Proposition 55K3678

Logo (Chamber of representatives)

Projet de loi portant l'introduction d'un impôt minimum pour les groupes d'entreprises multinationales et les groupes nationaux de grande envergure.

General information

Submitted by
Vivaldi
Submission date
Nov. 13, 2023
Official page
Visit
Status
Adopted
Requirement
Simple
Subjects
EC Directive tax system multinational enterprise corporation tax

Voting

Voted to adopt
Groen CD&V Vooruit Ecolo LE PS | SP DéFI Open Vld MR PVDA | PTB VB
Abstained from voting
N-VA LDD

Party dissidents

Contact form

Do you have a question or request regarding this proposition? Select the most appropriate option for your request and I will get back to you shortly.








Bot check: Enter the name of any Belgian province in one of the three Belgian languages:

Discussion

Dec. 7, 2023 | Plenary session (Chamber of representatives)

Full source


President Eliane Tillieux

De rapporteur, de heer Van Hees, verwijst naar het schriftelijk verslag.


Peter De Roover N-VA

Mevrouw de voorzitster, collega's, wanneer ik mij op het spreekgestoelte begeef, is dat niet meteen om historische woorden uit te spreken, maar omdat ik om medische redenen elk excuus wil gebruiken om recht te kunnen staan. Mevrouw de voorzitster, u zult zeker toezien op de nauwkeurige naleving van het Reglement in de vergadering van vanavond.

Er is hier een belangrijk wetsontwerp aan de orde, namelijk over de belasting van multinationale ondernemingen, en dat zal ongetwijfeld worden goedgekeurd, als ik ervan mag uitgaan dat de stemming in commissie een indicatie is. Het staat buiten kijf dat er in dat verband een probleem is. Multinationale ondernemingen – de naam zegt het – opereren per definitie in meerdere landen, wat uiteraard wel wat mogelijkheden tot creativiteit biedt.

Ergens in de debatten werd opgemerkt dat de een of andere instelling erop aandringt om belastingontwijking onmogelijk te maken. Dat vind ik een gevaarlijke formulering. Niemand is verplicht om belastingheffing actief op te zoeken; dus belastingontwijking blijft nog steeds binnen de normen van de wetgeving en is nog altijd niet illegaal. Maar de wetgeving kan worden aangepast. Daar is een verhaal met de OESO en de Europese Unie aan voorafgegaan, verhaal dat we hier niet hoeven te herhalen, aangezien collega Van Hees daar ongetwijfeld uitgebreid in zijn verslag naar heeft verwezen.

Enerzijds – ik richt mij tot u als christen­democratische minister – voelen we bij het woord multinational altijd enige achterdocht. Anderzijds kunnen we niet ontkennen dat multinationals de voorbije decennia belangrijk waren voor het creëren van werkgelegenheid en waarde. Wij mogen dus ook niet al te blind de voordelen van het aantrekken van multinationals wegwuiven. Dat betekent dat handelen in die context altijd enige omzichtigheid vergt.

Het is goed dat de race to the bottom, waarbij multinationals door handig gebruik te maken van de diverse fiscale regimes in de feiten alsmaar minder belastingen betalen en dus minder bijdragen aan de staatskassen, wordt aangepakt. Maar het spreekt voor zich dat dat in een ruimere context moet gebeuren.

U hebt onze opmerking dat de context waarin de wetgeving tot stand komt en zal evolueren ook zelf nog beweegt, niet tegengesproken. Inderdaad, er moet nog een aantal punten in de OESO en bij de initiatiefnemers worden uitgeklaard. Meer nog, u hebt aangegeven dat u daarop zult moeten inspelen, toen er om aandacht voor dat feit werd gevraagd. Dat betekent dat de regering, dus de uitvoerende macht, en de wetgevende macht het thema in de toekomst met grote aandacht zullen moeten volgen, zodat de concrete wetgeving nog enigszins in overeenstemming blijft met de evolutie van de tijden.

Niemand zal ontkennen dat het een bijzonder ingewikkeld stuk wetgeving betreft, ook zeker de Raad van State niet, wiens advies voor de tekst werd gevraagd. Ten bewijze lees ik hier een fragment voor het verslag van de plenaire vergadering voor, dat ik ook al in commissie naar voren bracht, een fragment waarbij bij het neerschrijven ervan er toch – ik weet niet of er grapjassen actief zijn in de Raad van State – een beetje zal zijn gegniffeld. Ik citeer: ʺHet advies wordt dan ook onder dit voorbehoud gegeven. Uit de vaststelling dat over een bepaling van het voorontwerp in dit advies niets wordt gezegd, mag daarom niet zonder meer worden afgeleid dat er niets over kan worden gezegd en indien er wel iets over wordt gezegd, dat er niet méér over te zeggen valt.ʺ Ik denk dat ik hier namens veel collega’s mijn eer moet betuigen voor degene bij de Raad van State die op die manier een beetje omfloerst heeft gezegd dat we met zijn advies niet zo veel kunnen aanvangen. De Raad van State is namelijk niet in staat geweest het wetsontwerp in zijn volle draagwijdte te beoordelen.

Dat heeft ons ook bescheiden gemaakt bij het beoordelen van een tekst die principieel onze ja-stem verdient, aangezien we bij een eventuele ja-stem later kunnen worden aangesproken op mankementen en disfunctionele bepalingen waar wij vandaag heel moeilijk over kunnen oordelen. Misschien geldt dat trouwens niet alleen voor ons.

Wij hebben ook aandacht gevraagd voor het risico dat hiermee de deur naar een Europese belasting open kan worden gezet. Wij maken daar principiële bedenkingen bij. Volgens ons betreft het een belangrijke soevereiniteitskwestie. Wanneer de discussie daarover gevoerd moet worden, moet dat in alle openheid gebeuren en niet tersluiks, niet in een soort van sluipende besluitvorming. In de commissie hebben we de kans gehad om u nadrukkelijk over uw standpunt te ondervragen. U hebt samen met ons vastgesteld dat dat soort fiscaliteit een nationale, lidstatelijke bevoegdheid is. Dat kon niet anders. We waarschuwen echter wel voor de evolutie die hierin zit.

Meerdere collega's hebben er u ook op gewezen dat de regeling van geschillen, betwisting en arbitrage in onderhavige wetsontwerp, dat morgen al een wet zou kunnen zijn, in een te grijze zone zit. Nochtans is het voor de betrokkenen van het allergrootste belang te weten wat vandaag de implicatie is van de bepalingen ter zake. U hebt gezegd dat men zich informeel tot de diensten kan wenden. U zult daarvoor blijkbaar nog een taskforce oprichten, maar als ik het goed heb begrepen, is daar momenteel nog niemand voor beschikbaar. U zou daar nogal wat mensen voor in dienst nemen. Ik hoop alvast dat u, gelet op de krapte op de arbeidsmarkt, toch fiscalisten, juristen en hoogopgeleiden met kennis van zaken – de profielen die u nodig hebt – in de oorlog om talent binnen zult kunnen binnenhalen. Hoe dan ook, kunnen de betrokken bedrijven nu al terecht bij uw diensten om informatie te krijgen over wat de regeling allemaal inhoudt, wie er in een latere fase zal arbitreren en hoe dat zal gebeuren? Dat is een belangrijke vraag. Het zou niet slecht zijn om hier nu al zo veel mogelijk duidelijkheid over te verschaffen.

Overigens, zullen andere landen de wetgeving wel geestdriftig overnemen? Ik verwijs naar de opmerking van onder andere collega Piedboeuf dat Zwitserland compenserende maatregelen zal nemen. Waarom verwees hij expliciet naar dat land? Het gaat om de farmaceutische sector en die heeft zich om historische redenen en wegens politieke keuzes in België gevestigd. Zo is er in Beerse, toevallig de geboorteplaats van mijn vader, een erg belangrijk bedrijf gevestigd, opgericht door dokter Janssen, hebben belangrijke bedrijven een thuis gevonden in Waals-Brabant en is een bedrijf dat in de coronaperiode een belangrijke rol heeft gespeeld in Puurs gevestigd. Ons land heeft wereldwijd een leidende positie en ik deel de bekommernis van collega Piedboeuf of we kunnen blijven garanderen dat die bedrijven hier in goede omstandigheden kunnen blijven werken. Indien dat niet het geval is, kunnen we ons wel op de borst slaan dat we onze tanden hebben getoond en een vuist hebben gemaakt tegen multinationals, maar ondertussen zal er een technologische, intellectuele en arbeidsdrain georganiseerd worden indien wij daar onvoldoende aandacht voor hebben.

Ook daar kan deze bespreking, zowel die in de commissie als zeker ook deze hier, hopelijk wat garanties ontlokken bij u die maken dat die bekommernis wat kan worden teruggeschroefd.

Wat brengt dit ding op? Er werden vele getallen gegeven. Wij hebben natuurlijk vastgesteld dat het Rekenhof heeft moeten meedelen dat het hierover ook weinig verstandige dingen kan zeggen. De 650 miljoen – op twee verschillende plaatsen, 300 en 350 – die hiervoor in de begroting is ingeschreven – dat is een brutobedrag, met aftrek van 16 miljoen kosten die ermee gepaard gaan zou het netto om 634 miljoen gaan – is nattevinger­werk. Wij weten niet of dat zo is. Wij moet daarvan uitgaan. Sommigen zeggen dat het veel meer kan zijn. Uiteraard heeft dit ook onder meer te maken met gedragseffecten die zouden plaatsvinden. Ik verwijs dan naar mijn vorige vraag, over die ondersteuning van bepaalde sectoren die wij hebben kunnen ontvangen en die wij in de toekomst hopelijk ook hier kunnen houden. Hoe dan ook, rond dat getal hangt veel mist en veel onduidelijkheid, wat dan een budgettair probleem zou kunnen zijn.

Een ander punt dat wij hebben aangeraakt, is dat de drempel van 750 miljoen – het gaat om bedrijven met een omzet van meer dan 750 miljoen – niet geïndexeerd is. Dat is een getal. Dat wordt niet aangepast aan de inflatie. Dat betekent natuurlijk dat steeds meer bedrijven over die drempel zullen terechtkomen, dat de omvang van die bedrijven, de waarde van de bedrijven die gevat worden door deze belasting, daalt.

Al meerdere jaren wordt hier over het een en ander gediscussieerd. Wij hebben een heel brute berekening gemaakt. Bedrijven die bij de start van deze debatten een omzet hadden van 600 miljoen, zullen nu, alleen al door de inflatie, op die 750 miljoen zitten. Dat komt erop neer dat wanneer dat getal niet geïndexeerd en aangepast wordt, wij een steeds bredere toepassing krijgen, wat niet de bedoeling was bij het begin van de ideeën hieromtrent.

Wat wij nu een bijzonder grote omzet kunnen noemen, zal gaandeweg natuurlijk de facto in waarde verschrompelen of toch verminderen. Als 750 miljoen euro als de juiste waarde wordt gezien, hoort die in de toekomst wellicht aangepast worden naargelang de waarde van de euro afneemt door de tijd. Zeker wanneer er zoals vorig jaar een inflatie van 8 % of 9 % is. Dat scheelt nogal wat.

Ik sluit mijn betoog af met deze laatste maar belangrijkste opmerking. Het is eigenlijk een budgettaire opmerking. Het is ook een politieke opmerking.

Hoe men het ook draait of keert, wij krijgen hier een voorstel tot belastingverhoging voorgeschoteld. Er wordt een nieuwe belasting ingevoerd ter waarde van ruim een half miljard. Bij de bespreking van pijler 2, maar ook bij de bespreking van de begroting, ontpopte collega Van Quickenborne zich plots tot hevige supporter van nieuwe belastingen. Hij vond dit fantastisch. Hij vond dit nu eens een goede belasting.

Er zijn dus goede belastingen en er zijn slechte belastingen? Dat klopt. Of beter gezegd: er zijn er betere en er zijn er minder goede. Maar dat een liberaal de loftrompet opsteekt omdat er nieuwe belastingen worden ingevoerd in dit land met zijn torenhoge belastingtarieven, is toch bijzonder opmerkelijk.

Op de vraag of ik dan tegen het correct belasten van multinationals ben, is mijn antwoord: neen, maar wat doet men met die middelen? Wat doet men met die opbrengst? Als men die binnenhaalt omdat multinationals tot nu toe de dans ontsprongen zijn voor dat bedrag, heeft deze regering ervoor gekozen het in de bodemloze put van de overheid te smijten. Dit betekent het volgende. Als die multinationals in een soort jutezak 634 miljoen storten en die jutezak door u in de begrotingsput gesmeten wordt, zullen wij waarschijnlijk nooit een plof horen omdat die zak de bodem nooit bereikt. Die bodem is er eigenlijk niet. Dit wil zeggen dat het een vergeetput is. Die 634 miljoen worden gewoon op het conto van de overheid bijgeschreven.

Wel, mijnheer de minister, wij hebben een kleine oefening gemaakt.

Als u door deze maatregel 634 miljoen binnen­haalt – misschien is het wat minder of wat meer, we nemen een marge – dan heb ik een voorstel. U weet dat er vandaag een verlaagd vennoot­schapstarief is van 20 % op de eerste 100.000 euro winst voor bedrijven tot en met 50 werknemers. Als u dat verlaagd tarief zou uitbreiden naar de kleinere en middelgrote vennootschappen tot en met 250 werknemers en die 20 % zou verhogen tot 200.000 in plaats van 100.000 euro, met andere woorden, wanneer u de kleinere vennootschappen, het weefsel van onze economie, dat 'geschenkje' zou geven en hen dus minder zou belasten, dan zou dat neerkomen op een budgettaire kost van 500 miljoen.

U had hier – en nu komt het woord dat u een tijdlang graag in de mond nam – een taxshift kunnen doorvoeren. U had die belastingverhoging kunnen omzetten in een nuttige belastingverlaging. De bedragen komen in ordegrootte overeen. Ik doe u graag de suggestie om aan die taxshift te doen. Ik geef toe dat het een minitaxshift is, maar wat hebben we vandaag door deze wetgeving? Een pure taxlift, een verhoging van belastingen zonder dat hier de een of andere belastingverlaging tegenover staat.

Naast hetgeen ik daarnet heb aangehaald, namelijk dat wij, net zoals de Raad van State, niet de volle implicatie van dit stuk wetgeving kunnen inschatten, is er bovendien het feit dat u de opbrengst gewoonweg bijtelt bij de reeds enorme belastingheffingen van de overheid. Die twee zaken vormen voor ons de aanleiding om ons te onthouden, omdat wij een goede, correcte en eerlijke belasting, vanzelfsprekend ook van multinationals, in alle gevallen ondersteunen. Dit werk had beter gekund.


Malik Ben Achour PS | SP

Madame la présidente, je remercie le collègue De Roover pour son rapport.

Je voulais intervenir aujourd'hui pour saluer un accord essentiel, probablement historique sur les principes, mais qui sera ou est d'ores et déjà insuffisant, et appellera en tout cas de nombreux progrès dans la pratique.

Il s'agit d'un sujet important à nos yeux. Je rappelle à cet égard la résolution que nous avions déposée en 2019 pour soutenir le travail de l'Organisation de coopération et de développement économiques (OCDE) et demander une position ambitieuse de la Belgique sur ce sujet.

En matière de fiscalité internationale, c'est une avancée majeure obtenue au sein de l'OCDE qui permet, d'une part, d'attaquer de front la concurrence fiscale entre les pays et d'assécher par là-même la notion de paradis fiscal qui perdra son sens – c'est l'objectif affiché par l'OCDE et les signataires de cet accord – et, d'autre part, de réaffirmer un principe de justice fiscale qui est essentiel: il n'est pas normal que les travailleurs et les PME payent proportionnellement plus d'impôts que les multinationales, dont beaucoup y échappent honteusement.

Créer un impôt minimal mondial sur les multinationales constitue donc un changement de paradigme majeur, et nous commençons à réparer une injustice et à corriger une forme d'absurdité en matière de finances publiques. Ce ne sont pas moins de 650 milliards d'euros par an qui échappent aux trésors publics, aux États, et donc au financement de l'hôpital, de la santé, de l'enseignement, de la police, des infrastructures, etc.

Des efforts resteront à faire, je le disais d'entrée de jeu. Je pense en effet que la concrétisation de cet accord n'est pas un point d'arrivée, mais un point de départ.

Le taux de 15 % est trop faible, nous devrons le faire évoluer à la hausse dans les prochaines années. Le nombre de multinationales concernées est trop faible, lui aussi, puisque ne sont visées que celles dont le chiffre d'affaires annuel cumulé est supérieur à 750 millions d'euros. La barre est donc placée trop haut, de sorte que de nombreuses multinationales sont exclues.

En outre, un autre élément dont on parle trop peu est le partage de ces nouvelles recettes avec le Sud, qui a besoin, lui aussi, de soutien et qui est le premier grand perdant de cette injustice fiscale et de ces déséquilibres dans la fiscalité internationale. Les pays du Sud auront également besoin de moyens pour financer leur système de santé, leur système de sécurité sociale et la transition climatique à laquelle ils doivent faire face et dont ils sont les premières victimes.

En tout état de cause, je pense que nous devons nous réjouir de cette avancée primordiale, et je remercie le ministre des Finances pour le travail qu'il a fourni au sein des groupes de travail ad hoc. Je suis très heureux de pouvoir aujourd'hui voter ce texte avec mon groupe.


Wouter Vermeersch VB

Mijnheer De Roover, u had het over de heer Van Quickenborne en zijn pleidooi voor meer belastingen. Gisteren pleitte hij in onze commissie voor een grote, opgeblazen Europese begroting, alsof een grotere, vettere begroting voor een sterke of efficiënte overheid garant zou staan. Ik wil u in die zin een citaat van Noël Slangen, toch een goede kenner van de Open Vld-winkel, uit 2020 niet onthouden: “Van Quickenborne heeft in zijn carrière meer bochten gekend dan een gemiddeld racecircuit.”

Mijnheer de minister, wij steunen het voorstel van de OESO tot het invoeren van een minimum­belasting, maar vooraleer u al te enthousiast wordt, wij steunen dat onder twee heel duidelijke voorwaarden. Ten eerste, de opbrengst moet worden gebruikt om de vennootschapsbelasting te verlagen. Ten tweede, de opbrengst mag nooit ofte nimmer worden gebruikt om de Europese kas te stijven. Mijnheer de minister, mocht u nog enthousiast zijn, onze steun voor de minimumbelasting is steun voor het voorstel van de OESO en is dus niet te verwarren met steun voor de uitwerking door de minister, noch door deze regering. Laat daarover geen verwarring bestaan.

Voor alle duidelijkheid, voor sommige partijen in dit Parlement zijn er nooit genoeg belastingen, om de PVDA-PTB niet met naam te noemen. Zij willen de minimumbelasting nog verder verhogen van 15 % naar 25 %. Die amendementen zullen wij niet steunen. We willen de vennootschapsbelastingen net verder verlagen. Een slimme belasting­verlaging betekent een zuurstofkuur voor onze economie. De belastingen verlagen stimuleert ook de economische groei. Zo kunnen minder belastingen uiteindelijk leiden tot meer inkomsten voor de staatskas. Het fiscale draagvlak vergroot bovendien opnieuw, net als de bereidheid om solidair te zijn en dat is uiteindelijk wat we willen bereiken.

Werken moet beter lonen, maar ook ondernemen moet beter lonen in dit land. De bedrijfsfiscaliteit moet aantrekkelijker en eenvoudiger worden, zodat dit voor de vestiging en de verankering van bedrijven eerder een troef dan een rem is, zoals vandaag het geval is. Het Vlaams Belang wil dus de vennootschapsbelasting verlagen tot 20 % en tegelijkertijd, in consensus met alle landen binnen de OESO, een effectieve minimumbelasting invoeren. Die minimumbelasting wordt door de Europese Unie als een eigen belasting opgeëist. Mijnheer de minister, laat ons daarover duidelijk zijn, belastingen zijn en blijven voor ons een nationale bevoegdheid.

In de commissie vroeg u zich trouwens af of de unanimiteit op Europees niveau in fiscale dossiers zinvol is, mijnheer de minister. Eerder kwam de Europese Commissie al met voorstellen om de fiscale unanimiteitsregel af te schaffen. Wij hebben u er duidelijk op gewezen dat dat een drama zou zijn voor kleinere landen, zeker voor Vlaanderen. De Europese Commissie zoekt daarenboven naar steeds meer instrumenten om de macht van de lidstaten verder uit te hollen en voorlopig maakt het voorstel van de Commissie geen kans. Een aantal kleine, moedige Europese lidstaten zullen namelijk gelukkig op hun achterste poten blijven staan.

Uw regering behoort echter niet tot die laatste groep en daarom zijn wij bezorgd. Dergelijke voorstellen liggen vaak een aantal jaren in de Europese schuif tot er een momentum opduikt, een crisis, waarin men die toch tersluiks doorvoert. Dat hebben we ook gezien in de coronacrisis, toen Europa plots eigen belastingen mocht innen en eigen schulden mocht maken. Ik wil daarover nog eens heel duidelijk het standpunt van het Vlaams Belang herhalen: fiscaliteit is en blijft voor ons een bevoegdheid van, voor en door de lidstaten. We mogen onze fiscale onafhankelijkheid nooit opgeven.

Het werd hier ook al aangehaald: de geschillenbeslechting en arbitrage blijven een pijnpunt bij deze minimumbelasting. Er is behoefte aan afspraken over een effectieve geschillen­beslechting en binnen de arbitrage. Daarvan moet nog werk gemaakt worden. Wij vrezen dat dit de hele minimumbelasting onderuit zou kunnen halen. U blijft daarover tot op vandaag ook zeer vaag.

Het Rekenhof wijst er bovendien op dat de geraamde opbrengsten onzeker zijn door het gebrek aan recente cijfergegevens en door de complexiteit en het internationale karakter van deze maatregelen. Wij hebben het Rekenhof daarover bijkomend ondervraagd, mijnheer de minister. Ik stelde volgende vraag aan het Rekenhof en herhaal ze nog even.

Heel wat zaken in de begroting zijn overraamd. Het Rekenhof zei in vorige zittingen bij vorige begrotingen dat de over- en onderramingen in alle richtingen gaan en dus globaal geen negatief of positief effect hebben op de begroting. Wij hebben toch de indruk dat de overramingen significanter zijn dan de onderramingen. Bovendien bestaat er heel wat onduidelijkheid over bepaalde inkomsten. De regering lijkt zich rijk te rekenen. Raadsheer Moens van het Rekenhof antwoordde dat de bevriezing van de Russische tegoeden voor 1,5 miljard euro en de minimumbelasting van meer dan een half miljard euro nieuw in de begroting zitten. Samen is dat dus meer dan 2 miljard euro die het Rekenhof bestempelt als een risico.

Bovendien verwees men nog eens naar het extra miljard aan fraudebestrijding. Onze conclusie als wij vraag en antwoord samenleggen, is dat het Rekenhof die vele miljarden aan inkomsten uit de Russische tegoeden, de minimumbelasting en de fraudebestrijding minstens als een risico beschouwt en eigenlijk als overraamd.

Europa wil trouwens een graantje meepikken van die inkomsten uit de Russische tegoeden. We lezen vandaag in de pers dat u blijkbaar met de Commissie een plan aan het uitwerken bent om dat Russische geld bij Euroclear aan te spreken. Dat hebt u vandaag misschien ook besproken in de Eurogroep. Concreet zou de EU een wettelijk kader willen voorzien om de belastingen op die winsten op te trekken van nu 25 % naar de volle pot, 100 %. Kunt u dat bevestigen? Dat heeft natuurlijk een belangrijke impact op de begroting.

Zoals ik dus zei, als men vraag en antwoord van de sessie met het Rekenhof samenlegt, is onze conclusie dat het Rekenhof de 650 miljoen euro uit de minimumbelasting als een risico beschouwt en eigenlijk als overraamd beschouwt. In Nederland rekent men op een inkomst van 400 miljoen euro, terwijl het land toch een veel groter bbp heeft dan dit land. Het is voor ons dan ook onverklaarbaar dat België rekent op een inkomst die meer dan de helft hoger ligt dan het grotere buurland Nederland.

Bovendien zijn er ook uitgaven verbonden aan die 650 miljoen euro aan inkomsten waar de regering zich rijk in rekent. Op vraag van het Vlaams Belang bevestigde u dat er tot 4 december een brede aanwervings­campagne liep bij de fiscus voor maar liefst 116 nieuwe medewerkers, die zich zullen toeleggen op de minimumbelasting. Het is vandaag 7 december. Weet u ondertussen of er voldoende sollicitaties zijn bij gekomen? Wij vrezen dat het niet evident zal zijn om op korte termijn 116 medewerkers aan te werven, gezien de krapte op de arbeidsmarkt. Gezien de complexiteit ook van de wetgeving is het wel belangrijk dat er bij de fiscus een voldoende groot speciaal expertiseteam aan de slag kan, waar bedrijven en hun adviseurs terechtkunnen met hun vragen.

Ik kijk alvast uit naar uw reactie op mijn twee vragen, onder andere over de Russische tegoeden en het expertiseteam.


Benoît Piedboeuf MR

Merci, Madame la présidente. J'ai écouté avec beaucoup d'attention mes trois collègues précédents, c'est toujours intéressant d'écouter des arguments différents. Ici, on était sur le volet budgétaire, c'est aussi un débat que nous aurons. M. de Roover, ce n'est pas qu'il y a de bons et de mauvais impôts, il y a des impôts. L'important – c'est la raison pour laquelle nous soutenons ce projet – c'est évidemment de bien les répartir. Notamment, de les répartir sur la tête de ceux qui parviennent à y échapper, d'où le raisonnement qui s'est mené à l'OCDE et au niveau européen.

Alors, il est vrai que l'impôt doit être national mais on peut aussi raisonner au niveau international quand c'est nécessaire. Ces raisonnements aux niveaux OCDE et européen aboutissent maintenant à une législation chez nous. Pourquoi? Parce qu'idéalement il faut que ce type de mesure soit prise partout de la même façon. On a déjà vu quand l'OCDE a fait la promotion du BEPS, que certains pays ne ratifient pas, – notamment les États-Unis bien entendu, qui mettent au point un régime fiscal favorable, au Delaware entre autres, ce qui fait que le système fonctionne partout, sauf là, et aboutit à ce que tout le monde s'installe au Delaware. Dans le cas de la taxation minimale, vous avez relevé que je parlais de la Suisse. Vous avez raison, mais il n'y a pas que la Suisse. Il y a la France, l'Allemagne, les États-Unis et la Suisse qui ont déjà annoncé qu'ils allaient compenser l'impôt minimum par une augmentation de leurs subventions.

On sait que c'est normalement interdit mais on sait que la France et l'Allemagne sont souvent beaucoup moins scrupuleuses par rapport aux aides d'État. Ils pensent qu'ils sont assez forts et imposent des visions que l'Europe a parfois du mal à contrecarrer. En Belgique, nous avons aussi un système attractif – vous avez parlé de l'installation historique, il est vrai qu'il y a des justifications historiques ou universitaires – mais il y a aussi des incitations à s'installer chez nous. Chez nous, cela se traduit par la déduction pour revenus d'innovation, mécanisme fiscal très intéressant qui a attiré des multinationales pharmaceutiques dans notre pays. Cela en a fait un secteur qui est parmi les trois ou quatre meilleurs secteurs pharmaceutiques au niveau mondial.

Bien entendu, les Suisses verraient bien le secteur pharmaceutique déménager en Suisse, ils sont donc certainement à l'affût. Ma remarque, et celle de mon groupe, est de faire en sorte que par l'impôt minimum on n'annule pas l'attractivité de notre pays obtenue grâce à la déduction des revenus d'innovation.

M. le ministre, en commission, lorsque j'ai posé mes questions, a confirmé qu'il allait rencontrer le secteur et qu'on allait rester dans la ligne de la déclaration du gouvernement qui consiste à dire qu'on ne doit pas annuler l'attractivité de notre pays. Monsieur le ministre, j'attends que ce soit bien mis en œuvre – et je sais que vous le ferez –, parce qu'on ne doit pas casser un secteur qui fonctionne bien. Je l'ai rappelé à mon collègue Van Hees qui critique tout le temps le secteur pharmaceutique: la firme GSK, par exemple, qui est en effet une multinationale, est performante et est aussi le plus gros employeur privé de Wallonie. Donc, quand on touche à des secteurs qui sont pourvoyeurs d'emploi, il faut savoir ce que l'on fait. Car si l'on casse ces secteurs, que fera-t-on des gens qui perdront leur emploi? Il est donc fort important que notre attractivité, qui vient de la déduction des revenus d'innovation, soit maintenue et ne soit pas annulée par l'impôt minimum.

On a touché aussi à d'autres secteurs et notamment au secteur des droits d'auteur. C'est un débat que nous avons eu il y a quelques mois. On se rend compte que, suite à ce que l'on a fait, certaines entreprises vont délocaliser. Je ne vais pas en citer, mais il y en a une très célèbre en matière de comptabilité qui est installée dans le Brabant wallon et qui va maintenant localiser tout en Inde. Donc, à cause de la correction que l'on a faite sur les droits d'auteur, on perd des secteurs d'activité. Ceux-ci vont certainement rester chez nous par des succursales et de la publicité, mais le noyau d'emploi va se localiser ailleurs.

On a touché aussi au tax shelter. On a installé un système de forfait, mais qui n'est pas suffisant et qui pose des problèmes à certains opérateurs. On est donc aussi en train de risquer de perdre des entreprises. Il faut vraiment faire attention à ce que l'on fait. Ici, nous nous situons dans une ligne qui est défendue par tous, à savoir la contribution de chacun en fonction de ses moyens. Il est donc normal que des multinationales, et notamment les GAFAM, participent au financement des besoins publics, notamment la santé. Mais on ne doit pas casser les entreprises qui sont chez nous et qui y ont été attirées par des systèmes que l'on a mis en place.

Monsieur le ministre, j'insiste pour que le contact soit maintenu avec le secteur pharmaceutique francophone et néerlandophone, car il y a des firmes partout et que le secteur fonctionne bien dans notre pays. J'ai rappelé en commission que l'invention du vaccin contre le paludisme et contre la malaria, qui va sauver des milliers d'enfants, au moment où l'on parle d'enfants tués à gauche et à droite, a été localisée chez nous. Ce vaccin est localisé chez nous parce que nous l'avons bien financé en permettant au secteur pharmaceutique de s'installer chez nous. Donc il faut absolument maintenir ce secteur et y veiller. Monsieur le ministre, je compte sur vous et nous comptons sur vous pour que ces rencontres aient lieu et que l'on évite une évasion vers la Suisse ou ailleurs.


Marco Van Hees PVDA | PTB

Madame la présidente, monsieur le ministre, chers collègues, en soi, un impôt minimum sur les multinationales est évidemment une bonne chose. C'est ce que l'on a appelé le "pilier 2". Depuis des années, le PTB dénonce le fait que la Belgique est un paradis fiscal pour les multinationales et un enfer fiscal pour les travailleurs. Nous dénonçons ces grandes sociétés qui paient des montants d'impôts qui sont parfois inférieurs à ce qu'un seul travailleur paie lui-même comme impôts sur son salaire.

Donc, en soi, c'est très bien de venir présenter un impôt minimum de 15 %. Le problème est que ce projet de loi, à l'instar de la directive européenne qu'il transpose, contient plus de trous qu'un morceau d'Emmental. À la base, le projet était déjà peu ambitieux et il a en outre été détricoté par plusieurs dérogations, exceptions, voies d'évitement, contournements et j'en passe. C'est pour boucher ces différents trous que nous déposons plusieurs amendements. Je sais qu'en commission, ils n'avaient pas été soutenus et j'entends que le Vlaams Belang ne va pas les soutenir. Cela signifie expressément qu'il préfère que les taxes s'abattent sur les travailleurs flamands que sur les multinationales flamandes. En tout cas, nous les soumettons à nouveau en plénière.

Combien de multinationales sont-elles visées? J'ai été un peu étonné, parce qu'en janvier 2022, le ministre m'avait répondu que 233 multinationales belges étaient visées par le pilier 2, avant d'indiquer en commission qu'elles étaient au nombre de 70. Cela fait une sacrée différence! Je l'ai donc interrogé à ce sujet, mais je n'ai pas eu la chance d'obtenir d'explication. Peut-être le miracle va-t-il s'accomplir aujourd'hui…

Venons-en aux critiques suscitées par ce texte. Le taux de 15 % est trop bas, si l'on considère que le taux moyen à l'échelle mondiale de l'impôt des sociétés atteint 24 % C'est trop bas, surtout, si l'on compare avec l'impôt dont s'acquitte un simple travailleur, un salarié, qui se situe facilement entre 30 et 40 % de taux moyen pour l'impôt des personnes physiques – sans compter toutes les autres taxes: la TVA, les accises, le précompte immobilier, les taxes communales, les taxes provinciales, les centimes additionnels, etc. Il faut quand même savoir qu'avant la vague libérale des années 80, le taux de l'impôt des sociétés en Belgique était de 48 % et que, s'agissant des plus hauts bénéfices réalisés par les multinationales, on se situait au-delà de 50 %. Sur quatre décennies, on a suivi la tendance d'une piste de ski – une piste noire – et on a glissé jusqu'à 25 % théoriques, mais plusieurs niches fiscales font que le taux est nettement inférieur à 25 % pour les grandes sociétés.

Le point essentiel est le fait que le rapport de l'Observatoire européen de la fiscalité, dirigé par l'éminent économiste français Gabriel Zucman, signale qu'avec toutes les exemptions, les 15 % affichés dans ce projet de loi et dans la directive européenne ne sont en réalité pas 15 % mais moins de 5 %, plus précisément 4,8 %.

Nous avons donc un dispositif qui a été truffé d'exceptions ou de trous, comme je le disais, et qui maintient les principales niches fiscales et déductions fiscales. Les deux niches fiscales les plus coûteuses de l'impôt des sociétés en Belgique sont l'immunisation des plus-values et celle des dividendes. Pour la dernière année disponible, ces deux niches représentent une perte d'impôt de 16 milliards d'euros et équivalent à 80 % de toutes les niches fiscales de l'impôt des sociétés. Et on a décidé de les laisser, de les maintenir! Autrement dit, le principal trou dans le sac de l'impôt des sociétés est maintenu.

À ce propos, je signale que dans un de ses rapports récents, l'Observatoire européen de la fiscalité, que j'ai déjà cité, considère la Belgique comme une destination offshore, un paradis fiscal vers lequel 30 milliards d'euros de profits sont délocalisés chaque année. C'est autant que les profits délocalisés vers les Îles Caïmans! Vous savez qu'il existe en Belgique une "taxe Caïman" dont l'objectif est de lutter contre les paradis fiscaux, mais, en réalité, il y autant d'argent qui est transféré vers l'autre paradis fiscal belge!

Le deuxième aspect de ce dispositif est le fait qu'il ne se contente pas de préserver des niches fiscales importantes mais qu'il crée également de nouvelles exceptions.

C'est le cas de l'exclusion des bénéfices liés à la substance. De quoi s'agit-il? Concrètement, vous avez 5 % des frais de personnel et 5 % de la valeur comptable des actifs corporels des sociétés concernées qui seront exclus de l'impôt. On n'en tient pas compte dans le calcul des 15 %, tout simplement, c'est cadeau! Le cadeau est même plus important dans les dix premières années transitoires où ce seront 8 % des actifs corporels et 10 % des frais de personnel qui seront exclus tout simplement du calcul des 15 %, quel que soit leur montant. Cela peut donc se chiffrer en milliards.

Autre invention géniale, le dispositif ne tient pas compte des crédits d’impôts pour calculer les 15 %. Qu’est-ce qu’un crédit d’impôt? C’est comme une déduction fiscale sauf que cela vient un peu plus tard. C’est un peu plus en aval dans le calcul de l’impôt. Si on fait la déduction avant l’impôt, cela s’appelle une déduction fiscale. Si c’est après, c’est un crédit d’impôt. Le résultat est exactement le même mais le crédit d’impôt, on n’en tient pas compte pour calculer la règle des 15 %. C’est M. Piedboeuf, je pense, qui a évoqué les subventions qui allaient être octroyées par certains pays comme la France et d’autres. Puisque le ministre des Finances considère ces crédits d’impôts comme des subventions, demain, tous les paradis fiscaux pourront prétendre établir un taux élevé d’impôts dans leur pays et supprimer toutes les déductions fiscale tout en accordant un crédit d’impôt gigantesque qui fera que les multinationales qui viennent chez nous ne paieront pas plus d’impôts qu’avant. La seule différence, c'est qu'ils pourront dire qu'ils respectent la règle de la directive européenne et du texte en question. Quatrième trou, je l’ai dit, les trous sont encore élargis durant la période transitoire.

J’en viens à la question évoquée par plusieurs collègues et notamment par M. Piedboeuf sur l’industrie pharmaceutique, puisqu’on a eu un échange avec le ministre pour savoir comment ces niches fiscales dont profite l’industrie pharmaceutique dans notre pays allaient être traitées à travers ce texte. On parle en particulier de la déduction pour revenus de brevet qui est devenue déduction pour revenus d’innovation. On est dans les périodes transitoires où l’on passe de l’une à l’autre. Il faut quand même rappeler qui a rédigé cette loi de déduction des revenus de brevet, quand elle a été adoptée en 2007. Je vous conseille de retrouver un numéro du Vif/L’Express qui explique qui a rédigé la loi. Ce n’était pas le ministre des Finances de l’époque, M. Didier Reynders. Non, c’étaient des avocats du cabinet Linklaters qui travaillaient pour la multinationale pharmaceutique GSK. Voilà! Ce sont eux qui ont rédigé la loi! Les avocats de GSK!

Le Vif/L'Express cite d'ailleurs un de ces avocats: "C'est clair, on n'a pas été payés par le cabinet Reynders pour rédiger cette loi". Grâce à cette niche fiscale, si vous prenez la dernière année disponible à la Centrale des bilans – je dis cela pour M. le ministre et pour M. Piedboeuf –, sur 1,9 milliard d'euros de bénéfices avant impôts réalisés en 2022 par GSK, il y a 2 milliards de déduction pour revenus de brevets. Il y a donc plus de déduction fiscale que de bénéfices imposables! Ce sont des niveaux incroyables! Jusqu'où faut-il aller dans la soumission face aux multinationales sous prétexte de l'argument de l'emploi?

Que va-t-il advenir de cette niche fiscale dans le nouveau dispositif? La réponse du ministre était encore plus inquiétante. Que dit le ministre quand on lui pose la question? Je cite le rapport: "Des travaux sont également en cours au niveau de la plateforme Biopharma pour évaluer l'incidence de l'impôt minimum sur les secteurs clé belges par rapport à d'autres pays. Des propositions politiques concrètes seront également élaborées au sein de ce groupe." Donc, le gouvernement va voir avec Biopharma comment on va s'arranger pour mettre ce texte en application.

Qu'est-ce que la plateforme Biopharma? Je me réfère à un communiqué datant de 2012 que j'ai trouvé sur le site internet du gouvernement, à l'époque où M. Elio Di Rupo était premier ministre. Son service de presse indique dans ce communiqué, je cite: "Le gouvernement fédéral et le secteur pharmaceutique belge ont relancé la plateforme de concertation Biophama. Étaient présents aux côtés du premier ministre, d'une série de vice-premiers ministres et de ministres, des représentants des cinq grandes entreprises pharmaceutiques présentes dans notre pays (UCB, GSK, Janssen, Pfizer et Baxter)."

On apprend donc cette chose incroyable. M. Van Peteghem fait voter aujourd'hui une loi au Parlement mais il précise que le gouvernement se réunit avec cinq multinationales pharmaceutiques pour "élaborer des propositions politiques concrètes". Il y a donc la loi qu'on va voter et puis les petits arrangements du gouvernement avec Big Pharma pour déterminer comment on va arranger cette loi pour que ces multinationales maintiennent leurs immenses avantages, dont elles avaient d'ailleurs elles-mêmes rédigé le texte de loi en 2007. C'est une conception assez particulière de la démocratie parlementaire.


Benoît Piedboeuf MR

Madame la présidente, je ne vais quand même pas laisser passer tout et n'importe quoi. Il y a une citation que M. Van Hees ne fait pas. C'est la réponse à la question que je lui ai posée de savoir ce qu'il proposait pour attirer des firmes pharmaceutiques dans notre pays, pour donner de l'emploi à des gens. Il n'y a pas de réponse. Il ne propose rien.

Quant à la "rédaction d'un texte par des avocats", cette citation est de lui. Moi, je n'en sais rien. Mais ce ne sont pas les avocats qui ont voté la loi. C'est le Parlement qui a voté la loi, même s'il a peut-être été conseillé par des juristes. Le texte a été adopté. Il a été voté ici. Et, s'il a été conseillé par des juristes, tout le monde n'a pas le Petit Livre rouge de Mao pour chercher l'inspiration. On peut demander à des gens qui sont compétents. Demander à des gens qui sont compétents et qui sont pointus par rapport à certains textes, c'est quelque chose qui se fait tout le temps. Vous n'avez qu'à voir quand même les honoraires des consultants un petit peu partout, en Wallonie comme ailleurs. C'est important aussi de se faire bien conseiller.

Vous critiquez tout le temps mais tout ce que vous critiquez, ce sont des employeurs, monsieur Van Hees. Et les employeurs, ils donnent de l'emploi et, sans employeur, il n'y a pas d'emploi. On a des PME mais on a aussi des multinationales. Il n'y a pas d'emploi s'il n'y a pas des gens qui donnent du travail. Votre vision n'est pas bonne.

Et, quand vous aurez cassé tout ce qui fonctionne bien dans notre pays, il faudra m'expliquer ce que vous allez faire des gens. On a déjà un taux d'emploi public démesuré. Je voudrais bien savoir ce que vous allez en faire!


Marco Van Hees PVDA | PTB

Monsieur Piedboeuf, premièrement, ce ne sont pas les patrons qui donnent de l'emploi aux travailleurs, ce sont les travailleurs qui créent les richesses et qui donnent les bénéfices aux patrons!

Je n'ai cité qu'une niche fiscale pour une seule entreprise, qui représente 2 milliards de cadeaux fiscaux, soit plus que le bénéfice même avant impôt de l'entreprise. Jusqu'où faut-il aller dans la soumission aux multinationales? Avec tous les milliards qu'on donne à l'industrie pharmaceutique, si on rendait publique cette industrie, cela nous coûterait beaucoup moins cher et on pourrait garantir beaucoup plus d'emplois.

Apparemment, monsieur Piedboeuf, cela ne vous inquiète pas qu'une loi qui fait de tels cadeaux à des multinationales, des cadeaux très ciblés vers l'industrie pharmaceutique, ait été rédigée par les avocats de celle qui profite le plus – 2 milliards – de cette niche fiscale. Vous vous dites que, comme cette loi a été votée par le Parlement, c'est bon. On sait bien qu'ici il y a plein de presse-boutons, dont vous faites partie. Cela donne un double phénomène de presse-boutons: la multinationale qui a écrit la loi et l'ancien ministre des Finances Didier Reynders qui la refile à la Chambre, et ensuite la Chambre qui la vote. Car si le gouvernement l'accepte, les députés de la majorité suivent.

C'est inquiétant à tous les niveaux, monsieur Piedboeuf.


President Eliane Tillieux

Mijnheer Vandenbroucke, voor ik u het woord geef, wens ik u een gelukkige verjaardag.


Joris Vandenbroucke Vooruit

Mevrouw de voorzitster, collega's, een groot deel van mijn fractie is verontschuldigd, want ze zijn aanwezig op mijn verjaardagsfeestje.

Alle gekheid op een stokje, er zijn twee basis­principes die voor ons als socialisten fundamenteel zijn, namelijk dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen en dat ieder zijn deel niets te veel is. Dat betekent ook dat het al lang niet meer uit te leggen viel aan kmo's en andere bedrijven die de volle pot aan vennoot­schapsbelastingen betalen en aan hardwerkende belastingbetalers dat er internationale bedrijven zijn die enorme winsten boeken en op die winsten amper belastingen betalen.

De tanker wordt nu gekeerd dankzij de invoering van de internationale minimumbelasting van 15 %. Het moet gezegd dat deze regering hiervoor internationaal keihard de kar heeft getrokken. Er zijn ooit andere tijden geweest, niet eens zo lang geleden, toen wij eerder aan de kant stonden van degenen die elke poging hiertoe probeerden te blokkeren of uit te hollen. Nu is het omgekeerde gebeurd en wij zijn daar natuurlijk heel blij mee.

Wij hebben nu een internationaal systeem dat niet perfect is, maar wel robuust. Wij kunnen daarmee toch zoveel mogelijk ontsnappingsroutes barrica­deren om ervoor te zorgen dat multinationals waar dan ook een minimumbelasting, een faire bijdrage, op hun winsten betalen.

Er werd een aantal bedenkingen geuit en daarover wil ik nog enkel zaken zeggen. Het Vlaams Belang pleit hartstochtelijk voor nationale fiscale bevoegdheden. Als men zich radicaal op die lijn zet, is men natuurlijk de beste vriend van de internationale bedrijven die zich de afgelopen jaren hebben beziggehouden met het tegen elkaar uitspelen van verschillende natiestaten, om uiteindelijk ergens te belanden waar amper of geen belastingen moeten worden betaald. Dat is precies het omgekeerde van wat wij beogen. Wij willen dat aan die race to the bottom een einde komt. Ik hoop dat u erkent dat dat een goede zaak is, zowel voor de inwoners van ons land als de mensen elders.


President Eliane Tillieux

Collega Vermeersch vraagt het woord.


Wouter Vermeersch VB

Mijnheer Vandenbroucke, u hebt ons niet goed beluisterd, maar verkeerd begrepen. Ik heb heel duidelijk gezegd dat wij voorstander zijn van een minimumbelasting zoals uitgetekend door de OESO.

Ons pleidooi voor fiscale autonomie en voor het behoud daarvan als lidstaat betekent niet dat wij tegen fiscale samenwerking zijn, want dat is nog iets helemaal anders. Heel concreet, in dit dossier vertaalt zich dat in het feit dat de inkomsten van de minimumbelasting bestemd moeten zijn voor de Belgische staatskas, in de toekomst uiteraard voor de Vlaamse staatskas, en niet voor de Europese kas. Concreet gaat het er dus om dat wij als lidstaat ons de bevoegdheid en het recht voorbehouden om die inkomsten toe te wijzen. Wij zijn zeker niet tegen fiscale samenwerking. Wij zijn zeker niet tegen de gezamenlijke aanpak van een aantal fiscale problemen. Dat is helemaal ons pleidooi niet, daar hebt u ons volledig verkeerd begrepen.


Joris Vandenbroucke Vooruit

Mevrouw de voorzitster, ik hoor het Vlaams Belang warm en koud blazen wat dit betreft. We zullen straks bij het stemgedrag het resultaat daarvan zien.

Een tweede opmerking die gemaakt werd, is de zorg over bijvoorbeeld de farmaceutische industrie, die historisch sterk is geworteld in ons land. Enkele collega's uitten de bekommernis dat een internationale minimumbelasting voor multinationals mogelijk een concurrentienadeel dreigt te worden of alleszins het concurrentie­voordeel dreigt te verminderen. De farmaceutische industrie heeft in dit land echter knowhow opgebouwd dankzij de historische vestiging van die industrie hier. Ons land heeft daarnaast innovatiekracht, waarin we een voortrekkersrol spelen, ook op het vlak van farma. Ik vermeld ook de hoge productiviteit van onze werknemers. Ik mag hopen dat wij op die punten de concurrentie aangaan, in plaats van ons te laten vangen aan een fiscale race to the bottom.

Ik maak mij sterk dat er met deze wet, met de invoering van een minimumbelasting van 15 % voor multinationals, alleen maar winnaars zullen zijn. Op de eerste plaats winnen onze eigen bedrijven en kmo's die de volle pot aan vennoot­schapsbelasting moeten betalen, daarnaast ook de werknemers, hardwerkende belastingbetalers die tot de helft van hun inkomen aan belastingen moeten betalen. Wereldwijd, internationaal, is het volgens mij ook een goede zaak dat er waar er winsten worden geboekt ook een faire bijdrage wordt betaald. Ieder zijn deel is niets te veel. Dat wordt nu in de praktijk gebracht.


Gilles Vanden Burre Ecolo

Madame la présidente, je souhaite intervenir au nom de mon groupe car il s'agit d'un texte important sur un sujet pour lequel nous plaidons depuis de nombreuses années – d'autres collègues l'ont rappelé. L'instauration au niveau international d'un impôt minimum pour les multinationales constitue pour nous une avancée fondamentale. La Belgique, et donc le ministre des Finances, ont eu un rôle très volontariste au sein des instances européennes et de l'OCDE. Il s'agit d'un premier pas dans la bonne direction. Reste à voir comment tout cela va se mettre en place. Je tiens en tout cas à souligner l'effort qui a été fait.

Par ailleurs, je veux mettre en exergue un autre point que nous considérons comme fondamental dans cette réforme, à savoir l'aspect de justice fiscale. L'immense majorité des petites et moyennes entreprises, des indépendants, des TPE de notre pays paient de manière juste et correcte leurs impôts, l'impôt des sociétés en particulier.

On sait que les grandes multinationales qui ont des ramifications dans de nombreux pays – il ne s'agit pas tant de la taille que du nombre de filiales dans des pays différents – procèdent à des montages fiscaux souvent conseillés par de grandes firmes de conseil. On sait aussi que les PME, les indépendants et les TPE ne savent pas recourir à ce type d'ingénierie fiscale ou de montages internationaux.

La justice, en fait, c'est de dire qu'à un moment donné, tout le monde, y compris les grands groupes qui ont ces filiales internationales, va payer de manière juste l'impôt. Je pense donc que cette mesure envoie un signal très positif à la plus grande partie de notre tissu économique, c'est-à-dire les PME et les indépendants qui constituent plus de 98 % des entreprises en Belgique et représentent plus de 60 % de l'emploi privé. Le signal donné aujourd'hui à ceux et celles qui sont dans ces structures, petites par la taille mais importantes sur le plan économique, est positif. On leur dit: "L'impôt que vous payez est déterminé selon les mêmes règles du jeu valables pour tous, y compris les plus grandes entreprises internationales." Nous sommes convaincus que cela permettra aussi de créer de l'emploi ancré chez nous, de qualité, créé par ce réseau de PME, de TPE et d'indépendants.


Vanessa Matz LE

Madame la présidente, à l'époque, j'avais sollicité l'ensemble des groupes politiques pour cosigner un texte qui était, au niveau du champ d'application, plus restreint, puisqu'il visait les grandes entreprises du numérique, autrement dit les GAFA. Dès 2018, j'étais la première ici en Belgique à m'inquiéter de cette iniquité dans la taxation des grandes entreprises du numérique qui sont maintenant reprises sous le vocable de multinationales et qui sont évidemment plus larges, et la première à déposer un texte. Ces multinationales ne payaient pas ou peu d'impôt en raison de leur caractère multinational, mais aussi en raison de la spécificité de leur activité virtuelle et numérique. Nous avions donc été, avec Les Engagés, le premiers à déposer un texte. À l'époque les majorités répondaient à d'autres configurations. Le texte avait été cosigné par un certain nombre de collègues qui s'inquiétaient déjà de l'iniquité fiscale qui existait entre ces grandes entreprises et un tissu économique d'indépendants et de PME qui étaient soumis à l'impôt des sociétés.

Nous avions une formule, probablement imparfaite, mais qui permettait de rétablir une certaine équité et d'appréhender les activités du secteur numérique qui sont par essence non localisables. Nous avons effectué beaucoup de travail sur cette proposition, et nous avons entendu une série d'acteurs. Elle a été redéposée lors de cette législature et j'ai accepté de patienter pour que le gouvernement trouve une solution. Dans un premier temps, dans l'accord de gouvernement, figurait l'attente d'une solution plus européenne, plus internationale. Puis le gouvernement avait dit que si on ne trouvait pas d'accord à ce sujet, il entreprendrait une démarche nationale sur la fiscalité de ces grandes entreprises du numérique.

Je vois que l'eau a coulé sous les ponts, et je m'en réjouis, même si c'est toujours dommage d'avoir raison trop tôt.

En effet, je rappelle que ce texte a été déposé en 2018. Nous avons donc perdu cinq ans, cinq ans de possibilités de rétablir une certaine équité fiscale, sans oublier la crise sanitaire, durant laquelle une partie de ces multinationales, qui sont les grandes entreprises du numérique, se sont littéralement – pardonnez-moi l'expression – goinfrées et ont engrangé des profits colossaux qu'elles faisaient bien évidemment transiter vers des pays à faible taux de taxation pour ce qui concerne l'impôt des sociétés. Je ne peux donc que me réjouir de ce texte, qui à mon sens arrive trop tard et qui est un compromis minimum minimorum. Nous aurions bien entendu souhaité que ce projet soit beaucoup plus ambitieux au vu de l'actuelle iniquité existante.

J'ai entendu différents intervenants qui commen­taient les propos du ministre Van Quickenborne sur le fait qu'il existait de bons impôts et de mauvais impôts. Je me rappelle que la toute première fois que j'ai présenté le texte sur la taxation des GAFAM, c'était un certain Alexander De Croo qui était alors ministre des Finances. Ce ministre des Finances m'avait dit à l'époque, pour s'opposer au texte, que je n'avais que le mot "taxation" à la bouche, désignant les divers groupes politiques qui avaient cosigné le texte.

J'avais été particulièrement heurtée par ces propos-là parce que, ici, il s'agissait justement de défendre l'activité économique d'indépendants belges, parce que ce sont eux qui sont touchés de plein fouet par cette iniquité fiscale du fait qu'ils sont placés dans un contexte de concurrence totalement déloyale. À l'époque, c'était le secteur numérique qui était principalement concerné. Mais même le secteur numérique belge était totalement dépassé par ces grandes entreprises du numérique.

À l'époque, j'avais été fort heurtée en imaginant cette seule réponse dans un dossier de taille pour lequel la France avait pris les devants en agissant à l'échelle nationale, parce qu'elle ne pouvait pas attendre une solution qui ne serait peut-être pas apportée sur le plan international.

Ces dernières années, il a fallu dresser un constat clair. Les multinationales paient de moins en moins d'impôts. C'est une évidence. Ce constat est encore bien plus inquiétant lorsque l'on sait qu'elles bénéficient de mécanismes d'optimisation fiscale. Cela représente, selon le Fonds monétaire international, 650 milliards de dollars par an en recettes fiscales qui ne sont pas perçus par les États. Ces faits vont dans la même direction: les règles fiscales en vigueur ne sont plus en adéquation avec la réalité des multinationales.

Comme je vous l'ai dit, nous avons attendu avec une grande impatience la réforme du système mondial de taxation. Lors des discussions au sein de l'OCDE, nous avons regretté que la Belgique défende une position peu ambitieuse en ce qui concerne l'instauration d'un taux minimum à l'échelle mondiale. Depuis lors, j'ai regretté à de nombreuses reprises que la Belgique prenne autant de temps à intégrer cette règle dans son droit national. Mais nous n'en sommes plus aux regrets, nous y sommes enfin: le gouvernement entend finalement transposer la directive européenne sur l'impôt minimum, qui traduit à son tour les principes convenus par l'OCDE.

Comme tout à l'heure, j'aurais envie de dire qu'Alexander De Croo n'avait pas tout à fait la même vue lorsqu'il était ministre des Finances. Il n'y a probablement que les imbéciles qui ne changent pas d'avis. Ainsi, le projet de loi à l'examen vise à instaurer un impôt minimum à l'égard des groupes d'entreprises multinationales et des groupes nationaux de grande envergure, par l'instauration de trois types de prélèvement. On s'assurera désormais que les multinationales paieront au moins 15 % d'impôt sur le revenu dans chaque pays. Cette imposition minimale concernera tous les groupes au chiffre d'affaires supérieur à 750 millions d'euros. Je suis convain­cue que cela permettra de mettre partiellement fin au nivellement par le bas et aux incitations à l'évasion fiscale et de sauvegarder la compétitivité de certains secteurs-clefs en Belgique.

Je souhaite que cet impôt minimum produise ses pleins effets. Je souhaite dès lors adresser deux recommandations au gouvernement.

La première, c’est que la Belgique doit défendre, au sein de l’Union européenne et de l’OCDE, une bonne application de cet accord au niveau mondial. En 2021, 130 pays ont soutenu cet accord. Il est impératif qu’un maximum d’entre eux transposent effectivement ces règles dans leurs législations respectives. La Belgique a une voix à faire entendre. Je demande donc au gouvernement d’être proactif sur ce point. Cette proactivité doit être doublée d’une vigilance renforcée dès lors que plusieurs pays prévoiraient de supprimer ou d’atténuer l’incidence de l’impôt minimum.

Deuxièmement, la Belgique doit pouvoir assurer l’application effective de cette mesure. Le ministre a déclaré en ce sens que l’administration recherchait 116 spécialistes. Les candidatures ont été clôturées le 4 décembre dernier. J’espère dès lors que le nombre de candidatures attendues été atteint. Le ministre pourra peut-être me rassurer sur ce point. Malheureusement, dans le cas contraire, je crains que les services peinent à contrôler la bonne application de cet impôt minimum. Des investissements informatiques ont également été prévus. Je m’en réjouis et je demande au gouvernement d’être particulièrement à l’écoute des besoins des services dans l’exécution de leurs missions. Après déduction des coûts liés à l’introduction de l’impôt minimum, notamment la transformation du crédit d’impôt, les investissements informatiques et les frais de personnel, la recette nette est estimée à 634 millions d’euros pour 2024.

Chers collègues, mon groupe soutiendra ce projet de loi qui transpose une mesure que nous attendions depuis très longtemps. J’attends maintenant du gouvernement la proactivité et la vigilance nécessaires à la bonne application de cette mesure.


François De Smet DéFI

Merci madame la présidente. Voilà, nous y sommes. En 2021, déjà, un premier jalon avait été posé puisque plus de 140 pays, dont tous les États membres de l'Organisation de coopération et de développement économiques (OCDE), avaient soutenu l'accord mondial visant à réformer la fiscalité internationale des entreprises.

L'objectif de la mesure s'inscrit totalement dans une limitation de l'évasion fiscale des multinationales, ce qui pourrait générer chaque année 150 milliards de dollars de recettes fiscales supplémentaires, en théorie. La mesure devrait également, selon certaines estimations toujours très théoriques, rapporter 1 milliard d'euros par an à la Belgique.

Sur le fond, il est difficile de nier que ce projet constitue une avancée. Nous avons toujours soutenu et continuerons de soutenir toutes les initiatives visant à uniformiser un taux d'imposition commun au sein de l'Union européenne. Le projet de loi prévoit ainsi un taux d'imposition minimum de 15 % sur les revenus des sociétés multinationales, à savoir les groupes dont le chiffre d'affaires annuel consolidé est supérieur à 750 millions d'euros.

Toutefois, il convient d'être prudents par ce qu'on entend par "taux d'imposition". S'il est vrai que le taux légal inscrit dans le projet est fixé à 15 %, le taux effectif, à savoir celui réellement appliqué sur les bénéfices des multinationales, s'en trouvera fortement réduit. Selon les chiffres de l'OCDE, environ 37 % des bénéfices nets réalisés à l'échelle mondiale sont imposés à des taux effectifs inférieurs à 15 %.

À notre sens, il est préoccupant de constater que si les études antérieures démontrent que les bénéfices sont faiblement imposés, uniquement dans les juridictions à faible fiscalité, les nouvelles estimations démontrent que plus de la moitié (56 %) de l'ensemble des bénéfices actuellement imposés à un taux inférieur à 15 % sont réalisés dans des juridictions à fiscalité élevée, c'est-à-dire dont le taux d'imposition légal et moyen est supérieur à 15 %. En d'autres termes, tous les groupes de pays sont concernés, quel que soit le niveau de revenu.

C'est même dans les juridictions à fiscalité élevée que sont réalisés plus de 20 % des bénéfices très faiblement imposés, c'est-à-dire soumis à un taux effectif inférieur à 5 %. Cette faible imposition des bénéfices réalisée dans des juridictions appliquant des taux élevés, qui résultent probablement de l'octroi d'incitations fiscales et d'autres avantages ciblés, vient mettre en évidence le potentiel de collecte de recettes de l'impôt minimum mondial, même dans des juridictions autrefois considérées comme pratiquant une fiscalité élevée.

À cet égard, selon les informations du rapport de l'Observatoire européen de la fiscalité tel qu'il se présente actuellement, le taux d'imposition minimum mondial ne générerait qu'une fraction des recettes fiscales auxquelles on pourrait s'attendre. Nous sommes donc bien loin du rendement escompté.

En restant optimiste toutefois, nul doute que cette législation constitue un premier pas. Elle pourra et devra faire l'objet de révisions et d'ajustements afin de garantir un taux d'imposition réel proche des estimations initiales. Il est donc parfaitement juste et logique que les multinationales paient un impôt comparable à celui des entreprises actives sur notre territoire. L'égalité devant l'impôt constitue un fondement constitutionnel qu'il convient de préserver et de renforcer.

Madame la présidente, nous soutiendrons donc ce texte.


Wouter Beke CD&V

Mevrouw de voorzitster, collega’s, wij maken een historisch moment mee. Als wij immers kijken naar onze Belgische vennootschapsbelasting van de voorbije 20 à 25 jaar, hebben wij dat altijd gedaan vanuit een soort nichebeleid. Er was een algemeen beleid.

Ons land, zoals ook andere lidstaten, ging kijken op welke manier gunstige fiscale voordelen konden worden gegeven aan bepaalde sectoren om ze hier uit te bouwen en te versterken en ze op die manier hier ook te verankeren. Ik denk aan de meerwaarde­vrijstelling, aan de coördinatiecentra in de jaren tachtig, aan de notionele-intrestaftrek, die vijftien jaar geleden is ingevoerd, aan de octrooiaftrek en aan het belastingkrediet op onderzoek en ontwikkeling.

Dat nichebeleid is de voorbije jaren steeds meer onder druk komen te staan, onder andere door de OESO, die actieplannen heeft ontwikkeld. Ik denk aan de base erosion and profit shifting. De bedoeling was oplossingen aan te bieden voor de problematiek van de uitholling van de belastbare basis. Het ene is immers het gevolg van het andere of het andere is de consequentie van het ene.

Dus staan wij op een keerpunt. In plaats van een nichebeleid evolueren wij naar een soort internationalisering en Europeanisering van het vennootschapsbeleid.

Daarom is de voorliggende wereldwijde minimumbelasting een belangrijke belasting en een belangrijk omslagpunt in onze hele visie op fiscaliteit. Zij zorgt er immers voor dat grote multinationale ondernemingen met een belangrijke omzet, namelijk meer dan 570 miljoen euro, een minimumbelasting van 15 % zullen betalen. Daarom is ze belangrijk. De minimumbelasting is ondertussen dan ook een wereldwijd akkoord, dat door meer dan 140 landen wordt gesteund.

De minimumbelasting staat niet op zich. De OESO – andere sprekers hebben er ook al naar verwezen – heeft ze geïntroduceerd. De Europese Unie heeft ze in Europa binnengebracht. De Belgische omzetting die wij vandaag bespreken en straks hopelijk ook zullen goedkeuren, is daarvan de concrete implementatie.

Een tweede reden waarom dit een belangrijk omslagpunt is, zijn de regels die de race to the bottom in de vennootschapsbelasting een halt toeroepen. Belastingparadijzen zullen hiertegen niets meer kunnen ondernemen. We hebben de voorbije jaren in het Parlement vaak debatten gevoerd om dit soort praktijken een halt toe te roepen.

Daarnaast komt er ook een gelijkere behandeling van ondernemingswinsten tussen grote ondernemingen, multinationals, aan de ene kant en kmo's aan de andere kant. Op die manier draagt dit ontwerp bij aan de fiscale rechtvaardigheid.

Mijnheer de minister, wij zullen u dan ook hierin steunen.


Vincent Van Peteghem

Mevrouw de voorzitster, een aantal sprekers heeft al aangehaald dat de goedkeuring van dit wetsontwerp historisch genoemd kan worden. Ik weet dat we voorzichtig moeten zijn met die term, maar ik ben ervan overtuigd dat die hierop van toepassing is. Ik wil de sprekers ook danken voor hun erkenning van alle inspanningen die we daarvoor op internationaal en Europees niveau hebben gedaan. België is op dat vlak ook steeds voortrekker geweest om daar iets mee te doen en om zoveel mogelijk landen mee te krijgen in dit verhaal. Bij dergelijke zaken wordt dit immers het best op internationaal niveau toegepast. Het zorgt er ook voor dat ons belastingsysteem rechtvaardiger wordt, zoals de heer Beke en anderen onder u reeds aanhaalden. Op dat vlak zetten we een grote stap voorwaarts.

Deze regering heeft ook nog andere maatregelen genomen, zoals de nieuwe CFC-regels die we nu zullen toepassen. Mevrouw Matz, ik geef toe dat we op het vlak van de digitaks nog verder moeten gaan. Het is niet zo dat we niet vooruit willen gaan, maar we willen daarover op internationaal niveau afspraken maken en niet de lidstaten individueel maatregelen hierover laten nemen. Dat is de beste manier om binnen een inclusive framework die digitaks te heffen. Het is op dat vlak dus belangrijk om aan een algemene maatregel te werken in plaats van aan een maatregel op Belgisch niveau. Er zijn inderdaad afspraken gemaakt om dat even uit te stellen, maar het is beter om dit samen te doen dan individueel, waardoor we onze concurrentiepositie zouden aantasten.

Het is volgens mij niet meer dan logisch dat we werk maken van een eerlijke bijdrage van de multinationals. Collega De Roover heeft er daarnet ook naar verwezen. We moeten werk maken van een eerlijke bijdrage van de multinationals om de Belgische gezinnen, alleenstaanden, ondernemingen en onze sociale zekerheid, onze welvaartsstaat, te ondersteunen. Die multinationals spelen inderdaad een belangrijke rol in onze samenleving en met wat er vandaag voorligt vragen we een eerlijke bijdrage, maar zorgen we ook voor bepaalde ondersteunings­mechanismen.

De heer Piedboeuf zei daarnet al dat we de nodige ondersteuning moeten bieden in vergelijking met de omliggende landen. Door bijvoorbeeld de terugbetaaltermijn voor onderzoek en ontwikkeling te verkorten, bieden we efficiënte ondersteuning aan onder andere onze farmasector, zodat deze zijn sterke concurrentiepositie kan behouden. Zoals we in de commissie al hebben aangegeven, moeten we er uiteraard voor zorgen dat we de competitiviteit blijven opvolgen. We moeten nagaan of dit een impact zou kunnen hebben en indien nodig moeten we in de toekomst ook aanpassingen doen. Met wat er vandaag voorligt, de aanpassing van het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling, hebben we al een heel belangrijke bezorgdheid die in die sector leefde kunnen wegnemen.

Mijnheer Van Hees, u vindt het vreemd dat wij met de betrokken sectoren onderhandelen, maar ik vind dat een goede manier van aan politiek doen. We moeten uiteraard ook luisteren naar wat er in die sectoren leeft. We hebben in ons land het Biopharma Platform, een overlegorgaan tussen de politiek en de betrokken sectoren. Zoals ik daarnet al heb gezegd, hebben we een competitiviteits­studie gevraagd over de impact die dat zou kunnen hebben. Dat observatorium is trouwens opgericht binnen de FOD Economie, net om die farmaceutische sector te analyseren en te evalueren en om eventueel aanbevelingen te formuleren om de concurrentiepositie van die sector zoveel mogelijk te ondersteunen, om na te gaan hoe we de middelen zo efficiënt mogelijk kunnen inzetten ter ondersteuning van vitale sectoren in ons land.

Ik meen dat dit een gezonde houding is voor het beleid dat wij in dit land moeten voeren. Wij doen dat op basis van cijfers en van gegevens. Dan kunnen wij op het goede moment de juiste keuzes maken.

Ik wil nog kort antwoorden op de vraag over de ondersteuning die wordt geboden en over de 116 medewerkers die wij zoeken om de uitvoering van dit ontwerp in goede banen te leiden. Ik kon er eergisteren nog niet op antwoorden omdat de campagne liep tot 4 december. Nu kan ik u echter meedelen dat meer dan 1.000 mensen gekandi­deerd hebben. Wij zullen er zo snel mogelijk voor zorgen dat wij de selectieproeven kunnen laten plaatsvinden, opdat wij de juiste mensen op de juiste plaats krijgen.

Wat de cijfers betreft, mijnheer Van Hees, heb ik in de commissie al aangehaald dat er in ons land zo'n 7.000 multinationale entiteiten onder het toepassingsgebied vallen. Die entiteiten behoren tot een tweeduizendtal multinationals. Van een zeventigtal van die multinationals is de moederentiteit in België gevestigd. U verwees enerzijds naar die 2.000 en anderzijds naar die 70. Het gaat over 2.000 multinationals waarvan er 70 de moederentiteit in België hebben.

Mijnheer De Roover, wat uw opmerking betreft, ik ben blij dat de Raad van State de tijd genomen heeft om ons ontwerp, dat inderdaad complex is, te onderzoeken. De Raad van State heeft een uitvoerig advies afgeleverd, waarmee ik naar ik meen ten volle rekening heb gehouden bij het opmaken van de teksten die voorliggen. Ik meen dat u met een gerust hart voor kunt stemmen. Dat was blijkbaar uw bezorgdheid.

Ik heb daarnet ook de alinea opgezocht waarnaar u verwees. Ik stel voor dat we dit thuis ook eens proberen als we in debat gaan met onze vrouwen. Ik parafraseer: “Mijn antwoord is onder voorbehoud gegeven. Uit de vaststelling dat ik niets zeg, mag niet zonder meer worden afgeleid dat er niets kan worden gezegd. Indien ik wel iets zeg, is dat niet dat er niet meer te zeggen valt”. Ik stel voor dat we dit thuis ook eens proberen. Ik denk dat mijn vrouw zich in de verdere besprekingen ook zal onthouden.

Collega’s, ik meen dat dit wetsontwerp belangrijk is. Ik ben er echt van overtuigd dat wat hier ter stemming voorligt op Europees en op internationaal niveau een belangrijke stap vooruit is, maar dat het tezelfdertijd ook een heel belangrijk signaal aan onze kmo’s is, aan onze handelaars en zelfstandigen, die vandaag soms het gevoel hebben dat de multinationals niets of te weinig moeten bijdragen en dat zij net heel veel moeten bijdragen. Ik denk dat het een heel belangrijk signaal is dat er een gelijk speelveld is voor wie onderneemt in dit land en dat er een eerlijke bijdrage wordt betaald.

Omdat het de heer Vandenbroucke zijn verjaardag is, zal ik afsluiten met zijn woorden: ieder zijn deel is niets te veel.


Peter De Roover N-VA

We beleven hier een historisch moment, dus we moeten dat een beetje rekken om er ten volle van te genieten. Hoe dikwijls gebeurt het immers dat men een historisch moment beleeft? Toch had het historischer gekund.

De heer Vandenbroucke zei dat de winnaars de kmo’s zijn en de andere belastingbetalers. De heer Vanden Burre noemt het une fiscalité juste. U zegt dat de kmo’s met heel veel zijn en dat zij degenen zijn die hier de winnaars kunnen zijn of zijn.

Ik ben het ermee eens dat de bijdragen van multinationals niet zijn wat ze moeten zijn. Wat ik echter heel vreemd vind in uw redenering is dat de fiscale rechtvaardigheid wordt opgelost door uitsluitend ook van die multinationals meer geld te vragen. Ik ben daar niet tegen, maar er zou dan werkelijk iets historisch gebeuren vandaag indien u daarvan gebruik zou maken om de zware last op de andere kmo’s, dankzij die inkomsten, te verlagen.

Ik begrijp de houding van de socialisten. Zij hebben immers een enorm geloof in de overheid. Zij denken dat elke euro die in handen komt van de overheid een euro is die goed terechtkomt, dat die goed wordt besteed. Wij hebben daar twijfels bij. Wij vinden dus dat dit de mogelijkheid tot een taxshift had gecreëerd. Wanneer het werkelijk belangrijk zou zijn voor u allen om de kmo’s meer ruimte te geven, had u hier een half miljard ter beschikking om dat te doen. U hebt echter geen vertrouwen in de kmo’s. U hebt hier geen gebruik van gemaakt om de lasten voor hen te verlichten. U hebt hier gebruik van gemaakt om dat geld in de bodemloze overheidsput te smijten. Daar verschillen we wel van mening.

Wij verschillen niet van mening over de vraag of multinationals een passende bijdrage moeten leveren, maar wel over het antwoord op de vraag of die kmo's niet veel beter kunnen worden ondersteund dan die bloedrode begroting van uw federale regering. Dat is het verschil. Wij hebben inderdaad veel meer vertrouwen in de kmo's en in het Vlaamse en – in bepaalde streken – Waalse levende economische weefsel. Dat is een gemiste kans die het minder historisch maakt dan wij hadden gewenst.

Mevrouw Matz is er niet meer, maar zij verwees naar een vorige Alexander De Croo, die ooit aan haar had gezegd: "Vous avez toujours le mot taxation dans la bouche." Wij weten echter dat de heer De Croo geregeld van mening verandert. Hij doet dat over het confederalisme en over energie – hij was ooit nochtans energiespecialist en heeft bijvoorbeeld stekkers uitgetrokken op een ogenblik dat hij dacht dat dat verstandig was. Op zeer korte tijd gaat hij van de ene in de andere bocht en blijkbaar is hij ook van een kritische minnaar van taxatie een voorstander van taxatie geworden. Daar komt het immers op neer: wij zijn hier een belastingverhoging aan het bespreken. Geen belastingshift, maar een belastinglift.

De heer Piedboeuf vestigde de aandacht op de farma-industrie en wellicht ook andere industrieën. U zegt dat er een impactstudie komt, mijnheer de minister, maar zo neemt u wel een risico. Misschien had die impactstudie eerst moeten gebeuren om te zien welke begeleidende maatregelen passend waren geweest, want nu dreigt u dat pas te kunnen vaststellen nadat eventuele schade is berokkend. Ik verwijs daarvoor naar het probleem van de auteursrechten, toen de goede collega's van de MR hebben gezegd dat dat begeleid moest worden, zodat dat geen schade aan de sector teweeg zou brengen. De heer Piedboeuf heeft reeds melding gemaakt van de eerste schade die is berokkend, dus hij is alleszins teleurgesteld wat betreft zijn goed vertrouwen in uw begeleiding.

Wij moeten echter eindigen met een positieve noot.

Die positieve noot is niet dat wij van mening verschillen omdat – ik herhaal – de kleine en middelgrote ondernemingen ons zeer ter harte gaan en er vandaag niet de kans gegrepen is om hun een beetje lucht te geven. De positieve noot is er voor wie thuis af en toe met problemen kampt. Gelieve de adviezen van de Raad van State grondig door te nemen, want daar wordt soelaas geboden. Dat is een zeer goede raad die ons allen af en toe ten goede kan komen.

Ik dank de minister trouwens voor zijn correcte en open beschikbaarheid om een belangrijk ontwerp te bespreken, ook met mensen die er kritisch tegenover staan.


Wouter Vermeersch VB

Mijnheer de minister, u antwoordt op een aantal van onze vragen. Het is eerst en vooral een goede zaak dat u overleg pleegt met de sectoren. Bij de vorige ontwerpen was dat veel minder of niet het geval, dus u doet dat zeker niet in alle dossiers. Hier is het wel belangrijk dat u dat nu doet.

Het is alvast hoopgevend dat er meer dan duizend sollicitanten zijn voor die 116 plekken. Daaruit blijkt dat ze felbegeerd zijn en dat is uitzonderlijk in deze tijden. We zullen zeker ook opvolgen of ze effectief ingevuld geraken binnen een redelijke termijn.

We blijven vrezen dat de geschillenbeslechting en arbitrage pijnpunten blijven. We vrezen ook het feit dat een aantal landen zoals Zwitserland, Duitsland en Frankrijk niet in dezelfde mate zullen deelnemen. Ze plaatsen nu al voorbehoud en dat kan heel de minimumbelasting onderuithalen.

Wij hebben die gesteund, maar onder twee heel duidelijke voorwaarden, die ik nog eens herhaal. Ten eerste moet de opbrengst gebruikt worden om de vennootschapsbelasting verder te verlagen. Daarop antwoordt u echter niet. Ten tweede mag de opbrengst nooit worden gebruikt om de Europese kas te spijzen. Collega Vandenbroucke plaatste voorbehoud, maar hij is niet duidelijk over waar de inkomsten moeten terechtkomen. Moeten ze in de Belgische kas blijven of moeten ze naar de Europese kas gaan, zoals een aantal Europeanen willen? Wij zijn daarover wel duidelijk.

Het is duidelijk dat die voorwaarden vandaag niet zijn vervuld. Wij betreuren dat.

Op mijn vraag omtrent de opmerking van het Rekenhof dat de bevriezing van de Russische tegoeden en de minimumbelasting samen een risico vertegenwoordigen van meer dan 2 miljard euro, hebt u niet geantwoord. U bent ook niet ingegaan op de vraag of de Europese Commissie zinnens is om de middelen niet voor 25 % maar voor 100 % te belasten. We zullen u daarover blijven ondervragen.

Tot slot, collega Van Hees, u hebt duidelijk onze fiscale plannen niet gelezen. Ze zijn natuurlijk opgesteld in het Nederlands en ik zal ze voor u even samenvatten. Onze plannen houden helemaal geen verzwaring van de lasten in voor de Vlaamse arbeider, voor de Vlaming. Voor alle duidelijkheid, wij willen dat ons belastingsysteem radicaal wordt hervormd. We willen dus geen typisch Belgisch loodgieterswerk, maar wel Vlaamse fiscale nieuwbouw.

Concreet willen wij dat de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid wordt afgeschaft, dat de belastingvrije som wordt verhoogd tot het leefloon en dat de belastingschijf van 40 % wordt verlaagd naar 30 %. Netto kan dat de Vlaming ruim 2.500 tot 3.000 euro per jaar of zo’n 200 tot 250 euro per maand opleveren. Het Vlaams Belang wil dus prioritair inzetten op een vereenvoudiging en verlaging van de lasten op arbeid, zodat werken weer meer loont.

Heel veel van onze zelfstandigen en van onze kmo’s gaan gebukt onder een verstikkende belastingdruk die zwaarder is dan in onze buurlanden. Grotere bedrijven slagen er echter toch in om via vluchtroutes naar belasting­paradijzen en agressieve fiscale planning nauwelijks belastingen te betalen. Wij willen daarom de vennootschapsbelasting verder verlagen naar 20 % in samenhang met een effectieve minimumbelasting. Wij blijven ons verzetten tegen de opeising van de minimum­belasting als een eigen belasting door Europa.

Ik hoor u natuurlijk denken hoe het Vlaams Belang al die plannen zal betalen. Uiteraard vallen die plannen niet te financieren in België, dat is trouwens helemaal niet onze bedoeling. Ze zijn wel perfect te financieren in Vlaanderen. Tijdens deze legislatuur hebben we immers vastgesteld dat een fiscale hervorming in België niet mogelijk is. In Vlaanderen zijn onze plannen wel perfect financierbaar, mede omdat de werkzaamheids­graad in Vlaanderen een pak hoger ligt dan in België als geheel en dan in Wallonië en Brussel in het bijzonder.


Vincent Van Peteghem

Mevrouw de voorzitster, aangezien de heer De Roover vandaag een historisch moment noemt wegens de stemming over onderhavig wetsontwerp en daarom voor de bespreking toch enige tijd wou nemen, maak ik van de gelegenheid gebruik om iedereen die aan de tekst heeft meegewerkt, te bedanken. De totstandkoming ervan is immers echt een huzarenstukje geweest. Herinner u hoe de Raad van State verwees naar de complexiteit. Ik hoef u dus niet meer te duiden wat er allemaal aan vasthangt. Ik wil dus via deze weg een heel groot woord van dank uitspreken aan mijn medewerkers, aan de administratie en heel in het bijzonder aan de heer Wannes De Roeck, die boven in de tribune zit. Hij heeft het volledige dossier opgevolgd, van bij de opmaak van de memorie van toelichting tot de wetteksten zelf, het antwoord aan de Raad van State en de ondersteuning in het Parlement.