Proposition 55K3728

Logo (Chamber of representatives)

Projet de loi portant dispositions en matière de digitalisation de la justice et dispositions diverses Ibis.

General information

Submitted by
Vivaldi
Submission date
Dec. 4, 2023
Official page
Visit
Status
Adopted
Requirement
Simple
Subjects
digitisation legal system

Voting

Voted to adopt
Groen CD&V Vooruit Ecolo LE PS | SP DéFI Open Vld N-VA MR PVDA | PTB
Abstained from voting
VB

Contact form

Do you have a question or request regarding this proposition? Select the most appropriate option for your request and I will get back to you shortly.








Bot check: Enter the name of any Belgian province in one of the three Belgian languages:

Discussion

March 21, 2024 | Plenary session (Chamber of representatives)

Full source


President Eliane Tillieux

Le rapporteur, Mme Gabriëls, s'en tient à son rapport écrit.


Frieda Gijbels N-VA

Mevrouw de voorzitster, ik denk dat er nog commissieleden of Parlementsleden zijn die een e-mail hebben gekregen waarin een mogelijk interpretatieprobleem werd aangestipt. Wij denken dat dat toch de nodige aandacht en wellicht een amendering verdient. Het gaat meer bepaald om de euthanasiewet en de strafbepalingen daaromtrent. Er zou een probleem kunnen ontstaan als men het geheel gaat bekijken.

Daarom stellen wij voor dat aan het voorgestelde artikel 13/3 een paragraaf wordt toegevoegd voor de eerste paragraaf met de volgende tekst: "De arts die een euthanasie uitvoert waarbij een van de grondvoorwaarden bepaald in artikel 3, paragraaf 1, eerste of tweede gedachtestreepje niet wordt nageleefd, wordt gestraft overeenkomstig de artikelen 393 tot en met 379 van het Strafwetboek." De bestaande paragrafen 1, 2 en 3 zouden bijgevolg respectievelijk de paragrafen 2, 3 en 4 worden.

Waarom stellen wij dat voor? In navolging van een arrest van het Grondwettelijk Hof wordt inderdaad voorzien in een gediversifieerd sanctiesysteem voor de niet-naleving van de wettelijke voorwaarden bij de uitvoering van een euthanasie. In plaats van een en dezelfde strafbaarstelling overeenkomstig de bestaande bepalingen van het Strafwetboek wordt een verschillende strafmaat bepaald afhankelijk van welke voorwaarde wordt overtreden.

Het niet naleven van een van de grondvoorwaarden uit artikel 3, paragraaf 1, derde of vierde gedachtestreepje of artikel 4, paragraaf 2, eerste lid, eerste tot derde streepje van de euthanasiewet zal met een zwaardere straf worden bestraft dan de niet-naleving van een of meerdere procedurele voorwaarden. Voor de overtreding van bepaalde minder zwaarwichtige procedurele of vormelijke voorwaarden is in geen strafbaarstelling meer voorzien. De niet-naleving van die voorwaarden kan eventueel wel tuchtrechtelijk of burgerrechtelijk worden behandeld.

Ook over het niet naleven van de grondvoorwaarden uit artikel 3, paragraaf 1, eerste of tweede gedachtestreepje van de euthanasiewet, met name de toestemmingsvereiste, toch wel bijzonder belangrijk, zegt het voorgestelde artikel 13/3 niets. De toelichting bij het amendement nr. 3 tot invoeging van dit nieuwe artikel beargumenteert dat dat niet noodzakelijk is, omdat "de opzettelijke levensbeëindiging zonder het vrijwillig, overwogen en herhaald verzoek van het slachtoffer, strafbaar blijft onder de gemeenrechtelijke kwalificaties van het Strafwetboek. Het doden van een persoon met het oogmerk deze te doden is immers steeds strafbaar overeenkomstig de artikelen 393 tot en met 397 van het Strafwetboek die de omschrijving van het misdrijf doodslag en de verschillende verzwarende omstandigheden daarbij bevatten."

We kunnen die motivering niet volgen want zowel voor de minder zwaarwichtige, procedurele of vormelijke voorwaarden als de meest belangrijke voorwaarde van de toestemmingsvereiste, is geen strafbaarstelling bepaald voor de niet-naleving ervan. Bij die laatste voorwaarde wordt beargumenteerd dat ze strafbaar is onder de gemeenrechtelijke kwalificaties van het Strafwetboek, maar voor de resterende procedurele of vormelijke voorwaarden zou dat echter niet het geval zijn. Wij menen dat dat wijst op een tegenstrijdigheid die kan leiden tot rechtsonzekerheid.

Daarom stellen wij voor om elke onduidelijkheid weg te nemen door in de wettekst uitdrukkelijk te verwijzen naar de gemeenrechtelijke kwalificaties van het Strafwetboek bij niet-naleving van een van de grondvoorwaarden bepaald in artikel 3, § 1 en dan het eerste of tweede gedachtestreepje. Op die manier is er volgens ons geen twijfel mogelijk dat de uitvoering van euthanasie zonder te voldoen aan de toestemmingsvereiste doodslag uitmaakt en blijft uitmaken met de daarvoor voorziene strafmaat uit het Strafwetboek.


Marijke Dillen VB

Mijnheer de minister, dit is toch een niet onbelangrijk wetsontwerp. Ik wil graag over een aantal punten tussenbeide komen.

Dit was aanvankelijk een heel ambitieus aangekondigd wetsontwerp inzake digitalisering en nog wat diverse bepalingen. Een aantal artikelen is echter geschrapt na de verschillende kritische adviezen. Ik neem aan, mijnheer de minister, dat het voor een aantal van de artikelen die u er uitgehaald hebt, de bedoeling is met een aangepast wetsontwerp naar de commissie voor Justitie te komen, overeenkomstig de terechte kritiek van de adviezen.

Ook de Raad van State had behoorlijk wat kritiek op een aantal artikelen. Ik blijf het herhalen, tot in den treure, dat het opnieuw gaat om dezelfde kritiek van de Raad van State. U respecteert het beginsel niet dat de afdeling Wetgeving pas om advies gevraagd wordt nadat alle achtereenvolgende stadia van de administratieve voorbereiding doorlopen zijn, dit om te vermijden dat er advies wordt gevraagd over een niet-definitieve ontwerptekst en om te waarborgen dat het advies wordt uitgebracht met volledige kennis van alle relevante elementen.

Dat is hier opnieuw het geval. Opnieuw moet de Raad van State vaststellen dat er nog verschillende adviezen komen. Altijd opnieuw wordt gewezen op het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit, dat gelijktijdig gevraagd wordt. Met het gevolg, mijnheer de minister, en dit is echt geen onbelangrijk argument van de Raad van State, dat er geen rekening gehouden kan worden met het advies dat door de Gegevensbeschermingsautoriteit geleverd wordt. Die kritiek van de Raad van State komt iedere keer opnieuw. Ik hoop dat u er in de toekomst rekening zult mee houden.

Dan kom ik tot een aantal punten van dit ontwerp. Wij hebben tijdens de besprekingen in de commissie voor Justitie uitvoerig de gelegenheid gehad de verschillende artikelen, zowel in de algemene bespreking als in de artikelsgewijze bespreking, te overlopen. Ik zal dat hier uiteraard niet herhalen. Ik zal mij beperken tot enkele knelpunten.

Sta mij toe over de titel ‘Digitalisering Justitie en diverse bepalingen’ op te merken dat het meer om een potpourriverhaal gaat dan over een wetsontwerp inzake digitalisering en vooral over een wijziging in diverse wetten, die uiteraard onder uw bevoegdheid vallen. Daarover is er geen discussie. Ik stel mij wel de vraag of een en ander zo dringend was dat het onmiddellijk moest worden besproken. Van een echte grondige totale digitalisering van Justitie is helaas geen sprake. U weet dat ik dit erg vind. Ik ben immers samen met u medestander om Justitie zoveel mogelijk te digitaliseren. Er zijn stappen gezet. U kent onze standpunten daarover. Ik geef dat ook toe. Van een grondige digitalisering is echter spijtig genoeg nog altijd geen sprake.

Ook binnen Justitie twijfelt geen enkele actor aan het nut van de aandacht voor een verdere digitalisering. Ter zake mag ook worden beklemtoond dat een aantal actoren binnen Justitie zelf al voldoende aandacht heeft besteed aan de digitalisering en zelf al inspanningen heeft geleverd, om als actor van Justitie bij te dragen. Ik denk bijvoorbeeld aan de advocatuur. Ik wijs als eerste punt altijd daarop. Het is immers belangrijk. De Orde van Vlaamse Balies heeft al heel veel inspanningen geleverd om vanuit de advocatuur bij te dragen aan de digitalisering, met het doel de communicatie van advocaten, de rechterlijke orde en de FOD Justitie op een eenvoudige manier te laten verlopen.

Ik wil niettemin even uw aandacht vragen voor een mijns inziens belangrijk aspect in het advies van de OVB, waarin wordt verwezen naar de J-Box, die sedert 2018 het unieke communicatiekanaal is tussen alle advocaten in dit land en de overheid. Het is erg belangrijk te werken aan een goed functionerend communicatiekanaal en om alles met elkaar te verbinden. Er wordt echter opgemerkt dat het niet aangewezen is een digitalisering uit te werken die dergelijke kanalen opheft, zonder een concreet evenwaardig alternatief te bieden. Dat wordt uitdrukkelijk beklemtoond in het pleidooi van de OVB. Ik kan dat alleen maar onderschrijven. Haar advies is duidelijk.

Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat men met dit wetsontwerp eigenlijk de bedoeling heeft, u hebt dat tijdens de bespreking in de commissie ook bevestigd, om de Jbox te vervangen door de eBox. Mijnheer de minister, dat informaticasysteem werd niet door justitie ontwikkeld en wordt er evenmin door beheerd. De conclusie van de OVB is dat dit geen waardig alternatief is. Hiervoor zijn diverse redenen, mijnheer de minister. Ik verwijs daarvoor naar de zeer uitvoerige nota van de OVB die we in het dossier kunnen terugvinden. Ik ga dat hier niet herhalen, maar ik zou toch willen vragen om hieraan aandacht te besteden.

Een andere opmerking inzake digitalisering is het gegeven – u zult zeggen: daar is ze weer, maar ik ga dat tot in den treure blijven herhalen, mijnheer de minister – dat niet alle griffies vandaag bereikbaar zijn via e-Deposit of zelfs via mail. Ik begrijp echt niet wat daar de moeilijkheid is. U weet dat men voor het indienen van conclusies in correctionele zaken de uitdrukkelijke toelating van de procureur moet hebben om dat later te mogen indienen, in tegenstelling tot burgerlijke zaken waar dit, als men een akkoord met de tegenstrever heeft, later mag worden ingediend. Dan is het heel belangrijk om met dit systeem te kunnen werken. Met e-Deposit is dat nog altijd niet mogelijk.

Mijnheer de minister, ik hoop dat u er voor het einde van deze legislatuur, dat is niet lang meer, in gaat slagen om dat te kunnen realiseren. Waarom is het eigenlijk zo moeilijk? Zijn er technische problemen? Waarom is dit bij burgerrechtbanken wel mogelijk en bij correctionele rechtbanken en politierechtbanken niet? Steek alstublieft een tandje bij zodat dit tegen 8 mei gerealiseerd is.

Vooral de advocaten zullen u daarvoor dankbaar zijn.

Dan wil ik nog een andere waarschuwing geven betreffende de digitalisering. Het gevaar bestaat dat deze wet leidt tot een ernstig onevenwicht op digitaal vlak tussen rechtzoekenden onderling. Het is een feit, wij weten dat allemaal, dat is helaas de realiteit, dat vele burgers, vooral ouderen, zwakkeren, mensen die leven in kansarmoede nog steeds niet beschikken over een computer, een goedwerkende smartphone enzovoort, nog steeds geen mailadres hebben. Het rechtstreekse gevolg is dat het risico aanzienlijk is dat zij niet of zeer moeilijk toegang kunnen krijgen tot Justitie.

Dan kom ik aan mijn volgende opmerking inzake digitalisering. U wilt dat opleggen aan alle actoren van de gerechtelijke wereld. Dat is geen probleem, ik steun u daarin, laat mij duidelijk zijn. Dat impliceert natuurlijk dat zij kunnen beschikken over moderne, performante en gebruiksvriendelijke informaticatools. Hierop wordt uitvoerig ingegaan in het advies van het College van procureurs-generaal. Ook is het belangrijk om te zorgen voor een beschikbare en flexibele dienst voor het onderhoud en de reparatie van informaticamateriaal. Er wordt gezegd dat hier vaak het schoentje knelt.

Een ander punt van kritiek waarover wij in verschillende adviezen hebben kunnen lezen, betreft de opmerking dat dit wetsontwerp is uitgewerkt zonder dat meteen werd onderzocht welke weerslag de wijzigingen zullen teweegbrengen op het vlak van enerzijds de middelen en anderzijds de mensen. Ik ben tijdens de bespreking in commissie heel uitvoerig ingegaan op de familierechtbank. Ik verwijs hiervoor naar het verslag van de commissiewerkzaamheden. Het is heel belangrijk meer middelen en meer magistraten te voorzien om dat allemaal te kunnen verwerken.

Ook wordt ervoor gewaarschuwd dat verschillende bepalingen, na een vast te leggen termijn van toepassing, een evaluatie vereisen. U gaf dat toe, u erkende dat tijdens de bespreking in commissie. Deze evaluatie wordt in dit wetsontwerp niet voorzien. Ik betreur dat deze niet wordt ingebouwd in het wetsontwerp.

Ik kom nu bij de wijziging van de euthanasiewetgeving. Die wijziging is eigenlijk op het laatste nippertje toegevoegd via amendering. Er moet toch wel een aantal vragen worden gesteld. De onderliggende reden kennen we allemaal. Dit gaat terug tot de vraag van het Grondwettelijk Hof dat in de euthanasiewet een aangepaste strafschaal moet worden opgenomen die rekening houdt met de belangrijkheid van de geschonden wetbepaling, het arrest van 22 oktober 2022 dat stelt dat de sanctieregeling van de euthanasiewet ongrondwettelijk is. Ik begrijp dat daar meer een differentiatie in moet komen. Ik heb echter wel wat vragen bij wat hier helemaal op het laatste nippertje werd ingevoerd.

Als gevolg van het arrest komt er in dit wetsontwerp een herziening van de euthanasiewetgeving en de niet-naleving van een aantal voorwaarden wordt niet langer gesanctioneerd. Tijdens de bespreking in de commissie is dat er op het laatste nippertje heel vlug doorgejaagd. Er zijn geen adviezen over gevraagd. Na de behandeling in de commissie is daar toch wel behoorlijk wat kritiek op gekomen. De collega verwees hier ook al naar. Er wordt bijvoorbeeld verwezen naar het vrijwillige karakter van het euthanasieverzoek, de afwezigheid van druk van buitenaf, de informatie van de patiënt over de palliatieve zorg, de naleving van de wachttermijn bij niet-terminale patiënten en de dialoog met het zorgteam. Het zijn maar enkele voorbeelden. De vraag wordt terecht gesteld of al die voorwaarden die waren ingebouwd in de oorspronkelijke wet eigenlijk allemaal overbodig geworden zijn. Er komt een reeks wijzigingen aan de euthanasiewet die de bestraffing van de inbreuken op een zeer fundamentele wijze zal hervormen. Daar dienen vragen bij gesteld te worden.

Er komt een aanzienlijke strafvermindering voor overtreding van de wet, zelfs straffeloosheid bij niet-naleving van bepaalde voorwaarden. Eigenlijk gaan we werken met drie verschillende niveaus: de basisvoorwaarden, de procedurele voorwaarden en de formele voorwaarden. Bij schending van de basisvoorwaarden kan de arts een gevangenisstraf oplopen van tien tot vijftien jaar. Dat is een behoorlijk strenge gevangenisstraf.

Deze voorwaarden hebben betrekking op de gezondheidstoestand van de patiënt, bijvoorbeeld op de handelingsbekwaamheid en het bewustzijn op het ogenblik van het verzoek of op de medisch uitzichtloze toestand waarin de verzoeker zich bevindt, gekenmerkt door een aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden als gevolg van een ernstige en ongeneeslijke aandoening.

Daarnaast viseert wat hier voorligt ook de bijkomende voorwaarden voor euthanasie bij minderjarigen, waarbij nu vereist zijn een voldoende oordeelsbekwaamheid en een aanhoudend ondraaglijk en ongeneeslijk lichamelijk lijden dat op korte termijn tot de dood zal leiden. Het voorliggend voorstel sleutelt ook aan de voorwaarden voor euthanasie op voorafgaande verklaring, die nu als voorwaarde een volgens de huidige stand van de wetenschap onomkeerbare situatie stelt.

Ten slotte zal de arts in de toekomst verplicht worden erop toe te zien dat een vrijwillig, zorgvuldig en herhaaldelijk verzoek is geuit, dat vrij is van druk van buitenaf. Dat zal niet langer meer strafrechtelijk worden gesanctioneerd. Na het ontvangen van al die bijkomende informatie heb ik het arrest van het Grondwettelijk Hof er zelf op nagelezen en die voorwaarde is daarin niet opgenomen onder de basisvoorwaarden.

Ten tweede, wat betreft de schending van de procedurele voorwaarden, daar wordt de straf aanzienlijk verlaagd. Dat is terecht en wij hebben daar geen problemen mee. Het gaat om een strafvermindering van 8 dagen tot 3 jaar en een boete van 26 tot 1.000 euro of een van deze straffen alleen.

Daarop heb ik geen kritiek, maar dan komen we tot de schending van de formele voorwaarden. Hier worden in de toekomst alle sancties uitgesloten. Er zijn dus geen strafsancties meer voorzien. Veel geldigheidsvoorwaarden van de euthanasiewet die de arts niet zal naleven worden in de toekomst dus niet meer gekoppeld aan een strafrechtelijke sanctie. Nochtans - en dat is niet onbelangrijk - kan een aantal van deze voorwaarden van doorslaggevend belang zijn bij de uiteindelijke beslissing van de patiënt die om euthanasie verzoekt. Die voorwaarden zijn talrijk. Ik zal ze niet allemaal opsommen, maar u zult daarvan wel kennis hebben genomen. Er wordt uitdrukkelijk verwezen naar al de voorwaarden vermeld in de oorspronkelijke euthanasiewet en dat is een heel uitgebreide lijst.

Als rechtvaardiging wordt er verwezen naar het relatieve belang ervan en wordt gesteld dat civielrechtelijke of disciplinaire sancties kunnen volstaan. Mijnheer de minister, ik deel uw standpunt absoluut niet. Men kan er niet omheen dat de niet-naleving van sommige, niet alle, voorwaarden zoals informatie over palliatieve zorg, de naleving van de wachttermijnen of het overleg met het zorgteam, een directe invloed hebben op de naleving van andere grondvoorwaarden van de wet, met name het vrij, herhaald en weloverwogen verzoek tot levensbeëindiging van de patiënt aan de arts. Mijnheer de minister, onze fractie heeft het hier moeilijk mee. Wij zullen die artikelen uit het wetsontwerp dan ook niet goedkeuren en hierover een aparte stemming vragen.

Ik eindig met een zeer positieve noot. U weet al wat ik zal zeggen. Onze fractie is bijzonder verheugd over een unicum in deze legislatuur en de voorbije legislaturen in het Parlement. Het betreft de wijziging van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering, het van rechtswege aanhouden van de burgerlijke belangen, waarbij ik verwijs naar artikel 82. In uw wetsontwerp neemt u letterlijk een wetsvoorstel over dat het Vlaams Belang in het begin van deze legislatuur heeft ingediend. Toen werd dat niet aanvaard, maar u bent tot voortschrijdend inzicht gekomen. U neemt volledig letterlijk over wat het Vlaams Belang al jaren vraagt. Dat is een unieke ervaring. Onze fractie is daar toch fier op.

Mevrouw de voorzitter, ook daarover zullen wij een aparte stemming vragen. Wat de totaliteit betreft, zullen we ons onthouden.


Katja Gabriëls Open Vld

Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, collega's, nadat de Kamer eerder de meest dringende bepalingen via een afgesplitst ontwerp goedkeurde, is het nu de beurt aan een ontwerp waarin de minder urgente artikelen omtrent digitalisering en andere diverse bepalingen zijn opgenomen. Zoals de titel aangeeft, gaat het om bepalingen die de verdere digitalisering van Justitie vooruit moeten helpen. Daarbij denk ik aan het elektronisch verlijden van akten voor een notaris, waarmee we in de coronaperiode allemaal geconfronteerd werden en wat ook zijn nut heeft bewezen. Dat is een van de ingrepen die het burgers gemakkelijker moeten maken. Een verkoper of een koper hoeft zich inderdaad niet altijd meer te verplaatsen.

Andere wetswijzigingen onder de noemer diverse bepalingen hebben niet altijd een link met digitalisering, maar komen bijvoorbeeld tegemoet aan uitspraken van het Grondwettelijk Hof. Een van de meest in het oog springende aanpassingen komt er ingevolge het arrest-Mortier, waarin het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ons land op de vingers tikt, omdat het anonimiteitssysteem in de wet van 2002 niet kan garanderen dat een van de leden van de federale controle- en euthanasiecommissie wordt uitgesloten bij het onderzoek van een registratiedocument in een bepaald dossier voor euthanasie waarbij dat lid betrokken was. Er wordt nu voorgesteld om de anonimiteit van dat document op te heffen.

Het voorliggende ontwerp bevat nog een andere belangrijke wijziging met betrekking tot de euthanasiewetgeving, waarop mevrouw Gijbels en mevrouw Dillen vandaag terugkomen. Een arrest van het Grondwettelijk Hof bevestigde namelijk dat het gebrek aan verschil in sanctionering voor een schending van de procedurele voorwaarden versus een schending van een grondvoorwaarde onevenredige gevolgen heeft en dus strijdig is met de Grondwet. Kort samengevat, op om het even welke inbreuk op de overigens terechte voorwaarden van die wet kan vooralsnog slechts één strafmaat worden uitgesproken, namelijk die voor gifmoord. Een arts die een euthanasie uitvoert op bijvoorbeeld een patiënt die niet lijdt aan een ongeneeslijke ziekte, kan vooralsnog dezelfde strafmaat krijgen als een arts die bijvoorbeeld niet overlegde met het verplegende team. De essentie van de nu aangebrachte wijziging is als volgt. Op de schending van de grondvoorwaarden staat een gevangenisstraf van tien tot vijftien jaar. Op de schending van procedurele voorwaarden inzake bijvoorbeeld het consult van een tweede arts of een psychiater staat in de toekomst een gevangenisstraf van acht dagen tot drie jaar, met vermelding en ook de verantwoording van de principes van ons nieuw Strafwetboek, namelijk de gevangenisstraf als ultimum remedium.

Alle overige procedurele voorwaarden en vormvoorwaarden worden in de toekomst door het voorliggend ontwerp tucht- of burgerrechtelijk gesanctioneerd.

Het is geen kritiek, maar ten opzichte van de opmerkingen van de collega's over onder andere het voortschrijdend inzicht – we hebben inderdaad allemaal de aangehaalde e-mail ontvangen, – wil ik toch opwerpen dat het wetsontwerp tot stand is gekomen na diepgaand en grondig overleg met experten inzake strafrecht en medisch recht en dat we het grondig hebben bestudeerd en niet over een nacht ijs zijn gegaan. Het is onzes inziens dan ook een deugdelijk ontwerp dat wel degelijk tegemoetkomt aan de opmerkingen van het Grondwettelijk Hof en dat, voor alle duidelijkheid, ook voldoende garanties biedt, zodat alle voorwaarden van de huidige wet worden nageleefd. Er komt geen wijziging aan de voorwaarden van de euthanasiewet. Zij blijven dezelfde. Morgen zal men nog steeds vervolgd kunnen worden voor gifmoord, indien dat nodig is. Het is echter voor iedereen duidelijk dat er gradaties zijn in de ernst van de overtreding met betrekking tot dat misdrijf. Het lijkt mij dus ook meer dan logisch dat er ook gradaties komen in de straf. Dat was misschien minder logisch in 2002, maar in 2024 vond iedereen in de commissie dat logisch.

Voor ons is onderhavige wetgeving dus zeer belangrijk om een waardig levenseinde en het recht op euthanasie te kunnen blijven garanderen en om aan alle betrokkenen rechtszekerheid te bieden, zodat een schending van bepaalde voorwaarden in de toekomst proportioneel kan worden beteugeld. Wellicht komt de minister daar straks op terug.

Dat gezegd zijnde, naast het feit dat wij met het ontwerp gehoor geven aan arresten van instanties zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Grondwettelijk Hof, wordt in het ontwerp bijvoorbeeld ook tegemoetgekomen aan een van de vragen die de familie van Julie Van Espen aan de politieke wereld stelde. Zij klaagde aan dat er iets mis was met de termijn waarbinnen een zaak aanhangig kan worden gemaakt bij de tuchtrechtbank. Verschillende collega's hebben daaromtrent wetsvoorstellen ingediend. Met het voorliggende ontwerp verlengen wij die termijn van zes naar twaalf maanden na kennisname van de feiten. De termijn kan eventueel met nog zes maanden worden verlengd, indien er gedurende die periode van twaalf maanden nieuwe elementen over reeds bekende feiten aan het licht komen of indien duidelijk wordt dat de feiten zwaarwegender zijn geworden.

Uit die wijziging, na een eerdere wijziging, trouwens ook al in een wet houdende diverse bepalingen inzake de voorwaarden voor voorlopige hechtenis, blijkt dat wij gelukkig niet doof blijven voor terechte bekommernissen van de familie, die ondanks de enorme tragedie van de moord op hun dochter steeds waardig is blijven ijveren voor verbeteringen die onze rechtsstaat ten goede komen.

Ook voor andere terechte maatschappelijke bekommernissen heeft onze minister in voorliggende ontwerp oor. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de voorgestelde ingrepen inzake het horen van kinderen. De wijzigingen vloeien voort uit het verslag van een werkgroep over de familierechtbank, met adviezen van verschillende professoren, in het bijzonder over het horen van minderjarigen op grond van artikel 1004/1 van het Gerechtelijk Wetboek. De wijziging zal wel degelijk veel verschil maken voor minderjarigen en voor families, maar ook voor alle betrokken rechters in die dikwijls emotionele en ook moeilijke procedures.

Een ander onderwerp dat maatschappelijk gezien erg leeft en waar wij allemaal ongetwijfeld al mails en brieven over ontvangen hebben, is de erkenning van levenloos geboren kinderen. Een wet uit 2019 bood de mogelijkheid de voornamen en/of de naam van een kind te vermelden in een akte van een levenloos kind, indien de moeder bevallen was na een zwangerschapsduur van minstens 180 dagen of een akte van een levenloos kind te doen opmaken, indien de moeder bevallen was na een zwangerschapsduur van 140 tot 179 dagen. De termijn om dat te doen, was wel binnen het jaar na de inwerkingtreding. Ouders hadden dus eigenlijk maar tijd tot 31 maart 2020 en er was blijkbaar nood aan meer tijd. We laten ouders die de overgangsperiode hadden gemist en dus geen gebruik hadden gemaakt van de gecreëerde mogelijkheid, alsnog toe om een beroep te doen op de maatregel, wat moet helpen bij hun rouwproces.

Collega's, het zijn slechts enkele voorbeelden uit een heel uitgebreid ontwerp, dat over veel meer gaat. Ik heb mijn bespreking kort gehouden. Stuk voor stuk zijn het belangrijke wijzigingen, die telkens tot doel hebben het leven van onze burgers, zeker van degenen die met Justitie in aanraking komen, beter en overzichtelijker te maken. De aanpassingen komen allemaal tegemoet aan wat leeft op het terrein, niet alleen bij de actoren die dagelijks professioneel te maken hebben met justitie, maar bij al onze inwoners.

Het zijn zij die vaak de aanzet geven aan de politieke wereld om eens grondig na te denken over wat beter kan. Het is alleen maar positief dat onze minister, het kabinet, de coalitiepartners, alsook de Parlementsleden, over de partijgrenzen heen, bereid zijn met die maatschappelijke bekommernissen aan de slag te gaan en ze in wetgeving om te zetten.


Karin Jiroflée Vooruit

Mijnheer de minister, ik wil het kort hebben over de diverse bepalingen rond euthanasie die in dit ontwerp zijn opgenomen.

Het gebrek aan gediversifieerde sancties in de wet op de euthanasie is al heel lang een doorn in het oog van iedereen die die wet genegen is. Het gebrek aan verschillen en gelaagdheid qua sanctionering voor een niet-naleving van een procedurele voorwaarde ten opzichte van een niet-naleving van een grondvoorwaarde is trouwens ook in strijd met de Grondwet. Dat wordt in dit ontwerp opgelost door in een verschil in sanctie te voorzien tussen de niet-naleving van grondvoorwaarden en de niet-naleving procedurele of vormvoorwaarden. Dat is een enorme stap vooruit.

Door een gediversifieerd en proportioneel sanctiemechanisme in te stellen wordt tegemoetgekomen aan de opmerkingen van het Grondwettelijk Hof. We maken de wet op euthanasie op deze manier vooral een stuk robuuster, waardoor artsen op een rustige manier hun werk kunnen doen met volle aandacht voor hun patiënt. Zo hoort het ook: artsen moeten op dat moment met hun patiënt kunnen bezig zijn en geen angst hebben voor de eventuele negatieve gevolgen van wat zij aan het doen zijn. De patiënt is op dat moment het allerbelangrijkste en de arts moet met een gerust gemoed zijn werk kunnen doen.

We zijn bijzonder blij dat we dat met deze bepalingen in dit wetsontwerp hebben kunnen bewerkstelligen. We zijn ook bijzonder blij dat u ons daartoe de kans hebt gegeven.


Paul Van Tigchelt

Geachte leden, bedankt voor uw opmerkingen en om de moeite te hebben genomen dit wetsontwerp en de mail van het Europees Instituut voor Bio-ethiek goed te bekijken. Ik wil mevrouw Gabriëls ook bedanken voor de uitstekende samenvatting van dit wetsontwerp.

De wijziging aan de euthanasiewet met dit wetsontwerp bestaat uit twee delen. Ten eerste wordt de anonimiteit van het registratieformulier opgeheven. Ten tweede komen we tegemoet aan het arrest-Nys van het Grondwettelijk Hof.

Ingevolge dat arrest waren wij terechtgekomen in een fase van rechtsonzekerheid, vooral voor artsen die met de gevoelige problematiek worden geconfronteerd. Die rechtsonzekerheid wordt bij dezen opgeheven. Wij werken ze weg. Er komt opnieuw rechtszekerheid.

Ik wil nog even beklemtonen dat aan de voorwaarden as such in de euthanasiewet van 2002 niks wordt gewijzigd. Wij komen enkel tegemoet aan het arrest van het Grondwettelijk Hof, namelijk welk gevolg moet worden gegeven wanneer de voorwaarden worden overtreden. Het is door iedereen aangegeven. Nu was immers geen strafdifferentiatie mogelijk. Er was alleen een vervolging voor gifmoord mogelijk. Dat kan natuurlijk niet. Aan de voorwaarden as such wijzigen wij echter niets. Dat ligt trouwens ook te gevoelig. Wij geven alleen gevolg aan het arrest van het Grondwettelijk Hof.

Ik kan daaraan toevoegen dat het Europees Instituut voor Bio-ethiek tot het kamp behoort dat van oordeel is dat wij niet streng genoeg zijn. Andere menen dat wij te streng zijn. Met het ontwerp houden wij de kerk mooi in het midden en houden wij effectief rekening met de adviezen die ons door het veld zijn gegeven.

De Raad van State had ons destijds ook al gewaarschuwd voor het gevaar van één strafmaat, namelijk voor de gifmoord. De Raad van State had al aangegeven dat er een onderscheid moest zijn naargelang de ernst van het gepleegde feit.

Over de strafdifferentiatie die wij nu vastleggen, wil ik nog even het volgende opmerken, omdat het belangrijk is. De schending van de grondvoorwaarden wordt bestraft met een gevangenisstraf tot vijftien jaar, zal na correctionalisering maximaal tien jaar bedragen. Op het schenden van de voorwaarde van het consult van de tweede arts en de jeugdpsychiater in geval van minderjarigen staat een gevangenisstraf tot drie jaar. Alle andere procedure- en vormvoorwaarden worden afgehandeld via het tuchtrecht of het burgerrechtelijk recht. Dat betekent niet dat daaraan geen gevolg kan worden gegeven. Over de procedurele en vormvoorwaarden hebben wij beslist dat ze uit het strafrecht worden gehaald. Zij kunnen dus wel degelijk nog aanleiding geven tot een tuchtrechtelijke of een burgerrechtelijke vervolging volgens artikel 1382, dat wij goed kennen.

Mevrouw Gijbels, ik dank u, omdat u een en ander hebt bekeken. U maakt zich echter zorgen om niets.

Ik denk niet dat uw amendement nodig is. De strafsancties staan nu in de euthanasiewet, maar we kunnen uiteraard nog steeds terugvallen op het gemeenrecht, op de regels in het Strafwetboek. Een vervolging voor gifmoord, indien er zware inbreuken op de euthanasiewet zijn gepleegd, is nog steeds mogelijk. Ik denk dat het geheel van regels dat hier voorligt het juiste antwoord is op het arrest van het Grondwettelijk Hof. Ik maak mij sterk dat dit de nodige rechtszekerheid biedt voor ons medisch personeel dat met deze gevoelige problematiek wordt geconfronteerd.

De niet-naleving van een loutere vormvoorwaarde, zoals het per ongeluk maken van een fout bij het invullen van een document, kon aanleiding geven tot gifmoord. Nu kan dat niet meer strafrechtelijk worden gesanctioneerd. Die fout kan wel nog tuchtrechtelijk of via het burgerlijk recht aanleiding geven tot bestraffing, maar dan niet in de strafrechtelijke zin van het woord.

De andere opmerkingen komen van mevrouw Dillen. Ik zal daar kort opnieuw bij stilstaan. Het is al gezegd door mevrouw Gabriëls. Dit ontwerp is omwille van een laattijdig advies van de Raad van State noodgedwongen opgesplitst in twee delen. Een eerste deel is hier al ter stemming voorgelegd. Het tweede deel, de overige bepalingen zijn in dit ontwerp opgenomen. Ik kan u zeggen dat met alle adviezen rekening werd gehouden. Waar nodig zijn aanpassingen gebeurd, zoals we uitvoerig hebben besproken in de commissie voor Justitie en zoals we dat altijd grondig proberen te doen.

Het is inderdaad een wetsontwerp diverse bepalingen en digitalisering. Wij hebben het eens geteld. Van de 172 artikelen gaan er 45 over digitalisering. Het is inderdaad niet zo dat we nu met deze ene wet plots de digitalisering van justitie helemaal hebben gerealiseerd, maar dat zegt u ook. Het is wel zo dat we in deze wet het wettelijk kader voor de digitalisering opnieuw beter maken.

U had ook opmerkingen over de JBox. De OVB heeft in haar advies daadwerkelijk verwezen naar die JBox. We voorzien inderdaad in een vervanging, namelijk de e-Box. Dat is de standaard binnen de federale overheid. Hiervoor wordt op zeer regelmatige basis, dat kan ik u zeggen, dat heb ik ook in de commissie gezegd, met de ordes maar ook met de andere partijen samengezeten om ervoor te zorgen dat de overgang van de JBox naar de e-Box zo vlot mogelijk verloopt.

Dit ontwerp is niet specifiek gericht op de JBox. Wat wel klopt, is dat we volop inzetten op de digitalisering, op een manier die afgestemd is op de standaardtoepassingen binnen de overheid.

Voorzitter: Karin Jiroflée.

Président: Karin Jiroflée.

Dat is dan inderdaad die eBox. Die heeft al meerdere wettelijke bepalingen. Wij stemmen hierop af.

Met betrekking tot de Jbox, wij zijn met de ordes in overleg. Er wordt inderdaad gewerkt met een overgangsregeling, in samenspraak met onder meer de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. De Jbox zal vooralsnog blijven aangeboden worden, in afwachting dat de ordes, de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen en de dienst Vreemdelingenzaken meestappen in eBox. Dat is een eerder technische uitleg, maar op die manier informeer ik u volledig.

U zegt dat niet alle griffies bereikbaar zijn via e-deposit of e-mail. Dat is net hetgeen dit wetsontwerp beoogt, door het invoeren van een digitaal register van strafdossiers en de aanpassingen aan onder andere artikel 32 bis en artikel 32 ter van het Gerechtelijk Wetboek zorgen wij ervoor dat er digitaal kan worden ingediend. Het legal framework is één, de aanpassing van de technische systemen is twee. De technische systemen worden intussen volop aangepast om dat mogelijk te maken. De griffies, de meeste griffies toch, passen zich ook al aan aan deze toekomstige manier van werken. De finale bedoeling is effectief om de rechtzoekenden beter te dienen, om dus inderdaad klantvriendelijk te zijn.

Collega Dillen, u maakte een gevoelige opmerking, zeggende dat niemand in de steek mag worden gelaten door die digitalisering. Dat is een zeer terechte opmerking. Onze ambitie daarin is duidelijk, Justitie moet en zal steeds toegankelijk blijven, ook voor personen die digitaal minder onderlegd zijn of hiervan geen gebruik willen maken. Ik wil het even omkeren, door de digitalisering zullen beschikbare middelen ook efficiënter kunnen worden ingezet, kan er ook meer ruimte komen om die persoonlijke begeleiding en ondersteuning van personen die geen digital native zijn, beter te voorzien. Daarvoor is de werkdruk nu vaak te hoog. Digitalisering kan dus zelfs een opportuniteit zijn om die persoonlijkere ondersteuning waar te maken. Ik kan u zeggen dat daarin veel tijd en middelen worden gestoken, om een gelijk speelveld te creëren voor alle rechtzoekenden.

Alle artikelen in dit wetsontwerp zijn trouwens zodanig ontworpen dat er telkens een alternatief bestaat voor rechtzoekenden die een beperkte of geen digitale toegang hebben. U weet ook, u weet dat van in Antwerpen, dat wij blijven investeren in kioskcomputers in de gerechtsgebouwen, om dossiers toegankelijk te maken voor personen die dit niet op afstand kunnen of willen doen.

Voor de digitalisering werden al heel veel middelen voorzien, zowel via de IDP versterking Justitie als via het Europees herstelplan. Die digitalisering, en dat is misschien anders dan sommige digitaliseringsplannen uit het verleden, gebeurt niet top-down. Het terrein is zo nauw mogelijk betrokken bij alle digitaliseringsprojecten. Sommige lukken sneller dan andere. Dat gaat met vallen en opstaan. Magistraten, griffiers en secretarissen maken deel uit van het Digital Transformation Office (DTO) dat wij oprichten. De IT-magistraten van het College, zowel van de zetel als van het openbaar ministerie, spelen een doorslaggevende rol in de wijze waarop projecten worden aangepakt en er zijn intussen al heel goede praktijken ontwikkeld.

Uw opmerking over de familierechters is belangrijk, maar de familierechters vormen geen apart kader. Zij horen bij de rechtbanken van eerste aanleg, waar de voorzitter bepaalt in welke sectie of rechtsdomein rechters worden ingezet.

Mevrouw de voorzitster, collega's, ik denk daarmee op de belangrijkste zaken een antwoord te hebben gegeven.


Frieda Gijbels N-VA

Mijnheer de minister, wat betreft de diversificatie van het sanctiesysteem voor overtredingen van de euthanasiewet, onze fractie denkt dat de bedoeling goed is. Het is goed dat u dit nog eens expliciet uitlegt, zodat we steeds kunnen teruggrijpen naar het verslag. We geloven dat de bedoeling goed is, maar wat betreft het niet-naleven van de toestemmingsvereisten denken we toch dat het juridisch-technisch voorzichtiger zou zijn dat daar expliciet wordt verwezen naar het Strafwetboek. Ik denk dat ons amendement tegemoetkomt aan die juridisch-technische bezorgdheid.

Mevrouw de voorzitster, we hebben een gesplitste stemming gevraagd voor artikel 140. We zullen dus tegen dat artikel stemmen, maar voorstemmen op het geheel.


Marijke Dillen VB

In verband met uw laatste opmerking, mijnheer de minister, ik weet natuurlijk dat familierechters onder de totaliteit van de magistraten van de rechtbank van eerste aanleg vallen, wanneer de voorzitter aanduidt wie welke taken zal doen. Uiteraard wordt daarbij rekening gehouden met de specialisatie of de interesse van de rechters in kwestie. In een aantal arrondissementen hebben we echter toch familierechters die niet hebben gewacht op wetsontwerpen, maar die zelf het initiatief hebben genomen om te evolueren van het – oneerbiedig gezegd - strijdmodel naar het participatie- en consensusmodel. Ik hoef u niet uit te leggen dat die aanpak arbeidsintensiever is qua tijdsinzet tijdens de zittingen. Men moet naar alle partijen, alle advocaten luisteren. Daarom zijn voor die projecten bijkomende magistraten nodig. In Antwerpen werkt dat zeer goed, ik ga ervan uit dat dat ook in andere rechtbanken het geval is. Die mensen zijn echter overbevraagd. Er worden te veel zaken per uur vastgesteld, er moet veel onderhandeld worden en dus veel van die zaken lopen erg uit, dikwijls tot een stuk in de namiddag. Dat is niet wenselijk voor de rechters, noch voor de advocaten en de rechtszoekenden. Ik blijf aandringen dat men daar aandacht aan besteedt en daarvoor extra personeel en middelen voorziet.


Paul Van Tigchelt

Ik wil zeker niet het laatste woord hebben. Niet alleen ik zeg het, maar het staat ook in de memorie van toelichting. We hebben daar met de experten van het Strafwetboek over gesproken. Zij waren ook van oordeel dat een opname in de memorie van toelichting dat de gemeenrechtelijke principes ook van toepassing kunnen zijn, volstaat. Ik hoop dat u dat geruststelt.