Proposition 55K3213

Logo (Chamber of representatives)

Projet de loi portant le livre 6 "La responsabilité extracontractuelle" du Code civil.

General information

Authors
CD&V Koen Geens
Open Vld Katja Gabriëls
Submission date
March 8, 2023
Official page
Visit
Status
Adopted
Requirement
Simple
Subjects
civil law civil code civil liability

Voting

Voted to adopt
Groen CD&V Vooruit Ecolo LE PS | SP DéFI Open Vld N-VA MR VB
Voted to reject
PVDA | PTB

Contact form

Do you have a question or request regarding this proposition? Select the most appropriate option for your request and I will get back to you shortly.








Bot check: Enter the name of any Belgian province in one of the three Belgian languages:

Discussion

Feb. 1, 2024 | Plenary session (Chamber of representatives)

Full source


President Eliane Tillieux

De rapporteurs, de heer D'Haese en mevrouw Dillen, verwijzen naar het schriftelijk verslag.


Christoph D'Haese N-VA

Mevrouw de voorzitster, mijn fractie hield eraan haar waardering uit te spreken voor een goede wettelijke realisatie. Het boek 6, Buitencontractuele aansprakelijkheid, zoals dat nu voorligt en waarin we van 6 naar 40 artikelen gaan, is een goede legistieke operatie.

Ondanks het feit dat het jaren goed heeft gefunctioneerd, was het systeem dat we kenden geërodeerd. Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht is weliswaar flexibel, maar was voor de rechtsonderhorigen in de loop der jaren niet erg duidelijk en voorspelbaar geworden. Het is ook betreurenswaardig dat de initiële wetgever - dit is immers oude wetgeving die we onder handen nemen - geen nadere aanwijzingen had meegegeven over de wijze waarop de drie essentiële begrippen waarrond alles draait - fout, schade en oorzakelijk verband - moesten worden uitgelegd.

Er vallen veel leemtes te betreuren. Er was toentertijd niets voorzien over de aansprakelijkheid van privaatrechtelijke rechtspersonen, noch over die van de overheid. Dat is een rechtsdomein dat we jaar na jaar zien evolueren, met een toename van het aantal geschillen tussen overheden onderling of van anderen die de overheid buitencontractueel aansprakelijk achten.

Het is een bijzonder zinvol debat geweest en ik wil de professoren Bocken, Dubuisson, Jocqué, Vansweevelt, Delvoie en Schamps bedanken, evenals de mensen van de FOD Justitie voor het huzarenstuk dat hier vandaag ter goedkeuring wordt voorgelegd. Wij kunnen ons perfect vinden in de krachtlijnen ervan. Het is een herschrijven en een uitbreiding van de artikelen tot een duidelijk en goed gestructureerd geheel. Het is ook slachtoffervriendelijker dan voorheen en de goede elementen werden geconsolideerd en herschikt. De innovaties zijn de samenloop tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid en de aansprakelijkheid van de ouders. Het vermoeden van aansprakelijkheid voor andermans daad wordt ook verder geconcretiseerd dan in het verleden.

Wij zullen voorstemmen, maar u zult het mij niet kwalijk nemen als wij in alle openheid zeggen dat er toch een paar kansen zijn gemist. Ik denk dat we het daar allemaal over eens zijn. Die zijn terug te brengen tot vier grote topics.

Het eerste – wij hebben het daarover gehad tijdens de bespreking – is het feit dat er geen verplichte familiale verzekering is gekomen. Uitstel is wellicht geen afstel in dezen. Dat hopen wij althans. Er is, ten tweede, misschien ook te weinig gekeken naar bijzondere aansprakelijkheidsregimes. Ten derde, wij hebben het begrip ecologische schade moeten doorworstelen. Het is niet zo evident om dat in een buitencontractuele aansprakelijkheidscontext te reguleren. Ten slotte is er het regres van de derde-betaler dat toch nog wat verder positief kan evolueren.

Wij zullen het wetsvoorstel echter met volle waardering steunen. Ik wil de collega's van de commissie voor Justitie, ook zij die de pen hebben vastgehouden, danken, want het is echt geen evident leerstuk. Als het goed is, moeten wij dat constructief zeggen. U kunt rekenen op onze steun voor het historische boek 6 dat wij vandaag hopelijk zullen goedkeuren. Ik ben ervan overtuigd dat wij elkaar nog zullen weerzien, misschien niet in dezelfde samenstelling, om nog wat aan te vullen en mogelijks te remediëren. Die kans is redelijk groot.


Stefaan Van Hecke Groen

Mevrouw de voorzitster, collega's, boek 6 is een van de vele boeken van het Burgerlijk Wetboek dat herschreven wordt. Dat werk werd aangevat in de vorige legislatuur, toen er al heel wat werk werd verricht.

Het is een bijzonder boek dat aanleiding heeft gegeven tot wat meer discussie en reflectie dan het geval was voor sommige andere boeken. Iedereen die rechten heeft gestudeerd aan de universiteit, zal zich de eerste keer dat men in aanraking kwam met het fameuze artikel 1382, een rode draad doorheen het leven van elke jurist, goed herinneren. Na de stemming van het voorliggende wetsvoorstel zullen wij helaas afscheid moeten nemen van artikel 1382.

Er is echter hoop, want wij zullen allemaal de nieuwe artikelen moeten leren kennen. De jonge studenten die nu afstuderen, zullen daarmee spelen en wij, de ouderen, zullen tot het einde van ons leven bij artikel 1382 blijven. Dat is het lot.


Servais Verherstraeten CD&V

(…)


Stefaan Van Hecke Groen

Mijnheer Verherstraeten, voor u geldt dat des te meer. (Gelach)

Het boek heeft een zeer grondige update gekregen. Collega D'Haese heeft de belangrijkste elementen al opgesomd en de collega's na mij zullen daar zeker ook verder op willen ingaan.

Wanneer we voor het schrijven of de actualisatie van een boek staan, moeten we steeds nagaan of dat boek voldoet aan de vereisten en de uitdagingen van de 21ste eeuw. Collega D’Haese heeft al even verwezen naar de discussie over hoe omgaan met de ecologische schade. Er was een bepaling over de collectieve schade, waaronder ook collectieve milieuschade zou kunnen vallen. In de memorie van toelichting werd duidelijk aangegeven dat we dat nu niet zouden uitwerken. Het is te moeilijk of het is niet het juiste moment. Bovendien kan collectieve schade over veel meer gaan dan ecologische schade. Het is echter wel een heel belangrijke uitdaging. Het gaat immers over de bescherming van ons leefmilieu in de brede zin, over de natuur, over de lucht, over het water, over de bodem, over het klimaat. Dat zijn allemaal zaken waaraan Napoleon in 1804 helemaal niet heeft gedacht, maar waarbij wij als wetgever vandaag wel moeten stilstaan.

We hebben ervoor gezorgd dat de bepalingen en de evoluties in de rechtspraak door het nieuwe boek niet teruggedraaid kunnen worden. Integendeel, de rechtspraak is vandaag in volle evolutie en dat moet verder kunnen gaan. Vandaar dat er een aantal aanpassingen zijn doorgevoerd. Daar stopt het echter niet mee. We voelen allemaal aan dat er nog werk aan de winkel is en de experten hebben dat ook zo gezegd. Zij hebben duidelijk gemaakt dat ze voorstander zijn van een regeling voor collectieve milieuschade, maar ze hadden liever dat dat niet in dit boek werd opgenomen. Ze pleitten ervoor om dat uit te werken in een aparte wetgeving. Het onderwerp vereist immers nog heel wat studiewerk.

In de publieke fase van het voorontwerp waren er al heel wat opmerkingen gekomen. Experts hebben ook aangegeven dat ze heel graag een regeling voor collectieve milieuschade wilden en hebben daar ook teksten voor uitgewerkt. Dat was waardevol werk, waarvoor zeker en vast dank. Op die basis kunnen we voortwerken. De experten hebben zelf ook gemeld dat het misschien beter was om voor een grondige voorbereiding te werken met een nieuwe expertencommissie. Uiteindelijk is het misschien een goede zaak dat experten zich over dit dossier kunnen buigen en op een gedegen manier een tekst kunnen uitwerken. Ook de indiener, de heer Geens, had er geen probleem mee om op die manier voort te werken, waarvoor dank. De minister van Justitie en het kabinet hebben zich akkoord verklaard om een dergelijke commissie met experten op te richten die voor de volgende jaren dan dat werk op zich kan nemen.

Ik hoop dat dit zeer snel in orde komt en dat we het werk kunnen aanvatten. Collega's, het zal helaas niet meer voor deze legislatuur zijn, maar wel voor de volgende. Als we in de eerstkomende dagen en weken echter de aanzet kunnen geven en de werkzaamheden starten, hebben we al een belangrijke stap vooruit gezet.

Dit was voor ons de belangrijkste uitdaging. Ik wil de collega's van de commissie voor Justitie danken om zo'n moeilijke en technische tekst tot een goed einde te brengen, wat geen evidentie is. Er is zeer veel voorbereidend werk aan voorafgegaan. Ik wil ook mijn dank uiten aan de experten die daar bijzonder lang aan gewerkt hebben. Ook wil ik ook collega Geens danken, aangezien hij met onvermoeibare kracht heeft gewerkt om die tekst tot een goed eind te brengen. Daardoor kan die tekst nog landen voor het einde van de legislatuur, wat zeker en vast het doel is. Ten slotte wil ik de mensen van de administratie danken voor hun bijdrage aan dit belangrijke collectieve werk. Dank u, collega's. De Ecolo-Groenfractie zal deze tekst uiteraard steunen.


Marijke Dillen VB

Collega's en collega Geens in het bijzonder, wat hier vandaag voorligt, de hervorming van de buitencontractuele aansprakelijkheid, de invoering van een nieuw boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, is een zeer belangrijke hervorming.

Vooreerst wil ik namens onze fractie de experten – ik weet niet of ze hier vandaag aanwezig zijn om het sluitstuk van hun werk te volgen – hartelijk danken voor het enorme werk dat ze hebben geleverd en voor de bijstand tijdens de uitvoerige besprekingen in de commissies. Ik wil hier onze bijzondere waardering voor uitspreken. Zij hebben aan dit wetsvoorstel een zeer kwaliteitsvolle en wetenschappelijk onderbouwde bijdrage geleverd en dat verdient zeker erkenning.

Collega's, het betreft een zeer belangrijke en interessante materie, maar de huidige wettelijke basis voor de buitencontractuele aansprakelijkheid, de fameuze artikelen 1382 BW en volgende, is hopeloos verouderd en dateert zelfs nog uit de napoleontische tijd. Inmiddels is er bijzonder veel veranderd in onze samenleving en is de regeling van de buitencontractuele aansprakelijkheid zoals we die vandaag kennen hoofdzakelijk gebaseerd op de rechtsleer en vooral op de rechtspraak, die gedurende al die jaren een enorme evolutie heeft gekend. Van de oorspronkelijke wettelijke basis blijft er nog maar zeer weinig over.

Tegelijkertijd zorgt dat er natuurlijk voor dat er niet altijd rechtszekerheid is en ook dat uitspraken van rechters soms zeer uiteenlopend kunnen zijn. Met dit voorstel wordt in de toekomst hopelijk gezorgd voor meer rechtszekerheid. Dat kan onze fractie alleen maar steunen.

Ik denk dat het resultaat er mag zijn. Het is een duidelijke, heldere en begrijpbare tekst, niet alleen voor juristen. Het betreft een maatschappelijk zeer belangrijke materie waarmee onze burgers in de praktijk zeer regelmatig worden of kunnen worden geconfronteerd. Het aansprakelijkheidsrecht heeft of kan een belangrijke impact hebben op ons dagelijkse leven, op het dagelijkse leven van de burgers, en dat verdient dan ook een degelijke maar vooral actuele basis.

Namens onze fractie wil ik uitdrukkelijk benadrukken dat het belangrijk is om voldoende aandacht te besteden aan de slachtoffers die overigens meer duidelijkheid dienen te krijgen over de schadeloosstelling waarop ze aanspraak kunnen maken. Positief is het principe dat de integrale schadeloosstelling wordt bevestigd en tegelijk dat voorrang wordt gegeven aan schadeloosstelling in natura.

Tijdens de bespreking in de commissie voor de Justitie hebben we heel veel tijd gehad om al de verschillende onderdelen grondig en uitvoerig te bespreken, altijd in aanwezigheid – ik dank hen daarvoor – van de experts, die onmiddellijk konden inspelen op een aantal bezorgdheden en aandachtspunten. Positief is ook dat vele van de opmerkingen die naar boven zijn gekomen in verschillende adviezen en tijdens de hoorzittingen, meegenomen zijn in verschillende amendementen om zo de oorspronkelijke tekst te verfijnen en waar nodig te corrigeren. Die bezorgdheden en aandachtspunten zal ik hier dan ook niet gedetailleerd herhalen, dat is niet de bedoeling. Wel wil ik daarvoor uitdrukkelijk verwijzen naar het zeer goede verslag, waarvoor ik de diensten van het Parlement dank.

Het zal u niet verwonderen dat ik daarop één uitzondering maak, collega Geens, namelijk de verplichte burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering, beter gekend als de familiale polis.

De verplichte invoering van deze verzekering zou voor zeer vele gezinnen een zeer nuttige zaak zijn geweest en had hen heel veel financiële ellende kunnen besparen. De verzekering draagt immers bij aan de vergoeding van de schade die in het privéleven aan derden wordt veroorzaakt. Een familiale verzekering zal het patrimonium van het gezin beschermen, wanneer iemand van de gezinsleden schade aan een derde veroorzaakt. We mogen hierbij niet uit het oog verliezen dat de financiële gevolgen van dergelijke schadegevallen soms erg hoog kunnen oplopen.

Echter, niet alleen de schadeverwekker of zijn of haar ouders worden hierdoor beschermd. Het vormt ook een bescherming voor het slachtoffer die op deze wijze zeker is dat de veroorzaakte schade wordt vergoed. Deze zekerheid heeft het slachtoffer vandaag niet altijd. De kostprijs van deze verzekering is daarenboven zeer beperkt en mag eigenlijk geen obstakel zijn.

Dit stond oorspronkelijk in de tekst van het wetsvoorstel van de heer Geens en mevrouw Gabriëls, maar dat is helaas gesneuveld. Onze fractie betreurt dit bijzonder. Het Vlaams Belang is al lange tijd voorstander van de invoering van een verplichte burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering en wij staan daarin absoluut niet alleen in. Ook sommige andere leden van de commissie hebben uitdrukkelijk verklaard dat ze daarvan voorstander zijn, zoals de collega’s van de MR die dat tijdens hun uiteenzetting uitdrukkelijk hebben gezegd. Ook de aanwezige experts hebben allemaal uitdrukkelijk gezegd dat ze voorstander van deze verplichte invoering waren.

Echter, omdat er vanuit de sector zwaar verzet was – ik begrijp dat tot op vandaag nog altijd niet – maar ook omdat er politiek geen eensgezindheid binnen deze meerderheid was, en dan verwijs ik vooral naar de linkse en zogenaamd progressieve partijen, is dit uit de oorspronkelijke tekst moeten verdwijnen.

Collega Geens heeft uitdrukkelijk de moeilijkheid van de zoektocht naar consensus over de verplichte verzekering, waarvan hij een groot voorstander is, geïllustreerd maar wegens van het verzet werd die opgeofferd.

Voor onze fractie is dit werkelijk een gemiste kans. Wij zullen inspanningen blijven doen om dit toch nog gerealiseerd te krijgen. Is het niet in deze legislatuur, collega Geens, mag u zeker op onze fractie rekenen in de volgende legislatuur.

Los van deze gemist kans, krijgt de totaliteit van wat hier voorligt onze volledige steun. Vlaams Belang zal dan ook met overtuiging dit wetsvoorstel goedkeuren.


Philippe Goffin MR

Chers collègues, c'est un travail de longue haleine qui se clôture aujourd'hui. Je me tourne vers mon ami Koen Geens pour le féliciter pour ce travail.

Je prends la parole aujourd'hui mais c'est plutôt mon ami Philippe Pivin qui a porté le dossier en commission mais aussi dans les nombreuses réunions que vous avez bien voulu mener entourés de vos experts, avec nos experts, avec nos sentiments, nos expériences, nos demandes. Finalement, ce travail de parlementaire à l'écoute des uns et des autres, renforcé par la présence du monde académique et du monde du travail abouti aujourd'hui. Merci également à Katja Gabriëls pour l'avoir cosigné.

Il y a eu beaucoup de persévérance, beaucoup d'écoute, la capacité de faire bouger les lignes. Au départ, les points de vue sur certains éléments n'étaient pas nécessairement proches. Pour tout ce travail, merci beaucoup. Je pense que nos concitoyens s'en trouveront réjouis.

C'est évidemment une matière ardue. On est plutôt civiliste, pénaliste ou plutôt attiré par le droit administratif. Le droit dans lequel vous nous avez emmené, c'est un droit ardu. Au départ, on se dit que cela concerne tout le monde, il y a des principes généraux. Après les principes généraux, il y a peut-être l'une ou l'autre exception. Puisqu'on est en droit, évidemment, la jurisprudence fait son travail et la doctrine fait son travail. Et c'est sans doute là que cela se complique. On constate qu'une phrase simple ne paraît pas sujette à difficulté, interprétation ou controverse, mais finalement oui. C'est là qu'on se demande comment s'en sortir parce qu'on arrive à la réunion en regardant l'ordre du jour et on se dit que ça va aller. Mais pas du tout parce que dès la première phrase, on constate que c'est plus compliqué qu'on ne l'avait prévu. C'est l'intérêt d'avoir pris le temps d'avoir bien explicité ces éléments.

Je ne vais pas détailler l'ensemble des nouveautés de ce texte, l'ensemble des controverses qui seront peut-être éteintes grâce à lui, les lignes de force qui seront peut-être désormais prises par la jurisprudence et la doctrine. Le travail serait un peu long et ce n'est pas l'objet ici. L'objet est de synthétiser le texte, de synthétiser les éléments qui, pour nous, étaient importants.

J'en mettrai deux en avant qui sont particulièrement essentiels et qui sont le fruit du dialogue.

On a beaucoup parlé de la problématique du sous-contractant. On a parlé des réalités qui font que, dans certains cas, on est en présence d'intervenants totalement exonérés. Et, du coup, si certains étaient totalement exonérés, d'autres se trouvaient totalement démunis par rapport à une situation qu'ils n'avaient ni provoquée ni demandée ni souhaitée.

Je pense que le compromis qui a été trouvé par rapport à la notion de sous-contractant est une bonne solution. Comme je le disais, il permet de trouver un équilibre entre les intérêts qui, au départ, paraissent divergents: celui qui a donné sa confiance, celui qui a décidé d'apporter son savoir. Et puis, à un moment donné, il a quelque chose qui ne se passe pas bien dans la relation. Je pense qu'aujourd'hui, les différentes parties peuvent se retrouver davantage dans cette notion de relation économique qui n'est pas toujours simple.

Un deuxième point sur lequel je voudrais revenir, c'est la responsabilité des parents. Notre groupe était partagé par rapport à cet aspect-là. Vous me direz que c'est normal car, au MR, on est souvent partagé. C'est peut-être aussi la richesse de notre mouvement. On a effectivement, à un moment donné, la capacité de trancher et peut-être de faire part non pas de nos divergences mais de nos différences. La différence, justement par rapport à la divergence, est particulièrement importante.

Alors, il y avait les "pour", ce qui permettait aux victimes d'être à chaque fois indemnisées par rapport aux enfants ayant commis une erreur et dont les parents pourraient s'exonérer de leur responsabilité et ne pas devoir payer toute leur vie si leur responsabilité s'avérait établie dans un grave accident, par exemple.

Il y a eu les "contre". Le coût peut être excessif pour certaines familles mais aussi pour la mise en cause en pratique et la vérification du respect de la conclusion de ce contrat par toutes les familles qui sembleraient, dans ce cas-là, compliquées. Il a donc été décidé, et nous le soutenons, de supprimer cette obligation.

Il serait donc intéressant, comme pour toute législation, d'évaluer après une année d'entrée en vigueur, au regard des arguments avancés, le nouveau dispositif mis en place par la proposition de loi qui passe donc par – et c'est là que les juristes ont des mots formidables – une responsabilité réfragable, une responsabilité sans faute avec une nuance. Entre 16 et 18 ans, il est possible pour les parents de s'exonérer de leur responsabilité s'ils prouvent qu'ils n'ont pas commis de faute.

Nous parlons bien de "faute" et non plus de "défaut de surveillance" qui nous paraissait un peu léger. La surveillance mais aussi l'éducation sont couvertes par la notion de faute désormais. Les parents doivent rester responsables de leurs enfants. La modification apportée est donc ici une bonne chose.

Je ne serai pas beaucoup plus long. Merci beaucoup, je me répète, pour ce travail. C'était à nouveau un plaisir. Je ne doute pas que nous en aurons encore quelques-uns d'ici la fin de cette législature. Le droit est beau!


Koen Geens CD&V

Mevrouw de voorzitster, beste collega's, met dit Boek 6 zitten we op 6,5/10, ou 13 sur 20 pour les francophones. Dat is niet slecht, maar dat is geen onderscheiding. We zijn echter al ver gevorderd. Boek 1 werd goedgekeurd, Boek 2 op het relatievermogensrecht evenzeer, maar daarin ontbreekt de afstamming nog. Dat is voor een volgende legislatuur, want dat zal deze legislatuur niet meer lukken. De afstamming is echter een van de moeilijkste doolhoven waarin men kan verdwalen. C'est un labyrinthe dans lequel on sait se perdre égaré. Dat is een uitdaging zonder voorgaande. Boek 3, het goederenrecht, werd eveneens goedgekeurd, net als Boek 4, het erfrecht. Boek 5 is het verbintenisrecht en Boek 8 het bewijsrecht.

Vandaag ligt Boek 6 dus voor, de extracontractuele aansprakelijkheid. Boek 7 gaat over de bijzondere overeenkomsten en de verjaring wordt behandeld in Boek 10. Boek 9 gaat over de zekerheden. Sommigen van die ontwerpen zullen misschien nog bij de Raad van State geraken tijdens deze legislatuur, maar iedereen onder u die afstamming wil studeren, wordt verzocht daaraan te beginnen, want dat wordt een van de mooiste uitdagingen voor de moderniteit. Ik zou graag een mug of een vlieg zijn om daarbij te kunnen zijn. Ik studeer dus om een vlieg te worden, want ook dat is tegenwoordig vrij gemakkelijk.

Deze hercodificatie van de bepalingen inzake extracontractuele aansprakelijkheid is niet revolutionair. Ze is wel een grote bijdrage aan de rechtszekerheid en aan de voorspelbaarheid van de uitslag van een geding, die er voordien niet was. De niet-juristen hier aanwezig, en ook de juristen, want die zijn meestal niet zo geïnteresseerd in cijfers, moeten weten dat er ongeveer 1.100.000 beslissingen worden getroffen door rechters per jaar. We kunnen schatten dat er van die 1.100.000 minstens 100.000 over deze bepalingen gaan. Alle medische schadegevallen, verzekeringen, verkeersongevallen gaan immers allemaal over het oude artikel 1382.

Collega's, er is geen enkele andere sector dan de juridische sector waarin men 200 jaar later zegt dat het jammer is dat artikel 1382 niet meer bestaat.

Men moet werkelijk in een milieu zitten van relatief conservatieve mensen om 200 jaar later op een ministerraad als eerste opmerking van een eerste minister te krijgen:

"Vous n'allez quand même pas abroger l'article 544? Vous allez l'abroger? Alors, l'article 1382, vous le laissez en l'état!"

Die eerste minister is vertrokken en artikel 1382 wordt aangepakt.

Je m'excuse. C'est une question de différence, pas de divergence, cher collègue Goffin.

Ik kom aan de historiek van dit voorstel. Wij zijn hiermee begonnen in 2017. Ik kreeg ooit van iemand een boekje van het VBO, over de Code Civil. Op een bepaald ogenblik zei Napoleon naar het schijnt: “Geef mij een Code Civil in vier of in zes maanden.” Hij duidde daarvoor vier experts aan, geen twintig, geen honderd, vier. Wij hadden er slechts drie. Daar zat een hele ploeg achter, een grote ploeg. Die drie waren van excellente kwaliteit, namelijk de heer Dubuisson van de Université catholique de Louvain, de heer Bocken van de Universiteit Gent en de heer Jocqué van de Universiteit van Leuven. Mijnheer Goffin, ik geloof dat u dat hebt willen zeggen, maar u hebt het natuurlijk niet op die manier gezegd. Een akkoord krijgen over een wetsontwerp is een uitdaging in het recht die onvoorstelbaar is.

Deze experts hebben de voorbije zeven jaar onvoorstelbaar veel colloquia georganiseerd, onvoorstelbaar veel artikels gepubliceerd, tegenartikels gekregen. Zelfs in de kwaliteitskranten is over deze hervorming voor en tegen geschreven. Het is zeldzaam dat zo'n saai juridisch onderwerp in de kwaliteitskranten terechtkomt. Ik zeg u dit, voor de niet-juristen, om te duiden hoe belangrijk de materie is voor de dagelijkse praktijk. Wij hebben daaraan ongeveer een jaar gewerkt in het Parlement, na de indiening van het wetsvoorstel door mevrouw Gabriëls en mezelf.

Ik ga proberen kort te zijn. Het is niet de bedoeling om alles te hernemen. Het is echter belangrijk om een paar dingen publiek te zeggen. Af en toe zal ik dus iets technisch zeggen dat de niet-juristen waarschijnlijk niet interesseert, waarvoor ik mij excuseer. Collega Vandenbroucke, u zal het uiteraard wel interesseren, maar u bent dan ook meer dan een jurist.

Uw lichaamstaal nodigde mij uit tot die bedenking. Het spijt mij.

Ik wil een drietal onderwerpen aanraken.

Ten eerste, er zijn een aantal bestaande principes die worden gecodificeerd, namelijk de overmacht, de patrimoniale en de extrapatrimoniale schade en de integrale schadeloosstelling. Iedereen die een fout maakt, moet integraal het slachtoffer daarvan schadeloosstellen wanneer er een causaal verband is tussen de fout en de schade.

Ten tweede, ik wil ook een aantal nuttige en logische aanvullingen onderstrepen. Wij hebben bijvoorbeeld de rechtspersonen, de vennootschappen, de verenigingen maar ook de overheden volledig gelijkgesteld met de natuurlijke personen. Zij kunnen fouten maken en kunnen daarvoor aansprakelijk zijn, zonder dat noodzakelijkerwijze een fysieke persoon moet worden aangeduid die de fout heeft gemaakt. Dat is heel belangrijk.

Wij hebben ook geprobeerd de foutloze aansprakelijkheid van rechtspersonen, die sedert 2003 in het publiekrecht zat, te integreren in de foutloze aansprakelijkheid van rechtspersonen voor hun organen in het privaatrecht en die twee rechtsstelsels of regimes samen te brengen en daarbij voor het publiekrecht de wet van 2003, die nog vers van de pers was – in het aansprakelijkheidsrecht is 2003 een uur geleden –, zo goed mogelijk te respecteren en in haar integriteit te laten.

Om u te laten voelen hoe sensitief de materie bij momenten is, geef ik het volgende mee. De auteurs van voorliggend ontwerp inzake Boek 6 hebben het aangedurfd een aantal indicatieve aanduidingen te geven op het vlak van de algemene zorgvuldigheidsnorm. Wat is de algemene zorgvuldigheidsnorm? Dat is de fout die wordt gemaakt wanneer daarop een inbreuk wordt gepleegd. De vraag daarbij is op welke manier wij kunnen inschatten hoe de algemene zorgvuldigheidsnorm er precies uitziet. Er zijn een vijftal elementen die in dat verband een indicatieve waarde hebben, maar alleen maar een indicatieve waarde.

Een van die indicatieve bepalingen betreft de evenredigheid van het risico dat de schade optreedt, haar aard en haar omvang ten opzichte van de inspanningen en maatregelen, nodig om haar te vermijden. Daarmee wil men zoveel zeggen als niet alle schade kan worden vermeden. Bij sommige gevallen is de kans dat het risico optreedt immers zo klein dat het onmogelijk is om alle inspanningen te nemen die nodig zijn om ze te vermijden.

De bedoeling is dus te waken over de proportionaliteit tussen de kosten en de inspanningen van preventie en de mogelijke nadelen voor een ander. De bedoeling is niet de zorgvuldigheidsnorm vanuit een zuiver economisch standpunt in te vullen.

In de rechtsleer werd intussen geschreven dat deze bepaling een stap is in de richting van een genuanceerder en moderner aansprakelijkheidsrecht. Dit staat in één van de vele blogs die aan deze bepaling werd gewijd. Want, collega's, verbaas u niet, de juristen discussiëren dag en nacht over dit ontwerp in hun blogs en in hun nieuwsbrieven.

Een andere interessante verduidelijking: niet langer is de onderwijzer zelf aansprakelijk, maar wel de onderwijsinstelling. In artikel 6, punt 13 staat dat.

Er zijn ook vernieuwingen. Hier wordt het echt technisch. Sinds 1973 discussiëren de juristen over de vraag of contractuele en extracontractuele aansprakelijkheid kunnen samenlopen. In het Frans: le concours des responsabilités.

Ici, donc, une faute contractuelle peut être considérée en même temps comme une faute extracontractuelle. Et la Cour de cassation, en 1973, avait pris une décision à ce sujet, qui est devenue légendaire – il n'est pas nécessaire de la répéter, car elle perd sa force jurisprudentielle. Personne ne l'avait totalement comprise. C'est l'avantage de la Cour de cassation: quand l'oracle de Delphes parle, nous avons le devoir de le croire.

Dans cette proposition de loi en faveur de laquelle nous espérons que vous allez voter, nous avons indiqué que le concours est parfaitement possible entre cocontractants, que les deux fautes peuvent donc coïncider pour autant que, dans les deux régimes de responsabilité, il y a une faute et que les deux dommages peuvent coïncider dans la mesure où il y a un dommage dans les deux systèmes de coresponsabilité et que, donc, la victime doit choisir entre les deux et ne doit pas nécessairement choisir le système contractuel. C'est tout à fait nouveau.

De excepties, de verweermiddelen, kunnen echter ook in de buitencontractuele aansprakelijkheid worden ingeroepen tegen het slachtoffer door de foutpleger, zelfs al hebben die excepties alleen een plaats in het contract of in de wet en waren die niet in de eerste plaats bedoeld voor de extracontractuele aansprakelijkheid.

De heer Goffin heeft daarstraks verwezen naar de hulppersoon. Dat is in het oud-Nederlands de uitvoeringsagent. In Antwerpen aan de haven en in Gent aan de haven, in Luik, Brussel en Zeebrugge zijn er stuwadoors. De vraag is of die hulppersonen aanspreekbaar zijn door een slachtoffer op extracontractuele gronden. De hulppersoon is in de triangulaire relatie tussen de hoofdschuldeiser en de hoofdschuldenaar een derde. Het Hof van Cassatie had in 1973 gezegd dat de hulppersoon quasi immuun was en dat die dus niet kon worden aangesproken door het slachtoffer, dat het slachtoffer zich alleen kon richten tegen de hoofdschuldenaar. Voortaan zal het slachtoffer zich wel kunnen richten tegen de hulppersoon, met dien verstande dat de hulppersoon de verweermiddelen kan inroepen uit de hoofdrelatie en uit de onderrelatie, dus de dubbele inroepbaarheid van de verweermiddelen.

Dit is een crux in het ontwerp. Dit heeft ontzettend veel bloed, een beetje zweet en af en toe ook tranen gekost, maar we zijn tot een oplossing gekomen waar iedereen zich achter kan scharen. De werknemer is vaak een hulppersoon ten aanzien van de derde-slachtoffer. Het is de werkgever die daartussen zit. Men zal zich afvragen of de werknemer dan niet meer genietend is van de quasi immuniteit die vroeger bestond. Hij geniet die inderdaad niet meer, maar hij heeft die ook niet nodig omdat artikel 18 van de wet op de arbeidsovereenkomsten hem volledig beschermt. In die zin is er dus geen reden om wat de werknemers betreft te denken dat er een verschil is tussen het oude en het nieuwe systeem. Artikel 18 van de wet op de arbeidsovereenkomsten bepaalt nog altijd dat de werkgever noch de derde zich rechtstreeks kunnen keren tegen de werknemer.

De aansprakelijkheid van de ouders is aangepast, zoals collega Goffin excellent heeft uitgelegd. Ik zal het om die reden niet herhalen, want het was een bepaling die heel velen na aan het hart lag. Ik wil echter wel onderstrepen dat ook ik betreur dat het niet is gekomen tot een verplichte familiale verzekering voor de aansprakelijkheid van de ouders voor hun kinderen, maar dat is slechts uitstel van executie want het zal zeker in een volgende legislatuur worden rechtgezet.

Er is een weerlegbaar vermoeden geïntroduceerd, un régime réfragable, voor personen belast met het toezicht op anderen, zoals pleegvoogden of bepaalde afdelingen in een woon- of verzorgingstehuis. Dat vermoeden is nieuw, maar het tegenbewijs is eenvoudig te leveren. De betrokken persoon of instelling die verantwoordelijk is, moet om het fout vermoeden te ontkrachten, eerst en vooral, hoewel hij belast is met het op een duurzame en globale wijze organiseren van de levenswijze van de persoon die de schade heeft veroorzaakt, aantonen dat het feit niet gebeurd is op het moment dat de schadeberokkende persoon onder het toezicht stond van die persoon of instelling en dat er geen fout is gemaakt in het toezicht.

Ik kom dan bij de oorzakelijkheid. Juristen hebben een heel specifieke visie op oorzakelijkheid. Dat is samengevat in een Latijnse spreuk, de conditio sine qua non. Dat wil zeggen dat elke omstandigheid zonder dewelke een bepaalde schade zich niet zou hebben voorgedaan zoals ze zich heeft voorgedaan - en de nadruk ligt natuurlijk vooral op dat laatste - wordt beschouwd als een medeoorzaak van het feit dat zich heeft voorgedaan en dus uiteindelijk van de schade.

Het resultaat van die conditio-sine-qua-nontest, die wel eens wordt afgekort als CSQN - dat is niet de Senatus Populusque Romanus - vergt voortaan dat er een redelijkheidstest gebeurt. Met andere woorden, als de conditio-sine-qua-nontest tot een onredelijke uitkomst leidt, dan kan de rechter daaraan verzaken.

De pluraliteit van aansprakelijkheden is een moeilijk probleem dat mij opnieuw verplicht tot voorlezing van een wat letterlijke test, omdat het zijn belang heeft voor de doctrine en de praktijk. De bepalingen – vooral in artikel 6.20 en 6.14 – die betrekking hebben op de pluraliteit van aansprakelijkheden, regelen de aansprakelijkheid in solidum en de regresvordering tussen aansprakelijken. De bepaling van artikel 6.20 betreft enkel het geval waar er pluraliteit is van aansprakelijkheid, dus niet indien alleen de aangestelde schade heeft toegebracht aan de aansteller. Op een bepaald moment kwam de vraag of de aansteller ook aansprakelijk is voor de schade die de aangestelde aan hem heeft veroorzaakt. Uiteraard is de aansteller, wanneer hij alleen in relatie staat met de aangestelde, de werkgever wanneer hij alleen in relatie staat met de werknemer, niet aansprakelijk voor de schade die de werknemer aan hem veroorzaakt. Daar geldt de gewone aansprakelijkheidsregeling.

De specifieke bepaling van artikel 6.20, paragraaf 3, eerste lid, tweede zin houdt niet in dat de aangestelde de aansteller niet zou moeten vergoeden indien die eerste een opzettelijke fout heeft begaan. De bepaling veronderstelt immers dat de aangestelde opzettelijk schade heeft toegebracht aan de benadeelde aansteller, dat er naast de aangestelde ook een derde oorzaak is van de schade toegebracht aan de aansteller en dat er ook schade is aan derden. In dat geval is de aansteller aansprakelijk jegens de derde-schadelijder, maar hij heeft regres op zijn aangestelde.

Ook de aansteller die werkgever is, heeft in dat geval eerder uitzonderlijk regres op zijn werknemer, als er zware fout of opzet is, zoals hier vereist is. In de regel is dat er natuurlijk niet en dan is er geen regres. Tijdens de parlementaire bespreking in de commissie werd reeds bevestigd dat artikel 6.14 geenszins verhindert dat de werkgever in sommige gevallen schadevergoeding eist van zijn werknemer, bij zware fout bijvoorbeeld. De bepalingen zijn dus helder in die zin, maar mogen niet geïsoleerd worden gelezen. In elk geval zijn er zoveel hypotheses dat een zorgvuldige lezing zich opdringt. Bijkomende vergoeding is mogelijk na een inbreuk op een persoonlijkheidsrecht of bij de aantasting van de eer of de reputatie op basis van een geheel of een deel van de nettowinst gerealiseerd door de fout.

Een andere interessante bepaling – ik rond dadelijk af, mevrouw de voorzitster – is de preventieve bepaling.

Men kan aan de rechter bij wijze van preventie een bevel of verbod vragen indien er zich een schending of ernstige dreigende schending van een wet voordoet. Men kan een rechter dan verzoeken de naleving of niet-schending van de wet te bevelen. Dat is uiteraard alleen het geval als men een duidelijke wettelijke regeling met een duidelijke gedragsnorm kan inroepen.

Zoals reeds opgemerkt, zijn er een aantal belangrijke zaken niet opgenomen in Boek 6. Er was oorspronkelijk een hele titel over de gevaarlijke activiteiten die zware risico's opleveren. Dat was vooral naar aanleiding van schade die gelijkaardig is, maar dan met andere types van veroorzaking, zoals de schade in Ghislenghien, waarvoor er een specifieke wet bestaat. We hebben daar uiteindelijk van afgezien omdat er te veel verschillende gevallen zijn die niet door een algemene regeling kunnen worden gevat.

Een tweede punt, waarnaar collega Van Hecke reeds heeft verwezen, is in de brede zin ecologische schade. Er zijn in het recht twee moeilijk te onderscheiden problemen, namelijk enerzijds de ontvankelijkheid en anderzijds de gegrondheid van een vordering. Op het stuk van ecologische schade en klimaatschade zijn die twee bijzonder belangrijk. Een aantal jaren geleden hebben we artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de ontvankelijkheid gewijzigd. We hebben het toen mogelijk gemaakt dat verenigingen die daar hun statutair doel van hebben gemaakt gerechtigd zijn een vordering in te leiden wanneer een fundamenteel mensenrecht waar zij in het statutair doel op focussen wordt geschonden. Die ontvankelijkheidsvoorwaarde is relatief breed gesteld in 2018, als ik het mij goed herinner, en voldoet in menigerlei opzicht aan de modernste vereisten zoals die door het Grondwettelijk Hof zijn duidelijk gemaakt.

Een tweede vraag is de gegrondheid, en of er schade kan worden aangetoond door zo'n vereniging bij een inbreuk. Als die inbreuk een schade is die enkel bestaat met betrekking tot een collectief belang en er geen persoonlijke schade is, wil ons huidige aansprakelijkheidsrecht dat die vereniging toch niet kan optreden, ook al zou haar vordering eventueel ontvankelijk zijn.

Wij weten dat de rechtspraak op dit stuk opschuift. In Nederland is vorige week nog door de Vereniging Leefmilieu een proces ingeleid tegen ING, zoals er eerder al een proces ingeleid was tegen Shell. Wij kennen allemaal de Klimaatzaak, wier zaak onlangs in ons land in hoger beroep is beslecht en waarvan wij nog niet weten of er cassatie tegen zal worden ingeleid.

Hoe dan ook, deze materie is in volle evolutie. Zoals collega Van Hecke heeft gezegd, heeft de commissie voor Justitie uiteindelijk geoordeeld dat het wijs was aan de ene kant de rechtspraak verder haar evolutie te laten vervolgen aan de hand van de huidige stand van wetgeving, rechtspraak en rechtsleer, en aan de andere kant de minister een aantal experten te doen gelasten dit vraagstuk ten gronde te onderzoeken. Het is dus geenszins de bedoeling om op dit stuk geen innovatief aansprakelijkheidsrecht te maken, wel om het best mogelijke aansprakelijkheidsrecht te maken dat het best aangepast is aan de eigentijdse noden. Het was moeilijk om dit te doen binnen een algemene regeling zoals die waarin voorzien is in het Burgerlijk Wetboek.

Mevrouw de voorzitster, ik wil naast de experten ook de mensen uit de rechtspraak en de rechtsleer die achter de schermen werkzaam waren bijzonderlijk hartelijk danken voor de genereuze wijze waarop zij zich hebben ingezet voor dit nieuwe leerstuk.

Ik dank ook het kabinet. Ik zie dat Biagio Zammitto hier aanwezig is. Ik dank ook de administratie en Jean-Christophe Boulet heel hartelijk voor de schitterende medewerking. Mijn persoonlijke medewerkster, Lies Vanquathem, wens ik ook te danken, want zij heeft een onvoorstelbare medewerking verleend aan dit ontwerp, op een manier die niet voor verbetering vatbaar is, al is zij nog jong. Uiteraard dank ik ook mijn kameraden van de commissie voor Justitie. Het woord kameraden is ook voor de vrouwen bedoeld. Het woord kameraad is wat mij betreft tweeslachtig, ik ben wat dat betreft een communist. Alleen wat dat betreft, als er iemand van de PVDA zou luisteren.

De grond van de zaak is dat wij samen iets moois hebben neergezet. Ik ben heel dankbaar dat we dat hebben kunnen doen.

Collega’s, we doen zo verder. Collega Gabriëls, heel veel dank.


Katja Gabriëls Open Vld

Mevrouw de voorzitster, collega’s, kameraad-collega Geens, sorry als ik in herhaling val, dat is het lot van iemand die als zevende in het rijtje komt, maar ik wil vanuit mijn fractie toch een korte uiteenzetting over dit belangrijke wetsvoorstel houden.

Zoals al door verschillende sprekers werd gezegd, bespreken we hier een volgende etappe in de modernisering van ons Burgerlijk Wetboek. Net als ons Strafwetboek dateert dit nog uit de tijd van Napoleon. Net als het Strafwetboek is het dus aan aanpassing toe.

We hebben in het verleden in de commissie voor Justitie al een aantal nieuwe boeken goedgekeurd. De heer Geens heeft daar al een opsomming van gemaakt. Ook de bepalingen die vandaag het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht regelen, dat staat in boek 6, waren inderdaad aan een update toe.

Het moet immers de bedoeling van ons als wetgevers zijn om wetten in meer duidelijke, leesbare en begrijpbare taal te schrijven. Dat is meteen een van de doelstellingen van de voorliggende tekst. Voor het eerst zijn de begrippen fout, oorzakelijk verband en schade in de wet gedefinieerd. De toepassing van die beginselen wordt in dit stuk uiteengezet.

Daarnaast primeert natuurlijk ook de inhoud. In 1804 konden ze zich het belang van buitencontractuele aansprakelijkheid nog niet echt voorstellen. Dat blijkt ook uit het geringe aantal artikelen. De heer D’Haese verwees er al naar. Het zijn er vandaag slechts een zestal in het huidige Burgerlijk Wetboek.

Het is dus een van de betrachtingen van dit nieuwe boek om de bestaande regels niet helemaal omver te werpen, maar wel om ze aan te passen aan de noden van deze tijd. Hoewel de principes grotendeels behouden blijven, zijn er toch aantal punten, dat bleek ook uit de hoorzittingen en de ingewonnen adviezen, die nog aanleiding tot onderlinge discussies gaven.

Ik ga kort iets zeggen over de aansprakelijkheid van de minderjarigen, de aansprakelijkheid van de ouders voor de minderjarige kinderen, de al dan niet verplichte verzekering en de quasi immuniteit van de uitvoeringsagent.

Er wordt nu gespecificeerd dat minderjarigen jonger dan 12 jaar niet aansprakelijk zijn. In het geval van minderjarigen ouder dan 12 jaar kan de rechter hun schadevergoeding beperken afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Dat is duidelijk bedoeld om minderjarigen te beschermen, een zorg die tijdens hoorzittingen en ook door collega's werd herhaald en waarvoor onze fractie gevoelig was. Ouders zijn daarentegen objectief verantwoordelijk voor hun kinderen tot 16 jaar. Voor ouders betekent dit een toename van hun verantwoordelijkheid, aangezien zij vandaag slechts verondersteld worden verantwoordelijk te zijn en dat vermoeden vandaag ook kunnen terugdraaien. Wij wilden die objectieve aansprakelijkheid echter beperken tot de leeftijd van 16 jaar, dat klopt. Boven die leeftijd vonden wij het legitiem om ouders de kans te geven om met alle juridische middelen te bewijzen dat zijzelf op geen enkele manier verantwoordelijk zijn voor de schade die hun kind veroorzaakt heeft. Met andere woorden, het kan ook dat zij geen schuld hebben. In het geval van kinderen ouder dan 16 jaar is de huidige situatie dus vastgelegd.

Moet die grotere ouderlijke verantwoordelijkheid gepaard gaan met een verplichte verzekering? Ik geef toe dat dit ook in onze fractie enige duiding heeft gevergd en dat er onderlinge meningsverschillen ontstonden. De aanvankelijk gekozen oplossing leek ons uiteindelijk te ver te gaan. Wij dachten dat wij de ruimte moesten laten voor contractuele vrijheid. Echter wordt wel bepaald dat wanneer een verzekering bestaat, die in ieder geval de slachtoffers zal moeten vergoeden, zelfs in het geval van een opzettelijk letsel van een minderjarige.

De invoering van de foutloze aansprakelijkheid voor ouders van kinderen onder de 16 jaar versterkt ongetwijfeld inderdaad de positie van het slachtoffer in vergelijking met nu, in tegenstelling tot wat de auteurs van het fameuze artikel in De Standaard van 10 januari beweerden. Vandaag de dag kunnen ouders immers bewijzen dat zij geen schuld hadden aan het toezicht of in de opvoeding van hun kinderen om aansprakelijkheid te voorkomen, maar dat zal in de toekomst niet langer het geval zijn.

Wat minderjarigen ouder dan 16 jaar betreft, wilden we niet zo ver gaan. Het lijkt onredelijk om de ouders van een bijna meerderjarige foutloos aansprakelijk te stellen. De impact van ouders op deze minderjarigen is veel minder groot en hun bewijslast wordt verzwaard, in die zin dat het tegenbewijs niet wordt beperkt tot het toezicht, maar dat ouders ook het tegenbewijs moeten leveren dat de schade niet het gevolg is van enige fout langs hun kant. Volgens ons versterkt dit ook de positie van de slachtoffers, wat eveneens een doelstelling van deze wetgeving is.

Het is inderdaad waar dat de mogelijkheid van die verplichte verzekering aanvankelijk werd overwogen. In de voorgelegde tekst is het echter niet geregeld. Deze nieuwe verplichting ging verder dan de aansprakelijkheid op zich. Het is natuurlijk niet uitgesloten dat deze mogelijkheid die verder moet worden uitgewerkt, in de toekomst wel nieuw leven wordt ingeblazen. Uitstel is misschien geen afstel.

Een ander belangrijk punt in het wetsvoorstel is de afschaffing van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent. Het beginsel dat aan de grondslag ligt van de nieuwe regeling is dat de hulppersoon in het contractenrecht geen medecontractant is van de hoofdschuldeiser. De regeling die uitgewerkt werd, vormt een evenwicht tussen de belangen van de schuldeiser en die van de hulppersoon. In de tekst werd getracht dit evenwicht te vinden tussen alle betrokken belangen. De heer Goffin ging er daarnet al uitgebreider op in. Het was niet-evenredig om van een quasi-immuniteit naar quasi onbeperkte aansprakelijkheid te gaan.

Collega's, elk van deze onderwerpen is belangrijk voor het dagelijks leven van velen en verdient een gedegen bespreking. We hebben dat dan ook gedaan tijdens de verschillende commissiezittingen. We zijn gekomen tot een bijna unaniem gedragen tekst. In deze tekst zitten dan ook weinig politieke angels. Dat verklaart dus de grote eensgezindheid over de grenzen van de meerderheid en oppositie heen. Ik dank bijgevolg de leden van de meerderheid en de oppositie voor hun waardering voor deze tekst.

Ik wil ook van de gelegenheid gebruik maken om kort nog even in te gaan op de kritiek in het genoemde krantenartikel. Er zou namelijk geen grondig parlementair debat zijn geweest en politici zouden hun werk niet hebben gedaan. Voor degenen die er niet bij waren, het wetsvoorstel werd op 8 maart 2023 ingediend en werd gedurende vijf commissiezittingen besproken. De tweede lezing vond plaats op 17 januari en er werd een advies aan de Raad van State gevraagd. Er waren ook hoorzittingen waaraan vier van de zeven auteurs van dit artikel hebben deelgenomen. Er werd ook een groot aantal schriftelijke adviezen gevraagd en verkregen.

Op basis van die adviezen werden door de heer Geens en de meerderheid 51 amendementen ingediend op 14 en 21 november 2023. Dat is volgens ons een substantiële wijziging. Met het oog op de tweede lezing werden nog 21 bijkomende amendementen ingediend.

Volgens mij lijkt het op die manier een grondig parlementair debat te zijn geweest, waarin ook rekening werd gehouden met de verschillende adviezen.

Het wetsvoorstel werd trouwens in tweede lezing unaniem goedgekeurd door de commissie voor Justitie, op één onthouding na. Het wetsvoorstel is dus gedragen, niet alleen door de meerderheid maar ook door het grootste deel van de oppositie.

Ik wil nog kort iets meegeven over een zaak die ook de auteurs van het artikel betreuren. De heer Van Hecke en andere leden verwezen er al naar. Er word namelijk geen specifieke aandacht geschonken aan slachtoffers van milieuschade.

Het wetsvoorstel doet nochtans geen afbreuk aan het recht van verenigingen voor de bescherming van het milieu om vandaag gerechtelijke stappen te ondernemen krachtens de bestaande wetgeving. De oorspronkelijke tekst is ook gewijzigd om verkeerde interpretaties op dat punt te voorkomen. De kwestie van compensatie voor schade aan een zuiver collectief belang, zoals het milieu, werd besproken. Vandaag werd het echter niet weerhouden.

Daar zijn nog vragen bij te stellen. De heer Geens heeft ook een aantal vragen opgesomd. Het klopt echter niet dat de kwestie van de ecologische schade is vergeten. Ze is integendeel belangrijk. Ik kan dan ook bevestigen dat de minister van Justitie via een ministerieel besluit een bijzondere commissie zal oprichten om dat onderwerp te onderzoeken en een tekst op te stellen. Het studiewerk daarover wordt aangevat, of beter voortgezet, op basis van wat al bestaat.

Collega’s, dankzij voorliggende tekst zal ons buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht een robuuste hervorming kennen, die net zoals de vroegere bepalingen hopelijk enkele honderden jaren zal kunnen standhouden.

Ik wil daarvoor, tot slot, een groot dankwoord richten aan de experten die ter zake de voorbije jaren heel veel van hun kennis maar ook van hun tijd aan de tekst hebben besteed alsook aan het uitleggen van de finesses van de tekst aan de verschillende leden van de commissie. Ik zal de namen niet noemen. Ik dank ook alle medewerkers die aan de tekst hebben gewerkt en de leden voor de constructieve samenwerking.

Ik wil in het bijzonder de heer Geens bedanken die het initiatief heeft genomen en alle werk heeft gedaan. Ik ben dus niet te beroerd om aan te geven dat ik ter zake niet bij naam hoef te worden genoemd.

Mijnheer Geens, ik kan in aanwezigheid van de fractieleider alleen maar zeggen dat alleen al om alle werk van de volgende Boeken nog te kunnen verrichten, het jammer is dat u de Kamer verlaat en dat wij u zullen missen. Het is spijtig dat uw partij u naar Europa heeft verplaatst. Wij hebben u immers nodig in de commissie voor Justitie, niet alleen om dat werk te verrichten, maar ook om uw telkens boeiende uiteenzettingen en onderhoudende tussenkomsten.


Ben Segers Vooruit

Mevrouw de voorzitster, collega's, collega Geens in het bijzonder, proficiat met alweer een stuk van de modernisering van ons Burgerlijk Wetboek. Ik dank ook alle experts voor het harde werk, voor het organiseren van al die colloquia, voor het schrijven van al die artikels en algemener voor het harde werk bij de totstandkoming van dit nieuwe Boek 6. Ik dank ook alle politieke medewerkers die hier ook het beste van zichzelf hebben mogen of moeten geven. Laten wij wel wezen, het was vaak uitdagende materie.

Voor Vooruit is de doelstelling van Boek 6 helder, namelijk slachtoffers van schade beter beschermen. Een van de nieuwigheden, de innovaties die wij toejuichen, is de zeer belangrijke afschaffing van de zogenaamde quasi-immuniteit van de hulppersoon of uitvoeringsagent. Die quasi-immuniteit vloeide voort uit zeer oude, vandaag gedateerde, rechtspraak. Er zijn verschillende categorieën van hulppersonen, onder andere zelfstandige onderaannemers.

Recent blijkt bij sommige toch nog, ondanks alles, onduidelijkheid te zijn over wat precies onder hulppersoon of uitvoeringsagent begrepen moet worden. Ik werd daarover recent nog gecontacteerd. Ik heb goed geprobeerd om dat uit te leggen. Dat staat volgens mij ook voldoende duidelijk in de teksten en de memorie. Het lijkt ons belangrijk om het hier in plenum nog eens ten overvloede te verduidelijken.

Categorieën die volgens ons niet onder die notie van hulppersoon of uitvoeringsagent in Boek 6 vallen, zijn de werknemers, personeelsleden van openbare rechtspersonen en vrijwilligers, in die zin dat zij onder de bijzondere regelgeving vallen die hun aansprakelijkheid regelt. Ik wil dat hier nog eens uitdrukkelijk onderstrepen. Zo zijn zij ten opzichte van zowel hun opdrachtgever als van derden alleen aansprakelijk bij zware, opzettelijke en de gebruikelijke lichte fout. Zie hiervoor artikel 18 van de arbeidsovereenkomstenwet. Voor andere fouten zijn zij beschermd of zo u wilt immuun.

De afschaffing van de quasi-immuniteit van de hulppersoon doet dan ook op geen enkele wijze afbreuk aan de bestaande aansprakelijkheidsregels voor werknemers, ambtenaren en vrijwilligers en kan niet tegen hen worden ingeroepen door de werkgever of door derden. Collega Geens, ik wilde u als hoofdindiener, trekker, motor en meer van dit wetboek die vraag nog eens voor alle duidelijkheid voorleggen, om die interpretatie te bevestigen en bij te treden dat dit inderdaad de ratio legis is van Boek 6. U hebt dat eigenlijk al gedaan.

Het spreekt voor zich dat wij dit voorstel dan ook volmondig zullen steunen.


Catherine Fonck LE

Madame la présidente, je ne fais pas partie de la commission de la Justice, mais j’interviens aujourd'hui, ma collègue Mme Vanessa Matz étant absente.

Monsieur Geens, je voudrais, au nom de l’ensemble de mon groupe, vous remercier et vous féliciter. D’abord, sur le fond, puisque ce texte qui nous est soumis revêt une grande importance pour notre société. Il a d’ailleurs un caractère transversal, qui appellera une application quotidienne par un grand nombre d’acteurs du milieu juridique, que ce soient les avocats, les magistrats, les notaires, les juristes d’entreprise, les assureurs, les fonctionnaires et d’autres sans doute. L’application sera également quotidienne et l’impact significatif pour les citoyens, les entreprises et les pouvoirs publics.

Il est vrai qu’au quotidien, en cas d’accidents de la circulation, d’incendies, d'inondations, de fautes professionnelles, nos concitoyens sont confrontés à toutes ces questions. L’existence du dommage et l’étendue de la réparation sur laquelle la victime peut compter sont largement déterminés par le droit de la responsabilité. En outre, même s’il s’agit d’une proposition relative aux relations extracontractuelles, elle aura également un impact sur le droit des contrats, certaines dispositions s’y appliquant par analogie.

Ce texte réellement fondamental représente un travail d’envergure et de grande qualité, mené par vous-même, monsieur Geens. Vous avez été accompagnés d’une série d’experts, issus du monde académique et de l’administration. Ils ont été cités et salués par les uns et les autres, et je voudrais m’y joindre. Je veux également saluer Mme Gabriëls qui s'est investie dans ce travail en vue d’un langage clair et précis pour les juristes, mais aussi pour les citoyens qui pourraient y chercher des explications. Il vise à dissiper les difficultés d’interprétation sur certains points et ainsi à apporter plus de sécurité juridique. Pour certaines parties, le texte que vous soumettez constitue également une modernisation des dispositions applicables.

Je voudrais aussi m'arrêter un instant pour vous féliciter sur la forme, et plus particulièrement sur la manière avec laquelle les travaux ont été menés. Ma collègue Vanessa Matz avait déposé une série d'amendements en commission et avait soulevé, comme d'autres, une série de questions et de points à clarifier. Nos amendements n'ont pas été adoptés. Cependant, chacun des articles sur lesquels des questions avaient été posées ou des amendements proposés a fait l'objet d'une réécriture par vos amendements, monsieur Geens, dans le but d'améliorer encore ce texte et d'éclaircir les points qui pouvaient sembler problématiques. C'est suffisamment rare – c'est même exceptionnel – pour être salué. Cela met en évidence une terrible différence avec les projets qui sont régulièrement, pour ne pas dire toujours, passés en force par le gouvernement avec des débats parlementaires qui, trop souvent, sont réalisés avec la majorité qui espère juste une chose: vite, vite avancer au prétexte que tous ces débats auraient ou ont eu lieu en amont, au kern ou encore au Conseil des ministres. Cela constitue un véritable problème et pose des questions sur le plan démocratique mais aussi in fine sur le plan de la qualité et du travail qu'on nous demande de réaliser, sur tous ces enjeux législatifs, et par-delà, sur des questions existentielles du quotidien des gens.

Monsieur Geens, je veux donc souligner ici votre méthode, la prise de temps pour les explications et adaptations dans le but de nous forcer collectivement à arriver au meilleur texte possible qui prenne en compte les différents aspects, même ceux auxquels vous n'auriez peut-être pas pensé dans un premier temps, et parvenir à ce texte que nous votons aujourd'hui.

Peut-être qu'un certain nombre de questions seront soulevées par la pratique; cela nécessitera alors de reprendre le travail, de le recommencer et peut-être de le perfectionner. Néanmoins, aujourd'hui, vous l'aurez compris, en un mot comme en cent, nous voterons favorablement votre texte en soulignant à la fois le travail d'ampleur et de qualité et l'avancée que constitue ce texte pour un droit clair, transparent et cohérent.


Khalil Aouasti PS | SP

Madame la présidente, je serai bref, mais je voudrais simplement intervenir sur ce texte important. Je ne reviendrai pas sur celui-ci, puisqu'il a été développé avec exhaustivité par le collègue Koen Geens et par d'autres, mais je m'associerai aux remerciements qui ont été exprimés.

Comme l'a rappelé la collègue Gabriëls, nous avons commencé à travailler sur ce texte il y a un peu moins d'un an, date à laquelle il avait été déposé sur les bancs de ce Parlement. Cela faisait alors plus de six ans que les experts issus des universités francophones et néerlandophones de ce pays travaillaient sur le texte avec des forums de discussion et d'autres académiques et praticiens, afin d'aboutir à une première mouture susceptible d'obtenir le plus large consensus. Nous savons que tous les experts et les académiques ne sont et ne seront jamais d'accord.

Et puis, voici un peu moins d'un an, le texte fut déposé. Un processus parlementaire intense s'est enclenché. Il fut riche et rarement vécu, pour ma part, puisque je suis jeune parlementaire et que c'est ma première mandature. Ce travail m'a permis d'apprendre énormément aux côtés d'un collègue exceptionnel, qui est le collègue Koen Geens, en présence des experts, au sujet d'une matière qui me situe plutôt – comme je le disais avec ironie – du côté de l'autre famille du droit: celle du droit public, plutôt que celle du droit civil. Je pense que, s'il y avait un seul texte qui dépassait en ratio, pages de commentaires par nombre d'articles, la Constitution belge, c'étaient bien les six articles relatifs à la responsabilité extracontractuelle – de 1382 à 1386 bis – du Code civil.

C'était donc essentiel, parce que cette responsabilité définit tant les relations entre nous que celles du monde économique. Et il faut savoir que ces dernières sont importantes, puisque pour disposer d'une économie performante, il faut aussi pouvoir attirer les investisseurs et, à cette fin, avoir un droit lisible et prévisible. Ces textes n'existaient pas, si bien qu'il fallait se référer à des centaines et des centaines de pages de doctrine et de textes, parfois opposés et contradictoires de l'ouvrage d'un auteur à un autre et d'une jurisprudence à l'autre.

C'est finalement toute la réussite de ce texte: avoir permis que six articles qui étaient commentés en près de 1 000 pages soient résumés en 31 pages qui font un quasi consensus. C'est le génie de ce texte. C'est ce qui nous permet d'avancer dans des domaines très précis de cette responsabilité extracontractuelle. C'est ce qui va permettre aussi à de très nombreuses personnes de définir exactement à l'avenir les droits et les risques qu'elles encourent en fonction de comportements quelles posent ou subissent, avec beaucoup plus de clarté et de sécurité juridique.

Je pense que c'est un texte fondamental. Il n'a plus été renouvelé depuis plus de 200 ans. C'est une œuvre majeure. C'est un de livres du Code civil. Le collègue Geens étant un stakhanoviste et un camarade, a décidé de ne pas s'arrêter. Je crois savoir qu'il n'a même pas laissé voter le livre VI qu'il a déjà commencé à travailler sur le livre VII. Ce livre ne sera donc pas pour nous mais pour les prochains. Je tiens sincèrement à le remercier pour le travail accompli par lui et par les experts qui ont été d'une aide précieuse tout au long de ce processus. Je voudrais remercier tous les collègues avec lesquels nous avons collaboré. Ils sont très nombreux. Je les remercie pour la qualité des débats, car cela fait aussi du bien dans cette enceinte d'avoir des débats de qualité et de prendre de la hauteur de temps en temps sur certains textes. Merci à tous et toutes et particulièrement à toi, Koen Geens, pour ce travail. Nous voterons, tu le sais, ce texte avec grand plaisir dans quelques minutes ou quelques heures.