Proposition 55K3400

Projet de loi sur la prévention et la lutte contre les féminicides, les homicides fondés sur le genre et les violences qui les précèdent.

General information ¶

Submitted by

Vivaldi

Submission date

June 1, 2023

Official page

Visit

Status

Adopted

Requirement

Simple

Subjects

homicide domestic violence crime against individuals fight against crime criminal law woman

Voting ¶

Voted to adopt

Groen CD&V Vooruit Ecolo LE PS | SP DéFI Open Vld MR PVDA | PTB VB

Abstained from voting

N-VA LDD

Contact form ¶

Do you have a question or request regarding this proposition? Select the most appropriate option for your request and I will get back to you shortly.

Discussion ¶

June 29, 2023 | Plenary session (Chamber of representatives)

Full source

Mme Karin Jiroflée, rapporteur, renvoie au rapport écrit.

Mevrouw de voorzitster, de bevoegde staatssecretaris is niet aanwezig.

Zij komt binnen enkele minuten aan.

Dan zullen wij wachten.

Mevrouw Zanchetta, u wenst het woord te nemen?

Merci madame la présidente, (…)

Madame la présidente, il s'agit quand même d'un projet très important. La présence de la secrétaire d'État est donc requise. C'est un minimum!

Chers collègues, permettez-moi d'attirer votre attention sur le fait que Mme la secrétaire d'État entre, à cet instant, dans la salle et qu'il n'est donc pas question de suspendre la séance sur ordre de l'opposition. Ce faisant, je vous propose de poursuivre nos travaux. (Interruption)

Vous invectivez dès lors que l'on souhaite poursuivre nos travaux. Je ne peux donc que supposer que si vous interrompez les prises de parole, c'est bien pour que ceux-ci soient interrompus.

Mevrouw de voorzitster, het is boeiend om te zien dat het nu niet de regeringspartijen zijn die ruziemaken, maar de oppositie tegen de meerderheid. Dat is meer de gang van zaken, maar het is wel een jammerlijk schouwspel: een voorzitster die een collega onderbreekt, een staatssecretaris die hier niet is als we een volgens haarzelf historisch wetsontwerp bespreken.

Gaat u mij nu ook het woord afnemen, mijnheer Calvo? Gisteren was u voorzitter, nu niet.

Collega’s, dit wetsontwerp werd door de groene fractie als historisch betiteld en de staatssecretaris was zeer trots toen ze ermee naar de commissie kwam. Het is vooral een zeer emotioneel thema inzake moord, gendergerelateerd geweld en de preventie ervan. Laat mij duidelijk zijn, voor mijn fractie is elke moord een moord te veel. Dat is logisch. Elk leven dat bedreigd wordt of verloren gaat, is er een te veel.

Wij hebben in dit wetsontwerp een aantal goede zaken gevonden, maar ook een aantal zaken waarvoor we willen waarschuwen en waar we ook naar de adviezen willen verwijzen waarin duidelijk staat dat een slachtoffer een slachtoffer is. Of dat nu een man of een vrouw is, slachtoffers moeten dezelfde rechten hebben.

Als we kijken naar de benadering en de memorie van toelichting, dan vrezen we dat dezelfde rechten niet altijd gelden. Ja, de teller staat helaas op 15 vrouwen die het leven hebben gelaten omwille van partnergeweld. Ik heb mijn collega, Sophie De Wit, daarnet gevraagd om hoeveel moorden het elk jaar in België het gaat. Het gaat om 180 à 200 levens die door een moord de aardbol verlaten. Als we het hebben over slachtoffers van moord, moeten we ook denken aan de mannen, mevrouw de staatssecretaris. We hebben dat al besproken. Het is nog altijd jammer genoeg een feit dat meer mannen het leven laten in een moord dan vrouwen.

Dit is een beetje het perspectief als we het hebben over historisch. Historisch zou zijn dat we moorden kunnen beperken. Dat is natuurlijk ook de bedoeling van deze kaderwet. Laten we hopen dat die een verschil zal maken.

In de bespreking verwijzen een aantal parlementsleden en de staatssecretaris naar het advies van de Commissie voor de hervorming van het strafrecht. Bepaalde fracties hadden gehoopt dat feminicide in het Strafwetboek zou worden opgenomen. Die commissie was van mening dat het beter was om de zichtbaarheid en registraties via een kaderwet zoals de voorliggende wet te regelen. Dat doen we dan ook vandaag en daarmee gaat onze fractie akkoord. Dataverzameling en registratie zijn absoluut een goede zaak. In Justitie maar ook in de gezondheidszorg, is het verzamelen van data jammer genoeg niet optimaal. Met data kunnen we meten en correcte beleidsmaatregelen nemen. Dus daarover zijn we het zeker eens.

Met betrekking tot de instrumenten voor de risicobeoordeling worden magistraten al opgeleid inzake gendergeweld. Nu zullen ook de politieagenten de opleiding volgen en zich nog meer op feminicide richten.

Mevrouw Fonck zal straks een aantal amendementen voorstellen die ze ook in de commissie heeft voorgesteld. Zo zou de referent in het OCMW kunnen dienstdoen om mee die data te verzamelen en de risicobepaling te formuleren.

Onze fractie zal dit steunen, maar wil dit verder laten gaan. Er is nog heel wat ander gendergerelateerd geweld. Ik denk dan aan genitale verminking, maagdenvliesreconstructie of gedwongen huwelijken. De OCMW’s zijn de partners in het lokale bestuur die heel dicht bij de slachtoffers staan en heel goed aan risico-inschatting kunnen doen. Zij kennen de gezinnen. Het zou een goede zaak zijn dat zij de middelen zouden krijgen om hen via externen dan wel een intern personeelslid mee de kar te laten trekken tegen geweld op kinderen, vrouwen en mannen.

We hebben een aantal definities die hier worden gehanteerd. Het is goed om goed te definiëren, dan kunnen we ook goed registreren. Onze fractie staat daarachter.

Zoals ik al zei, staat er een aantal goede zaken in de kaderwet. We missen, zoals ik u in de commissie heb gezegd, mevrouw de staatssecretaris, een aantal concrete invullingen rond genitale verminking, gedwongen huwelijk, maagdenvliesreconstructies, intrafamiliaal geweld en de kindreflex. U geeft aan dat dat wordt meegenomen, wij geven aan dat de concrete uitvoering er niet is. U hebt nog KB’s nodig. Ik heb u ook gewezen op de verregaande maatregelen die in Vlaanderen reeds werden genomen en die een voorbeeld zouden kunnen zijn. Ik heb u gevraagd of er een concrete samenwerking kwam, maar zover was u nog niet. Dat zijn zaken waar wij toch wel op willen hameren. Wat de slachtofferrechten betreft, idem dito. Ook daar zal men nog een aantal maatschappelijk relevante ingrepen moeten doen en verwijs ik weer naar Vlaanderen.

In het wetsontwerp hebt u opgenomen dat het slachtoffer de hulpverlener kan kiezen. Ik heb u in dat verband gevraagd of dat afdwingbaar is dan wel of het een recht is. U hebt geantwoord dat het om een relatief recht gaat. Ik ga daarmee akkoord, voor zover een en ander haalbaar is voor het politiekorps. Ook daarover hebben wij het immers gehad. Het is goed de slachtoffers tegemoet te komen en de vraag zo goed mogelijk in te vullen, maar voor kleinere politiekorpsen is het absoluut belangrijk dat alles werkbaar is.

Mevrouw de staatssecretaris, wij komen nu bij de echte bottleneck van wat u hier voorstelt, namelijk het financiële plaatje.

Ik heb u immers gevraagd hoe het zit met de afspraak met uw collega’s van Binnenlandse Zaken en van Justitie. U hebt geantwoord dat u een engagement hebt. U hebt echter geen akkoord. U hebt geen financieel akkoord. Een en ander staat niet vast. Op dat punt hebt u een probleem. Als wij kijken naar alle beloftes die al zijn gedaan aan de politie en dan kijken naar de manier waarop de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken met die beloftes zijn omgegaan, dan zou ik mij grote zorgen maken over de uitvoerbaarheid van wat u hier vandaag ter stemming voorlegt.

Daarom lijkt een onthouding ons zeker toepasselijk.

Naar het gelijkheidsbeginsel heb ik daarnet al verwezen. Op dat punt wil ik u in uw hoedanigheid van staatssecretaris bevoegd voor Gelijke Kansen er nog eens op wijzen – dit is heel belangrijk – dat u staatssecretaris bent voor elk slachtoffer en dat elk slachtoffer gelijke kansen en gelijke rechten heeft. Ik heb enige twijfels of wij ter zake niet te veel aan windowdressing doen. Het klinkt allemaal goed, maar elke moord is er een te veel.

Met die woorden rond ik af.

Madame la présidente, madame la secrétaire d'État, chers collègues, chaque matin, en ouvrant les réseaux sociaux ou la presse, je tremble à l'idée de découvrir un nouveau féminicide, à nouveau une femme qui a perdu la vie sous les coups d'un homme qui disait l'aimer. J'ai peur de revivre cette matinée du 14 décembre 2013 où j'ai découvert dans les pages "Faits divers" de La Meuse que mon amie d'enfance, Émilie, avait été assassinée par son petit ami. C'était une époque où je ne connaissais même pas le mot "féminicide".

J'ai le cœur lourd quand je pense au désarroi de la famille de France qui n'a rien vu venir et qui, malgré la tristesse, trouve la force de se battre pour que cela n'arrive pas à d'autres.

Quand j'ouvre des messages privés, j'ai des messages de femmes qui m'appellent à l'aide, qui n'en peuvent plus ou qui ont peur pour leurs sœurs, leurs amies, leurs mères. Quand je suis sur le terrain, je vois des travailleurs dans les refuges, dans les associations, au bout des lignes d'écoute qui déploient une énergie incroyable mais avec beaucoup trop peu de moyens. Je me dis parfois qu'ils vident la mer avec une petite cuiller.

Les assassinats de femmes par leur conjoint ou ex-conjoint ne sont pas des hasards malheureux. Comme l'explique l'historienne Christelle Taraud, il s'agit d'un phénomène ancien, mondial, systématique et profondément enraciné dans les structures de notre société misogyne.

Les chiffres sont glaçants. Rien qu’en 2023, nous sommes déjà au moins à 17 victimes de féminicide. Depuis le début du recensement par les associations, c’est-à-dire depuis six ans, il y aurait déjà eu au moins 200 victimes. Combien de ces cas aurions-nous pu éviter? Cette question me taraude. Un nombre important d’entre elles avaient déjà porté plainte. L’issue était souvent prévisible et pourtant, elle n’a pas été évitée. C’est donc un soulagement de voir aujourd’hui ce texte aboutir après plus d’un an de travail intense au sein de nos institutions fédérales pour mettre en place des actions concrètes afin que ces situations ne se reproduisent plus.

Discuter d’un sujet pareil au Parlement n’est pas non plus le fruit du hasard. C’est le résultat de combats inlassables initiés par des associations, des bénévoles, des proches de victimes, des militantes, pendant des décennies, à la fois pour protéger les femmes mais aussi pour visibiliser le phénomène et en faire un sujet politique. Lors d’une rencontre à Liège, des femmes me racontaient qu’il y a plus de quarante ans, elles s’organisaient en réseaux pour héberger chez elles bénévolement des femmes victimes de violences conjugales.

Il y a quelques années, les bénévoles ont commencé elles-mêmes à recenser les féminicides en épluchant la presse. Elles ont organisé des marches blanches, des manifestations. Elles ont interpellé les décideurs politiques. Grâce à toutes ces actions, les lignes bougent. La violence au sein des familles n’est plus considérée comme normale, banale ou relevant de la vie privée. C’est devenu une vraie question politique. En effet, aujourd’hui, nous avons des refuges financés par de l’argent public. Nous avons une ligne d’écoute ouverte 24/24 heures, 7/7 jours. Nous avons le 25 novembre comme Journée nationale de lutte contre les violences faites aux femmes et la Convention d’Istanbul est utilisée comme boussole en Belgique et, depuis hier, partout en Europe.

On voit aussi que du côté du traitement médiatique, les choses ont beaucoup évolué. Autrefois, on retrouvait les féminicides au rayon des faits divers alors qu'aujourd'hui ils occupent la plupart du temps les gros titres, bien que des efforts doivent être poursuivis pour encore améliorer ce traitement, notamment pour arrêter de romancer le geste de l'auteur comme cela a été le cas dans l'assassinat d'Ann Lawrence Durviaux, mon ancienne professeure d'université, et de sa compagne, par le compagnon de cette dernière. Je tiens d'ailleurs à souligner l'excellent travail, qui a été primé, des journalistes des Grenades de la RTBF, qui ont réalisé un travail important pour faire la lumière sur les faits. Elles montrent à quel point nous avons besoin d'une presse féministe pour faire bouger les lignes.

Le rôle des académiques est aussi important. En percevant les ressorts qui mènent à ces féminicides, ils permettent d'arriver à les contrer.

Puis, il y a évidemment le rôle du politique. Depuis plusieurs années, des voix au sein des parlements se font entendre pour relayer ce problème. Un des premiers dossiers que j'ai suivis au sein du comité d'avis pour l'Émancipation sociale concernait d'ailleurs les violences intrafamiliales. Un travail approfondi d'auditions avait été mené et une résolution commune avait été votée à l'unanimité. J'en profite d'ailleurs pour remercier sa présidente, Karin Jiroflée, pour tout le travail qui a été mené dans ce cadre.

Puis, différentes propositions de loi et résolutions ont aussi été déposées par plusieurs d'entre vous, permettant d'ouvrir le débat, ici, au plus haut niveau de l'État, sur les outils dont nous avons besoin pour mettre fin aux féminicides.

Puis, la pandémie est arrivée, avec son lot d'aggravation des violences dans les foyers. Plusieurs d'entre nous ont tiré la sonnette d'alarme pour demander des mesures de protection renforcées pour ces femmes et ces enfants. Puis, quand le gouvernement Vivaldi s'est formé, il a fait du respect de la Convention d'Istanbul une de ses priorités. Un plan de lutte contre les violences intrafamiliales en période de covid a été adopté dans les toutes premières semaines avec des moyens à la clé. Le principe de la revisite a été étendu à l'ensemble du territoire et des moyens ont été débloqués pour renforcer les refuges à travers tout le pays.

Ensuite, le Plan d'action national de lutte contre les violences basées sur le genre a aussi été adopté, associant l'ensemble des niveaux de pouvoir dans des objectifs communs pour lutter contre toutes les formes de violences fondées sur le genre, en ce compris la plus grave, le féminicide. Mais nous sentions qu'il fallait aller plus loin et inscrire un dispositif holistique, global, dans une loi-cadre. Elle constitue la pièce maîtresse de la politique fédérale de lutte contre les violences. Et lorsqu'elle sera votée, je peux vous dire que je ressentirai un immense soulagement.

Cette loi sur le féminicide répond à une question simple: comment notre société doit-elle s'organiser pour empêcher que des femmes soient tuées parce qu'elles sont des femmes? Premièrement, pour combattre efficacement un phénomène, il faut bien le nommer. La réalité complexe et plurielle des féminicides est définie dans cette loi, premièrement avec les féminicides dits intimes. Il s'agit là des plus connus, de ceux commis par les partenaires, les ex-partenaires ou les membres de la famille.

Il y a ensuite les féminicides non intimes, ceux qui sont par exemple commis dans le milieu de la prostitution. On parle également des féminicides indirects, ceux qui découlent de pratiques préjudiciables effectuées sur des femmes, comme par exemple l'excision ou l'avortement forcé. Enfin, il y a la catégorie des féminicides fondés sur le genre, qui touchent par exemple les personnes transgenres ou les féminicides commis en raison de l'expression de genre d'une personne. En outre, le texte définit également, et c'est essentiel, différentes formes de violence qui peuvent précéder l'acte de féminicide, comme les violences économiques, physiques, psychologiques ou sexuelles, ou encore le contrôle coercitif.

Ensuite, mesurer c'est savoir. Or, à l'heure actuelle, comme je l'ai déjà expliqué, le recensement des féminicides repose exclusive­ment sur un travail bénévole qui ne permet pas d'avoir la finesse des données et qui, surtout, devrait relever de l'action de l'État, comme le réclament depuis des années les associations.

Ce texte prévoit que, désormais, la collecte et l'analyse des données seront enfin organisées par les pouvoirs publics sur la base d'informations officielles. Par ailleurs, un comité scientifique d'analyse des féminicides sera créé, afin d'émettre des recommandations et d'améliorer ainsi nos politiques pour éviter que de nouveaux féminicides ne soient commis.

La troisième partie est la plus importante, puisqu'il s'agit des mesures de protection effective des victimes de tentative de féminicide. La loi garantira qu'elles soient reçues dans un local adapté par du personnel formé. De plus, elles seront mieux informées des dispositifs de protection en vigueur, comme l'alarme anti-rapprochement. Pour permettre à la police et à la justice de bien détecter la dangerosité potentielle d'une situation, un outil d'évaluation et de gestion des risques sera mis en place. Cette évaluation sera mise à jour à chaque étape de l'enquête, afin de s'assurer que l'outil de protection réponde bien au caractère dangereux de la situation.

Enfin, le dernier aspect essentiel du projet que je tenais à évoquer aujourd'hui concerne l'objectif d'une meilleure formation et d'un meilleur accompagnement des professionnels. Les policiers et les magistrats doivent pouvoir s'approprier cette loi et, surtout, maîtriser les nouveaux outils de lutte contre la violence qui précède les féminicides.

Pour conclure, madame la secrétaire d'État, chère Marie-Colline, je suis ravie de constater que le travail que j'ai entrepris sous cette législature se poursuit avec la même détermination. Vous le savez, je vous soutiens pleinement dans votre action et je suis fière que les projets continuent d'avancer pour apporter des résultats concrets en vue de protéger les femmes victimes de violence. C'est ce qui m'importe le plus!

Aujourd'hui, la Belgique franchit un cap historique. J'espère qu'elle ouvrira la voie à d'autres initiatives, partout en Europe et dans le monde. Bien évidemment, il reste encore du travail, car le chemin est long pour parvenir à une égalité complète entre les femmes et les hommes, ainsi qu'à l'éradication de toutes les violences. Je tiens aussi à rappeler qu'il importe de célébrer les victoires et de saluer le travail accompli afin de se redonner de l'énergie pour continuer la lutte. Pour cette raison, je vous invite toutes et tous, qui êtes ici avec nous et que je tiens à remercier du fond du cœur pour toute l'énergie que vous avez investie depuis des années, à développer des politiques de lutte contre les violences, à faire entendre vos voix au plus haut niveau de l'État et à faire enfin adopter cette loi par le Parlement fédéral.

Je tiens à vous remercier chaleureusement. Et je vous demande de prendre soin de vous et de vous féliciter pour cette victoire indescriptible que nous allons pouvoir fêter aujourd'hui.

Mon seul regret, c'est qu'il soit trop tard pour empêcher le meurtre de Daniela, Betty, Jeanne, Nathalie, Roxane, Gabrielle, Tamara et de toutes les autres. Je voudrais leur dédier ce vote et leur promettre qu'on fera tout pour qu'il n'y en ait pas une de plus. (Applaudissements)

Madame la présidente, madame la secrétaire d'État, chers collègues, elle s'appelait Maria. Elle habitait Frameries. Fin mai, sa vie lui a été arrachée par son ex-compagnon qui l'a percutée et écrasée à plusieurs reprises avec sa voiture. Maria a été assassinée. Elle est la dix-septième victime de féminicide en Belgique cette année.

Qu'on ne parle pas de drame! Qu'on ne parle pas de crime passionnel ou d'un acte posé par amour, comme on l'entend encore trop souvent! Non et non! Ce meurtre, c'est un féminicide. Ne pas reconnaître le féminicide, c'est à la fois invisibiliser les femmes et atténuer la responsabilité des coupables.

J'ai la nausée quand j'entends dire que ces meurtriers sont victimes de leur passion, de leur amour. Ces actes sont des meurtres, des meurtres de femmes par des hommes parce qu'elles sont des femmes.

Selon le blog "Stop Féminicide", Maria est la dix-septième femme à tomber, cette année, sous les coups et les violences continues d'un homme, d'un partenaire ou ex-partenaire.

À côté de ces femmes décédées, il y a toutes celles dont l'issue tragique n'a pas été relatée par les médias et toutes celles qui ont perdu la vie en taisant leur fardeau, sans oublier tous ces enfants meurtris par les violences dont ils ont été eux-mêmes victimes ou spectateurs.

Il est, pour nous, essentiel que ces actes soient bien nommés, essentiel de les décrire, de les expliquer dans le cadre d'un continuum de violences et, surtout, de bien les recenser.

Les violences faites aux femmes, les meurtres et assassinats qui y sont liés sont des féminicides. Ce sont des violences récurrentes, structurelles qui découlent de rapports de forces historiquement inégaux entre les hommes et les femmes, qui sont liés à la survivance d'une relation de domination, une relation ancrée dans un système patriarcal contre lequel nous devons lutter, aujourd'hui encore.

C’est l’objet du texte que nous avons joint au projet qui est sur nos bancs aujourd'hui. Ce texte demandait au gouvernement de reconnaître légalement les féminicides au travers de définitions claires, et ce, au-delà d’une reconnaissance pénale. Ce texte réclamait également un recensement statistique officiel de ceux-ci. Cela, en droite ligne de l’accord de gouvernement qui a fait de la lutte contre la violence basée sur le genre une priorité, en droite ligne de la Convention d’Istanbul sur la prévention et la lutte contre la violence à l’égard des femmes et la violence domestique, que nous avions ratifiée en 2016 déjà.

Pour nous, socialistes, recenser les violences faites aux femmes et les féminicides qui y sont liés, c’est leur donner la visibilité nécessaire pour les dénoncer et apporter les solutions pertinentes pour y mettre fin. C’est en ce sens, madame la secrétaire d'État, que va votre projet, dont nous discutons aujourd'hui, et que nous avons donc accueilli avec beaucoup de satisfaction.

Ces féminicides, comme vous l’indiquez, et comme je l’ai déjà mentionné, sont aujourd'hui recensés par le blog "Stop Féminicide", qui relève les articles de presse en ligne qui parlent de meurtres de femmes parce qu’elles sont femmes, pour "répertorier ces crimes, mettre des visages sur ces chiffres et faire pression sur les pouvoirs publics". C’est un travail remarquable, que je tiens d’ailleurs à saluer aujourd'hui.

Mais c’est aux pouvoirs publics qu’il revient de prendre leurs responsabilités quant à ce recensement et cette collecte de données liées aux féminicides. C’est une évidence, et c’est une obligation de la Convention d’Istanbul. Pour nous, socialistes, ne pas nommer et quantifier ces faits, c’est encore porter atteinte aux femmes victimes de ces violences et de ces meurtres.

Je ne reviendrai pas en détail sur les mesures contenues dans ce projet, mais j’aimerais simplement évoquer quelques éléments fondamentaux.

Je voudrais d'abord rappeler l'utilité des rapports statistiques et qualitatifs sur les féminicides et homicides fondés sur le genre prévus aujourd'hui. Il est essentiel d'avoir des données sur les caractéristiques des victimes, des auteurs, des relations entre auteurs et victimes. Il est également capital de disposer d'une analyse de l'évolution des féminicides et des violences qui les précèdent, des causes profondes, des taux de condamnation et de l'efficacité des mesures prises pour lutter contre ceux-ci.

Fort de son expertise en la matière, c'est évidemment l'Institut pour l'égalité des femmes et des hommes (IEFH) qui sera chargé de la rédaction de ces rapports. Il faudra donc soutenir l'IEFH afin qu'il ait les moyens humains nécessaires pour réaliser ce travail d'envergure. À côté de la publication de ces rapports, la mise en place du Comité scientifique devrait également permettre d'évaluer et de faire évoluer notre arsenal législatif en matière de lutte contre les violences faites aux femmes.

J'aimerais aussi rappeler l'urgence de former et de sensibiliser l'ensemble des professionnels de terrain qui auront un rôle fondamental à jouer pour permettre cette collecte de données à travers un enregistrement efficace.

Enfin, j'aimerais souligner l'importance d'une approche holistique en matière de lutte contre les violences faites aux femmes, contre les violences de genre. Il est ainsi intéressant de voir qu'à côté de la reconnaissance légale des féminicides, du recensement et de la collecte des données les concernant, on trouve dans ce projet, madame la secrétaire d'État, un cadre pour le dépôt de plainte et les dépositions.

On sait aujourd'hui que de nombreux problèmes continuent à se poser au niveau des victimes et au niveau des informations qui leur sont données. On formalise ici le droit pour les victimes à l'application de mesures de protection, dont on connaît l'importance, comme l'interdiction temporaire de résidence, la décision d'interdiction de lieux ou de contacts, l'adresse non communicable et l'arme anti-rapprochement.

Et là, il faudra évidemment faire le nécessaire pour que toutes ces mesures soient pleinement développées et disponibles sur l’ensemble du territoire.

Grâce à ce paquet de mesures, je pense que nous faisons un pas en avant dans la lutte contre la violence faite aux femmes. Pour Maria et pour toutes les autres femmes qui ont perdu la vie à la suite de violences continues de leur partenaire ou de leur ex-partenaire, pour toutes les femmes qui vivent aujourd’hui de telles violences, pour tous nos enfants que nous devons absolument protéger de telles violences, nous soutenons pleinement ce projet.

Collega Schlitz, wij waren het in het verleden in de commissie dikwijls oneens en hadden zeer dikwijls een andere visie op de zaken dan u, om het zacht uit te drukken. Dat weerhoudt mij er niet van om mijn oprechte deelneming te betuigen voor de tragedie die u overkomen is.

Gendergerelateerd geweld blijft nog te veel onderbelicht. Erger, slachtoffers durven er zelfs niet over te praten. Elk initiatief dat bijdraagt tot een bredere betere aanpak van het probleem verdient onze steun. Dat geldt ook voor het ontwerp dat hier vandaag voorligt, ook al formuleerden we in de commissie een hele reeks kritische bedenkingen, die we met een onthouding op een aantal artikelen kracht hebben bijgezet.

Mevrouw de staatssecretaris, collega’s, ik zal de talrijke vragen in mijn zeer lange betoog van in de commissie hier niet herhalen. Wel zal ik enkele bedenkingen, die geleid hebben tot wat ik onze kritische voorstem zal noemen, met u overlopen.

Ten eerste, wat het woord feminicide betreft, blijf ik – ik neem dit voor eigen rekening – van mening dat men beter had gesproken van gendergerelateerde doding en gendergerelateerd geweld, omdat die begrippen veel neutraler en veel objectiever zijn en daar moeten we als wetgever toch naar streven.

De term feminicide, die u gebruikt, wekt bij mij de indruk dat geweld alleen tegen vrouwen wordt gebruikt en alleen zij daarvan het slachtoffer kunnen worden. Ik betreur dat.

Mevrouw de staatssecretaris, collega’s, elke normale mens is van mening dat gendergerelateerde dodingen en geweld verwerpelijk zijn en stevig, of beter keihard, moeten worden aangepakt. De cijfers die erop wijzen dat vrouwen meer slachtoffer zijn van dat soort geweld en dodingen, vallen niet te betwisten. Die kunnen wat ons betreft ook niet in twijfel worden getrokken. Daar is echter een maar aan. Dat betekent niet dat vrouwen het betreurenswaardige slachtoffermonopolie hebben. Ook mannen kunnen en zijn het slachtoffer van gendergerelateerd geweld en gendergerelateerde doding, ook al zijn de cijfers veel lager. Het feit is dat door in het ontwerp mannen nagenoeg alleen als daders af te schilderen, het voor mannelijke slachtoffers nog veel moeilijker wordt om hiermee naar buiten te komen. Dat betreurt onze partij.

Mevrouw de staatssecretaris, ik moet in alle eerlijkheid toegeven dat uw genuanceerde antwoorden tijdens de bespreking in commissie ons stemgedrag hebben beïnvloed. U hebt bijzonder uitgebreid en genuanceerd geantwoord op al onze vragen en bezorgdheden en u hebt niet geprobeerd om mijn uiteenzetting, die nogal uit het hart kwam, opzettelijk verkeerd te interpreteren of te kaderen. Dat kon niet van iedereen worden gezegd; ik bedank u daarvoor alvast.

Mevrouw de staatssecretaris, ik heb wel nog een bede. Ik zou u willen vragen om in de toekomst de nuance in uw antwoorden ook in het wetsontwerp zelf te hanteren, zodat u niet de indruk wekt – misschien had ik het verkeerd voor, althans als ik achteraf uw antwoorden interpreteer – dat een slachtoffer meer of minder waard is naargelang van zijn of haar geslacht. Dat staat nog los van de bedenking dat het geweld waarvan mensen van een bepaald geslacht het slachtoffer zijn, niet per definitie gendergerelateerd is. Ik wil de problematiek absoluut niet minimaliseren – de collega die mij die woorden in de mond heeft gelegd, is niet aanwezig –, maar de een-op-eenomzetting lijkt mij soms heel moeilijk te maken. Ik ben heel blij, net zoals een aantal collega’s, dat wij die afweging in het Parlement niet hoeven te maken en dat wij daar het justitieel apparaat voor hebben.

Mevrouw de staatssecretaris, ik gebruik dikwijls de boutade dat het niet allemaal kommer en kwel is in een ontwerp en dat is ook met uw ontwerp het geval. Het is een goede zaak dat u opleidingen wilt organiseren voor politie en magistraten, ook al blijft het de vraag of dat wel te realiseren is in kleinere korpsen. Hoe dan ook kunnen vormingen de risicotaxatie en dus de preventie alleen maar ten goede komen. Anderzijds moeten we natuurlijk beseffen dat zo’n taxatie niet onfeilbaar is. Dat geldt ook voor het bredere risicobeheer, waar u het over hebt in het ontwerp, omdat wij natuurlijk nooit alle parameters in beeld kunnen brengen. Een onfeilbaar resultaat dankzij een soort wonderformule is dus eigenlijk een utopie. Veel blijft het gevolg van interpretatie en interpretatie is per definitie feilbaar.

Het is ook goed dat u in het ontwerp aandacht hebt voor de rechten van het slachtoffer, maar eigenlijk moeten alle voorstellen en overwegingen die u maakt in het kader van het ontwerp breder zijn dan het voorliggende ontwerp, zo oordeelde ook de Raad van State, en van toepassing zijn op alle slachtoffers van alle vormen van geweld.

Ik juich nog een andere bepaling in het ontwerp toe, namelijk de bepaling die ertoe strekt dat er objectieve en betrouwbare data zullen worden verzameld. Vanzelfsprekend is dat een goede zaak, maar het is meteen voor een stuk de achilleshiel van het ontwerp, naar mijn bescheiden mening. Meten is weten, zei collega Schlitz al. We moeten natuurlijk wel weten wat er gemeten wordt. Als u geen duidelijke definitie kunt geven van wat u wilt meten, dan wordt onderhavig ontwerp natuurlijk inhoudsloos. Ik wil geen spectaculaire uitspraken doen; ik doe dat eigenlijk nooit. U weet waaraan ik refereer, mevrouw de staatssecretaris, maar ik zal het niet uitentreuren herhalen.

Wij zullen uw ontwerp steunen, maar niet kritiekloos, zoals u al gemerkt hebt in de commissie en ook nu nog eens, weliswaar in een korte samenvatting. Wij zullen u steunen, maar niet zonder bedenkingen, want daarvoor is de problematiek ons net iets te belangrijk.

Ik wil mijn uiteenzetting daarom eindigen zoals ik vorige week bij de bespreking van stuk 3366 deed, namelijk met een oproep. Ik wil oproepen om de wetgeving duidelijk te houden en om er bepaalde woketerminologie uit te weren. Dat is niet enkel goed voor de rechtszekerheid, in dit geval is het ook en zelfs vooral goed voor de slachtoffers.

Madame la présidente, chers collègues, la situation en matière de violences conjugales et/ou intrafamiliales s’est clairement détériorée ces dernières années, nous le savons tous. Nous avons d’ailleurs pu, au sein de la commission de la Santé publique, faire adopter une résolution demandant des mesures concrètes de lutte contre ces actes qui, effectivement, peuvent amener au pire drame qu’est le féminicide.

Le projet de loi fait écho à plusieurs revendications formulées à la fois par le terrain et par notre Parlement. Lutter mieux et beaucoup plus fort à l’encontre de ces faits passe par un juste et concret état des lieux permanent, tant au niveau des mesures de prévention, des protocoles pour déceler les faits, que des sanctions et des condamnations à la hauteur des risques encourus par les victimes.

Dès lors, il est évident que le manque de précision et de codification des faits dans une collecte centralisée de données à grande échelle se doit d’être comblé. Ces violences et ce qu’elles recouvrent sont par ailleurs encore trop méconnues des citoyens et de certains professionnels. C’est la raison pour laquelle il est essentiel de mettre l’accent aussi sur la pédagogie et la bonne information, via notamment la définition de nombreux concepts et la mise en place de formations.

À ce propos d’ailleurs, le texte propose une liste de formations à dispenser aux magistrats, aux membres des services de police, aux professionnels de la santé, aux médiateurs, aux avocats, aux notaires et aux travailleurs sociaux. C’est, pour notre groupe, particulièrement essentiel. Elle sera évolutive et c’est normal puisque nous savons à quel point il s’agit ici d’un thème destiné à évoluer. Il faudra d’ailleurs que ces modules de formation soient tout autant évolutifs et flexibles et enrichis en permanence de témoignages de terrain, des victimes elles-mêmes et des acteurs de première ligne de cette action.

Il faudra aussi que les évaluations sur le réel suivi soient réalisées périodiquement car un texte législatif n’est pas tout et l’on sait combien les acteurs de terrain sont déjà occupés à leurs tâches.

Des évaluations garantiront une mise en pratique concrète et, à cet égard, il est indispensable que les arrêtés d'exécution soient pris le plus rapidement possible. Cela implique une prise en compte et une collaboration indispensable compte tenu de l'organisation institutionnelle du pays. Il faudra donc que le gouvernement avance vite dès l'adoption de ce texte car beaucoup reste à faire pour protéger les victimes lorsqu'elles ont la chance d'être encore en vie après de tels faits. Cela nécessite d'ailleurs une plus grande sévérité dans les sanctions mais c'est un autre volet du dossier de l'engagement de l'État en la matière.

Nous sommes aussi très attentifs en termes de prévention, et à une réelle approche multidisciplinaire, notamment permettant une forte coopération des acteurs comme la police et la justice, mais tout autant avec les acteurs de la santé, que l'on rencontre régulièrement ou moins régulièrement, comme ceux des soins psychologiques, médicaux et associatifs, et ce, quel que soit l'âge des personnes ou le genre. C'est évidemment en travaillant sur cette prévention et donc sur le diagnostic de mal-être psychologique que l'on pourra aussi mieux protéger de potentielles victimes face aux escalades de violence, comme on les rencontre souvent dans de telles situations.

Et insistons sur ce point: il arrive également trop souvent encore aujourd'hui que des enfants, des jeunes soient impactés, meurtris par la violence que subit leur parent et/ou qu'ils subissent directement, psychologiquement et/ou physique­ment. La tragédie veut que les personnes les plus vulnérables soient victimes. La liste est longue malheureusement mais précise. Nous nous devons tous de déployer tous les efforts pour protéger les plus faibles, pour anticiper, prévenir la violence à leur égard.

Il est nécessaire d'actionner tous les leviers pour prévenir la violence intrafamiliale, les féminicides et les infanticides, ce qui, on le constate malheureusement, est régulièrement intimement lié. Cela implique une nouvelle façon de travailler de manière plus transversale, tout en veillant bien à avoir un cadre établi de données personnelles à partager entre tous les acteurs de première ou de deuxième ligne. C'est au travers d'un tel échange d'informations que ces services pourront être les plus efficaces.

À tous les égards, il est nécessaire qu'une collaboration s'établisse concrètement avec les entités fédérées et les pouvoirs locaux.

Nous espérons que ce texte pourra y contribuer. Il est en tout cas une étape de plus dans la réponse publique à donner face à ces violences. Il faudra, répétons-le, le concrétiser vite, d'autant plus qu'il devra intégrer d'autres mesures et initiatives pour garantir un large plan d'actions concrètes à fonder sur les trois priorités en la matière: la prévention, la protection des victimes et la sanction judiciaire. Vous aurez compris que nous soutenons le texte.

Mme Van Hoof a dû s'absenter quelques instants; elle prendra la parole un peu plus tard.

Madame la secrétaire d'État, chers collègues, cher public, Maria, Jenny, Tamara, Betty, Nathalie, Gaby, Janine, Nora, Myriam, Marleen, Roxanne, Yentl, Danielle, Annella, Liline, Maria, Malek. Dix-sept noms, dix-sept féminicides dans notre pays, et nous sommes le 29 juin. Il reste encore six mois avant la fin de l'année. En 2020, elles étaient 27. En 2021, 24. En 2022, 24 également.

Ce sont donc 92 femmes qui ont perdu la vie depuis 2020, parce qu'elles sont des femmes. Non, ce ne sont pas des faits divers. Non, on ne tue pas par amour ou par passion. Ce sont des femmes qui ont perdu la vie, et les féminicides nous montrent à quel point notre société est inégale. L'inégalité entre les hommes et les femmes est immense dans notre pays, et les féminicides nous confrontent à cette inégalité de manière violente presque toutes les deux semaines.

Si aujourd'hui nous allons voter une première loi concernant les féminicides, c'est le résultat de la lutte, de la lutte que vous avez menée sur le terrain depuis des années. Vous avez mobilisé les femmes, vous avez sensibilisé le monde politique et le monde associatif, vous avez manifesté le 25 novembre chaque année, et vous étiez de plus en plus nombreuses ces dernières années. Vous avez également compté les féminicides. Aujourd'hui vous obtenez une première victoire, bravo à vous!

Cette loi fera donc en sorte qu'il existera désormais une définition du féminicide. Il y aura également un comptage des féminicides, et ce ne sera plus aux associations de faire ce travail mais bien aux autorités.

Nous tiendrons encore plus compte des droits des victimes. De même, davantage de recherches seront entreprises à propos des violences commises contre les femmes. Des formations sur les violences liées au genre seront prévues pour le personnel de la police et de la justice.

Le risque de récidive des auteurs des faits sera également évalué. C'est fondamental, parce que chaque féminicide a une histoire, dans la mesure où il n'arrive jamais tout seul. De la violence a toujours été présente avant un tel acte. C'est là qu'il faut agir, dans la prévention. Autant cette évaluation du risque est inscrite dans la loi, autant il importe qu'elle ne reste pas lettre morte. Prenons le cas de Julie Van Espen. À l'époque, le psychiatre qui avait auparavant examiné l'auteur – lequel avait déjà perpétré des premiers faits de violence sexuelle – l'avait jugé dangereux. Malgré cette évaluation d'un risque élevé de récidive, cet homme a été libéré et a pu ensuite commettre le meurtre de Julie Van Espen.

La loi en parle, mais nous estimons que la définition de l'évaluation du risque n'est pas assez contraignante. C'est pourquoi nous avons introduit un amendement qui indique bien que cette évaluation doit avoir lieu. Le verbe "devoir" nous semblait essentiel.

Feminicide is de meest extreme vorm van geweld tegen vrouwen, vrouwen die door hun partner, hun ex-partner of hun zoon worden vermoord omdat ze vrouw zijn. Het gaat altijd om de drang tot controle en vrijwel altijd om daders met een lange voorgeschiedenis van geweld. Daders die dreigen, slaan en verkrachten, daders die hun macht over het slachtoffer niet kwijt willen.

Zo werd op 6 januari de amper dertienjarige Malek vermoord door een man die reeds eerder was veroordeeld. Onlangs werd in Mechelen een huis in brand gestoken, waarbij twee jonge kinderen stierven terwijl de moeder nog in levensgevaar in het ziekenhuis ligt. De dader was de papa en ex-partner. Maria, 60 jaar, afkomstig uit Frameries, werd meermaals aangereden door haar ex omdat hij hun breuk niet kon verwerken.

In het regeerakkoord stond dat we zouden bekijken of we feminicide in het Strafwetboek konden opnemen. Het werd niet het Strafwetboek, het werd een andere wet, maar het is toch vooruitgang. Feminicide gebeurt niet zomaar. Het is de laatste, vreselijke stap na een hele resem voorafgaand geweld. Het echte probleem dat eraan voorafgaat is dus vaak intrafamiliaal geweld.

Geweld tegen vrouwen zit diepgeworteld in onze samenleving. Er bestaan daarover veel cijfers die duidelijk en verontrustend zijn. In 2022 deed de politie in ons land elke dag 172 interventies die te maken hadden met partnergeweld. Dat zijn 63.000 interventies op één jaar tijd. Daarvan ging het bij 24.000 interventies, ofwel 63 per dag, om ernstige feiten van geweld. Bovendien doet slechts één slachtoffer op de vijf – de cijfers verschillen – aangifte of roept hulp in. De echte cijfers liggen waarschijnlijk nog veel hoger. Dit jaar alleen al werden 17 vrouwen vermoord en het is pas 29 juni. Dat zijn 17 vrouwen wier toekomst er anders had uitgezien als ze beter waren geholpen, als de politiediensten consequent de risico’s hadden beoordeeld, als men de slachtoffers echt had geloofd, als het stigma rond seksueel geweld niet zo groot zou zijn en als er echt was ingezet op preventie.

Dit wetsontwerp is een goede eerste stap en wij zullen het dan ook voluit steunen. Maar, zoals mijn collega daarnet zei, de strijd is nog lang niet gestreden. We moeten ervoor zorgen dat deze wet geen dode letter blijft. Het is niet omdat een groot aantal zaken staat ingeschreven in de wet, dat ze daarom ook worden uitgevoerd. Waar het ons aan ontbreekt zijn de middelen, middelen voor Justitie en politie. Welke garantie hebben we dat alle mensen bij politie en Justitie de vormingen die in de wet zijn ingeschreven ook zullen krijgen?

Om dat te illustreren wil ik even terugkomen op een actueel feit. In 2022 keurden wij hier de nieuwe wet op het seksueel strafrecht goed. Een van de centrale woorden was toen toestemming. Alleen ja is ja. Maar wat lazen wij vorige week in de krant? Een procureur vroeg de vrijspraak in een verkrachtingszaak omdat het slachtoffer met de beklaagde naar huis was gegaan. Volgens de procureur was dat een signaal en hadden ze beter ergens anders afgesproken. Hoe is dat mogelijk?

Vorig jaar keurden wij hier een wet goed waarin gezegd werd dat alleen ja ja betekent en dat de toestemming expliciet moet zijn. Dan zou in een verkrachtingszaak mee naar huis gaan met iemand een signaal zijn. Het lijkt me dat die procureur nog wat vorming nodig heeft en informatie over ons seksueel strafrecht.

Madame Leroy, je vous l'ai dit, je soutiendrai cette loi avec mon groupe aujourd'hui. Mais je veux quand même terminer par une petite note critique sur le gouvernement.

Vous êtes devenue récemment secrétaire d'État et dans votre note de politique générale, vous avez inséré une phrase très importante. Vous avez dit: "Il y a un lien direct entre la dépendance financière d'une femme et la violence qu'elle peut subir". Il faut donc travailler à l'indépendance économique des femmes. Si nous voulons travailler sur la prévention, c'est tout d'abord sur les conditions socioéconomiques des femmes que nous devons travailler. C'est là que le bât blesse au gouvernement Vivaldi. Si le gouvernement prend des mesures qui portent atteinte aux droits des femmes, là aussi, nous aurons une recrudescence de la violence. Je pense ici par exemple au 1ᵉʳ juillet: 500 000 familles vont perdre le droit au tarif social pour l'énergie. Les familles risquent d'être endettées. Et dans les 500 000, je vous le donne en mille, il y a aura plus de chefs de ménage femmes que hommes. Vous le savez. Vous connaissez les statistiques.

Ce gouvernement a voté et a confirmé le blocage des salaires. Cela veut dire que les gens ne peuvent pas avoir d'augmentation de salaire significative. Mais qui a les plus bas salaires dans notre pays? Ce sont les femmes.

Ce gouvernement a organisé la chasse aux malades de longue durée. Qui est le plus souvent malade de longue durée? Oui, il y a plus de femmes parmi cette population. Je pourrais donner encore plus d'exemples mais je pense que j'ai précisé mon point de vue.

Je terminerai avec une chose qui me tient à cœur. Il s'agit bien sûr du blocage de la loi sur l'IVG. Pour moi, ne pas donner le droit à une femme de faire une IVG quand elle en a besoin, quand elle le décide, c'est aussi une violence envers elle.

En conclusion, oui, c'est une avancée aujourd'hui et, oui, nous soutiendrons le texte. Je remercie Mme Leroy et Mme Schlitz pour le travail qu'elles ont accompli. Nous allons nous battre pour que cela ne reste pas lettre morte. Nous allons nous battre de manière générale pour le droit des femmes dans notre société.

Mevrouw de voorzitster, mevrouw de staatssecretaris, collega’s, zoals ik in de commissie al heb aangegeven, is het jammer dat wij feminicide en gendergerelateerde moorden anno 2023 moeten behandelen. Dat toont aan dat gendergerelateerd geweld, in het bijzonder ten aanzien van vrouwen, een trieste maar vooral heel harde realiteit is.

Het is ook nu alweer brandend actueel – ik heb dat ook in de commissie opgemerkt – door de moord op mijn heel fijne collega Ilse Uyttersprot, de laffe moord die heel veel leed heeft veroorzaakt bij haar kinderen, bij haar familie en bij haar vrienden. Ilse is niet alleen. Mevrouw Schlitz heeft daarnet ook een treffend voorbeeld gegeven. Wij lezen vandaag ook het verhaal van de mama van Marly, het meisje dat niet ernstig werd genomen. Elke vrouwen- of gendergerelateerde moord is er een te veel en doet ons huiveren.

In verschillende voorbeelden kan ook worden vastgesteld dat de gevaarlijkste periode in het leven van een vrouw net voor of net na het beëindigen van de relatie is. Feminicide betekent dat iemand wordt vermoord, niet omdat zij een vrouw is, maar omdat zij iemands vrouw is. De cijfers tonen ook in 2023 pijnlijk aan dat in België elke maand ongeveer twee vrouwen worden vermoord door hun partner of ex-partner. Dat is gigantisch. Dat cijfer staat echter los van heel veel pogingen en heel veel intrafamiliaal geweld.

Het fenomeen verdient echt wel een gepast kader, dat vandaag ook voorligt. Wij zijn daar heel tevreden mee. Het wetsontwerp bevat heel belangrijke elementen om slachtoffers te beschermen en vooral om hen proactief te beschermen, wat ook belangrijk is. Nu staat het slachtoffer vaak alleen en vooral heel machteloos, wat ook belangrijk is om mee te nemen. Daarin komt met voorliggend wetsontwerp verandering.

Vooral het recht van slachtoffers om klacht in te dienen tegen elke vorm van geweld, is ontzettend belangrijk. Het is ook heel goed dat de verplichting wordt opgelegd om bij elke klacht, aangifte of procedure in verband met gendergerelateerd of huiselijk geweld gebruik te maken van een instrument voor risicotaxatie en -beheer, dat een genderperspectief en een intersectionele aanpak omvat en ook rekening houdt met de kwetsbaarheid van het slachtoffer.

Beste collega’s, mevrouw de staatssecretaris, ik wil iedereen bedanken die hieraan heeft meegewerkt. Open Vld zal dit met volle overtuiging steunen.

Mevrouw de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, collega’s, feminicide is de moord op vrouwen, alleen om het simpele feit dat ze vrouw zijn. Veel collega’s hebben hier aantallen en namen vernoemd, ik zal dat niet over doen. Laat ik vooral beklemtonen dat het hoog tijd is dat het ontwerp van kaderwet er is. Hij heeft vooral de verdienste het fenomeen van feminicide te definiëren en in kaart te brengen, en dat is goed. We hebben die basis nodig om beter zicht te krijgen op het fenomeen omwille van betere preventie.

Vooral de datacollectie is bijzonder belangrijk. Het was toch wel gênant voor de overheid dat zij voor de cijfers vooralsnog moest voortgaan op het werk van organisaties uit het middenveld, die dat trouwens bijzonder goed deden, ook al moesten ze soms de gegevens halen uit krantenknipsels. Het is goed dat dat verleden tijd is en dat we een duidelijke opdracht geven aan het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen om een inventaris op te maken geschoeid op wetenschappelijke leest.

Begin deze legislatuur heeft het comité Gender heel lang gewerkt rond intrafamiliaal geweld en daar ook hoorzittingen rond georganiseerd. Dat resulteerde in een zeer pertinente resolutie. Dat nu de aanbevelingen 4 en 5 in een wettekst worden gegoten, daar zijn we zeer fier op.

Met dezelfde trots en in de overtuiging dat we daarmee opnieuw een stapje vooruitzetten, heb ik ook enthousiast het door mevrouw Zanchetta ingediende voorstel van resolutie betreffende de officiële telling van het aantal vrouwenmoorden en de oprichting van een observatorium voor vrouwenmoorden in België mee ondertekend. Dat ook dat voorstel zijn weerslag vindt in het ontwerp van kaderwet stemt ons heel blij.

De datacollectie, de organisatie van opleidingen en de extra maatregelen om slachtoffers te beschermen zullen, zeker als de kaders worden ingevuld zoals in de wettekst is ingeschreven, bijdragen aan een betere preventie.

Het zal wie mij kent, niet verbazen dat ik eindig met een oproep. Kinderen zijn altijd slachtoffer, als er geweld wordt gepleegd, of ze nu in de klappen delen of niet. Al te vaak wordt vergeten dat kinderen die in hun kindertijd de moord op mama of papa meemaken, die voortdurend getuige zijn van intrafamiliaal geweld of steeds moeten vrezen dat mama weer klappen zal krijgen als papa thuiskomt, de volgende slachtoffers of plegers zullen zijn. Ook al is dat al vaak aangetoond, toch houden we daar in onze regelgeving al te weinig rekening mee. We hebben dus op dat vlak nog heel wat werk voor de boeg. Kinderen zijn immers altijd slachtoffer en zullen dat de rest van hun leven meedragen. Ik roep dus op om ook op dat vlak een aantal aanbevelingen van de resolutie van april 2021 in de wetgeving op te nemen.

Mevrouw de staatssecretaris, ik bedank u omdat u het wetgevend werk tot een goed einde hebt gebracht. dit werk tot een goed einde te brengen. Vooruit nu met de concrete invulling van de kaders!