, al deze justitiële actoren zijn onmiddellijk van bij de aanvang van de crisis blijven werken, zo goed en zo kwaad als dat kon. Zij hebben toen een aantal voorstellen in de praktijk omgezet en ik ben blij dat verschillende van de voorstellen in dit ontwerp mee zijn opgenomen.

Voorafgaandelijk moet ik u wel zeggen, mijnheer de minister, zoals ik al deed bij de bespreking in de commissie, dat onze fractie liever aandacht had besteed aan een echte pandemiewet of het wettelijk verankeren van een algemeen draaiboek voor mogelijk toekomstige pandemieën. Natuurlijk hoop ik samen met u dat dit niet meer de realiteit zal worden, maar toch denk ik dat het werken aan een algemeen draaiboek allesbehalve een overbodige luxe is. Ik denk dat we dit op het terrein allemaal beseffen. Heel belangrijk is dat hierbij alle actoren worden betrokken. Niet alleen mijn fractie pleit hiervoor: ik heb het collega De Wit net ook horen zeggen. Ook op het terrein gaan er meer en meer stemmen op om er dringend werk van te maken.

Mijnheer de minister, u hebt gezegd dat u de leiding hiervan wil geven aan de minister van Binnenlandse Zaken. Ik vind dat u hierop niet moet wachten en dat u beiden samen de leiding van zo'n initiatief moet nemen. U moet hier vooral snel werk van maken. De inbreng van Justitie zal minstens even groot zijn als de inbreng van Binnenlandse Zaken, als die al niet groter zal zijn.

Ik kom tot de inhoud van dit ontwerp.

Ik herhaal wat ik gezegd heb bij de bespreking in de commissie: onze fractie kan de grote meerderheid van de aangekondigde maatregelen steunen. Ik ga er nu uiteraard niet meer gedetailleerd op in. Wij hebben daartoe voldoende de gelegenheid gehad bij de bespreking in de commissie.

Ik zal mij vandaag beperken tot een aantal opmerkingen over dingen die volgens onze fractie niet goed zijn, en die toch wel belangrijk zijn.

Ten eerste, de Raad van State heeft ondanks de korte tijdspanne waarover hij beschikte een heel uitvoerig advies gegeven. Op een aantal hoofdstukken werd heel fundamentele kritiek gegeven, volgens mij de juiste kritiek. Ik moet u zeggen dat u, hoewel dit in het verleden dikwijls niet het geval was, in grote lijnen rekening hebt gehouden met deze kritiek en dat u een aantal hoofdstukken uit het oorspronkelijke voorontwerp hebt weggenomen. Dat toont respect voor de Raad van State. Helaas werden niet alle andere fundamentele opmerkingen gevolgd. Ik kom daar straks op terug.

U wil, mijnheer de minister, en dat is belangrijk, aandacht besteden aan de verdere digitalisering. Het indienen van verzoekschriften en dergelijke via e-Deposit en videoconferenties zijn maar enkele voorbeelden. U vindt daarvoor in onze fractie een bondgenoot.

Toch, en ik vind dat heel belangrijk, wil ik twee waarschuwingen geven.

Ten eerste, op het vlak van digitalisering is er nog bijzonder veel werk aan de winkel. Ik verwijs hiervoor naar mijn betoog tijdens de bespreking van uw beleidsverklaring. Ik zal dat niet herhalen. Nog steeds zijn vele griffies niet digitaal bereikbaar, mijnheer de minister. Via e-Deposit kunnen daar geen documenten, stukken of verzoekschriften worden ingediend. Er bestaat tot vandaag zelfs geen volledig overzicht van de mailadressen van de griffies. Dat is nochtans heel belangrijk. U hebt aangekondigd dat u hiervan snel werk zou maken, mijnheer de minister. Ik meen dat dit geen grote inspanningen vraagt, dus ik hoop dat wij die mailadressen nog dit jaar ter beschikking zullen hebben.

Ook qua infrastructuur is een grote inhaalbeweging noodzakelijk. Vandaag moeten wij vaststellen dat magistraten en griffiers moeten werken met verouderde computers en dat sommigen onder hen zelf voor hun eigen digitale infrastructuur moeten zorgen. Dat zou absoluut niet meer mogen in een moderne Justitie. Het zijn maar enkele voorbeelden, maar ik hoop toch dat u bij de besteding van de middelen daarvoor prioritair de nodige middelen zult vrijmaken.

Ik wil ervoor waarschuwen – dit is een misschien nog belangrijkere bedenking – dat in onze samenleving nog steeds niet iedere burger over het nodige informaticamateriaal beschikt of een eigen internetverbinding heeft. Digitale ongeletterdheid blijft helaas nog steeds realiteit. Ik vrees dat dit probleem in de praktijk nog veel groter is dan wij denken. Nogmaals verwijs ik naar de zeer interessante impactnota bij uw wetsontwerp, die daar ook voor waarschuwt. Heel veel mensen hebben nog steeds niet de nodige kennis over alle informaticatechnologieën. Er wordt terecht gesteld dat digitaal analfabetisme in bredere sociale kringen een probleem is. Daarbij denk ik bijvoorbeeld ook aan ouderen. Het is heel belangrijk dat u blijft inzetten op een tweesporenbeleid. Als voorbeeld vernoem ik de mede-eigendom en de algemene vergadering in grote appartementsblokken. Het is heel belangrijk dat er voldoende waarborgen komen opdat alle medebewoners betrokken kunnen worden en inspraak verkrijgen als zij dat wensen. Welnu, vaak gaat het over oudere mensen. Ik hoop dan ook dat de gewaarborgde aanwezigheid van alle mede-eigenaars niet in het gedrang zal komen vanwege de gebrekkige kennis van de digitalisering, want dan verdient het voorrang om de algemene vergadering uit te stellen.

Wat de videoconferentie in het algemeen betreft, de Raad van State formuleerde fundamentele kritiek in de algemene opmerkingen en klaagt aan dat de algemene definitie van een videoconferentie inhoudelijk niet altijd dezelfde is. Dat begrip wordt doorheen het wetsontwerp ook niet steeds op dezelfde manier aangeduid. De Raad van State pleitte er dan ook voor om in een afzonderlijk hoofdstuk te voorzien om dat begrip uit te werken, aangezien dat heel belangrijk is in het kader van de rechtszekerheid. U hebt hier niet voor gekozen, waar u uw redenen voor zal hebben. Toch hoop ik dat daaraan in de toekomst wel aandacht zal worden besteed. Rechtszekerheid is in dezen bijzonder belangrijk.

Mensen met financiële problemen krijgen opnieuw een zeer grote bescherming. Het Vlaams Belang zal en kan het principe steunen, laat dat duidelijk zijn. Dit betreft dan bijvoorbeeld de tijdelijke verhoging met 20 % van de inbeslagname­drempels. Ook stelt u opnieuw een opschorting voor van bepaalde tenuitvoerleggingen. Het gaat hier over de tijdelijke inperking van het uitvoerend en in bepaalde gevallen bewarend beslag tegen particulieren. Bewarende beslagen op zich, als principe, blijven wel toegelaten. De schuldenaar kan namelijk tijdens deze crisisperiode blijven genieten van de goederen zonder deze te kunnen vervreemden. Daar zit logica in, geen enkel probleem. Het principe – dit is wel belangrijk – van dit wetsontwerp moet echter iedereen beschermen die getroffen wordt door de coronacrisis en hierdoor in financiële moeilijkheden is geraakt. Dat doet u helaas niet. U gaat eigenlijk veel verder. Het is niet correct om uitvoeringen van schuldvorderingen die ontstaan zijn in het verleden, lang voor de coronacrisis, met andere woorden vóór 13 maart 2020, zonder meer op te schorten, op een aantal uitzonderingen na. In een aantal gevallen kan geen uitvoerend beslag worden gelegd. Wat de betaling van een geldsom betreft, worden bewarend en uitvoerend beslag onder derden volledig onmogelijk. Sociaal gezien heb ik begrip voor de tijdelijke onmogelijkheid van loonbeslag, zelfs na de verhoging van de drempels. Zomaar ieder bewarend en uitvoerend derdenbeslag uitsluiten, gaat werkelijk een brug te ver.

De beperking van de maatregel tot dat loonbeslag, tot een maximaal bepaald bedrag van het loon, om zo de minder gegoede schuldenaar in bescherming te nemen, is gezien de crisis­omstandigheden absoluut begrijpelijk. De maatregel die nu voorligt, wordt echter veel te algemeen geformuleerd. Ik geef een voorbeeld. Een vermogende debiteur die geen eigenaar is van vastgoed of andere roerende goederen in ons land, maar wel van bankrekeningen of andere schuldvorderingen krijgt zo, dankzij deze coronacrisis, een prachtige gelegenheid om zich onvermogend te maken voor bonafide schuldeisers. Mijnheer de minister, dit mag toch niet uw bedoeling zijn.

Ik heb nog een aantal andere cruciale bedenkingen. De maatregel die u plant, lijkt op het eerste gezicht een zeer sociale maatregel te zijn, maar ik heb toch wel twijfels of dit in de realiteit ook zo zal zijn. In het verleden hebben de gerechtsdeurwaarders aan de alarmbel getrokken, waarbij ze wezen op de verschillende risico's van deze maatregel. Ik denk dat we het erover eens zijn dat zij in deze problematiek een heel belangrijke partner zijn. Het is dus belangrijk om naar hen te luisteren en met hun standpunt rekening te houden, zeker omdat het gaat om een standpunt dat gebaseerd is op kennis van zaken en ervaring.

Mijnheer de minister, ik denk dat u echt geen kennis van de actuele praktijk hebt. Er wordt vandaag al veel minder uitvoerend beslag gelegd dan voor de coronacrisis. Ik verwijs hierbij naar recente cijfers uit het Centraal Bestand van Beslagberichten die duidelijk aantonen dat deze nieuwe wetgeving overbodig is. De meeste gerechtsdeurwaarders hebben veel beslagen al uit eigen beweging beperkt en dit zeker en vast omwille van sociale overwegingen. Dus nog eens bijkomende wetgevende initiatieven zijn overbodig.

Ik weet van veel gerechtsdeurwaarderkantoren dat ze op eigen initiatief, per brief, per mail, per sms, spontaan de debiteuren hebben gecontacteerd en voorstellen hebben afgesproken om bijvoorbeeld de maandelijkse afkortingen te verlagen, als de schuldenaar het door deze crisis moeilijk heeft. Ze zetten al meer dan ooit in op bemiddeling en redelijke en soepele afbetalingsplannen. Heel belangrijk, ze hebben daarbij ook bijzondere aandacht voor de specifieke aanpak van zwaar getroffen sectoren. Ik denk dan aan de horeca en de zorgsector.

Nu gewoon zeggen dat elke vorm van uitvoerend beslag, op de uitzonderingen na, tijdelijk onmogelijk wordt, is werkelijk een stap te ver. U maakt geen enkel onderscheid tussen de aard en het ontstaan van de schuldvordering. Ook wordt geen enkele nuance gelegd in de persoon van de debiteur. Nogmaals, debiteuren die echt te goeder trouw zijn en echt het slachtoffer van deze coronacrisis zijn verdienen bescherming, maar u weet evengoed als ik en waarschijnlijk nog beter dat niet alle debiteuren vandaag in moeilijkheden zijn geraakt door deze crisis en al vóór 13 maart 2020 een schuldenproblematiek hebben opgebouwd. Als zij kennis krijgen van deze wet, dan zullen ze elke vrijwillige betaling opnieuw uitstellen. Meer nog, de malafide schuldenaars die er helaas ook zijn, zullen van deze tijdelijke maatregel gretig gebruikmaken om eenvoudigweg niets meer te betalen. Dat zal leiden tot een cascade van economische en financiële problemen voor de schuldeisers die hierdoor op hun beurt moeilijkheden dreigen te krijgen om hun rekeningen te betalen. Dat geeft opnieuw een verhoogde kans op zware problemen voor de schuldeisers, met insolvabiliteit en faillissementen tot gevolg.

Mijnheer de minister, dat kan toch niet uw bedoeling zijn? Ook schuldeisers hebben rechten en verdienen bescherming want anders dreigen zij de toekomstige schuldenaars te worden.

Dit geldt niet alleen voor ondernemingen, het geldt ook voor de gewone schuldeiser. Ik geef een enkel voorbeeld, namelijk dat van de gepensioneerde zelfstandige die zijn hele leven heel hard heeft gewerkt en met zijn spaarcenten enkele appartementen heeft gekocht om te verhuren. Op die manier kan men zijn zeer karige pensioen een beetje opkrikken. Moeten die mensen nu in de kou blijven staan als de huurder de huishuur niet betaalt? Ze hebben dat geld immers zelf nodig om hun rekeningen te kunnen betalen. Dat kan toch niet uw bedoeling zijn?

Vonnissen die al in kracht van gewijsde waren voor de inwerkingtreding van deze wet kunnen bovendien op dit ogenblik niet worden uitgevoerd, minstens nog tot midden januari. Dat is natuurlijk niet uw verantwoordelijkheid, want het staat los van deze wet. Uithuiszetting op basis van deze vonnissen kan echter niet meer in de praktijk. Mijnheer de minister, op het terrein geeft dat vaak aanleiding tot misbruik. Voor alle duidelijkheid, ik zeg niet dat alle huurders malafide zijn, maar malafide huurders weten maar al te goed dat zij nu carte blanche hebben. Ze kunnen immers minstens tot januari ongestoord in het gehuurde goed blijven wonen.

De kans is trouwens heel groot dat dit probleem ook daarna nog lange tijd zal aanslepen. Als de coronagolf eenmaal voorbij is – wat hopelijk midden januari het geval zal zijn, hoewel ik daar gezien de cijfers mijn twijfels over heb –, is de kans groot dat deze dossiers zich zullen blijven opstapelen bij de gerechtsdeurwaarders. Er duikt dan een nieuwe moeilijkheid op, aangezien de gerechtsdeurwaarder niet kan optreden zonder begeleiding van politieagenten, wat op het terrein een zeer groot probleem vormt.

Kortom, de belangen van beide partijen werden niet goed afgewogen. Aan zo'n regeling willen wij niet meewerken.

Mijnheer de minister, ook schuldenaars die volledig te goeder trouw zijn en door al dan niet coronagerelateerde omstandigheden in moeilijkheden zijn geraakt, worden niet beschermd. Zij hebben immers vaak al veel oude dossiers en worden geconfronteerd met nieuwe vorderingen boven op de lopende dossiers, wat betekent dat zij in een vicieuze cirkel terechtkomen. Voor hen wordt de situatie werkelijk uitzichtloos, totaal onoverzichtelijk en onhoudbaar, waardoor zij een beroep moeten doen op schuldbemiddeling. Dat betekent in de praktijk opnieuw een aantasting van de rechten van de schuldeisers, die hun vordering slechts gedeeltelijk gerealiseerd zullen zien. Dat moet u toch als liberaal minister tegengaan.

Er zijn gelukkig een aantal uitzonderingen opgenomen, namelijk elke veroordeling in strafzaken en – ik ben heel blij dat u dit uitdrukkelijk en zwart op wit in het commissieverslag hebt bevestigd – de vordering van de burgerlijke partij. Bij eerdere besprekingen duurde het heel wat langer, vooraleer uw voorganger een en ander uitdrukkelijk bevestigde. U hebt daar van bij het begin geen onduidelijkheid over laten bestaan, wat heel belangrijk is voor de burgerlijke partij en voor de slachtoffers.

Op de tijdelijke maatregelen voor de indiening van verzoekschriften en dus de uitbreiding van e-Deposit ga ik minder uitvoerig in. Het betreft de uitbreiding van de mogelijkheid om het informaticasysteem van Justitie te gebruiken om een aantal stukken, meer dan vandaag is toegelaten op basis van het Gerechtelijk Wetboek, digitaal over te leggen.

In dat verband wijs ik, zoals in de commissie­bespreking, nogmaals op een belangrijk pijnpunt: het informaticasysteem van Justitie is niet betrouwbaar. Dat zijn overigens niet mijn woorden, zo luiden ook de waarschuwingen van zowel de Raad van State als van de Hoge Raad voor de Justitie. De Raad van State oordeelt dat de uitbreiding het risico inhoudt dat een buitensporig dan wel oneigenlijk beroep wordt gedaan op de elektronische procedure, wat kan leiden tot technische verstoringen van het informatica­systeem van Justitie. De informaticasystemen werken vandaag al niet hoe dat zou moeten. Daarenboven melden tal van magistraten ook dat zij geen, niet altijd of niet vlot toegang hebben tot de toepassing e-Deposit. U mag die ernstige waarschuwingen van toch wel heel belangrijke medespelers bij Justitie niet wegwuiven.

Bovendien is het voor een particulier die geen beroep doet op de bijstand van een advocaat, in de praktijk niet vanzelfsprekend hiervan gebruik te maken. De indiening van verzoekschriften vereist dat men kennis heeft van een speciaal daartoe gekozen rolnummer, anders kan men het document niet overleggen. Particulieren hebben dat rolnummer niet. Zult u inspanningen leveren om zo'n nummer op de een of andere manier kenbaar te maken aan particulieren?

U zult de termijn voor de bewijsstukken in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand, de pro-Deoprocedure, verlengen. Dat is heel positief, een goed principe. Die termijn zal echter alleen worden verlengd voor noodtweedelijnsbijstand. Ik krijg graag wat meer toelichting over wat het begrip noodtweedelijnsbijstand precies inhoudt. Dat is tijdens de bespreking in de commissie niet gebeurd. Ik denk dat het heel belangrijk is om dat te verduidelijken om te voorkomen dat het bureau voor juridische bijstand in het ene arrondissement het begrip heel ruim toepast, terwijl een ander arrondissement waar er misschien veel meer aanvragen zijn, het op een heel strikte wijze interpreteert. Om hierover geen misverstanden te laten bestaan, is het belangrijk om hierop vandaag een duidelijk antwoord te krijgen.

Tot slot, een heel belangrijk onderdeel van de tekst vormen de maatregelen ter ondersteuning van de bestrijding van de gezondheidscrisis in de gevangenissen. De voorgestelde maatregelen zijn erop gericht om de gevangenisbevolking tijdelijk te doen dalen en de gezondheidstoestand in de gevangenissen beter te kunnen beheren.

Ik besef dat de coronacrisis een heel zware druk legt op de gevangenissen en vooral op het penitentiair personeel. Ik heb dat al verschillende keren gesteld en ik wil hun hier lof betuigen. Maar de coronapandemie duurt nu al bijna 10 maanden en Justitie had ondertussen al naar andere oplossingen kunnen zoeken. Dat is jammer genoeg niet gebeurd. Dat is niet alleen uw verantwoordelijkheid, aangezien u nog niet zo heel lang minister van Justitie bent, maar het is wel een gedeelde verantwoordelijkheid, gelet op het feit dat de vorige minister van Justitie een coalitiepartner was.

Daarenboven is de overbevolking in onze gevangenissen geen nieuw probleem, zoals collega De Wit al opmerkte; het sleept al decennialang aan en heeft tot vandaag nog steeds geen definitief antwoord gekregen.

Mijnheer de minister, op de eerste plaats vind ik dat de maatregelen in voorliggend wetsontwerp de facto een inmenging in de uitspraken van hoven en rechtbanken en een inbreuk op de scheiding der machten betekenen. Ik heb begrip dat u er vooral om bent bekommerd om in de huidige omstandigheden de last in de gevangenissen, inclusief voor het penitentiair personeel te beperken, maar een arrest in kracht van gewijsde moet worden uitgevoerd, corona of niet. Ik hoef u er niet aan te herinneren dat vonnissen en arresten waarbij iemand tot een gevangenisstraf van minder dan drie jaar wordt veroordeeld, in de praktijk bijna niet worden uitgevoerd, tenzij in een aantal uitzonderlijke omstandigheden, en dat men in dat geval overgaat tot elektronisch toezicht. Straffen van meer dan drie jaar worden wel uitgevoerd, maar men moet al heel wat mispeuterd hebben om door onze strafrechtbanken te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van meer dan drie jaar.

Voor u is dat blijkbaar niet belangrijk, mijnheer de minister, ondanks uw ronkende aankondigingen bij de beleidsverklaring. Ik had heel veel hoop, toen ik uw beleidsverklaring las: het was gedaan met de straffeloosheid, zerotolerantie en een strenge aanpak van de criminaliteit waren voor u bijzonder belangrijk. Ik zei u toen dat dat bijna overgeschreven was uit het programma van het Vlaams Belang.

Niet alleen in uw beleidsverklaring was dat zo, maar ook in uw talrijke tweets, die ik met veel interesse volg, in uw interviews en verklaringen aan de media laat u hierover bij de burger geen twijfel bestaan, maar als het erop aankomt om de daad bij het woord te voegen, geeft u niet thuis en doet u eigenlijk het tegenovergestelde. Ik betreur dat. Ik en samen met mij heel veel burgers hadden onze hoop gesteld in uw aankondigingen, maar bij uw eerste wetgevend initiatief doet u net het tegenovergestelde van wat u hebt beloofd. Ik noem dat woordbreuk, mijnheer de minister.

Voor onze partij – dit leeft ook bij de bevolking – moet een straf worden uitgezeten. Zes maanden voor strafeinde betekent vandaag in de praktijk eigenlijk zes maanden vóór de uitvoering van een derde van de straf, en voor recidivisten van twee derde van de straf.

Welnu, dat is absoluut een verkeerd signaal, ook vanuit de optiek van het gelijkheidsbeginsel. Ik heb dat in de commissie gezegd en ik wil dat hier toch herhalen. Ik vrees dat gehaaide strafpleiters – ons land telt er zo toch een aantal – hiervan gretig gebruik zullen maken en procedures zullen opstarten over de schending van het gelijkheids­beginsel, omdat gedetineerden die in de huidige omstandigheden binnen de voorwaarden van het wetsontwerp vallen, hun straf door de beslissing met zes maanden ingekort zien, terwijl gedetineerden die buiten de voorwaarden vallen, die gunst van u niet krijgen.

De coronacrisis kan misschien – ik laat dit in het midden maar ik geloof daar niet in – een strafonderbreking rechtvaardigen, voor iedereen volgens dezelfde voorwaarden, maar nooit een vervroegde invrijheidstelling. Hiervoor moeten voor alle gedetineerden dezelfde voorwaarden gelden. Gelukkig krijgen niet alle veroordeelden dat mooie geschenk van u en is er in een aantal uitzonderin­gen voorzien. Ik verwijs naar feiten van terrorisme en zedenfeiten. Die hebt u van de regeling uitgesloten.

Ik heb ook belangrijke bedenkingen bij de inbreng van de slachtoffers. Er is een kennisgevingsplicht aan het openbaar ministerie. Maar slachtoffers krijgen geen inspraak en dat betreuren wij. Dat is opnieuw een inbreuk op de rechten van de slachtoffers. Eens te meer krijgen zij het gevoel dat straffeloosheid hier regeert.

Ik herinner u nogmaals aan uw beleidsverklaring, waarin u uitgebreid en terecht aandacht hebt besteed aan het slachtoffer, dat u centraal wil stellen. Welnu, als het u echt menens is, moet u ook hier in uw wetsontwerp rekening houden met de belangen van het slachtoffer, die primeren boven de belangen van de dader. Het slachtoffer moet inspraak krijgen en moet de mogelijkheid krijgen zich te verzetten.

Er wordt een proeftermijn ingevoerd, gekoppeld aan drie voorwaarden, namelijk geen strafbare feiten plegen, het slachtoffer niet lastigvallen en de coronamaatregelen naleven. Het moest er maar aan ontbreken.

De vraag rijst toch hoe de gevangenisdirecteur zal kunnen oordelen of de gedetineerde zich zal houden aan de coronamaatregelen of aan de andere maatregelen? Hoe kan hij weten dat de gedetineerde geen nieuwe ernstige feiten zal plegen of dat hij het slachtoffer niet zal verontrusten? Ik heb daar grote vragen bij. Ik hoop, mijnheer de minister, dat de regeling nieuwe feiten kan voorkomen. U bent alvast gewaarschuwd.

In dat kader heb ik nog een korte vraag betreffende het advies van de Centrale Toezichts­raad voor het Gevangeniswezen, die vraagt dat voor deze vervroegde invrijheidstelling de nodige mensen en middelen worden ingezet voor de begeleiding en de opvolging van de betrokken veroordeelden en hun omgeving. Dat geldt des te meer in het geval van een veroordeling wegens geweldsdelicten en in de eerste plaats wanneer er risico's zijn van intrafamiliaal geweld. Ook op dat vlak zijn er waarborgen nodig, maar dat valt helaas niet onder uw verantwoordelijkheid. Ik hoop dat u daarover het overleg zult aangaan met de betrokken verantwoordelijken.

Het nu voorliggend wetsontwerp heeft een aantal zeer goede doelstellingen, die wij kunnen onderschrijven. Onze fractie heeft echter, zoals ik uitvoerig trachtte uiteen te zetten, toch een aantal belangrijke bedenkingen.

Om die redenen zullen wij dit ontwerp niet goedkeuren.


Koen Geens CD&V

Mevrouw de voorzitster, ik wil het kort houden, want het lijkt mij aangewezen om, wanneer iets goed is, dat niet met te veel woorden te onderstrepen. Ik ben blij dat collega Dillen het wel onderstreept heeft.

Mijnheer de minister, uw twee wetsontwerpen – de Kamer is zo wijs geweest om uw wetsontwerp in twee te splitsen – hebben beide hun verdienste.

Het deel dat in de commissie voor Justitie werd voorgedragen, herneemt enkele bepalingen uit de volmachtbesluiten en voegt er een aantal bepalingen aan toe. Het laat met name de Koning toe om die tijdelijke maatregelen indien nodig te verlengen. Dat betekent dat heel wat van die zaken – ik geef als dwaas voorbeeld de noodzaak om bij een notaris in bepaalde gevallen twee getuigen te roepen – misschien geleidelijk aan definitief kunnen worden afgeschaft. Oude tradities hebben soms veel tijd nodig om te verdwijnen en de oproeping van getuigen is misschien zo'n traditie die mogelijk met uw steun door de Koning geleidelijk aan kan worden afgeschaft.

Het deel van het ontwerp dat in de commissie voor Economie is voorgesteld, ligt mij nog nauwer aan het hart; dat geldt ook voor de heer Matheï. In de vorige legislatuur heb ik heel sterk geprobeerd de algemene vergaderingen van vennoot­schappen en verenigingen virtueel te laten bijeenkomen indien dat enigszins noodzakelijk was. Het is onduidelijk hoelang de coronacrisis nog zal duren. Op lange termijn zullen ook andere omstandig­heden exceptioneel zijn, terwijl de digitalisering hoe dan ook een onomkeerbare weg is ingeslagen. Om die reden ben ik heel blij dat u in dit wetsontwerp de idee herneemt om die vergaderingen virtueel toe te laten, zelfs indien er geen statutaire machtiging bestaat. In crisistijden kan een vennootschap er niet toe komen om die statutaire machtiging op een fysieke wijze te geven. Zo raken ook grote, beursgenoteerde vennootschappen en grote verenigingen met honderden leden in moeilijkheden en zijn ze niet in staat hun jaarlijkse bijzondere of buitengewone vergaderingen te houden.

Dit is een definitieve structurele verbetering, tot spijt van wie het benijdt. Het economisch recht is altijd iets avant-gardistischer dan het burgerlijk recht en het strafrecht. Dat is echter een kwestie van tijd.

Ik wil nog even herinneren aan de vraag van de heer Matheï die u hebt beantwoord in het debat. Hierin werd de mogelijkheid besproken om raden van bestuur van vzw's ook op afstand te kunnen laten plaatsvinden. U hebt dat bevestigd. Dat is een belangrijke bevestiging die in geen enkel opzicht nadelig mag worden geïnterpreteerd voor de vennootschappen. Daar is het allang traditie dat virtueel of telefonisch kan worden vergaderd. We zijn u dankbaar voor de verduidelijking en ik ben blij dat over dit ontwerp nog vóór Kerstmis veilig kan worden gestemd voor 2021.


Nabil Boukili PVDA | PTB

Madame la présidente, monsieur le ministre, chers collègues, je voudrais tout d'abord souligner les mesures sociales très attendues prises dans le cadre de ce projet de loi. Ces mesures représentent une bouffée d'oxygène pour beaucoup, pour les populations les plus fragiles. Cette bouffée d'oxygène est nécessaire dans la période compliquée que nous vivons et où chaque jour qui passe est plus dur que le précédent.

Mon groupe soutient donc les mesures qui sont mises en avant. Je pense notamment à la suspen­sion des saisies sur salaire, à la suspension des mises en faillite et à l'augmentation des seuils d'insaisissabilité. Ces mesures sont importantes, vu la situation sur le terrain.

Il est dans notre ADN de nous battre pour que règne la solidarité, pour que personne ne soit mis de côté et rappeler que chaque personne est importante. C'est la raison pour laquelle nous soutenons toutes les mesures allant dans ce sens tant au niveau communal, régional que fédéral.

Toutefois, je déplore que les mesures prises soient limitées dans le temps. En effet, au regard de la situation que nous traversons, il aurait été nécessaire de les prolonger un peu. Ainsi, la mesure relative à la suspension des saisies aurait dû être d'application durant toute la durée de la crise - chacun sait qu'elle ne sera pas finie le 31 janvier ou le 31 mars. Dans ces conditions, pourquoi avoir limité dans le temps l'application de cette mesure? Il aurait également fallu que la mesure relative à l'augmentation du seuil d'insaisissabilité soit permanente. En effet, la crise que nous connaissons n'est que révélatrice d'une situation très difficile déjà rencontrée par la population la plus fragile de notre pays.

Par ailleurs, les mesures prises pour les indépendants auraient dû être élargies à tous ceux qui souffrent des effets de la crise. Autrement dit, elles n'auraient pas dû seulement s'appliquer aux entrepreneurs qui ont dû fermer leur entreprise, mais aussi à tous ceux qui ont vu leur chiffre d'affaires diminuer et qui sont en difficulté. Je vous épargnerai la lecture des différents témoignages de jeunes entrepreneurs, comme Jennifer qui a été contrainte de fermer sa petite sandwicherie en raison des mesures sanitaires touchant l'horeca.

Je pense aussi aux coiffeurs. Il conviendrait de prendre toute cette souffrance en considération. On sait que les effets de cette crise dureront des mois, voire des années et qu'il importe de considérer ces mesures sur le long terme.

Eu égard à l'organisation de la justice, je voulais souligner le fait que le recours à l'audience par vidéoconférence a été retiré de ce projet de loi. Par là, je salue la lutte du secteur de la justice. Je dois avouer que je suis impressionné par leur temps de réaction, leur mobilisation. Et, à plusieurs reprises, ils ont réussi à faire reculer le gouvernement sur des mesures favorisant une justice garantie pour tous. Pour cela, je tenais à saluer leur lutte en vue de garantir la préservation des droits des justiciables.

Lors des discussions en commission, nous avions proposé deux amendements, notamment pour les articles qui prévoyaient de ne plus faire comparaître personnellement les victimes devant le tribunal d'application des peines. Ces mesures ont été retirées comme suite à l'opposition de mon groupe. Nous nous en réjouissons ainsi que de la prise en considération de ces amendements par la majorité et du retrait de ces articles. En effet, les droits des victimes doivent être garantis en toute circonstance.

Un mot aussi sur la situation des prisons, qui est catastrophique. Monsieur le ministre, je ne vous apprends rien, vous le savez mieux que moi. La charge de travail des agents a augmenté en raison des contaminations. Déjà en nombre insuffisant en temps normal, aujourd'hui, ces agents doivent faire face aux arrêts de travail pour maladie et au manque de personnel. Il serait nécessaire de les soutenir - je l'ai déjà exprimé en commission - par une revalorisation structurelle de leur statut – c'est la moindre des choses - et, pourquoi pas, comme le demande la CGSP, une prime de crise pour ces agents qui sont en première ligne face à la pandémie?

Le projet qui est devant nous ne dit pas grand chose à propos de la protection du personnel, alors qu'on pourrait par exemple mettre en oeuvre le dépistage systématique du personnel des tribunaux et des prisons.

En conclusion, nous allons soutenir ce projet même si, comme je l'ai rappelé, il reste encore beaucoup à faire. Les mesures sociales envisagées aujourd'hui sont absolument nécessaires. Il faut les mettre en place, mais cela reste insuffisant face à la crise que nous affrontons. Il faut aller plus loin et j'espère que nous serons entendus dans les plus brefs délais: la prolongation de ces mesures jusqu'à la fin de la crise doit être envisagée. Ce n'est pas le cas aujourd'hui. Je vous remercie.


Vanessa Matz LE

Monsieur le ministre, le projet soumis à notre examen était divisé en deux parties: la partie justice et la partie économie. Pour les points relatifs à la justice, on sait que les aspects pérennes des mesures ont été retirés du projet. On a conservé uniquement les dispositifs relatifs à la pandémie qui concernent la protection des acteurs de la justice mais aussi des justiciables. Nous nous en sommes réjouis. Vous avez largement corrigé les aspects plus pérennes, sur lesquels nous devrons mener une réflexion à plus long terme.

Malheureusement, il n'en a pas été tout à fait de même pour la partie économie. En effet, les mesures dites covid pour les assemblées générales des sociétés et associations qui ont une portée générale dépassent la stricte période de confinement. Les mesures prises durant le premier confinement n'ont pas été évaluées.

Il en est de même pour le moratoire sur les faillites, dont nous regrettons qu'il ne soit pas étendu à tous les secteurs économiques. On sait bien que ce n'est pas parce qu'une entreprise n'a pas dû fermer qu'elle s'en sort facilement. Elle peut être atteinte de plein fouet par la fermeture d'autres entreprises dont elle est, par exemple, un des fournisseurs.

Nous nous félicitons de mesures prises en matière de justice, dans l'intérêt des détenus en cette période, qui permettent des libérations anticipées ou des suspensions de peine pendant la période de confinement. Ces mesures permettent aux détenus de vivre plus dignement cette période si difficile, ce qui permet également de soulager la pression dans les prisons.

Il y a eu pas mal de couacs au niveau d'amendements qui sont arrivés en dernière minute en commission de l'Économie. Sur le fond, ces amendements ne posaient pas réellement problème mais ils auraient normalement dû être soumis à l'avis de la commission de la Justice. Cette demande a été rejetée. Bien sûr, nous regrettons cette manière de faire. On pensait que ce procédé appartenait au passé.

Par ailleurs, nous avons été interpellés en dernière minute, comme d'autres collègues, par le secteur des associations à finalité sociale, l'Unisoc. Il nous a sensibilisés car il souhaite que, par sécurité juridique ou pour formaliser une pratique déjà acceptée par la doctrine concernant les réunions en vidéoconférence, la possibilité d'organiser en tout temps des réunions du conseil d'administration soit inscrite dans le Code des sociétés et des associations. Les petites ASBL ont en effet continué à organiser leur conseil d'administration par vidéoconférence pour respecter les consignes de sécurité sanitaire.

Pour faire droit aux demandes de ces associations, nous avons déposé quatre amendements visant à parfaire le texte. Ils ont été distribués. Ils ne sont pas très dérangeants pour l'économie générale du texte. Ces amendements sont de nature à sécuriser davantage des petites associations qui, parfois, ont plus de mal que des grandes ASBL à se conformer à des normes.

Pour ce qui concerne la partie relative à l'économie, sur ce qui est strictement lié à la pandémie, nous nous abstiendrons sur ce texte mais nous espérons néanmoins que le gouvernement pourra lire les amendements qui ont été déposés. Je dis qu'ils ne sont pas très dérangeants. J'ai entendu plusieurs fois M. le ministre mais aussi d'autres ministres de ce gouvernement dire: "Au fond, on veut travailler main dans la main avec l'opposition". Nous avons déposé des amendements qui étaient objectivement de nature, non pas à contredire les principes mêmes du texte, mais à le perfectionner et à l'améliorer au regard de ce que les secteurs nous disent. C'est aussi notre rôle de le faire.

Les amendements que nous avons déposés en commission ont été balayés d'un revers de la main – c'est le moins que l'on puisse dire. Ici, nous en redéposons et nous espérons vraiment que la majorité pourra, d'ici les votes prévus jeudi, les examiner. Ils ne sont pas de nature à modifier totalement le système mais ils apportent beaucoup plus de sécurité juridique à un secteur associatif qui a aussi accompli de nombreuses missions lors de cette pandémie et qui a besoin d'un peu de soutien de notre part. Nous espérons que vous pourrez y faire droit. Je vous remercie.


Minister Vincent Van Quickenborne

Mevrouw de voorzitster, geachte leden, in de eerste plaats wil ik u bedanken voor de brede parlementaire steun voor dit ontwerp. Zowel aan de rechterzijde als aan de linkerzijde, en aan de zijde daarbuiten, blijkt er steun te bestaan voor dit wetsontwerp. Dat verheugt mij, maar het verwondert mij niet. Het bouwt immers voort op het werk dat mijn voorganger heeft gedaan tijdens de eerste golf, met volmachtenbesluiten en wetgeving. In die zin kan dit rekenen op brede parlementaire steun.

Wel nieuw, en ik juich dit toe, is dat er een publiek debat is geweest in commissie en nu in plenum. Dat is niet gebeurd met de volmachtenbesluiten, vanwege de urgentie. Nu was dat wel mogelijk. Wij hebben in de commissie heel uitvoerig de tijd genomen om hierover te spreken, in de commissie voor Justitie en in de commissie voor Economie, in die laatste zelfs met een tweede lezing. Ik heb daar heel uitvoerig geantwoord op de punten die telkens werden aangebracht. Vergeef mij dat ik vandaag die discussie niet opnieuw zal voeren.

Mevrouw Dillen, ik heb veel van uw opmerkingen opnieuw gehoord, bijvoorbeeld over de rol van het slachtoffer. Ik heb daarop reeds geantwoord in de commissie. Mevrouw de voorzitster, ik denk niet dat het de bedoeling is dat ik alles herhaal. Men kan de antwoorden terugvinden in de parlementaire stukken, die met heel veel interesse zullen worden gelezen.

Toch wil ik het volgende meegeven.

In verband met de timing, u zult zeggen dat 15 december rijkelijk laat is. Op het eerste gezicht kan men zeggen dat dit inderdaad rijkelijk laat is, maar het volgende moet in acht genomen worden.

Ten eerste, de regering heeft de eed afgelegd op 1 oktober. Wij zijn gestart met het voorontwerp midden oktober, mevrouw De Wit. Wij hebben de Raad van State om advies gevraagd. De eerste bespreking in de commissie voor Justitie vond begin december plaats. Ik denk niet dat men veel sneller kan gaan. Dat is de democratie, dat is wat werken met een parlement betekent. Anders moet men volmachtenbesluiten nemen. Dan kan men in een-twee-drie dingen veranderen. Of een ministerieel besluit, dat kan ook. Dat is niet de te verkiezen methode. Het belangrijkste is dat er een uitvoerig debat is geweest en dat er tegenspraak is geweest van het Parlement.

Ten tweede, met betrekking tot heel het debat over de rechtsgrond en ministerieel besluit versus pandemiewet, daarover werd reeds veel gezegd in dit Parlement, ook in de commissies. De regering is niet doof voor die vraag, maar ik wil toch twee bemerkingen maken.

Wij werken vandaag, op basis van de wet betreffende de civiele veiligheid uit 2007, met een ministerieel besluit en de uitvoering daarvan. Daartegen werd reeds meermaals geprocedeerd. Men is naar de Raad van State gegaan, meer dan 30 keer, onder meer in verband met de avondklok, de horeca, met arresten op 28 en 30 oktober. Het zijn boeiende arresten. Er zijn veel juristen in dit Parlement, ik daag u uit om die arresten te lezen die goed onderbouwd zijn. Men heeft de tijd genomen om argumenten pro en contra af te wegen. Sommigen hebben uit die arresten menen af te leiden dat de Raad van State aan het handje loopt van het Parlement en de regering. Dat is een zeer vreemde redenering. Dat zou betekenen dat de Raad van State een politiek instrument is dat men te allen tijde kan instrumentaliseren.

Toen kwam er een opmerkelijk arrest van de Raad van State met betrekking tot de godsdienstvrijheid, dat heel goed beargumenteerd was. Sommigen hadden het in de sociale media over een spaghettimonster. Zij vergeleken een spaghettifeestje met de vrijheid van godsdienst. Ik betreur dat omdat de godsdienstvrijheid essentieel is in onze Grondwet. Ik stel voor dat degenen die daarmee willen lachen of dat willen uitsluiten een tweederdemeerderheid en een meerderheid in beide taalgemeenschappen zoeken om de Grondwet te wijzigen. De godsdienstvrijheid is essentieel, net zoals de vrijheid van vereniging en de vrije meningsuiting. De Raad van State had vastgesteld dat men er niet in slaagde om ten aanzien van bepaalde geloofsgemeenschappen de godsdienstvrijheid nog te garanderen. Daarom heeft de regering zich onmiddellijk geschikt, binnen de 24 uur, om dat aan te passen.

Waarom zeg ik dat allemaal? Omdat ik denk dat het systeem van de wet betreffende de civiele veiligheid van 2007 en het ministerieel besluit met alle arresten van de Raad van State mij op dit moment voldoende degelijk lijken om mee verder te werken.

Betekent dit dat er geen parlementair debat mogelijk is? Ik betwist dat.

Ten eerste, over het ministerieel besluit en de aanpassingen is er wekelijks een debat in het Parlement. Met mondelinge vragen in de commissies en in de plenaire vergadering worden de verschillende ministers bevraagd: de eerste minister, de minister van Volksgezondheid, de minister van Binnenlandse Zaken, de minister van Justitie. Het is het Parlement dat de regering op dat moment controleert.

Ten tweede, over de parlementaire discussie. Het lijkt mij raadzaam dat er een algemene pandemiewet komt waarin wij twee zaken combineren. Enerzijds, rechtszekerheid en legitimiteit. Dit betekent dat het Parlement het laatste woord krijgt. Als het van mij afhangt, moet dat om de zoveel tijd worden bevestigd, om rekening te houden met de actualiteit. Anderzijds pleit ik ook voor flexibiliteit. In een dergelijke pandemie is het belangrijk dat de regering, het Parlement, de overheid snel, onmiddellijk, accuraat kan optreden. Mevrouw De Wit, men kan dus niet weken en maanden wachten op wetgeving en het advies van de Raad van State om te kunnen ageren. Die combinatie moet er zijn. Mijn collega, Annelies Verlinden, heeft de lead in dat dossier. Dat evenwicht moet te vinden zijn. Ik ben er alleszins een groot voorstander van om zo'n ontwerp naar het Parlement te brengen.

Ten derde, inhoudelijk. Het debat over de videoconferentie hebben we gehad. De Raad van State was kritisch. Ik heb gezegd dat we een ontwerp zullen indienen om een apart hoofdstuk in te schrijven, mevrouw De Wit en mevrouw Dillen, dat de videozittingen mogelijk maakt. Ik ben daarvan voorstander, maar we zullen rekening moeten houden met afwijkingen inzake specifieke wetgeving. Ik denk onder meer aan strafzaken, waar de rechten van verdediging, het hebben van tolken enzovoort, zeker gegarandeerd moeten zijn. Dat kan men niet zomaar met een videozitting oplossen.

Er is veel debat geweest over de maatregelen die wij nemen inzake de strafuitvoering. Die zijn niet nieuw, want we hadden voordien al het KB nr. 3, een volmachtenbesluit waarin collega Geens ten aanzien van het gevangeniswezen een aantal maatregelen heeft genomen om de door corona ontstane druk te verlichten.

Mevrouw Dillen, mevrouw De Wit, voor alle duidelijkheid, dit zijn geen maatregelen om het structurele probleem van de overbevolking op te lossen. Dat is immers een ander debat. Hier gaat het om corona, waarbij men voldoende ruimte nodig heeft voor het functioneren van het personeel en om quarantainemaatregelen mogelijk te maken. Daarvoor moet men dit soort maatregelen nemen.

We hebben deze maatregelen gebaseerd op diegene die collega Geens voordien al had genomen, zowel de vervroegde invrijheidstelling en de strafonderbreking als de omzendbrief. Het zijn dus gelijkaardige maatregelen.

Voor de N-VA is het nu natuurlijk niet gemakkelijk om te zeggen dat dit slecht is, aangezien ze toen zeiden dat het goed was. Dat KB nr. 3 is immers goedgekeurd binnen de fameuze superkern, de bekende groep van tien. Daar heeft onze gewaardeerde collega Peter De Roover gezegd dat hij dit liet passeren. Dat is toen aanvaard. Hij was daar de enige fractieleider, een bewaker uit het Parlement, en heeft dit goedgekeurd. Nu komt de N-VA zeggen dat ze het daar eigenlijk niet mee eens waren. Dat is zoals: 'ik zat in de regering maar eigenlijk zat ik niet in de regering', ik ben weggelopen. Dat is geen manier van werken, zo functioneert de democratie niet. Wie meedoet aan een regering draagt verantwoor­delijkheid en moet die ook aanvaarden.

Mevrouw De Wit, wij hebben deze maatregelen trouwens genomen onder strengere voorwaarden dan bij de eerste golf. Dat is natuurlijk moeilijk voor u. Ik heb dat ook uitvoerig geschetst in de commissie, de voorwaarden zijn nu strenger omdat we geleerd hebben uit de eerste golf. Eigenlijk zou u hiervan een voorstander moeten zijn, omdat we bijgeleerd hebben, wat natuurlijk een goede zaak is. Collega's, ik meen dat deze maatregelen noodzakelijk zijn om de coronapandemie te bestrijden.

Mevrouw Dillen, de structurele overbevolking is inderdaad een ander paar mouwen. Dat probleem bestaat al lang. Ik ben teruggegaan tot de periode waarin de spraakmakende Jean Gol minister van Justitie was, in de jaren 80. Ook toen was er blijkbaar al sprake van overbevolking. Gaat Van Quickenborne dat probleem nu oplossen? Ik denk het eigenlijk niet. Met de bescheidenheid die mij eigen is heb ik gezegd dat we stappen vooruit zullen zetten, maar dat we het niet helemaal zullen kunnen oplossen. Dat past in het tienpuntenplan, dat ik u heb geschetst bij mijn beleidsverklaring.

Het is goed dat de oppositie in het Parlement de mensen af en toe bij de les houdt. Mevrouw De Wit, u doet dat goed. U hebt het over woorden en daden, dat de minister maar op televisie zit te toeteren en dat u er nerveus van wordt. Die minister vertelt maar, maar wanneer komen die daden dan? De heer Van Hecke stelt die vraag blijkbaar ook. Misschien moet er even in de spiegel worden gekeken.

Ten eerste, wat de daden betreft, in het regeerakkoord staat dat opportuniteitssepot niet meer mogelijk is voor politiegeweld. Wat hebben mijn collega van Binnenlandse Zaken en ikzelf gedaan? Binnen de twee maanden na het regeerakkoord werd de COL, samen met het parket, aangepast. Het voorbije weekend waren er in Brugge geweldincidenten tegen de politie. De beschuldigden werden voor de onderzoeksrechter voorgeleid, met toepassing van de aangepaste COL. Dat zijn daden, mevrouw De Wit.

Ten tweede, u hebt het over woorden en daden met betrekking tot corona. Er zijn de coronaprocessen-verbaal. Sommigen, waaronder zelfs een korpschef, die ik niet bij naam zal noemen, zeggen dat de politie veel doet tegen corona, maar dat Justitie niet kan volgen. Hebt u gisteren naar Terzake gekeken? Men had het daar over de themazittingen in uw arrondissement Antwerpen, waar men ten aanzien van veel deelnemers van lockdownfeestjes straffen heeft opgelegd, tot 4.000 euro boete. Zeggen dat Justitie alles op zijn beloop laat, is niet correct. Mevrouw De Wit, dat zijn geen woorden, maar daden.

Ten derde, u zegt dat ik spreek over hogere boetes, maar dat die boetes al hoog zijn. U bent een heel goede juriste, maar u moet een onderscheid maken tussen de bedragen van de minnelijke schikking, vandaag van 250 tot 750 euro, en de bedragen die zijn vastgelegd in het ministerieel besluit, tot 4.000 euro.

Wat ik heb bepleit, is om de bedragen van de minnelijke schikking, die de mensen onmiddellijk moeten betalen, los van de rechtbank, ook op te trekken. We zullen om 16 uur op de pers­conferentie van de procureurs-generaal horen of dat effectief is gebeurd. Misschien zien we op dat ogenblik opnieuw daden.

Collega's, natuurlijk is het belangrijk om goed te communiceren. Ik hoop dat niemand dat hier betwist. Ik zit hier trouwens met collega Mahdi, die op Asiel en Migratie ook goed en helder communiceert. Men moet echter ook uitvoeren. Men moet inderdaad ageren, ondernemen. Zoals een vliegtuig dat vertrekt, dat zijn geen woorden, maar realiteit, moet men ervoor zorgen dat dit op Justitie ook gebeurt. We zullen dat goedschiks of kwaadschiks proberen te doen.

Mevrouw De Wit, over de problematiek van de korte straffen hebt u 100 % gelijk. De omzendbrief bestaat. Wij zullen hem aanpassen. Wij zullen de wet inzake de externe rechtspositie uitvoeren.

Het is mijn persoonlijke mening, die ik deel met u en met de heer Geens, dat het goed is dat de korte straffen ook effectief worden uitgevoerd. Daartoe moet men echter de capaciteit en de mogelijkheid hebben. In Nederland gebeurt dat, u ziet dat. Wanneer iemand bijvoorbeeld wordt veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf, is het goed dat de betrokkene die straf ook uitzit. Voor vele personen zal twee maanden in de gevangenis immers een wake-upcall zijn. Ik deel dus die opinie, die ik ook zal trachten uit te voeren, met de beperkingen die ons eigen zijn.

Madame Gilson, je voudrais vous remercier pour votre intervention. On a appris certaines choses après la première vague et, de fait, une évaluation sera réalisée par la Banque nationale de Belgique notamment pour ce qui est du moratoire sur les faillites. J'ai par ailleurs beaucoup apprécié les modifications qui ont été apportées grâce à votre amendement, entre autres celles en faveur de la victime.

Mevrouw Dillen, ik apprecieer uw uiteenzettingen altijd. U bent heel precies, u speelt niet op de man. Vele van uw partijgenoten zouden daarvan kunnen leren.

U kwam tussen over digitalisering. U zegt altijd dat ik erop moet letten dat niet iedereen mee is met de digitalisering. Daar hebt u een punt. Daardoor was mijn eerste terreinbezoek ook aan de rechtbank van Antwerpen, het Vlinderpaleis. Het gebouw heeft veel geld gekost, maar het functioneert wel naar behoren. Het is een voorbeeld voor ons land. Daar maakte ik kennis met het gemeenschappelijk onthaal. Dat is een dienst waar ongeletterden of laaggeletterden goed onthaald worden, met back-up van de rechtbank, maar ook met sociale diensten, zoals het CAW. Dit model zou in andere Belgische arrondissementen ook moeten worden toegepast, zodat mensen die niet digitaal geletterd zijn daar terechtkunnen. Antwerpen moet ons inspireren.

U sprak over e-Deposit. In 2021 rollen we dat veralgemeend uit. U hebt een heel specifieke vraag gesteld over het algemeen rolnummer. Een e-deposit moet vandaag neergelegd worden via een algemeen rolnummer. Die algemene rolnummers kunnen worden geconsulteerd via de website van Justitie. In het tweede kwartaal van volgend jaar zal dat veranderen naar e-Deposit. Zo wordt dit makkelijker toegankelijk, ook voor de algemene bevolking.

U verwees ook naar de inbeslagnames. U vond het niet normaal dat de schuldenaars ook beschermd zullen worden. We hebben gekozen voor een moratorium dat een bescherming biedt ten aanzien van bedrijven en burgers. We hebben hierin een evenwicht gevonden. Ik sta ook volledig achter dat evenwicht. Als winkels worden verplicht om te sluiten, is het ook de plicht van de overheid om hen te beschermen tegen een faillissement. Dat is de logica zelve. Daar kan geen discussie over zijn. Hetzelfde geldt voor mensen die financieel in de problemen komen. Zij moeten ook worden beschermd. Ik luister natuurlijk wel naar uw bezorgdheden over misbruiken. Er zijn bepalingen opgenomen die misbruiken moeten tegengaan. Een aantal schulden worden ook uitgesloten van dat moratorium, zoals de schuld aan onderhoudsgelden en invordering van datgene wat reeds was gestart in strafzaken en fraude. Dat valt allemaal niet onder het moratorium.

Laten wij eerlijk zijn, de tijdsbeperking is toch ernstig, mevrouw Dillen. Dit is een tijdelijke maatregel, tot eind januari. Wij zullen dit wetsontwerp hopelijk donderdag goedkeuren. Het moet gepubliceerd worden in het Belgisch Staatsblad. Dat zal nog tijd vergen. Dat is de democratie. En dan zal het nog een maand duren, waarna het volgens de bepalingen van deze wet, afgelopen zal zijn. Ik meen dat u daaruit dus geen grote conclusies moet trekken, mevrouw Dillen.

U hebt ook verwezen naar de deurwaarders. Dat is een nieuw element. Ik heb gisteren een zeer goed overleg gehad met de deurwaarders. Ik waardeer hun rol. Wij zullen samen nog veel dingen doen. Zij hebben een sociale rol gespeeld, of toch sommigen onder hen, tijdens de eerste golf, en ik meen dat wij moeten trachten dit te continueren.

U verwees naar de noodbijstand. In alle eerlijkheid, mevrouw Dillen, de noodbijstand staat als zodanig niet in het ontwerp of in de memorie van toelichting. Het is eigenlijk de individuele appreciatie van het kantoor. Dat is niet nieuw. Het idee dat men, als men geen stukken heeft, toch nog een beroep kan doen op de tweedelijnsbijstand, is niet nieuw. Dat staat al in het Gerechtelijk Wetboek. Ook in de eerste golf hebben wij daarvan gebruikgemaakt.

Wij hebben niet de indruk, mevrouw Dillen, dat er heel grote verschillen zijn tussen de verschillende kantoren.

Madame la présidente, chers collègues, je voudrais terminer avec quelques mots destinés au collègue Koen Geens.

Als toenmalig minister heeft Koen Geens in de eerste golf tal van maatregelen genomen en hij heeft altijd de wil uitgesproken om enkele van die zaken ook te perenniseren, zoals hij het noemt, een prachtig woord. Dat betekent dat hij bepaalde zaken wil bestendigen, structureel wil maken. Ik wil inderdaad lof toezwaaien aan de initiatiefnemers van CD&V, de heer Geens en de heer Matheï, die op 27 oktober 2020 een wetsvoorstel hebben ingediend om toe te laten dat de algemene vergaderingen van vennoot­schappen en van vzw's structureel digitaal en ook op afstand kunnen worden georganiseerd. Dat wetsvoorstel heeft ons geïnspireerd, dat geef ik grif toe, om dat nu ook in het voorliggend wetsontwerp mogelijk te maken. Ik hoop trouwens ook dat wij uit de tweede golf kunnen leren om andere zaken te perenniseren, structureel te maken. Dat is in elk geval onze ambitie.

Monsieur Boukili, madame Matz, je vous remercie pour votre soutien sur certains éléments. Vous allez vouloir aller plus loin, au-delà du covid. Je l'ai compris.

Madame Matz, j'ai vu les amendements déposés par votre collègue Maxime Prévot, notamment sur les ASBL, à la suite de l'avis que nous avons reçu de avocats.be. Je pense que j'ai bien expliqué, en commission, les raisons pour lesquelles nous ne soutenons pas ces amendements. Ce n'est pas parce que nous ne voulons pas écouter et même soutenir l'opposition sur ces points-là, mais bien parce que cela rendrait les choses encore plus compliquées.

Ik blijf de open geest hebben om aanbevelingen van de oppositie ook te bekijken. Wij hebben dat trouwens gedaan met de beleidsverklaringen. Er waren toen suggesties van de N-VA en wij hebben daarop geantwoord dat wij die in de tweede versie effectief zouden opnemen. Woorden en daden, wij zullen zien wat er gebeurt, mevrouw De Wit. U hebt gelijk: het is uw taak om mij er permanent op te wijzen dat dat gebeurt. Het is evenwel ook mijn recht om te zeggen dat wij binnen Justitie effectief dingen veranderen en ik denk dat wij dat ook doen met het voorliggende wetsontwerp.


Sophie De Wit N-VA

Mevrouw de voorzitter, ik zou graag een korte repliek geven.

Mijnheer de minister, ten eerste, u bent met het voorontwerp van deze tekst al in oktober begonnen en u hebt snel gewerkt, zegt u. Ik wil dat zelfs niet in twijfel trekken, maar ik heb daar een probleem mee dat zelfs niet helemaal uw schuld is. De regering-Wilmès in lopende zaken heeft maandenlang het vertrouwen en bepaalde volmachten gekregen van het halfrond om de pandemie te beheren, maar rond de pandemiewet is blijkbaar niets gebeurd, wetende dat er een eerste golf was en wetende dat er een tweede golf zou komen. Die wet had voorbereid kunnen worden en dan had u zich niet zo hard moeten haasten, mijnheer de minister, en had u het ontwerp misschien uit de schuif kunnen halen.

Ten tweede, u verwijst heel graag naar de koninklijke besluiten, de volmachtenbesluiten en de zaterdagvergaderingen die zijn gehouden – waar weet ik niet, want ik was er niet bij –, maar u kunt dat niet vergelijken met een parlementair debat over specifieke maatregelen die opnieuw worden genomen, zoals vandaag. U mag elk standpunt van onze partij nakijken, ook ons standpunt omtrent het openzetten van de gevangenisdeuren. De heer Geens weet dat, want ik heb hem daarover zelfs nog een vraag gesteld in de plenaire vergadering. U mag dat dus allemaal nakijken en op flessen proberen te trekken. Dat raakt mij niet en maakt mij ook niet nerveus; ik word niet zo snel nerveus, daar is iets meer voor nodig.

Ik wil gerust kijken naar uw woorden en uw daden. Ja, er is de omzendbrief die bepaalt dat er geen opportuniteitssepot meer zal zijn, maar nu komt natuurlijk het vervolg, de uitvoering, en daar loopt het altijd mank. Dat is een deel van het punt dat ik daarnet probeerde te maken.

U verwijst naar de uitzending van gisteren over de zittingen die er zijn geweest. Ik ben heel blij dat die zittingen er zijn, maar dat is niet uw verdienste, mijnheer de minister. Dat is de verdienste van de rechterlijke macht. Dat is de verdienste van die politie die op straat de handhaving probeert te houden. Dat is de verdienste van de mensen van het openbaar ministerie en de rechterlijke macht. Nu zal het nog de verdienste worden van degenen die de straffen moeten uitvoeren.

Wat doen we vandaag? Geen dringende veroordelingen. Dat gaan we niet doen. Dan stopt het. Daar zit voor een deel wel uw taak. Woorden en daden, mijnheer de minister.

Nog iets over woorden en daden. Ik zal de persconferentie meteen volgen over de boetes van minnelijke schikking die hoger kunnen. Ik ben benieuwd. Mevrouw Rutten wou dat niet. Ik ben benieuwd naar haar tweet. De ene Open Vld'er is de andere niet. Geen probleem. Ik zal dat met veel aandacht volgen. We zullen opnieuw zien of dat wordt uitgevoerd. Ik hoop dat het werkt, ik hoop dat het helpt.

U zegt voorstander van korte gevangenisstraffen te zijn, we moeten dat kunnen uitvoeren. Dat weet ik. Ik zie mevrouw Van Cauter hier nog staan: eindelijk, geen korte straffen meer die niet worden uitgezeten, de wet zal in werking treden.

Wie heeft die wet ondertussen uitgesteld, mijnheer de minister? U hebt ze uitgesteld. Ze moest al in werking zijn getreden, maar ze werd opnieuw uitgesteld en nog eens uitgesteld. Woorden en daden.

Mijnheer de minister, u hebt een opening gemaakt over andere woorden en daden. We zien elkaar morgen terug in het debat over het budget. Dat gaat ook over woorden en daden. We hebben daar al heel veel over gedebatteerd. Ik weet het, er is een begrotingscontrole in maart, maar voor heel veel zaken die u nu propageert en die u hebt aangekondigd, werd in 0,0 euro voorzien in het budget dat morgen in de Kamer voorligt.

Wat de beleidsnota 2.0 betreft, ik ben blij dat u een aantal van onze aanbevelingen goedvindt en dat in een volgende fase wil opnemen. Ik ben daar heel blij mee, maar ook daar zijn er woorden en daden. Ik heb de daden nog niet gezien. Ik heb alleen nog maar de woorden gehoord.

U hebt gezegd: mevrouw De Wit, u moet dat begrijpen, het is het politieke spel, ik ga dat nu al wegstemmen. Dat is de nieuwe politieke cultuur. Dat zijn uw woorden: u moet begrijpen dat ik dat nu niet kan goedkeuren, en het werd weggestemd. Dat zijn woorden en daden.

De woorden hebben we al gekregen, mijnheer de minister, maar die daden moeten nog komen.


Marijke Dillen VB

Mijnheer de minister, u merkte terecht op dat wij hierover in de commissie zeer uitvoerig hebben kunnen debatteren.

Toen u sprak over die videozittingen, richtte u zich tot collega De Wit en mij. U zei dat dit gaat ingevoerd worden, dat dit althans uw bedoeling is. Ik wil hierover geen misverstand laten bestaan. Het is heel belangrijk dat vooraleer wij die beslissing nemen, eens afgetoetst wordt op het terrein wat daar de wensen zijn. Ik ben er een koele minnaar van. Voor een aantal zaken kan dat interessant zijn. Ik ga geen voorbeelden geven, dat zou te detaillistisch worden. Dat vraagt, en ik hoop dat u er oor voor hebt, een zeer grondig debat met alle betrokkenen op het terrein. Laat er geen misverstand over bestaan dat ik daar vragende partij voor ben.

In verband met de pandemiewet, ik zat inderdaad niet in de commissie die deze talrijke koninklijke besluiten behandelde, ik weet niet hoeveel het er ondertussen zijn, 30 of 40, ik heb niet meer kunnen volgen. Onze fractieleider zat in die commissie. Ik heb er wel een aantal opgevolgd. Wij hebben van in het begin gepleit voor een pandemiewet in plaats van maatregelen per thema, per onderwerp, zonder structuur en te veel verspreid. Daarover wil ik geen misverstand laten bestaan. Het is niet uw verantwoordelijkheid, u was toen nog geen minister, maar als men nu zegt dat het kort dag is, dat er heel vlug gewerkt is, dan had men in maart al in gang kunnen schieten.

In verband met het beslag, ik vind dat u daar licht overheen gaat. Dit wetsontwerp wordt donderdag goedgekeurd, ik ga ervan uit dat dit zo zal zijn, anders heeft uw meerderheid een probleem, maar dat is een ander verhaal. Het zal dan worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. En dan is het bijna 15 januari en dan loopt het af.

Mijnheer de minister, ik vrees dat corona niet afgelopen zal zijn op 15 januari. De cijfers zijn duidelijk. Het is juist dat er heel veel kan gebeuren in een maand tijd, maar ik vrees dat het niet de goede richting uitgaat. Samen met u hoop ik het tegenovergestelde, maar wij moeten realistisch zijn. Het zal vlug 15 januari zijn. Wij moeten erover waken en ervoor zorgen dat er toch een evenwichtigere oefening komt. U gaf het voorbeeld van de winkels die gesloten waren en de mensen die daardoor in moeilijkheden kwamen, van burgers die in moeilijkheden zijn gekomen door corona. Om geen misverstand te laten bestaan, ik heb verschillende keren uitdrukkelijk gezegd dat die mensen moeten worden beschermd, dat wij u daarin steunen.

U zegt dat u gisteren of vanmorgen met de deurwaarders hebt gesproken. Zij zullen u ook wel hebben aangegeven dat het gros van de dossiers dateert van vóór de coronacrisis. Wanneer de crisis nog lange tijd zal aanslepen, moeten wij toch eens nadenken over de vraag of ter zake geen wijzigingen moeten gebeuren.

Mijnheer de minister, u hebt terecht verwezen naar de rechtbank van eerste aanleg in Antwerpen en naar het gemeenschappelijke onthaal. Dat is een schitterend initiatief. Ze zullen u daarop wel hebben gewezen, maar ik kan u ook meegeven dat het onthaal voor de mensen is die het moeilijk hebben of voor de minder geletterden, zoals u hen hebt omschreven, maar het is nu ook een gemeenschappelijk onthaalpunt voor de advocaten. Wij mogen niet meer naar de griffies gaan. Alles verloopt via dat gemeenschappelijke onthaal, zowel voor het neerleggen van verzoekschriften als van conclusies en het maken van afspraken. Het personeel op dat onthaal heeft dus heel veel werk. Ik hoop dus dat zij van u ondersteuning krijgen.

Dat is evenwel geen antwoord op mijn vraag over de digitalisering. Ik weet bijvoorbeeld niet of u in de correctionele raadkamer bent geweest, waar enkele computers staan waarvan de helft niet werkt. Wij moeten met onze gsm fotootjes van het scherm nemen. Daar moet u wel inspanningen doen. Voor alle duidelijkheid, dat is geen verwijt aan de rechtbank van Antwerpen maar wel aan de investeringen in Justitie. Daar moet voor worden gezorgd. Er moet bijvoorbeeld voor worden gezorgd dat rechtstreeks van op het kantoor de strafdossiers kunnen worden ingekeken. Ik geef maar één voorbeeld, maar ik kan nog vele voorbeelden geven.

Mijnheer de minister, voor het uitvoeren van korte straffen vindt u uiteraard in mijn partij een medestander. Het is echter heel belangrijk dat wanneer korte straffen een schokeffect of een wake-upcall, zoals u het noemde, willen zijn, ze onmiddellijk worden uitgevoerd en niet twee jaar later. Dat heeft dan immers geen enkele zin meer. Daarvoor moet u dus zorgen.

Tot slot, ik ben heel benieuwd naar de persconferentie van het College van procureurs-generaal, die ik met heel veel aandacht zal volgen. Mijnheer de minister, ik heb hier geen tv ter beschikking, maar ik zal zo dadelijk zeker kijken en luisteren. Ik ben heel benieuwd naar de initiatieven die daar zullen worden genomen. Ik denk dat u gelijk hebt. Ik hoop dat dit ook het resultaat zal zijn. Ook de minnelijke schikkingen, teneinde de rechtbanken te ontlasten, en de bedragen die in dat kader moeten worden betaald, moeten spectaculair omhoog. Misschien is dat een maatregel die mensen nog zal afschrikken. Ik hoor immers heel dikwijls nog dat mensen bereid zijn het risico te nemen en die boete van 250 euro er dan maar bij nemen. Mijnheer de minister, dat mag niet de bedoeling zijn. Een sanctie moet werkelijk afschrikwekkend zijn. Ik ben dus heel benieuwd en zal in elk geval kort op de bal spelen en een en ander van nabij opvolgen.


Vanessa Matz LE

Monsieur le ministre, vous avez dit que les amendements de M. Maxime Prévot avaient été examinés en commission. Or ce n'est pas de ceux-là que je parle, mais des nouveaux que nous avons déposés et qui visent à couvrir une période postérieure à celle que prévoit l'arrêté n° 4. Les assemblées générales des associations ont continué à se réunir par vidéoconférence pour des raisons sanitaires. Nos amendements visent à couvrir juridiquement les actes qui ont été accomplis pendant la période pendant laquelle aucun arrêté royal ne fut pris et dont la possibilité n'avait pas été envisagée. Il s'agit donc bien de quatre nouveaux amendements, et non de ceux débattus avec M. Maxime Prévot en commission de l'Économie.

Ce dimanche, plusieurs collègues et moi-même avons été saisis de cette demande émanant de l'Unisoc. Voilà pourquoi nous la relayons en cette séance plénière. Je vous ai indiqué qu'il s'agissait de considérations utiles et importantes pour les secteurs, susceptibles de former un ciment juridique pour les actes qu'ils ont accomplis après l'arrêté royal de pouvoirs spéciaux n° 4.


President Eliane Tillieux

Monsieur le ministre, je pense que nous pourrions donner la parole à Mme Rohonyi qui, entre-temps, est arrivée et qui me l'a demandée.


Sophie Rohonyi DéFI

Madame la présidente, monsieur le ministre, chers collègues, veuillez m'excuser de mon retard: j'ai été victime de ce changement de dernière minute. En tout cas, je tenais à m'exprimer sur ce projet fondamental, qui recoupe plusieurs travaux des commissions de la Justice et de l'Économie.

Chers collègues, il faut bien se l'avouer: il y a à boire et à manger dans ce projet de loi. S'agissant tout d'abord de la justice, il importe de vous rappeler que mon groupe partage totalement l'objectif de ce projet de loi, selon lequel - quelle que soit la vague de l'épidémie que nous affrontions - nous devons éviter les contacts physiques et les réunions lorsqu'ils ne sont pas absolument indispensables, et ce, afin de limiter la propagation du virus.

Nous devons aussi, dans le même temps, veiller à ce que cette limitation de contacts ne se fasse pas au détriment des justiciables. Nous devons veiller à ce qu'elle n'aggrave pas davantage l'arriéré judiciaire. Nous devons veiller à ce que la justice soit considérée comme un service essentiel, qui, à l'instar de tout autre service public, puisse continuer à fonctionner malgré les circonstances actuelles.

Je suis donc heureuse de voir que, notamment, les délais pour fournir les pièces justificatives dans le cadre de l'aide juridique de deuxième ligne aient pu être prolongés. Je suis également soulagée de voir que les deux volets qui ont été extrêmement décriés par les Barreaux - à juste titre -, à savoir la généralisation de la procédure écrite, mais aussi la généralisation de la vidéoconférence, ont finalement été retirés de ce projet de loi, et ce, principalement suite aux avis rendus par le Conseil d'État, mais aussi par l'Autorité de protection des données. Ce retrait n'est malheureusement que temporaire, ce qui nous oblige à la plus grande vigilance.

Il n'en demeure pas moins qu'il reste des points problématiques sur lesquels, monsieur le ministre, je vous ai interpellé en commission, et pour lesquels les réponses ne m'ont pas convaincue, et encore dernièrement dans ce dernier tour de table.

Premièrement, la faculté laissée au Roi, et non au Parlement, d'adapter la durée des mesures en fonction de la situation, et donc de les prolonger éventuellement au-delà de la date du 31 mars 2021 fixée dans le projet de loi en son article 81. J'espère sincèrement que nos efforts collectifs, couplés à l'arrivée du vaccin, nous éviteront de devoir en arriver là. Mais si jamais nous devions le faire malgré tout, ces prolongations me semblent devoir passer par le Parlement, ce que ne permet pas un arrêté royal.

Deuxièmement, la procédure écrite devant la chambre des mises en accusation est prévue jusqu'au 31 mars 2021. Dans son avis, avocats.be préconisait que le recours à la procédure écrite devant la chambre des mises en accusation devait se faire avec l'accord des parties. C'est en ce sens, nous venons de l'évoquer, que ma collègue Mme Matz avait déposé un amendement, qui, malheureusement, a été rejeté en commission, ce que je me dois de regretter, monsieur le ministre.

Il y avait aussi toute la question des auditions devant le juge de l'application des peines et devant le tribunal de l'application des peines. Il est vrai qu'une précision a pu être apportée, à savoir que le juge de l'application des peines pouvait être saisi à la demande des conseils du condamné, le cas échéant des conseils de la victime, de la victime elle-même, ou du ministère public. Mais cette possibilité n'est toujours pas prévue pour ce qui concerne le condamné en tant que tel; alors qu'il s'agit d'une audience qui me semble fondamentale pour ce qui concerne le respect de ses droits.

Toujours sur le volet justice, même si on peut reconnaître que les mesures prises en ce qui concerne la libération anticipée sont à la fois un soulagement pour les détenus mais également pour le personnel pénitentiaire, il n'en demeure pas moins que les conditions d'accès sont beaucoup plus strictes que celles qui étaient en vigueur lors du premier confinement, puisque l'une des conditions consiste en trois congés pénitentiaires réussis, contre un seul lors de la première vague.

À l'instar de certains de mes collègues, je continue à m'interroger sur les raisons d'une telle sévérité, surtout que, jusqu'à preuve du contraire, peu d'échecs semblent avoir été répertoriés dans les interruptions d'exécution de peine qui ont été accordées durant la première vague.

Pour ce qui concerne le volet économie, le projet de loi contient un grand nombre de mesures structurelles définitives, cette fois, et non limitées à la durée de la crise sanitaire. Cela était vivement critiqué par le Conseil d'État dans son avis.

Je pense également que profiter de la deuxième vague finalement pour pérenniser ce qui avait fonctionné durant la première vague n'est pas correct, en tout cas pas en l'absence d'un débat approfondi au Parlement et, en particulier, avec les secteurs concernés. Je pense notamment à la possibilité d'organiser les assemblées générales des entreprises à distance, tout en sachant que les membres de l'assemblée générale qui souhaiteront être physiquement présents pourront l'être.

Si c'est une excellente chose, cette possibilité ne pourra pas bénéficier aux entreprises de très grande taille car elle n'est pas adaptée à leur réalité. Comme on le voit chaque jour, chers collègues, organiser des réunions en vidéoconférence avec plusieurs dizaines de collègues ne favorise pas la prise en compte pleine et entière des avis de chacun. À ceci s'ajoute la fracture numérique qui touche les personnes physiques mais aussi les personnes morales.

Monsieur le ministre, je me dois par contre de saluer le moratoire sur les faillites. Comme bien précisé dans le projet, il faut que les conditions de la faillite soient la conséquence de la pandémie covid-19 et de ses suites. Il s'agit d'une mesure que nous avions soutenue au sein du kern+10 car elle consiste en une vraie bouée de sauvetage pour toutes ces entreprises. Comme l'a d'ailleurs précisé l'analyse d'impact du projet de loi, il s'agit de prolonger la viabilité des entreprises, ce qui pourra contribuer au maintien de l'emploi.

Par conséquent et principalement pour soutenir cette mesure qui nous semble fondamentale, en dépit d'un certain flou et du manque de pragmatisme de certaines mesures, notre groupe soutiendra ce projet de loi.


Ministre Vincent Van Quickenborne

Madame la présidente, je voudrais remercier Mme Rohonyi pour son soutien, malgré toutes les remarques pertinentes qu'elle a émises et auxquelles je pense avoir répondu, tant en commission que dans cette enceinte.

Om het debat niet te rekken, stel ik voor om naar het volgend agendapunt over te gaan. U beslist daarover, mevrouw de voorzitster.