Proposition 55K2864

Logo (Chamber of representatives)

Projet de loi portant création de la Commission du travail des arts et améliorant la protection sociale des travailleurs des arts.

General information

Submitted by
Vivaldi
Submission date
Sept. 27, 2022
Official page
Visit
Status
Adopted
Requirement
Simple
Subjects
artistic profession occupational status arts social security

Voting

Voted to adopt
Groen CD&V Vooruit Ecolo PS | SP Open Vld MR
Voted to reject
N-VA LDD PVDA | PTB
Abstained from voting
LE DéFI VB

Party dissidents

Contact form

Do you have a question or request regarding this proposition? Select the most appropriate option for your request and I will get back to you shortly.








Bot check: Enter the name of any Belgian province in one of the three Belgian languages:

Discussion

Nov. 24, 2022 | Plenary session (Chamber of representatives)

Full source


President Eliane Tillieux

De rapporteurs, mevrouw Vanrobaeys en de heer Anseeuw, verwijzen naar het schriftelijk verslag.


Björn Anseeuw N-VA

Mijnheer de minister, het voorliggend wetsontwerp betreft niet zozeer het kunstenaarsstatuut op zich, maar moet de organisatie en de werking van de Kunstwerkcommissie regelen. Dat is natuurlijk geen detail, zeker omdat die Kunstwerkcommissie ook toegang moet geven tot een werkloosheidsuitkering aan kunstenaars die hun werk blijkbaar niet voldoende verkocht krijgen. In die werkloosheidsuitkering zit eigenlijk op zich al heel veel onrechtvaardigheid. Dat zit niet meer in de voorliggende teksten, maar als het ontwerp de poort vormt naar iets wat onrechtvaardig is, dan behoeft het ook voldoende aandacht.

Ik wil vooreerst nogmaals duidelijk stellen dat wat nu voorligt ook vormelijk, los van de inhoud, geen schoonheidsprijs kan krijgen, zeker niet gelet op het traject dat werd afgelegd. Wij hebben twee lezingen achter de kiezen en toch moeten er vandaag in de plenaire vergadering nog amendementen worden ingediend om allerhande zaken, ook technisch, recht te zetten. Dat is een van de vele illustraties dat het ontwerp echt slordig werk is geweest. Dat is ook gebleken uit een nota van de wetgevende diensten van de Kamer waarin tientallen opmerkingen werden gemaakt. Ik heb zelf bij de tweede lezing ook nog opmerkingen gemaakt. U had toen de kans om uw werk nog te amenderen, maar u hebt dat niet gedaan. U verkiest om dat vandaag in de plenaire vergadering te doen. Dat is duidelijk.

Ik ga nu terug naar de inhoud. Wij zullen het voorliggende ontwerp niet steunen, omdat het zorgt voor meer onrechtvaardigheid en omdat het tegelijk ook een aanslag is op de transparantie en de besluitvorming rond de toegang tot onze sociale zekerheid en dat kan echt niet de bedoeling zijn. Ik heb gezegd dat het wetsontwerp de de werking van de Kunstwerkcommissie moet regelen. Die Kunstwerkcommissie moet toegang bieden aan kunstenaars tot het kunstenaarsstatuut, wat een eufemisme is voor een zeer voordelige werkloosheidsregeling, waarbij kunstenaars niet langer worden onderworpen aan de controle op de actieve beschikbaarheid, wat voor andere werklozen natuurlijk een heel ander verhaal is, en maar goed ook. Kunstenaars zullen voortaan ook vanaf dag één een niet-degressieve werkloosheidsuitkering krijgen waar andere werklozen alleen maar van kunnen dromen. Dat is de tweede onrechtvaardigheid. Kunstenaars zullen dubbel zoveel inkomsten uit zelfstandige activiteiten kunnen cumuleren met hun werkloosheidsuitkering. Dat is de derde onrechtvaardigheid.

Op basis van een bruto-inkomen van amper 3.000 euro in een periode van zegge en schrijve drie jaar kunnen zij bovendien hun toegang tot de niet-degressieve werkloosheidsuitkering laten verlengen. Op zich is ook dat een aaneenrijging van heel wat onrechtvaardigheden.

Wanneer wij kijken naar de manier waarop de Kunstwerkcommissie en de werking ervan worden georganiseerd, wordt het heel erg duidelijk dat de betrokken kunstenaars met voorliggend wetsontwerp rechter en partij worden van hun eigen voorkeursregeling. De Kunstwerkcommissie zal immers voor de helft worden ingenomen of ingevuld door vertegenwoordigers van de kunstensector zelf.


Anja Vanrobaeys Vooruit

Ik wou u eigenlijk al een tijdje onderbreken. U behandelt nu al een ander punt. Wij krijgen echter altijd opnieuw dezelfde discussie. U spreekt altijd over onrechtvaardigheden. Echter, toen wij hier destijds stonden tijdens de coronacrisis, hebben wij het al meer dan eens uitgelegd. Wij hebben het nu opnieuw uitgelegd in de commissie.

Het gaat hier om een specifieke regeling voor uiteraard een specifieke sector, die zich kenmerkt door heel kortdurende opdrachten en projectmatig werken. Daarom voorzien wij in die specifieke sociale bescherming. Meer nog, ook de Raad van State heeft bijvoorbeeld geen enkele opmerking gemaakt bij de mogelijkheid dat de regeling discriminerend zou zijn voor andere werklozen.

Bovendien lijkt u te vergeten dat ter zake een aantal kwaliteitsvoorwaarden worden gesteld. Het is niet zo dat iemand zichzelf uitroept tot kunstenaar en op dat moment toegang tot de regeling krijgt. Er worden integendeel een aantal voorwaarden gesteld, om toegang te krijgen tot het kunstenaarsstatuut.

Meent u dan niet dat u een heel enge visie hebt, alsof het alleen maar om mensen gaat die uitkeringen krijgen? Voor mij gaat het net om een manier van tewerkstellen, waarvoor zij die extra sociale bescherming krijgen. U kan, anderzijds, ook niet stellen dat daarvan een economische waarde uitgat, die zich misschien niet onmiddellijk vertaalt in hun statuut.

Wanneer is er immers leven in de brouwerij? Dat is wanneer er iets te beleven valt. Daarom levert de cultuursector voor mij ook een bijdrage aan onze samenleving, niet alleen puur economisch maar ook op het vlak van sociale cohesie en puur geluk. Dat zijn ook allemaal redenen waarom wij van mening zijn dat mensen die dergelijk werk doen, een sterke sociale bescherming verdienen.


Minister Frank Vandenbroucke

Mijnheer Anseeuw, ik zal u niet voortdurend onderbreken, maar ik wil op één punt toch tussenkomen. U zegt dat dit kunstenaarsstatuut gewoon een werkloosheidsstatuut is. Dat is manifest onjuist. Het statuut zal toegang geven tot andere sociale regelingen, zoals pensioen en ziekte, maar ook het werken met de bijzondere regeling die op maat is gesneden van kunstenaars, het zogenaamde artikel 1bis-statuut. Dat maakt het mogelijk om te werken, terwijl de autonomie, die vaak essentieel is in creatief kunstenaarswerk, verzoend kan worden met de volwaardige bescherming die genoten kan worden als werknemer. Dat is de sleutel van het 1bis-statuut. Dat is het verzoenen van autonomie en bescherming in het werk van een kunstenaar. Dat is essentieel in dit verhaal. Daar gaat u compleet aan voorbij.

Ik heb u gisteren in de commissie al gezegd dat u een beetje geobsedeerd bent door werkloosheid en de werklozen die weer te veel krijgen. Gisteren was er nog het geval van de mevrouw met moederschapsrust die te veel moederschapsrust kreeg omdat ze werkloos was geweest. Dat is een beetje van hetzelfde. U gaat echter voorbij aan het feit dat het kunstenaarsstatuut ook iets opent voor een bepaald soort van werk en bescherming van werk op een ernstige manier, ook wanneer er in dat werk veel autonomie en vrijheid is. Dat is misschien wel de kern van het debat. Daar kom ik straks op terug. U hebt het toch zo lastig met het geven van autonomie en vrijheid aan kunstenaars en het mee zelf verantwoordelijkheid opnemen voor dat sociaal statuut. We zullen daar straks waarschijnlijk uitvoerig over discussiëren, maar dat is de kern van de kwestie.


Björn Anseeuw N-VA

Mijnheer de minister, weet u wat de kern is van deze discussie? Dit gaat over onze sociale zekerheid en de toegang ertoe. U hebt nu een heel wollig verhaal gebracht, maar eigenlijk hebt u net hetzelfde gezegd als ik, als het gaat over werken en autonomie, over mensen die moeten kunnen werken in autonomie in de kunstensector. Het komt er eigenlijk op neer dat men mensen gaat ondersteunen die dingen doen waarin te weinig mensen geïnteresseerd zijn, waardoor die mensen die creatieve zaken doen daar niet kunnen van leven.

Mijnheer de minister, collega Vanrobaeys, het gaat over rechtvaardigheid en solidariteit. Solidariteit betekent dat er wederkerigheid is. Het probleem hier met het kunstenaarsstatuut en met de Kunstwerkcommissie zoals ze is georganiseerd, is dat er van die wederkerigheid geen sprake is. De bijdragen die men zou moeten leveren als verklaard kunstenaar zijn bijna onbestaande. Dat is natuurlijk de onrechtvaardigheid. Er is geen sprake van solidariteit, want het is eigenlijk eenrichtingsverkeer. Men geniet van een sociale zekerheid waaraan men amper of niet bijdraagt. Dat staat in schril contrast met eender welke andere werkloze werkzoekende in dit land, die toch aan veel meer voorwaarden moet voldoen voor hij aanspraak kan maken op een werkloosheidsuitkering.

Collega Vanrobaeys, u spreekt zichzelf natuurlijk een beetje tegen. U had het over werk dat economisch ook wel een waarde heeft. Ik stel echter vast dat het gaat over werk dat economisch niet gewaardeerd wordt. Anders zou er immers geen werkloosheidsuitkering aan te pas moeten komen. Het is natuurlijk het ene of het andere.

U hebt de mond vol over solidariteit, maar u gaat daar feestelijk aan voorbij. Ik vind dat wel de essentie van het debat, namelijk de toegang tot onze sociale zekerheid. Die moet gebeuren op een manier en volgens statuten die niet op maat zijn van een bepaalde klasse, een bepaalde groep, waarvan wij blijkbaar niet mogen verwachten, als ze in één sector niet aan de bak komen, omdat ze misschien net niet genoeg talent hebben - maar het kan ook om andere redenen zijn - dat ze zouden overwegen om een inkomen te verwerven uit economische activiteiten in een andere sector. Van eender welke andere werkzoekende verwachten wij dat wel. Dan vinden wij dat allemaal logisch. Dat verschil is helemaal niet te verantwoorden, het is helemaal niet logisch. Het is niet rechtvaardig en niet correct.

Wij hebben daarover inderdaad gediscussieerd, in het kader van heel wat coronamaatregelen specifiek voor die kunstensector. Ik heb toen de onrechtvaardigheid aangekaart van het feit dat kunstenaars op een bepaald ogenblik slechts 20 dagen moesten werken terwijl anderen meer dan 100 dagen moesten werken om aanspraak te maken op een werkloosheidsuitkering. Dat krijgt men immers niet uitgelegd. Ik heb toen aan iedereen, aan elke fractie, dezelfde vraag gesteld. De collega van Groen - ondertussen is ze schepen geworden in de stad Gent - vroeg nog of ik aan iedereen dezelfde vraag ging stellen. Ja natuurlijk. Niemand kon echter antwoorden op de vraag hoe men dat verschil uitlegt. Daarover gaat het hier vandaag nog steeds.


Anja Vanrobaeys Vooruit

Mijnheer Anseeuw, ik heb u net uitgelegd waaruit de wederkerigheid bestaat. Er is de economische meerwaarde, ook al is dat niet onmiddellijk zichtbaar in hun statuten, die gekenmerkt worden door kortdurende opdrachten. U werpt op dat de betrokkenen misschien te weinig talent hebben. Ik vraag mij echt af wat u wil. Wil u dat zij zich uit miserie een oor afsnijden, om dan later, na hun dood, toch erkenning te krijgen?

Dat willen wij niet. Voor ons hebben kunstenaars wel een economische meerwaarde en vooral een maatschappelijke meerwaarde. Wij zullen hen mee ondersteunen en zullen daar een sociale bescherming aan koppelen. Dat is ons standpunt.

Vandaar dat wij het wetsontwerp belangrijk vinden. Het moet de mazen, waarvan wij tijdens de coronacrisis gezien hebben dat zij veel te groot waren, opnieuw dichten.


Björn Anseeuw N-VA

(…) Er is hier geen sprake van wederkerigheid.


Anja Vanrobaeys Vooruit

Ik heb het u daarnet uitgelegd. Wanneer is er leven in de brouwerij? Dat is wanneer er iets te beleven valt.


Björn Anseeuw N-VA

Neen, wanneer de rest daarvoor moet betalen, dan is er geen sprake van wederkerigheid.


Anja Vanrobaeys Vooruit

Daar komt ook wederkerigheid van. Want dan pas draait alles goed in de stad. Pas dan draait de horeca goed en dat komt dan weer ten goede aan de werkgelegenheid. Daaruit bestaat dus de wederkerigheid. U vindt trouwens cijfers van wat de wederkerigheid voor Vlaanderen betekent op de website.


Marie-Colline Leroy Ecolo

Monsieur Anseeuw, je pense qu'on pourrait encore réfléchir à la question de savoir si l'outil du chômage est le plus adapté à l'exercice que nous souhaitons réaliser avec le secteur. On pourrait se dire qu'il y a cet outil qui existait et qui fonctionnait mais on peut très bien se poser la question.

Quels sont vos exemples concrets qui démontrent qu'un travailleur du secteur travaillerait moins que d'autres? La question n'est pas de savoir quelle est la quantité de travail prestée par un travailleur de ce secteur. Il suffit de connaître un peu le secteur pour savoir que la préparation d'un spectacle prend un temps considérable. Toutes ces heures de préparation ne sont généralement pas rémunérées. C'est cette difficulté que nous essayons de solutionner depuis le début.

Trouvez-vous normal qu'une personne travaille sans aucune forme de rémunération?


Björn Anseeuw N-VA

Nee, collega, ik vind niet dat iemand gratis en voor niets moet werken, maar ik ben er geen voorstander van dat iemand iets doet waar niemand voor wil betalen. Als een bakker brood bakt dat niemand wil kopen, geven wij dan als overheid aan die bakker de boodschap dat hij gerust dat brood voort mag bakken en we hem subsidiëren, terwijl niemand dat brood wil kopen? Ik denk het niet. Op dat ogenblik – en dit punt maakte ik zopas – lijkt het mij logisch dat men zijn heil zoekt in economische activiteiten in een andere sector. Dat verwachten we van iedereen. We vinden dat van iedereen logisch, behalve van personen met een kunstenaarsstatuut. Welnu, op dat ogenblik is er geen sprake van solidariteit en wederkerigheid. Op dat ogenblik ontslaan wij mensen van de plicht en zelfs van de kans om bij te dragen aan de sociale zekerheid, terwijl van iedereen wordt verwacht om dat te doen in de mate waarin hij of zij dat kan.

U haalt voorts nog een punt aan waarover ik het straks zal hebben, het onzichtbare werk. Voortaan zal onzichtbaar werk, werk dat men niet kan zien, in rekening zal worden genomen om te bepalen of iemand recht heeft op het kunstenaarsstatuut. Mijn vraag, die ik ook in commissie heb gesteld, is nog altijd: hoe controleert men iets wat onzichtbaar is. Hoe stelt men iets vast wat men niet kan vaststellen? Dat lijkt mij niet eenvoudig te zijn. Niemand heeft daarop het antwoord gegeven in de commissie. Ik ben dus heel benieuwd of iemand dat vandaag wel kan, maar ik verwacht van niet.


Anja Vanrobaeys Vooruit

Mijnheer Anseeuw, u vindt het niet normaal dat iemand gratis moet werken. Nochtans is dat de realiteit bij kunstenaars. Vervolgens maakt u de vergelijking met een bakker die maar zijn conclusies moet trekken en iets anders gaan doen, als hij een brood bakt die niemand wil kopen. Laat ik dan even de vergelijking maken met de soap Thuis. Naar Thuis kijken heel veel Vlamingen, maar ondanks dat de acteurs nu kunnen bogen op een deftig en goedbetaald statuut bij de VRT, vindt de Vlaamse regering het nodig om daarop te besparen en zullen alle Thuismedewerkers, van acteurs tot technici en alle andere betrokkenen, voortaan 400 euro per maand minder verdienen. Ze werken nog niet gratis, maar er wordt wel op bespaard. Ze worden nu in een aparte vzw ondergebracht, waardoor ook zij eventueel hun onzichtbare werk gratis zullen moeten doen en, anders dan nu het geval is, misschien zullen moeten terugvallen op de voorgestelde regeling. Uw redenering gaat helemaal niet op voor de cultuursector.


Marie-Colline Leroy Ecolo

Madame la présidente, j'enchaîne sur l'exemple du pain. Vous dites que c'est parce que le pain n'est pas assez bon. C'est marrant de donner cet exemple aujourd'hui quand on sait à quel point les boulangeries sont en difficulté pour des raisons de coûts. Aujourd'hui, quand un boulanger doit faire son pain et le vendre, on sait tous ici, car on en parle toutes les semaines, que s'il devait le vendre à son juste prix, plus personne ne serait en mesure d'acheter ce pain. C'est d'ailleurs la raison pour laquelle de nombreuses boulangeries font faillite. J'entendais un boulanger dire que son pain coûterait entre 7 et 9 euros et qu'il ne pouvait pas demander aux gens d'acheter son pain à ce prix. Votre exemple est donc plutôt juste.

De fait, depuis des années, les artistes produisent des activités. Les techniciens et techniciennes accompagnent ces activités. Elles coûtent extrêmement cher en création, en heures et en temps capitalisé pour le créer.

Si vous allez dans les salles de spectacles, vous rencontrerez énormément de gens qui travaillent mais qui doivent pourtant bénéficier du statut et qui ne font que des représentations qui fonctionnent. Je voudrais dès lors insister sur le fait que je ne comprends toujours pas quelle est votre lecture quand vous liez le fait d'être correctement rémunéré à la qualité reconnue d'un spectacle et à sa notoriété. Estimez-vous vraiment que c'est la notoriété qui fait l'artiste? Si c'est le cas, effectivement, nous ne devons plus en discuter car les lectures sont tout à fait différentes. Et, objectivement, si vous vous rendez un petit peu compte de ce secteur, c'est une lecture que je pense franchement erronée. Les chiffres pourront le démontrer.


Nahima Lanjri CD&V

Mijnheer Anseeuw, u vroeg voorbeelden van onzichtbaar werk. Ik vind het raar dat u dat vraagt. Wij hebben meer dan een jaar geleden hoorzittingen met mensen uit de cultuursector gehad. Zij hebben ons daar heel wat voorbeelden gegeven.

Wij lezen allemaal graag een boek, maar dat boek ligt er niet zomaar. Daaraan gaat een creatief proces vooraf. Soms schrijft men een jaar aan een boek, of nog langer. Dat werk zien we niet. We zien een mooi standbeeld, maar dat vraagt meer werk dan alleen de dag waarop het wordt afgeleverd. Een toneelstuk vraagt heel wat voorafgaand werk. Daarover gaat het.

Als het boek of het toneelstuk er dan is, dan krijgt men daar toch inkomsten uit, zult u zeggen. Dat weten wij ook, maar zo eenvoudig is het niet. De inkomsten worden meegenomen bij het berekenen van de uitkering.

Dit ontwerp is trouwens een verbetering van het systeem dat al bestond. We voeren hiermee niet plots iets nieuws in voor de kunstenaars. Het gaat over een aantal verbeteringen, onder meer over de verbetering van de kunstenaarscommissie, maar ook over de verbetering van de sociale bescherming die mensen krijgen.

Ik denk dat hier waarschijnlijk meer achter zit, mijnheer Anseeuw. U zult dit ontwerp waarschijnlijk niet steunen, net zoals u dat ook in de commissie niet hebt gesteund. Dat is niet nieuw. In Antwerpen werd al enorm gesnoeid in de subsidies en tegemoetkomingen voor kunstenaars en de culturele sector. Dit sluit daarbij aan. U hebt uw overtuiging en u hebt het recht om dat hier te brengen, maar ik wou u toch antwoorden op uw vraag naar voorbeelden van onzichtbaar werk. Het bakken van brood gebeurt ook niet in de vitrine. U ziet daar een lekker brood of een schone taart liggen, maar het werk is wel vooraf gebeurd.


Tania De Jonge Open Vld

Zoals mevrouw Lanjri zegt, hebben wij hoorzittingen en een heel interessante gedachtewisseling met de sector gehad en zelf heb ik met heel wat mensen gesproken. Ik geef het voorbeeld van een dansgezelschap, waar men bijna anderhalf jaar werkt aan een choreografie vooraleer men iets zichtbaar heeft. Daar wordt enorm veel tijd in gestoken en dat is nu net het onzichtbare werk. Men moet dat op de een of andere manier kunnen benoemen.

Mijnheer Anseeuw, toen we dit debat voerden tijdens de coronacrisis, heb ik gezegd dat men met de sector moet gaan praten om te weten te komen hoeveel energie zij stoppen in een productie die ze een jaar later op het podium brengen.


Peter De Roover N-VA

Mevrouw de voorzitster, ik heb een vraag voor collega Anseeuw. Hebt hij ook de indruk dat de collega's die net het woord hebben genomen plots ontdekken dat er zoiets bestaat als onzichtbaar werk en dat dit schijnbaar alleen in de kunstensector bestaat?


Nahima Lanjri CD&V

Ik heb het voorbeeld van een bakker gegeven.


Peter De Roover N-VA

Ik heb jarenlang les gegeven en gigantisch veel onzichtbaar werk geleverd. Buiten mijn beroepsbezigheden ben ik zelfs jarenlang in het middenveld actief geweest en heb daar onbetaald onzichtbaar werk geleverd. Schijnbaar was er daar geen markt voor en ik heb beslist om dat gratis te doen.

Collega Anseeuw, hebt u ook de indruk dat we hier bezig zijn om politiek, buiten de markt om, te decreteren wat de waarde is van die onzichtbare werkzaamheden als die in de markt schijnbaar niet gekwalificeerd worden als waardevolle eindproducten? Elke wetenschapper, elke ontwikkelaar, iedereen die creatief bezig is, doet onzichtbaar werk. Zelfs in het beroepsleven is iedereen creatief bezig en doet onzichtbaar werk. De vraag is natuurlijk wat daaruit voortvloeit en wat de marktwaarde daarvan is. Hebt u ook de indruk dat wij hier officieel, politiek aan het decreteren zijn wat de waarde is van de uren die men presteert, los van de vraag wat de maatschappelijke waarde daarvan is?


President Eliane Tillieux

Ik geloof dat de minister nog eens wil antwoorden.


Minister Frank Vandenbroucke

Dit heeft iets surrealistisch. De omschrijving van onzichtbaar werk staat in het verslag aan de Koning, het staat in alle officiële stukken. Ik kan u voorlezen wat erin staat en dan zult u, mijnheer De Roover, vaststellen dat dit toch niet exact beantwoordt aan het profiel dat u van uzelf hebt geschetst. Er staat: "Onzichtbaar werk, zoals het voorbereiden en uitwerken van kunstprojecten, conceptueel en productiewerk, het zoeken naar financiering voor kunstprojecten, het zoeken naar kunstwerk, het onderhouden en uitbouwen van vaardigheden binnen de voormelde domeinen, deelname aan tentoonstellingen en andere toonmomenten die niet vergoed worden, promotie van het artistieke oeuvre." Dit staat in het verslag aan de Koning. U mag het daarmee oneens zijn, maar het is allemaal uitgeschreven en het staat op papier. Mijnheer De Roover, ik denk dat u gelijk hebt dat leerkrachten zeer veel doen buiten het lesgeven.


Peter De Roover N-VA

(…)


Minister Frank Vandenbroucke

Nee, het punt, waarover trouwens uitvoerig werd gediscussieerd in de commissie, is – en ik hoop niet dat het hier weer volledig uitgelegd moet worden – dat het zoeken naar financiering of een niet-vergoed toonmoment niet onzichtbaar is. De klassieke administraties, RVA, VDAB, Forem, Actiris vinden dit onzichtbaar en stellen de vraag "Wat doet u al die tijd?". Dat is een zeer groot verschil met zeer veel andere beroepen. Wat de proportie betreft van dit soort van activiteiten is hij niet echt onzichtbaar, maar de klassieke administraties, die bezig zijn met sociale zekerheid en sociaal recht, zeggen dat ze er niets over kunnen zeggen. Dat is de reden waarom iemand die echt wel bezig is met zijn werk en die wel degelijk een verdienstelijke professionele kunstenaar is, soms in het verleden door de VDAB werd opgeroepen en te horen kreeg "Wat bent u eigenlijk aan het doen?" en "Zou u niet beter een andere job nemen?". Maar die persoon is wel bezig met zijn kunstwerk en daarover gaat het. U kunt ertegen zijn en dat is eerbaar. De N-VA is hier absoluut tegen, dat weten we, maar laat ons bij de teksten blijven uit het verslag aan de Koning.


Björn Anseeuw N-VA

Mijnheer De Roover, ik heb inderdaad stellig de indruk dat collega's hier vandaag ontdekken dat er onzichtbaar werk wordt gepresteerd. Kennelijk maken zij een onderscheid tussen, zelfverklaarde, kunstenaars die onzichtbaar werk leveren en anderen. Daarvoor is het blijkbaar ondenkbaar dat dat enigszins verrekend zou worden in de prijs van het eindproduct. Van al die andere beroepsgroepen en sectoren is dat de logica zelve. Er is geen motivering voor dat onderscheid. Er is ook geen motivering voor te vinden. Net daarom staat heel dat kunstenaarsstatuut bol van de onrechtvaardigheid, van een gebrek aan solidariteit en een gebrek aan wederkerigheid. Daarom heeft de N-VA daar ontzettend veel kritiek op. Er is eigenlijk geen enkele motivering mogelijk om dat onderscheid te verklaren.

Het is mij duidelijk dat de vivaldipartijen het logisch vinden dat een bepaalde groep mensen geen verantwoording moet afleggen ten aanzien van onze sociale zekerheid om er ook maar aanspraak op te maken, waar alle anderen dat dubbel en dik moeten doen en daar ook dubbel en dik voor betalen en opdraaien. Dat kan echt niet de bedoeling zijn. We hebben het hier gisteren over gehad in de commissie. Ik heb de opmerking gemaakt dat u inderdaad veel te veel afpakt van mensen die wel werken. Dit is een van de vele manieren waarop dat gebeurt.

Madame Leroy, u begrijpt mijn analogie tussen de bakker met zijn brood dat niemand wil kopen en de kunstenaar waarvan niemand de kunst wil kopen niet. Ik begrijp waarom u de analogie niet begrijpt. U gaat voorbij aan het feit dat wanneer een bakker het vandaag moeilijk heeft omwille van de hoge energieprijzen, dat een uitzonderlijke, bij uitstek tijdelijke, situatie is. Hier gaat het echter om een permanente situatie, die niet wijzigt voor de kunstenaars. Daar gaat u appelen met peren vergelijken. Daarom wil of kan u die analogie niet begrijpen. Als u inziet dat daar ook een verschil zit in de omstandigheden, gaat de analogie natuurlijk perfect wel op.

Ik had niet gedacht dat u de inleiding van mijn tussenkomst zo boeiend zou vinden.


Anja Vanrobaeys Vooruit

Mijnheer De Roover, ik ben het met u eens dat er veel jobs zijn waar er werk wordt gedaan dat onzichtbaar blijft, maar waarin mensen heel creatief zijn. Ik ben het volledig met u eens dat alle jobs een zekere creativiteit vragen. Wat is nu echter het grote verschil? Het grote verschil is dat kunstenaars, kunstwerkers, alleen betaald worden op het moment waarop zij hun werk tonen, terwijl al de rest niet betaald wordt. Daardoor kennen zij een enorme precariteit. Dat is het verschil met de voorbeelden die u gaf.

Dat is voor mij ook het verschil met leerkrachten, die toch een maandloon krijgen. Anders zouden leerkrachten alleen betaald worden voor de momenten waarop zij lesgeven. Ik heb in de commissie zelfs de vergelijking gemaakt met ons werk. U zei dat u een andere weg bent uitgegaan. Wel, gelukkig voor u. Stel u voor dat u alleen betaald wordt wanneer u hier bent of wanneer u in de commissie bent, en niet voor al uw andere werk. Dat zou ook een groot verschil maken.

Voor mij is dat het grote verschil. Kunstwerkers worden alleen betaald voor hun toonmomenten en kennen een enorme precariteit. Daarom moeten zij sociale bescherming krijgen.


Peter De Roover N-VA

Ik zeg het nog eens kort. Ik heb voor alle duidelijkheid respect voor kunstenaars, zowel voor de mensen die er een inkomen door verwerven als voor de vele kunstenaars die werken vanuit hun creativiteit maar er een job naast hebben. Hier is veel over bakkers gesproken. Ik denk maar aan Stijn Streuvels, om iemand uit onze geschiedenis te noemen. Die bakte brood en hij schreef boeken die sommigen vandaag nog lezen.

U zegt dat het eindproduct niet alle werk vergoedt. Ik zie een kunstenaar die heel lang bezig is met allerlei zaken, zoals het zoeken naar sponsors, het zoeken naar zalen, het uitzoeken van marmer om in te kappen enzovoort. Als die kunstenaar zijn werkstuk daarna op de markt aanbiedt, dan is zijn werk daar toch in verrekend? Als dan blijkt dat het eindproduct "niet waard" is wat de optelsom van al die werkuren zou mogen doen verwachten, dan neem ik aan dat die mens evengoed creatief bezig is, wat een goede zaak is, maar dan is de appreciatie van de markt niet evenredig met de hoogte van zijn inspanning. Dan moet hij ofwel beslissen dat hij zijn creatieve werk belangrijk genoeg acht om hobbymatig verder te gaan en er een job naast te zoeken, ofwel moet hij ermee stoppen.

Ik begrijp echt niet dat u hier zegt dat het eindproduct niet al het werk vergoedt dat daarvoor nodig is geweest en dat de overheid dus beslist dat het meer waard is dan wat er klaarblijkelijk voor betaald wordt. Daarover zijn wij het fundamenteel oneens. U bepaalt de waarde van een product blijkbaar op basis van één of andere officiële tabel, volgens welke een bepaald aantal werkuren overeenkomt met een bepaalde waarde. Daarover zijn wij het oneens, ik vrees dat wij elkaar daarin niet gaan vinden. Dat is niet mijn benadering van de waarde van een product, onverminderd mijn appreciatie voor iedereen die op één of andere manier creatief bezig is, professioneel dan wel hobbymatig en alles daartussen.


Marie-Colline Leroy Ecolo

Madame la présidente, force est de constater que nous assistons à des discussions un peu farfelues.

Monsieur Anseeuw, à combien estimez-vous le prix d'une place de cinéma, par exemple? Quel montant êtes-vous prêt à dépenser pour aller voir une pièce de théâtre? Combien êtes-vous prêt à dépenser pour un livre, un CD ou un accès à la musique? Combien êtes-vous prêt à dépenser pour un tableau? Pensez-vous vraiment que l'on pourrait maintenir la culture dans un espace d'accès démocratique si chaque travailleur et travailleuse des arts, si chaque artiste et tous les techniciens l'entourant devaient être rétribués à leur juste valeur? Pensez-vous que les personnes qui souhaitent avoir accès à la culture pourraient payer le prix coûtant? C'est impossible!

L'exemple qui a été donné sur l'enseignement est identique avec l'évocation des heures effectivement prestées. Et c'est là toute la difficulté du secteur. Le nombre d'heures rémunérées ne correspond pas aux heures réellement prestées. Vous pouvez faire tous les calculs que vous voulez. Vous pouvez dire aux gens d'écrire des livres sur le pain tout en ayant une autre activité, comme président de parti, pour donner un exemple un peu connu. Mais le temps passé à créer est un temps plein. C'est cela qu'il faut comprendre. La plupart des artistes et des techniciens travaillent à temps plein. On peut se poser la question de savoir ce que vous entendez, pour ce qui vous concerne, par "temps plein". Mais je peux vous dire qu'ils prestent un temps plein tel qu'on l'entend généralement, et ce, pour une rémunération extrêmement limitée. Ne faisons pas croire non plus que l'on est en train de faire bénéficier ces travailleurs de montants extravagants! En effet, nous parlons ici d'indemnités de chômage et donc de rémunérations assez raisonnables.

Nous avons déjà eu énormément de discussions sur la question de savoir combien d'heures ils doivent travailler, et quel est le montant que vous êtes prêt à dépenser pour avoir accès à la culture.


Björn Anseeuw N-VA

Collega Leroy, ik antwoord met een andere vraag. Als u beweert dat te veel kunstenaars moeten werken tegen een te lage vergoeding, hebben zij de keuze om niet te werken tegen een te lage prijs? Ja. Waarom moeten de sociale zekerheid en alle werkende die wel bijdragen aan de sociale zekerheid opdraaien voor een keuze die kunstenaars in alle vrijheid maken? Ik vind dat anderen daar niet zomaar voor moeten opdraaien. Dat is het verschil. Zo eenvoudig is dat. Dat is mijn antwoord op uw vraag of ik denk dat het anders kan.


Anja Vanrobaeys Vooruit

Mijnheer Anseeuw, als ik van u hoor dat anderen er niet voor moeten opdraaien, dan moet u ook onmiddellijk alle cultuursubsidies afschaffen, want dat is ook gemeenschapsgeld. Als samenleving vinden we het toch heel belangrijk dat er cultuur is in de samenleving. Dat brengt mensen samen, dat heeft maatschappelijke waarde, dat brengt geluk. Ik vind dat u nu toch wel heel scherp stelt dat wanneer werk niet onmiddellijk waarde opbrengt, men er maar mee moet stoppen. Als dat onze boodschap is aan alle kunstenaars, verschillen we van mening. Dat is niet mijn boodschap.


Björn Anseeuw N-VA

Collega Vanrobaeys, goed geprobeerd. U vergelijkt natuurlijk appelen met peren. De sociale zekerheid is een systeem, dat is een verzekering. Voor een verzekering is het vanzelfsprekend dat men een premie betaalt. Als het risico waarvoor men betaalt, zich voordoet, kan men inderdaad van die verzekering genieten, dat is logisch. Subsidies hebben helemaal niets te maken met een verzekeringsprincipe. Wat hier gebeurt, is dat het verzekeringsprincipe onderuit wordt gehaald. Daar kunnen wij inderdaad niet in meegaan, dat klopt. Dat is het verschil. U scheert alles over dezelfde kam, maar dat is niet correct.

Dat gezegd zijnde, ben ik aan het einde gekomen van mijn inleiding, maar niet getreurd, ik zal proberen mijn opmerkingen beknopt te formuleren. Veel hangt natuurlijk ook van de andere leden af.

Met de Kunstwerkcommissie zoals die nu wordt geconcipieerd, worden kunstenaars rechter en partij van de eigen voorkeursregeling. De Kunstwerkcommissie zal immers voor de helft worden samengesteld uit respectievelijk vertegenwoordigers van de kunstensector zelf, terwijl de andere helft voor twee derde bestaat uit vertegenwoordigers van de vakbonden en werkgeversorganisaties, die onrechtstreeks en zelfs rechtstreeks de belangen van dezelfde doelgroep zullen behartigen en verdedigen.

Het is natuurlijk nooit een goede zaak dat belanghebbenden rechter en partij zijn. Kunstenaars krijgen nagenoeg vrij spel, niet alleen om te beslissen wie recht zal hebben op het kunstenaarsstatuut, maar ook om te beslissen op basis van welke criteria dat zal worden verleend. De Kunstwerkcommissie, de kunstenaars dus, zal immers niet alleen bepalen wie van de collega's aanspraak kan maken op het statuut, maar de criteria om dat te beslissen, zullen ook door dezelfde mensen worden vastgelegd. Daarmee zijn ze rechter en partij in het kwadraat.

Het wordt zelfs nog erger: de criteria zullen deel uitmaken van een levend kadaster. Dat betekent dat de criteria waaraan men moet voldoen om aanspraak te kunnen maken op het kunstenaarsstatuut, niet zullen worden vastgelegd in de wet. Wij hebben daar kennelijk niets over te zeggen. De kunstenaars zullen zelf beslissen wat de criteria zijn en, meer nog, zij zullen die, als zij willen, elke dag bij eigen consensus kunnen aanpassen, misschien zelfs à la tête du client. Dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn. Hier wordt alvast de deur wagenwijd opengezet voor cliëntelisme.

Enerzijds is er het gevaar van ons kent ons. De kunstensector is niet zo groot. Anderzijds kunnen er ook wraakacties om de hoek loeren. Dat kan ook niet de bedoeling zijn.

Met dit wetsontwerp wordt de deur opengezet voor manifeste willekeur voor iets wat ontzettend belangrijk is, met name een werkloosheidsuitkering en nog een aantal voordelen uit onze sociale zekerheid. Daarin kunnen wij echt niet meegaan. Hiermee wordt cliëntelisme van de zuiverste soort georganiseerd. Daarmee zullen wij nooit instemmen.

Er valt nog iets op. Er bestaat vandaag al een soortgelijke commissie. Zij kan alleen maar geldig vergaderen en beslissen als er ook vertegenwoordigers van de RSZ, de RSVZ en de RVA aanwezig zijn. Zij brengen heel wat expertise en objectivering naar de tafel. Met wat hier voorligt, is hun aanwezigheid niet eens meer vereist. Die vergadering kan dus in beperkte samenstelling doorgaan. De kunstenaars kunnen onder elkaar vergaderen en beslissingen nemen. De pottenkijkers van de administratie en de technici die kennis en kunde en ervaring meebrengen, zijn niet meer nodig.

De criteria om een kunstwerkattest als kunstenaar te kunnen ontvangen zijn ook bijzonder vaag. De kunstenaar moet een professionele praktijk hebben, waaruit hij een inkomen verwerft. Dat moet een duurzaam inkomen zijn. Onzichtbaar werk dat niet wordt vergoed, wordt ook in rekening gebracht. Dat is eigenlijk niet te controleren. Het is dus compleet zinloos om dat in een wetsontwerp vast te leggen. Het is zinloos om regels vast te leggen waarvan men weet dat ze niet te handhaven of te controleren zijn.

Nog zoiets, kunst die vooral gericht is op het animeren van mensen zou van het kunstwerkattest worden gesloten. De vraag is dan wanneer men iemand animeert en wanneer niet.

Als men iemand niet animeert, zal er weinig volk in de zaal zitten. Collega Lanjri, ik stel vast dat u blijft zitten, het moet zijn dat ik u animeer. Ik doe dat graag, geen enkel probleem, ik gun u dat.

Alle gekheid op een stokje, dit is natuurlijk een zeer subjectief gegeven op basis waarvan men dan moet zeggen of men aanspraak erop kan maken of niet, nog voor men alle andere criteria controleert die men in dat levend kadaster vastlegt. Eigenlijk lijkt dit nergens op. Dit is opnieuw willekeur die wordt ingeschreven.

Heel het wetsontwerp staat daar eigenlijk bol van, van voor naar achter en van achter naar voor. Hier wordt zelfbediening georganiseerd. Hier wordt cliëntelisme georganiseerd. Hier wordt willekeur georganiseerd. Op de koop toe worden kunstenaars meer dan ooit rechter en partij van hun eigen voorkeursregeling.

Wij kunnen hierin echt niet meegaan. Het is een wetsontwerp dat onrechtvaardigheid met zich meebrengt, dat een aanslag is op de transparantie en dat de deur wagenwijd openzet voor allerhande praktijken die wij echt niet willen. Wij kunnen dit niet steunen, beste minister, beste collega's.


Marie-Colline Leroy Ecolo

Madame la présidente, je crois que le ton va être sensiblement différent de celui que nous venons d'entendre. Je pense que cela fera plaisir à certains d'entre vous, vu les commentaires que j'ai entendus lors du précédent débat: nous avons eu des discussions techniques en commission. Bonne nouvelle! Le rapport étant extrêmement bien écrit - et je me permets de faire un clin d'œil aux services pour les remercier de leur travail qui est toujours extrêmement précis et précieux -, je ne reviendrai pas sur les aspects techniques aujourd'hui, sauf si vous y tenez absolument à un moment donné.

Aujourd'hui, après un long moment de débat sur cette réforme, j'avais plutôt envie de parler des gens, de ceux et celles qui sont concernés par cette réforme. J'avais beaucoup d'exemples. J'ai eu l'occasion de rencontrer beaucoup de monde mais j'ai décidé de choisir une personne, probablement celle que je connais le mieux. Je voudrais vous parler d'une personne et cela tombe bien parce que je pense que cela peut avoir du sens de rappeler ce qu'il y a derrière cette réforme. Je vais vous parler de Citlalli, une fille avec qui j'ai commencé mes études il y a 20 ans. Depuis, nous sommes toujours en contact et nous sommes très proches, même si nous avons pris des chemins professionnels très différents. Je suis enseignante et j'ai rapidement trouvé un temps plein. Je suis nommée et dès lors je ne crains pas grand chose pour la stabilité de mon emploi, sauf grande catastrophe. On est à l'abri de rien, mais je ne crains pas grand chose. Citlalli elle, est comédienne, et elle imagine des créations autour du clown. Aucun lien et aucune insinuation de ma part.

Quand elle offre un spectacle de claquettes - fabriquées en direct, sur scène, à partir de canettes trouvées en chemin (et c'est très drôle à regarder!) -, elle se met ensuite à jouer du violon avec des gants de boxe. Je vous laisse un petit peu imaginer la scène… Derrière ce moment que l'on contemple avec beaucoup de plaisir et de légèreté, derrière ce résultat tout à fait remarquable et émouvant, il y a des heures et des heures de travail. Durant ces longues heures de préparation, elle ne peut pas garantir que le résultat sera bon. Du reste, sur scène, elle ne peut pas non plus garantir que son système de canettes fonctionnera.

Elle ne sait pas si les spectateurs aimeront son travail ni s'ils viendront, pas plus qu'elle ne sait si les programmateurs - dont on ne parlait pas précédemment - seront au rendez-vous pour lui permettre de remplir son agenda et, tout simplement, de gagner sa vie. Celle-ci est faite de moments de hasard, de chance, de malchance, de bonnes opportunités qui lui permettent d'accéder à des activités rémunérées. En revanche, ce qu'elle sait, c'est que les heures consacrées à créer, à imaginer, à chercher des lieux de représentation, à compléter des dossiers pour valoriser ce qu'elle fait, ne sont jamais, absolument jamais, rémunérées. Tout simplement parce que, s'il le fallait - nous venons d'en discuter -, son spectacle deviendrait impayable, absolument impayable par les spectateurs que nous sommes.

C'est le cas d'à peu près toutes les créations, de toutes les activités techniques ou des métiers de soutien: combien d'heures passées devant des pages blanches, combien de tentatives ratées avant de pouvoir présenter une œuvre plastique? Combien d'exercices répétés avant de parvenir à maîtriser sa voie? Je me le demande! Combien de postures pour les modèles vivants auront-elles été nécessaires? Combien de recherches entreprises avant d'obtenir les effets techniques - de lumière ou de son - escomptés?

C'est justement là la particularité de ce secteur: des heures et des heures de travail prestées qui ne sont pas rémunérées et donc qui basculent dans l'inconsidération. Cela, nous ne le voulons plus! J'ai toujours admiré Citlali pour le choix qu'elle a fait, celui de la création, de l'imaginaire, de l'émotion, du plaisir à partager au détriment effectivement de la rentabilité économique, de la sécurité de l'emploi et même souvent, de la sérénité d'esprit. La culture pour les écologistes est très importante. La culture n'est pas et ne doit jamais devenir un produit de consommation avec valeur économique à la clé, bradé et mis sous pression. La culture est un besoin essentiel, vital même. C'est tout autre chose.

Pour vous en faire la démonstration assez simple, je vous demande de prendre une minute pour réfléchir à ce que vous faites pour vous détendre, pour penser à autre chose, pour vous sortir de votre quotidien stressant. Qu'allez-vous faire, par exemple, en sortant de cette plénière? Que faites-vous quand vous cherchez une activité avec vos enfants, vos amis, vos familles? Le réflexe est assez simple. C'est vrai, on peut faire du sport, on peut marcher, etc. Mais que fait-on aussi souvent? On écoute de la musique. On prend un livre. On allume la télévision. On va au cinéma. On va voir une exposition. On se retrouve dans une salle de concert, dans un bar, un festival. Nos réflexes pour nous sentir bien sont souvent tournés vers une activité de ce type. En fait, derrière tous nos moments de ressourcement, les nôtres, précieux, importants, ceux que l'on choie sans doute aussi dans cette Assemblée où nos vies sont parfois un peu tendues et stressantes, derrière nos moments de ressourcement, il y a tout un écosystème qui vit et se déploie. Pour les écologistes, effectivement, c'est un choix et coûte que coûte, il faut le protéger.

Fin mars 2020, alors que nous venions d'entrer dans une période complexe de confinement, Matteo Segers, mon collègue de la Fédération Wallonie-Bruxelles qui suit les matières culturelles, nous a appelées, Julie Chanson (qui suivait ces questions au début) et moi-même, pour nous dire: "Nous avons un problème. Il y a tout un secteur qui va trinquer, et leur protection sociale est tout à fait insuffisante."

Nous n'avons pas hésité, Mme Chanson, M. Segers et moi, et nous nous sommes mis au travail, en commençant par la base. En résumé, des dizaines de réunions avec les fédérations, des lectures de récits personnels reçus en grande quantité, des heures passées au téléphone, des auditions, des échanges de vues, des sollicitations, un accord de gouvernement enfin, des négociations, une démarche proactive de concertation, des arrêtés royaux et in fine, aujourd'hui, ce texte.

Pourquoi est-ce important pour nous, les écologistes? Pour quelle raison défendons-nous à ce point la création d'un statut pour les intermittents culturels, depuis toujours? Pour nous, c'est très simple: protéger l'innovation, la création, et toutes les fonctions qui la soutiennent, c'est une priorité pour assurer la transition d'un monde plus juste, qui fait la part belle à l'émancipation citoyenne et collective.

Ce sont des beaux mots, l'émancipation citoyenne et collective – mais cela ne se fait pas si facilement. Il n'est pas si simple de former des jeunes, des adultes citoyens, solidaires, engagés, critiques. Justement, nous savons que répondre à ces enjeux d'aujourd'hui et de demain passera aussi par la culture, pour ces fameux citoyens informés, engagés, critiques et solidaires.

En fait, je rebondis sur les propos précédents. M. Anseeuw disait: "Et alors, s'ils ne savent pas vivre de leur métier, qu'ils le quittent ou qu'ils fassent autre chose!" Mais non, justement! Si ces travailleurs venaient à quitter le secteur culturel, ce serait une catastrophe pour notre civilisation. Et je pèse mes mots.

Avec quel idéal avons-nous commencé ce travail? D'abord une sortie du chômage et de sa logique actuelle de contrôle. C'est peut-être le seul point sur lequel nous pourrions nous retrouver, M. Anseeuw et moi-même. Peut-être que l'espace dédié à cette protection sociale n'est pas pour l'instant le plus idéal. Peut-être faudrait-il revoir ce mécanisme, tout en préservant l'ensemble des droits de la sécurité sociale.

Ensuite, il faut faire en sorte que l'activité artistique et culturelle ne serve pas les intérêts mercantiles d'un système néolibéral. La culture est en proie à la marchandisation et à la mondialisation. Préservons-nous de ce qui paie, de ce qui est rentable, de ce qui est bankable parce que la Belgique – et elle est reconnue pour cela – a toujours privilégié l'audace, l'originalité, l'inattendu, le décalé, le bordeline. Ce sont là des qualités reconnues et estimées au-delà des frontières.

Le fait de financer des tentatives ratées, des projets qui n'aboutissent jamais est une bonne chose parce qu'au moins, on sait que cela n'aboutit pas. Si Peyo était arrivé avec sa proposition de Schtroumpfs, je ne suis pas sûre qu'à l'époque, sans l'aide… J'imagine que vous ne voulez pas revenir au système de dons, de mécénat. Ce n'est pas cela qu'on veut. On ne veut pas que les artistes soient soumis à la bonne grâce et à la bonne volonté des gens qui sont d'accord de les financer.


Björn Anseeuw N-VA

Collega Leroy, u had het daarnet over neoliberaal mercantilisme. Dat is vrij stevig, maar u hebt daartoe het volste recht.

U zet echter de geschiedenis een beetje op zijn kop. 'Neoliberaal' betekent immers dat het iets nieuws is uit de Nieuwste Tijd. Dat klopt niet, want wat is er nieuw in de Nieuwste Tijd? Het soort kunstenaarsstatuten waarover we het nu hebben. Dat is vrij recent uit de geschiedenis.

Ik heb echter een vraag voor u. Is Michelangelo die het dak van de Sixtijnse Kapel onder handen nam een voorbeeld van neoliberaal mercantilisme? Deed hij dat voor de mooie ogen van de paus? Of was dat om den brode?


Marie-Colline Leroy Ecolo

Votre exemple est extrêmement intéressant. Effectivement, ce que nous voulons ici, c'est faire en sorte que les travailleurs et les travailleuses de ce secteur soient autonomes, indépendants, et non liés au bon vouloir de fortunes, de mécénat ou de familles - la famille Médicis, par exemple, aurait décidé à un moment donné que Michelangelo pouvait peindre dans la chapelle Sixtine.

Évidemment que Michelangelo est formidable; j'aime moi aussi aller admirer son œuvre, mais ce n'est pas cela que nous cherchons. Ce que nous voulons, c'est que les artistes qui souhaitent, à un moment donné, proposer une alternative artistique et originale, puissent en tenter l'expérience sans être soumis au mécénat. Effectivement, c'est un choix politique.


Björn Anseeuw N-VA

Collega Leroy, u wekt hier nu de indruk dat bijvoorbeeld Michelangelo een slachtoffer was, omdat hij afhankelijk was van iemand die hem wilde vergoeden voor zijn werk. Dan is iedereen die een activiteit ontplooit waarvoor hij vergoed wordt, een slachtoffer. Dat vind ik vrij kort door de bocht.

Wat hier wordt geïnstalleerd, in stand wordt gehouden en nog wordt versterkt met het kunstenaarsstatuut, dat nogmaals wordt aangepast – compleet in de verkeerde richting –, denkt u dat kunstenaars daarmee onafhankelijk worden? Natuurlijk niet! Zij worden meer en meer, en zeker met het wetsontwerp dat hier vandaag ter tafel ligt, afhankelijk van de goodwill van nota bene hun concurrenten. Als de grootste groep kunstenaars zegt dat kunstenaar X en kunstenaar Y geen aanspraak kunnen maken op een kunstenaarsstatuut, dan zijn X en Y natuurlijk allebei afhankelijk van de grote groep kunstenaars die in de Kunstwerkcommissie zitten. En weet u, die Kunstwerkcommissie krijgt zelfs de vrije hand om de criteria, op basis waarvan zij moeten beslissen, zelf te bepalen en te wijzigen ad libitum, zo vaak en zo veel als ze dat willen, in welke zin dan ook.

Meer dan ooit zijn mensen die artistiek bezig zijn, afhankelijk in plaats van onafhankelijk. En dat is uw verantwoordelijkheid! Dat is de verantwoordelijkheid van de vivaldipartijen, die kennelijk liever willen dat kunstenaars en hun werk niet worden gewaardeerd op basis van het oordeel van mensen die echt interesse hebben in dat werk, maar dat kunstenaars en hun werk afhankelijk zijn van de overheid, veeleer dan van mensen die oprecht geïnteresseerd zijn in kunst. Welnu, als kunstenaar is er volgens mij meer eer te halen uit een situatie waarbij men al dan niet gewaardeerd wordt door mensen die houden van kunst en kunst kunnen waarderen, veeleer dan de overheid, die nu zal bepalen wat wel en wat niet kan worden gewaardeerd als artistiek werk.

Wat u ons dus verwijt, is net hetgeen u doet, maar dan veel erger.


Marie-Colline Leroy Ecolo

Quant à la question de la victime, Michelangelo était-il une victime? De ce qu'on sait de lui et de la construction de son oeuvre, ce qui est sûr, c'est que Michelangelo a été extrêmement tributaire du bon vouloir et du fait qu'on pouvait lui faire confiance sur son développement artistique. Combien de Michelangelo n'ont-ils pas émergé? On n'en sait rien. Combien ont-ils été à ne pas pouvoir avoir de chance ou d'opportunité?

Si vous voulez savoir comment fonctionnait le mécénat et la création artistique et culturelle à cette époque, au Moyen Âge ou à la Renaissance, je vous invite à lire l'auteur Ken Follett, par exemple. Vu qu'on parle de culture, je me permets de valoriser tous ceux qui ont travaillé énormément. Je me demande par ailleurs combien d'heures il a pu mettre pour écrire son livre qui met en évidence toutes ces difficultés que représentaient l'exercice de son art et de sa profession quand il n'y avait pas la moindre protection. Comme vous l'avez dit, c'est très nouveau mais c'est un grand progrès. C'est un grand progrès que l'on puisse soutenir aujourd'hui des travailleurs et des travailleuses de ce secteur dont on sait la complexité.

En ce qui concerne le fonctionnement de la commission en tant que tel, vous dites que cela va être la foire d'empoigne et qu'il va y avoir des passe-droits ou des alliances ou mésalliances. On pourrait l'imaginer.

Par rapport à cela – et je pense qu'on a interpellé le ministre à ce propos en commission –, il y a deux éléments sur lesquels il faudra être extrêmement attentif et je nous invite tous, membres de cette commission, à l'être. Il y aura un règlement d'ordre intérieur et des critères clairs seront établis quant aux objectifs des dossiers attendus pour pouvoir obtenir une attestation ou une attestation+. On peut remettre la fiabilité des personnes en cause et se poser des questions sur l'honnêteté intellectuelle des uns et des autres mais c'est à peu près le même mécanisme dans tous les espaces d'expression où il y a, à un moment donné, un passage par une espèce d'évaluation.

On pourrait dire la même chose des professeurs de français, comme moi, qui évaluent des dissertations en fin de cycle secondaire, sur la qualité et la puissance d'un argument. On pourrait aussi très bien dire que là se joue une subjectivité inconsidérée. Mais justement, à partir du moment où on intègre un règlement d'ordre intérieur et des objectifs clairs… En commission, j'ai adressé mes demandes au ministre: lorsque le règlement d'ordre intérieur sera réalisé, pourrez-vous nous le transmettre pour qu'on puisse en débattre en commission? Lorsque les objectifs seront établis, pourrez-vous nous les transmettre? Lorsque les premiers dossiers arriveront, pourrons-nous avoir un monitoring rapide durant les premiers mois pour nous garantir le bon fonctionnement de cette commission?

Par ailleurs, au sein de cette commission existe tout de même une répartition éclairée et diversifiée des membres pour éviter ces effets-là. C'est comme si on remettait en question la concertation sociale. Peut-être la remettez-vous en question de manière générale. Mais c'est comme si on disait qu'ils sont juges et parties. Oui, les employeurs et les employés sont juges et parties quand il s'agit de parler de questions de droit du travail. Les enseignants sont juges et parties quand il s'agit d'évaluer et d'enseigner, d'apprendre et de voir si l'apprentissage est réussi. Exemple très précis: comment se justifie un enseignant dont les trois quarts de la classe sont en échec? Qui est en difficultés, là, l'enseignant ou les élèves?


Björn Anseeuw N-VA

Collega Leroy, u zegt dat er duidelijke criteria zijn op basis waarvan er wordt beslist. Geen mens weet echter of de criteria al dan niet duidelijk zullen zijn, om de heel eenvoudige reden dat ze nog moeten worden vastgelegd door de Kunstwerkcommissie. Het probleem is dat diezelfde commissie de criteria elke dag, voortdurend, kan wijzigen. Zonder enige parlementaire controle kunnen kunstenaars dus over zichzelf beslissen en ook over de criteria die zij hanteren. Voor elke dag van de week kunnen er andere criteria gelden, afhankelijk van de komende dossiers of wat dan ook, en daarop is er geen enkele controle. Dat is pure willekeur.

U spreekt over vrijheid en verantwoordelijkheid. Ik heb geen enkel probleem met sociaal overleg. Wel vind ik het problematisch dat mensen niet voor hun verantwoordelijkheid worden gesteld. Met sociaal overleg heb ik geen probleem, wel heb ik een probleem met het feit dat de belastingbetaler een steeds belangrijker derde-betaler wordt voor iets waarover hij niets te zeggen heeft. Met wat nu voorligt, in het kunstenaarsstatuut en met de Kunstwerkcommissie, gebeurt net hetzelfde. Wie bijdraagt aan de sociale zekerheid heeft er geen fluit over te zeggen. Zelfs het Parlement heeft niets over de criteria te zeggen, want ze liggen niet in het wetsontwerp vast. In het wetsontwerp staat zelfs niet dat het Parlement zich kan uitspreken over de criteria die door de Kunstwerkcommissie worden voorgesteld en opgemaakt, zelfs dat niet.

Als het gaat over vrijheid en verantwoordelijkheid, dan is de essentie van uw verhaal eigenlijk dat u vindt dat kunstenaars vrij moeten zijn, maar u wil ze bevrijden door ze afhankelijk te maken van de overheid. Dat is bijzonder vreemd.


Marie-Colline Leroy Ecolo

Monsieur Anseeuw, je ne partage pas votre lecture, parce que les organes concernés par ce dispositif seront présents au sein de cette commission: l'ONEM, l'INASTI, les syndicats, des représentants des employeurs et des employés. Vous dites que cela ne contribuera en rien à financer la sécurité sociale. J'y reviendrai ultérieurement, mais je puis déjà vous dire que je ne suis pas d'accord avec vous. En effet, si l'on ne compte que les externalités positives du secteur culturel - comme essayait de le dire Mme Vanrobaeys tout à l'heure -, on y arrive vraiment. Soit!

J'en étais à notre idéal. Les Schtroumpfs, j'en ai déjà parlé. Nous défendons évidemment un modèle où chacun trouve sa place et qui soit accessible au plus grand nombre et le plus ouvert possible. Surtout, nous soutenons un droit garanti, qui est notre postulat de départ, autrement dit: une protection garantie sans retour sur investissement financier. C'est notre conception de ce secteur que nous ne considérons pas forcément comme marchand. En valorisant l'écosystème culturel dans sa globalité, consolider la reconnaissance des techniciens et des techniciennes, de la formation et de l'enseignement nous semble pertinent. Enfin, il importe de reconnaître les difficultés notables pour les femmes dans le secteur et de leur permettre de se construire une carrière intéressante.

C'était donc notre idéal. Toutefois, les écologistes sont réalistes et connaissent les impondérables. Une opportunité fut offerte avec l'accord de gouvernement d'octobre 2020, qu'il s'agissait évidemment de saisir. Le temps passe vite! En sortie de crise, il fallait veiller à ne pas revivre la catastrophe des non protégés et à agir rapidement. Donc, c'est vrai, la volonté partagée - y compris dans le secteur - était de travailler à partir d'un cadre existant: celui des mesures dérogatoires aux allocations de chômage en vigueur.

Le groupe écologiste a accepté les règles du jeu, et c'est sur cette base là que nous avons commencé à travailler. Dès lors, ce qui est sur la table - protection, solidarité, considération pour tout un secteur - n'est pas forcément parfait, mais néanmoins tout à fait acceptable.

Le système dans lequel nous restons, et il s'agit là d'un nouveau point de désaccord potentiel profond, montre les limites des conditions du chômage classique, en ce qu'il soulève la question de la cohérence par rapport aux autres bénéficiaires des allocations de chômage. Là-dessus, nous sommes d'accord. Mais plutôt que d'améliorer les mesures classiques, plutôt que d'harmoniser vers le haut, le risque est de niveler vers le bas.

C'est un peu ce que j'entendais parfois dans les débats. C'est peut-être quelque peu inéquitable par rapport aux autres, de sorte qu'on ne peut pas travailler sur la dégressivité. Mais bien sûr qu'on peut travailler sur la dégressivité! On peut évidemment réduire la dégressivité, cela ne pose aucun problème. En plus, nous avons vu à quel point ces mesures anti-abus avaient très rapidement des limites. Ce n'est pas moi qui le dis, cela figure dans le rapport de l'OCDE.

Je voudrais revenir tout particulièrement sur un critère évoqué dans le texte, à savoir le caractère irremplaçable du travailleur et de la travailleuse. En effet, je sais que, dans le secteur, il se pose parfois des inquiétudes quant à la question de savoir qui pourrait en bénéficier. En d'autres termes, qui est irremplaçable dans le secteur? La lecture des textes nous a amenés à de nombreux échanges sur la notion de caractère irremplaçable, indispensable ou nécessaire du travailleur, de sa contribution, de son domaine ou de son activité.

Pour nous, il faut considérer ce critère en adéquation avec ce qui se passe vraiment dans le secteur. Effectivement, il y avait certains grands noms, ce critère-là pouvait être interprété de cette manière-là. De sorte que je voudrais vraiment préciser qu'il y avait la question de savoir s'il fallait être irremplaçable dans son activité pour être considéré comme éligible à cette attestation.

Il y a quelques grands noms irremplaçables, c'est vrai. Si on change Arno, Annie Cordy, Stromae ou Yolande Moreau dans un film ou sur une scène, cela risque de se voir. C'est vrai. Ce sont les noms que j'avais cités en commission. Je pourrais rajouter Benoît Poelvoorde, Amélie Nothomb, Selah Sue, Philippe Geluck, Helmut Lotti, Axelle Red, Matthias Schoenaerts, Émile Dequenne. Effectivement, il y a ces noms. Il y en a beaucoup mais en fait, ils ne sont du tout les seuls et, même si nous en connaissons tous un certain nombre - vous pouvez essayer de faire une liste de vos noms connus de la culture belge -, ils représentent une très, très, très petite partie de l'écosystème global. Ce n'est donc pas d'eux qu'on parle aujourd'hui. Ils n'ont en effet pas ou plus besoin de la protection sociale dans le régime dérogatoire de l'assurance chômage mais ils ont quand même tous commencé un jour.

Je posais la question pour Michelangelo, je la repose ici. Combien d'Arno ou d'Émilie avons-nous perdus parce qu'ils n'ont pas tenu le coup financièrement, parce qu'ils ont effectivement renoncé à un moment donné? Ils manquaient d'une protection sociale. Ils avaient des responsabilités ou des charges familiales et dont dû faire autre chose et c'est fondamentalement dommage. Puis, il y a tous les autres, nombreuses et nombreux, qui ne manquent ni de talent ni de compétences, ni d'envie ni d'idées et qui, heureusement créent, diffusent et s'expriment avec force et courage. Si on devait juste faire avec les quelques noms, ce serait quand même un peu court comme offre culturelle et, encore une fois en Belgique, l'offre culturelle est extrêmement large et variée.

Pour nous, ces noms connus ont aussi énormément équipes de travailleurs et de travailleuses autour d'eux qui sont dans l'ombre mais absolument indispensables à leurs prestations ou à leurs créations. Sans ces équipes, pas de diffusion. Pas de diffusion! Pas d'externalité positive non plus pour ceux pour qui cela compte, c'est-à-dire tous ceux qui bénéficient du périmètre de l'espace culturel donné: salle de théâtre, avant, après. On va boire un verre. On va manger, etc. Ce n'est pas rien!

L'économie créative et culturelle à Bruxelles est extrêmement importante.

Pour les écologistes, le paradigme devait donc changer et c'est chose faite. Personne n'est irremplaçable mais tout le monde est indispensable.

Pour qui? Pour nous, c'est simple. On verra ce qu'il se passe dans la Commission, mais le plus de travailleurs possible.

Je terminerai en soulignant quelques nouveautés. On s'est parfois demandé en commission si la réforme était meilleure ou moins bonne. Peut-être aurait-on dû tout mettre à la corbeille et recommencer.

Premièrement, il y a les principes d'évaluation et de monitoring qui permettront une meilleure connaissance du secteur des arts et de la culture. Tout le secteur s'est plaint d'un problème majeur: l'absence de cadastre. On ne sait pas qui travaille dans ce secteur ni de quelle manière. Nous pourrons nous revoir dans deux, trois ou quatre ans et en rediscuter.

Deuxièmement, il y a l'organisation à la manière de la concertation sociale. Certains voient cela comme une difficulté mais nous voyons cela comme quelque chose de positif pour définir l'avenir des travailleurs des arts en les impliquant.

Troisièmement, il y a la valorisation du travail non rémunéré ou du travail invisibilisé par la reconnaissance des activités et du temps investi.

Quatrièmement, il y a l'attention nouvelle pour les jeunes diplômés sortant des études et ne pouvant pas attester d'un certain nombre de journées de travail pour garantir le droit à une protection sociale. On sait que chez les jeunes, le début de carrière est extrêmement compliqué. Le fait de reconnaître qu'il y avait déjà une part de travail était pour nous essentiel.

Cinquièmement, il y a la valorisation des longues carrières. Le renouvellement facilité pour ceux qui ont plus de 18 ans de carrière, c'est reconnaître l'ancienneté de carrière et c'est pour nous une très bonne chose.

Enfin, il y a la reconnaissance des périodes liées à la parentalité à travers les congés de maternité, les congés de naissance, les congés d'adoption par des mécanismes parfois différents: soit on prolonge les périodes de référence pour les renouvellements, soit on diminue les quotas de jours à justifier. C'est très bien.

En conclusion, c'est pour nous une très bonne première étape. Franchement, je ne voudrais pas qu'on pense le contraire. C'est une première phase très honorable. Le travail a été long. Il s'est fait en concertation avec le secteur et nous serons évidemment extrêmement attentifs à la suite.

Pour ce qui est de l'information à laquelle je tiens beaucoup, monsieur le ministre, je continue à dire que je ne suis pas sûre que la plate-forme numérique suffira mais il y a d'autres possibilités, d'autres ressources et du budget. Je pense intéressant de penser à l'information et à la formation.

Quant au fonctionnement de la commission, nous poserons effectivement régulièrement des questions en commission pour savoir comment ça se passe.

Et, dans la deuxième phase, il y a la révision des barèmes dans les commissions paritaires qui est aussi une clé importante d'une meilleure condition de travail des travailleurs ainsi que la revalorisation dans les pensions.

Enfin, je voudrais dire un merci très spécial à Sophie, Marianne, Émeline et Dominique qui se reconnaîtront et qui sont mes quatre super collaboratrices qui ont passé avec moi des heures à examiner ces textes, qui n'étaient pas toujours simples à lire et qui étaient parfois un peu fastidieux, et ces demandes du secteur, de beaucoup de fédérations. Ce sont des métiers très différents avec des objectifs, des besoins et des réalités extrêmement variés et variables. Je remercie aussi tous les hôtes que nous avons rencontrés.

Nous voterons sans aucun problème en faveur de ce projet. On a vraiment fait tout ce qu'on a pu!


Leslie Leoni PS | SP

Madame la présidente, monsieur ministre, chers collègues, il y a eu des mois et des mois de travail, de consultations, d'échanges de vue aussi bien sur le terrain avec le secteur qu'en commission. Aujourd'hui, la Commission du travail des arts est enfin prête à voir le jour.

Au-delà de cette Commission du travail des arts, il y a aussi, depuis le mois de septembre, de nouvelles règles de chômage pour les travailleurs et les travailleuses des arts, de meilleures allocations, un accès aux règles facilitées et surtout une prise en compte des périodes de travail dit invisible qui étaient ignorées jusqu'à ce jour. Il s'agit de belles avancées pour la protection sociale de toutes ces personnes dont les conditions de travail sont souvent précaires. Le covid a révélé cette précarité, mais cette situation était bien présente et depuis de longues années.

Les règles ordinaires du chômage méritaient d'être aménagées pour ces personnes qui ont un travail intermittent. Il s'agit donc de nouvelles règles pour toutes celles et tous ceux qui disposeront bientôt de l'attestation de travail des arts. C'est l'objet même de la Commission que votre projet vise à mettre en œuvre, monsieur le ministre. Cette commission sera chargée d'évaluer la pratique artistique des uns et des autres pour déterminer s'ils peuvent bénéficier de ces règles spécifiques.

L'ONEM ne sera donc plus responsable d'interpréter le caractère artistique d'une activité. En effet, il était parfois bien démuni face la diversité du secteur. Dorénavant, ce seront des représentants syndicaux et patronaux, des experts désignés par les fédérations du secteur des arts, des représentants des administrations fédérales qui se prononceront après l'analyse d'un dossier.

Bien sûr, vu l'étendue et la diversité du secteur, le résultat n'est pas parfait pour tous. Sans surprise, il reste certaines craintes quant à la mise en pratique. Mon groupe restera attentif à cette question. Je pense notamment à la charge administrative que demandera la constitution des dossiers à remettre à la Commission. Honnêtement, je ne dispose pas d'éléments pour faire taire avec certitudes ces craintes. Il va falloir lancer la machine, l'analyser et l'évaluer ensuite.

Mais je peux leur parler avec certitude de la décharge administrative que cette réforme apporte, de la suppression de la règle dite de l'emploi convenable, qui est un soulagement pour quantité de plasticiens, de comédiennes, de danseurs, de techniciens ou de musiciennes. Je rappelle que ces artistes devaient, au quotidien – et je le sais pour l'avoir fait avec des amis très proches – prouver leur recherche de travail, alors que précisément, la caractéristique de leur métier est d'être irrégulier.

Vous avez aussi levé les craintes concernant les techniciens dont certains imaginaient qu'on leur refuserait la nouvelle attestation de travail des arts. Le projet explicite clairement que le cadastre qui servira de base aux fonctions reconnues comme travail des arts "devra s'inspirer de l'actuelle commission artistes ainsi que des listes utilisées actuellement par l'ONEM". Il n'y a donc aucune raison que ces métiers techniques, qui bénéficient actuellement des règles particulières de chômage, se voient refuser l'attestation du travail des arts.

Des craintes subsistent aussi sur l'accès à ces règles particulières ou sur leur maintien. Je m'explique. Quand on, est photographe ou plasticien, il est parfois difficile de faire rémunérer son travail créatif. Même les plafonds relativement bas de jours de travail exigés pour maintenir ces règles peuvent paraître inatteignables dans certains cas. Là encore, je ne peux apporter une réponse totalement réconfortante. Mais je peux rappeler aujourd'hui que le rôle de la protection sociale et du chômage en particulier n'est pas de répondre non plus au sous-financement d'un secteur, ou encore à des pratiques d'employeurs irrespectueux du travail fourni. Pour moi, les vraies questions sont: pourquoi le secteur artistique et culturel reste-t-il si peu financé? Pourquoi les institutions culturelles ne peuvent-elles pas salarier davantage de travailleurs et de travailleuses pour leurs performances? Comment se fait-il qu'un photographe qui imprime ses photos pour exposer dans une galerie subventionnée ne puisse bénéficier d'un budget et doive assumer les coûts d'impression, alors que rien ne lui garantit la vente de son œuvre, quand la galerie, en revanche, bénéficie des visiteurs?

Bref, je pense qu'on se trompe de débat quand on discute du caractère juste ou injuste de certaines règles que cette réforme met en place. Pour la plupart, elles sont particulièrement favorables si on les compare à de nombreux autres métiers précaires, mais il est nécessaire de trouver un certain équilibre entre tous les travailleurs.

Le débat, ici, doit rester centré sur le sujet: la protection sociale des travailleurs. C'est bien l'objet de cette réforme relative aux travailleuses et travailleurs des arts. Il reste encore certaines questions importantes à trancher, en marge de la réforme des pensions. Il faudra, par exemple, s'assurer que l'ensemble des jours sous statut de travailleur des arts soient bien comptabilisés comme des jours de travail effectif pour le calcul des droits à la pension, pour ne pas ajouter une retraite difficile à une carrière fragile.

Pour améliorer la protection sociale des travailleurs et travailleuses des arts, le gouvernement s'attaque aujourd'hui aux droits d'auteur et droits voisins. En effet, se faire rémunérer en droits d'auteur peut a priori sembler intéressant financièrement. Cela l'est certainement pour les employeurs peu scrupuleux qui n'hésitent pas à abuser du système. Mais cela déforce notre sécurité sociale et les droits des travailleurs qui en font les frais pour l'accès au chômage et à la pension. C'est une pratique trop courante aujourd'hui. Il est temps d'y mettre un coup de frein.

Le travail n'est donc pas tout à fait fini, et je serai attentive à la suite des discussions. Tout comme vous, je porterai un grand intérêt à l'évaluation que vous annoncez, parce que le secteur l'attend. Cette évaluation devra répondre aux difficultés constatées par les travailleurs des arts sur le terrain. C'est donc sans surprise que mon groupe soutiendra ce projet.


Hans Verreyt VB

Mevrouw de voorzitster, nadat het wetsontwerp door de regering in samenwerking met nagenoeg alle partijen van paars-groen werd voorbereid, werd het vorige maand na maanden van hoorzittingen en commissievergaderingen in eerste lezing goedgekeurd. Vervolgens werd een tweede lezing afgedwongen en volgden er opnieuw aanpassingen van alle meerderheidspartijen. Het geraakte uiteindelijk in tweede lezing goedgekeurd. Dus van onbezonnen haastwerk kan ik de regering niet beschuldigen. Desondanks dient dezelfde meerderheid ook vandaag weer amendementen in. Ik kan niet anders dan concluderen dat het hier een circus is en we getuige zijn vaneen betreurenswaardig spektakeltrapezenummer, waarbij de beveiliging, het vangnet vergeten werd.

Dat is natuurlijk in de eerste plaats betreurenswaardig voor de kunstenaars en artiesten zelf. Een deel van hen zal inderdaad een laag en onregelmatig inkomen hebben, een deel van hen zal onvoldoende of te weinig aan bod komen. Om tal van redenen is de sociale bescherming van kunstenaars vandaag ondermaats. Bovendien zijn er zoveel verschillende regelingen naast elkaar dat de logica een beetje verloren is gegaan, wat aanleiding geeft tot creatief gebruik en zelfs misbruik.

Dat hier vandaag opnieuw te elfder ure aanpassingen worden voorgelegd, bewijst dat de uitwerking allesbehalve goed zit. Er is te veel ruimte voor interpretatie en nattevingerwerk. Ik haal er enkele zaken uit, zoals de kritiek in het wetsontwerp van de regering op het eigen beleid. Ik citeer: "In de context van de COVID-19-crisis is er ook bezorgdheid dat de burgerlijke vrijheden worden bedreigd, hetgeen zou kunnen worden gebruikt om de artistieke vrijheid te onderdrukken." Het is bijzonder cynisch dat een regering, die zelf heel wat van de burgerlijke vrijheden heeft beknot en onderdrukt, met de avondklok, het verbod op reizen en de beperking van vrije vergadering, dat nu in het eigen wetsontwerp aanhaalt als een bedreiging voor de kunstenaars.

De gemeenschappen zijn bevoegd voor kunst en cultuur, maar hun rol wordt hier zeer zwaar beperkt.

Ook de beroepsmogelijkheden zijn speciaal. Ofwel kan men beroep aantekenen bij de Arbeidsrechtbank, zoals bepaald in artikel 5, ofwel bij de commissie zelf. Een beroepscommissie die een beroep behandelt wanneer ze daar goesting in heeft, maar niet behandelt wanneer ze er te weinig tijd voor heeft, is onzinnig. De rechters van de Arbeidsrechtbank krijgen onmiddellijk al in de toelichting een waarschuwing mee: "Geen enkele instelling is beter geplaatst dan de commissie, die voor de helft is samengesteld uit deskundigen in werkin de kunsten, die zijn aangeduid door de federaties uit de professionele kunstensector, om te beoordelen of iemand in aanmerking komt voor het kunstwerkattest. Daarom zou een rechter zich in principe tijdens zijn beoordeling niet in de plaats moeten stellen van de leden van de commissie". Dat lijkt mij veeleer een ongeoorloofde inmenging vanwege de regering. Ofwel respecteert die de scheiding der machten niet, ofwel is de rechterlijke macht ondergeschikt aan een of andere commissie van niet-juristen.

Dat er wel eens beroep zou kunnen volgen, is het logisch gevolg van de vele vage omschrijvingen en het feit dat de tekst behept is met het ons-kent-onsprincipe en dat kunstenaars rechter en partij zijn. Zo kan het dat men een kunstwerkattest krijgt voor het schrijven van een artikel voor een muziekmagazine of een sportmagazine, maar niet voor een reismagazine. Er wordt dus onderscheid gemaakt tussen freelanceauteurs op basis van de onderwerpen van hun artikels. Wie zal dat bepalen? Ook voor activiteiten van een portretfotograaf, een evenementenfotograaf, een fotograaf van huwelijken, jubilea en andere feesten en een fotograaf voor publiciteitsfolders gelden de gestelde criteria. De activiteit moet primair artistiek zijn, maar wie beslist over het artistieke karakter van foto's? Wat voor nattevingerwerk dreigt dat te worden? Rond wie wel en wie niet het attest krijgt, hangt een flou artistique. Hier geven we carte blanche, omdat de beoordelingsmethode nog niet is vastgelegd. Die wordt vastgelegd in een intern reglement, dat nog niet bestaat en dat men ook gemakkelijk kan aanpassen.

De vele rare kronkels in het wetgevende proces van het ontwerp en vooral de vaagheid van de tekst nopen ons vandaag tot onthouding, als het al tot een stemming komt vandaag.


Nahima Lanjri CD&V

Mevrouw de voorzitster, voor ons ligt een wetsontwerp dat mee aan de basis ligt van een grondige hervorming van het kunstenaarsstatuut. Naast het wetsontwerp dat wij vandaag bespreken, zijn er ook twee flankerende KB's. Die moeten wij samen bekijken, net zoals wij in de commissie hebben gedaan.

Ik zal niet te veel uitweiden, maar wil wel zeggen dat het wetsontwerp uitvoering geeft aan hetgeen wij in het regeerakkoord hebben afgesproken, namelijk om bestaande en opkomende kunstenaars in alle fasen van het creatief proces – dat benadruk ik – te versterken en te ondersteunen. Het nieuwe statuut komt er ook na een brede bevraging van de sector. Wij hebben het in de commissie al een paar keer gehad over het platform Working in the Arts. Wij vernieuwen hiermee ook het kunstwerkattest, wat misschien wel tijd werd, want het vorige dateert van 20 jaar geleden.

De nieuwe regeling zal de tewerkstelling en het professionalisme in de cultuursector bevorderen en zal de mensen in de artistieke sector, ook starters en mensen die dat als zelfstandige doen, een betere toegang verlenen tot de sociale zekerheid. Het nieuwe statuut wil ook het zogenaamde onzichtbare werk waarderen. Daar ga ik niet verder op in, want ik heb daarvan daarnet al een paar voorbeelden gegeven. Het gaat over de tijd die een kunstenaar spendeert aan het creatieproces die op dat moment niet noodzakelijk inkomsten genereert. Ik heb in de commissie ook aangehaald dat het belangrijk is dat het principe van solidariteit centraal blijft staan in onze sociale zekerheid, want wie werkt en bijdraagt, heeft ook recht op sociale zekerheid. Minister Vandenbroucke zei daarnet al dat de kwantitatieve voorwaarden waaraan men moet voldoen, echt wel geconcretiseerd zijn in het ontwerp. Het is precies daarom dat de Kunstwerkcommissie bij de hernieuwing van het kunstwerkattest ook rekening zal houden met het geheel aan inkomsten van een kunstenaar.

Kortom, het werk van kunstenaars, ook het onzichtbare werk, zal met het voorliggend wetsontwerp, dat deel uitmaakt van een bredere hervorming van het kunstenaarsstatuut, beter worden gewaardeerd. Wij bouwen hiermee aan een betere bescherming voor de momenten waarop men tegenslag heeft in het leven. Daarom zullen wij het wetsontwerp steunen, maar een aantal amendementen moet eerst opnieuw in de commissie worden behandeld.


President Eliane Tillieux

Les services me demandent une petite pause technique. Je vous propose de suspendre dix minutes et de reprendre d'ici 20 h 00.