Proposition 55K2175

Logo (Chamber of representatives)

Projet de loi visant à rendre la justice plus humaine, plus rapide et plus ferme.

General information

Submitted by
Vivaldi
Submission date
Sept. 9, 2021
Official page
Visit
Status
Adopted
Requirement
Simple
Subjects
legal system judicial proceedings criminal procedure criminal law access to the courts

Voting

Voted to adopt
Groen CD&V Vooruit Ecolo LE PS | SP DéFI Open Vld MR
Voted to reject
VB
Abstained from voting
N-VA LDD PVDA | PTB

Contact form

Do you have a question or request regarding this proposition? Select the most appropriate option for your request and I will get back to you shortly.








Bot check: Enter the name of any Belgian province in one of the three Belgian languages:

Discussion

Nov. 10, 2021 | Plenary session (Chamber of representatives)

Full source


Rapporteur Marijke Dillen

Mevrouw de voorzitter, mijn verslag beperkt zich tot de commissievergadering van hedenochtend waarin een aantal amendementen besproken werd. Er was geen schriftelijk verslag en ik zal hier dus mondeling verslag uitbrengen.

Vanochtend heeft de Kamer tijdens haar plenaire vergadering, naar aanleiding van het indienen van een aantal amendementen door de collega's Gabriëls en Matz op het wetsontwerp om Justitie menselijker, sneller en straffer te maken, deze amendementen naar de commissie voor Justitie gestuurd. Wij hebben daarna onmiddellijk vergaderd.

De amendementen hebben onder meer betrekking op het uitstellen van inwerkingtredingen, de opheffing van artikelen en de vervanging van het opschrift van het wetsontwerp.

Tijdens de bespreking zijn collega's Gabriëls, De Wit, Boukili, Rohonyi, D'Haese, Van Hecke, Goffin en ik tussengekomen en heeft de minister uitvoerig geantwoord.

De amendementen nrs 11 tot 16 werden aangenomen, de nrs 17 tot 19 werden verworpen. Het aldus geamendeerde en wetgevingstechnisch gecorrigeerde wetsontwerp werd vervolgens bij de naamstemming aangenomen met tien stemmen voor en zes onthoudingen. De commissie heeft ingestemd met een mondeling verslag.

13 Demande d'avis du Conseil d'État


President Eliane Tillieux

13 Verzoek om advies van de Raad van State

Nov. 25, 2021 | Plenary session (Chamber of representatives)

Full source


President Eliane Tillieux

De rapporteur is mevrouw De Wit.


Rapporteur Sophie De Wit

Excuseer aan alle collega's en dank u wel, mevrouw de voorzitster, dat u even wilde wachten. Ik wens jullie veel moed wanneer jullie straks naar huis willen gaan, want het verkeer zit helemaal vast in Brussel.

Ik ben verslaggever van dit wetsontwerp. Het is in twee delen besproken geweest. Twee of drie weken geleden stond het ook al geagendeerd voor behandeling in plenaire vergadering, maar toen werd het advies van de Raad van State gevraagd over een amendement.

Voor het eerste deel verwijs ik dus naar mijn schriftelijk verslag. Naar aanleiding van het amendement waarover een advies werd gegeven, is er vanuit de meerderheid een nieuw amendement gekomen, waarbij er een aanpassing is gebeurd en waarover wij daarstraks een commissievergadering hebben gehouden. Daarover zal ik kort mondeling verslag uitbrengen.

De meerderheid heeft een amendement toegevoegd waarbij ze het oorspronkelijk geplande artikel 120 heeft geschrapt. Het artikel betrof de inschrijving in de wetgeving dat het opnieuw mogelijk maakte om geïnterneerden in de gevangenissen op te nemen. Dat deel is dus geschrapt, uit voortschrijdend inzicht volgens de meerderheid, wat uiteraard ook gesteund werd door de oppositie. Er waren ook amendementen in die zin van cdH en PVDA, die ingetrokken werden.

Artikel 131 werd vervangen, de woordkeuze werd aangepast waardoor de gevangenisdirecteur niet individueel strafrechtelijk aansprakelijk kan gesteld worden. Het amendement werd ook op dat punt aanvaard, het werd unaniem goedgekeurd daarnet in de commissie voor Justitie.

Uiteindelijk werd over het wetsontwerp gestemd. De meerderheid stemde uiteraard voor, Vlaams Belang heeft tegengestemd en de N-VA heeft zich onthouden. Voor het overige was er nog een onthouding van PVDA, denk ik. Tot daar mijn verslag.

Dan kom ik nu tot mijn uiteenzetting. Mijnheer de minister, luidens zijn titel wil het wetsontwerp Justitie menselijker, sneller en straffer te maken. Ik hoorde het in de commissie afgekort worden als het "MSS-wetsontwerp", wat ik een gevaarlijke afkorting vind gezien het risico dat die medeklinkers door elkaar worden geklutst. De cdH diende een amendement in om de titel te wijzigen en trok dat daarstraks in. U hebt uw ontwerp eigenlijk de naam gegeven van uw PR-slogan, namelijk Justitie menselijker, sneller en straffer te maken, terwijl dit een typische wet diverse bepalingen is. De meeste artikelen gaan ook over technische wijzigingen en taalkundige verbeteringen.

Ik zit al een tijdje in dit Huis, maar dit is de eerste keer dat ik dit meemaak. Collega Geens ging voor potpourriwetten, u gaat nu voor een MSS1 en misschien nog een MSS2. Ik heb het echt moeilijk met die medeklinkers. Dat bekt niet. Het is jammer dat de cdH het amendement daarvoor heeft ingetrokken, om het gewoon een normale titel te geven. Het is niet passend om uw slogan tot de titel van een wet te maken, zeker niet als de titel uiteindelijk niet altijd de lading dekt van alle bepalingen of dat bepalingen niet altijd de lading dekken van deze titel. Een aantal bepalingen was een voorbeeld hiervan, zoals de bepaling rond de internering, maar aan die laatste is met voortschrijdend inzicht een mouw gepast. Zo zijn er echter nog een paar.

We zijn veroordeeld voor het opvangen van geïnterneerden in de gevangenissen. Dat gebeurt hier door plaatsgebrek jammer genoeg nog altijd. Aanvankelijk was het de bedoeling van deze meerderheid om dat toch weer toe te laten en in de wet in te schrijven. Dat probleem zou zo weer geïnstitutionaliseerd worden. Dat was uiteraard niet oké. In de commissie is Ecolo zelfs weggegaan om niet over dat deel te moeten stemmen. Het is goed dat de oppositie een amendement heeft ingediend en dat daar het advies van de Raad van State voor is gevraagd om u allemaal nog wat tijd te geven om daarover na te denken. Vandaag kwam er dan het nieuwe amendement, waarbij dat dan toch werd ingetrokken. Dat aspect werd juridisch gezien toch al opgelost. Daarmee is het probleem natuurlijk niet opgelost. Het is niet omdat je nu niet meer inschrijft dat geïnterneerden in de gevangenis mogen worden opgevangen, dat de geïnterneerden niet meer naar de gevangenis zullen gaan wegens plaatsgebrek. Ten gronde is het probleem echt nog niet opgelost. Hoe deze wet op dat vlak de situatie menselijker maakt, is nog maar de vraag.

De andere verbetering inzake individuele verantwoordelijkheid van de gevangenisdirecteurs, wat niet onmiddellijk meer kan op strafrechtelijk vlak, vind ik een goede zaak. Ik ben blij met die aanpassing. Het is alleen jammer dat aan de Raad van State om advies moest worden gevraagd om die verbetering aan te brengen.

Mijn tweede punt, mijnheer de minister. Goed aan deze wet is dat u een bepaling opneemt, een nieuwe bestraffing, met name het havenverbod bij drugdelicten. Dat is goed. Het werd ook al een tijdje gevraagd. Het is een belangrijke sanctie, maar ook een veiligheidsmaatregel. In de haven leefde al lang de vraag om wie een veroordeling inzake drugs had opgelopen, geen toegang meer te moeten geven tot de haven. Dat principe geniet onze steun, dat is goed. Er blijven wel praktische vragen waarover wij hebben gedebatteerd in de commissie, vooral wat handhaving betreft. Niet alle opmerkingen en vragen werden door u beantwoord, er zijn er wat blijven hangen wat mij betreft. Ik wil er toch op hameren dat de handhaving cruciaal is, anders blijft het havenverbod dode letter.

Belangrijk is dat elke betrokken instantie ook wordt ingelicht, wat vandaag nog niet kan. De procureur mag niet elke straf aan eender wie meedelen of inlichtingen daarover verspreiden. Natuurlijk is het belangrijk dat elke speler in de haven dit weet of dat dit kan worden ingegeven in de toegangsbadges, ook aan anderen. Het havenpersoneel is gekend, maar er zijn daar ook heel veel toevallige passanten. Er zal een hele informatieketen en doorstroming nodig zijn om dit mogelijk te maken. U kan er niets aan doen, maar u staat voor het probleem dat de haven geen afgesloten gebied is, maar een open gebied. Qua handhaving zijn er nog wel praktische problemen te overbruggen, maar alleszins is het een hele stap vooruit dat het havenverbod in de drugwet is ingeschreven.

Ik wil het ook kort hebben over het CAP. De toegang tot het CAP wordt door het wetsontwerp uitgebreid. De strafuitvoeringsmagistraat en het openbaar ministerie, maar ook de vrederechter en de ondernemingsrechtbank krijgen er toegang toe. Op bepaalde vlakken kan men dat verantwoorden, bijvoorbeeld voor het openbaar ministerie of de strafuitvoeringsmagistraat, hoewel er toch nog een aantal praktische vragen blijft bestaan. Het geven van toegang tot het CAP aan de vrederechter in het kader van een voorlopig bewind of aan de ondernemingsrechtbank, vind ik echter oneigenlijk gebruik van het CAP.

De GBA heeft daar ook heel uitdrukkelijk voorbehoud bij gemaakt en zei dat de info oneigenlijk wordt gebruikt, zeker in het kader van een bewindvoering. De informatie wordt volgens de GBA zo van haar doel afgewend. Dat is het probleem met het CAP: wij steken daar meer en meer informatie in en steeds meer instanties krijgen er toegang toe. De vraag die ook de GBA zich stelde, is of dat allemaal nog proportioneel en noodzakelijk is en welke agenda zal worden gediend op het einde van de rit. Ik trek niet in twijfel dat dat op bepaalde vlakken te verantwoorden is, maar er zijn ook risico's aan verbonden. U hebt besloten om het advies van de GBA niet te volgen, maar de bezorgdheden die hierover rijzen wat betreft de toegang – wie, hoe, wat – en het delegeren, zijn hiermee zeker niet weg.

Ten slotte, u weet dat de wet op de externe rechtspositie (WERP) mij na aan het hart ligt, mijnheer de minister. Het zal u niet verrassen dat ik daar even op terugkom. Ik wil twee aspecten daarvan aanhalen.

Ten eerste, u past in het MSS-ontwerp de minimumproeftijd aan van twee naar een jaar, tegen het advies van de procureurs-generaal in. Ik wil dat advies toch even voorlezen: "In het wetsontwerp wordt niet statistisch en wetenschappelijk hard gemaakt dat de oorzaak waarom veroordeelden kiezen voor strafeinde gelegen is in de te lange minimumproeftijd dan wel andere oorzaken heeft, zoals het feit dat bepaalde veroordeelden, bijvoorbeeld seksuele delinquenten, zich niet willen laten onderzoeken dan wel behandelen voor hun problematiek. De maatschappij is erbij gebaat dat veroordeelden voor hun vrijlating in de samenleving gedurende een voldoende lange periode adequaat worden begeleid en een beslissing tot halvering van de minimumproeftijd voor lang gestraften dient weloverwogen en op basis van evidencebased redenen genomen te worden."

De procureurs-generaal vragen om die minimumproeftijd niet tot een jaar te herleiden maar gradueel. Zij doen ook een voorstel. Zeker voor de straffen boven de drie jaar vragen zij om dat niet te doen. Behoud die minimumproeftijd. U hebt dat advies naast u neergelegd. Ik herhaal nogmaals dat onze fractie daarmee niet akkoord gaat, mijnheer de minister. Het is ook een fundamentele wijziging. Ik vind dat dit een grondig debat verdient, dat we ook moeten voeren in het kader van het nut van de straf en waar men daarmee naartoe wilt. We hebben het hierover al heel vaak gehad in de commissie.

U weet dat onze fractie voorstander is van de terbeschikkingstelling, ook na strafeinde. De tegenstanders daarvan hebben altijd gezegd dat dit niet nodig is, want er is de proeftijd. Men wordt na het strafeinde nog in het oog gehouden dankzij die proeftijd. Als men die proeftijd nu inkort en de terbeschikkingstelling afschaft, zoals aanvankelijk in het nieuwe Strafwetboek was ingeschreven, dan is men elke stok achter de deur kwijt. Daarmee kunnen wij het niet eens zijn. Van twee zaken een, mijnheer de minister. Ik vind het belangrijk om dat mee te geven. Ik vind het bijzonder jammer dat u dat toch doordrijft tegen de wens van de procureurs-generaal in.

Ik weet wat u straks zal zeggen dat daarover overleg met de Gemeenschappen werd gepleegd en iedereen akkoord was. U hebt dat vorige keer ook al gezegd. Ik heb mij nog eens geïnformeerd. Ik heb mijn collega's gevraagd om in de toekomst iets aandachtiger te zijn of te laten notuleren in het verslag. Zij zijn daarin zeer formeel. Ik herhaal hier nogmaals, ook voor het verslag, dat zij hun bezorgdheid daarover zeker en vast hebben geuit.

Het is niet meer dan correct dat wij ons standpunt hier vertolken. Wij kunnen ons hierin niet vinden. Wij volgen ter zake het advies van de procureurs-generaal.

Bij amendement hebt u nog iets, niet onbelangrijk, toegevoegd, met name het uitstel van de inwerkingtreding van de uitvoering van de korte straffen. Dat zou 1 december, volgende week, in werking treden. U wilt dat nu uitstellen naar 1 juni 2022. We hebben het hier al heel vaak over gehad, mijnheer de minister. Ik herinner u aan de dure eed die u voor de zomer hebt afgelegd. U hebt gezegd dat men het nog een keer zou uitstellen, maar dat zou absoluut de laatste keer zijn. Dat was de tiende keer. Vandaag is het dus de elfde keer. Op 1 december zou het eindelijk zo ver zijn, iets waarin geen enkele minister in de voorbije decennia was geslaagd. Dat laatste klopt. Die wetgeving is al 15 tot 16 jaar oud. Het ging nu eindelijk zo ver zijn. Wij steunen u volledig in die ambitie, mijnheer de minister. Elke straf, ook de korte straffen, moeten worden uitgevoerd. Om dat te kunnen verwezenlijken, is er in eerste instantie extra capaciteit en een stappenplan nodig. Ter zake, en dat blijkt nu, ligt nog onvoldoende op tafel. U zou nog voor het einde van het jaar een detentiehuis openen, waarin 20 tot 60 gevangenen kunnen worden opgevangen. Als u dat al lukt, want het draagvlak in Kortrijk blijkt op dat punt toch niet zo groot te zijn als u had gehoopt. Misschien komt dat in orde. Ik hoop dat alleszins. Wij volgen dat op in de media.

Twintig tot zestig plaatsen in één detentiehuis lost de nood aan extra plaatsen echter niet op. Voormalig minister Geens had dat al voor u becijferd. Er waren ongeveer 400 plaatsen nodig, natuurlijk stap voor stap, en uw kabinetschef zei dat u er eigenlijk 720 zoekt. Die detentiehuizen zullen dat dus niet oplossen, want daarmee komt u er nog niet.

Bovendien heeft de strafuitvoering door corona heel wat achterstand opgelopen. Dat is een feit. Er zijn heel wat strafonderbrekingen geweest. Onze gevangenissen zijn vandaag al overbevolkt. Dat is ook een probleem waarover ik u al herhaaldelijk heb ondervraagd. U repliceert dan vaak bijna beschuldigend dat ik wil dat het u niet lukt en dat het u wel zal lukken en dat u de beloftes zult waarmaken en zult zorgen voor extra capaciteit.

U zei dat ik mij geen zorgen hoefde te maken, dat u die klus wel zou klaren, tot die bewuste maandagavond, waarop Belga bijna stoemelings aankondigde dat het zou worden uitgesteld, wat uiteindelijk duidelijk bleek uit het amendement dat hier werd ingediend. Het excuus op dat ogenblik, en dan spreek ik al over meer dan twee weken geleden, was de coronacrisis.

De cijfers zijn vandaag uiteraard wat ze zijn, maar dat geldt in de hele samenleving en niet alleen in de gevangenissen. Ik heb al eens gezegd dat er plaatsen zijn waar de deuren op slot gaan, maar hier gaan ze zelfs niet open voor de gedetineerden. Een aantal elementen speelt een rol. Er zullen ook penitentiair beambten uitvallen, zoals dat ook in de rest van de samenleving het geval is. We moeten daarover niet flauw doen. Het is geen evidente taak, nergens vandaag. Elke sector zit wat dat betreft op zijn tandvlees, dus daarover zal ik niet flauw doen, maar zeggen dat dit nu de reden is, dat als excuus gebruiken om te zeggen dat we niet anders kunnen dan het uit te stellen vind ik niet correct.

Er was immers al een overbevolking, er is geen plan voor extra capaciteit en dat ene detentiehuis zal het ook niet oplossen. Er was al een gigantisch personeelstekort bij de penitentiair beambten. Recent hebben ze daarvoor in Antwerpen trouwens opnieuw het werk neergelegd en dat aangekaart en gezegd dat de minister dat personeel al lang had beloofd, maar dat het er niet komt. Mijnheer de minister, ik vind het niet correct dat u zich enkel verschuilt achter de coronacrisis, omdat uw back-upplan er eerlijk gezegd ook niet was. U had geen plan B. Dat brengt ons ertoe, aangezien de meerderheid dit vandaag zal goedkeuren, dat de inwerkingtreding voor de elfde keer uitgesteld wordt.

Op het terrein geeft dat voor de korte straffen de facto aanleiding tot een zekere straffeloosheid. De uitvoering van korte straffen is tegenwoordig vrijwel nihil. Korte straffen worden omgezet in een alternatieve straf, als het al zover komt. Over enkele weken wordt een korte straf misschien omgezet in een huisarrest met enkelband, als het al zover komt. De periode is veel te kort om een reclassering of een begeleiding op te starten. Ik denk dat niemand er baat bij heeft.

In uw beleidsnota spreekt u over lik-op-stukboetes. Welnu, een korte straf die effectief wordt uitgevoerd, is vergelijkbaar, want men geeft het signaal dat de gepleegde feiten niet correct zijn en dat de dader daarop wordt aangesproken. Een korte straf mag een werkstraf zijn, het hoeft voor mij niet noodzakelijk altijd een celstraf te zijn, maar er moet wel kort op de bal worden gespeeld. Door het nieuw uitstel creëert u opnieuw een termijn van een zekere straffeloosheid. Dat betreuren wij ten zeerste.

Dat is meteen ook de reden waarom de N-VA uw wetsontwerp, hoewel het enkele goede elementen bevat, niet zal goedkeuren.


Marijke Dillen VB

Mevrouw de verslaggeefster, ik dank u vriendelijk voor uw verslag.

Mijnheer de minister, de titel van dit wetsontwerp is veelbelovend en hoopvol, namelijk de justitie menselijker, sneller en straffer maken. Uit de titel meende ik te mogen afleiden dat dit ontwerp de wettelijke basis zou leggen voor de drie verschillende pijlers waarop uw beleidsverklaring is gesteund en waarvan onze fractie de overgrote meerderheid kon, en nog altijd kan, steunen.

Maar de vlag dekt de lading allesbehalve. Slechts een kleine minderheid van de artikelen van dit ontwerp zal de justitie inderdaad menselijker, sneller en straffer maken. En dan nog in vrij beperkte mate.

Ik moet zeggen, mijnheer de minister, ik sta niet alleen met mijn opmerking. Ook de Orde van Vlaamse Balies is duidelijk. Ik citeer: “Diverse wetten en bepalingen over justitie komen aan bod maar de inhoud is niet van die aard dat zij de titel van het wetsontwerp zullen realiseren." En verder: "Een titel die hoge verwachtingen schept. De tekst zelf is helaas minder revolutionair.” Duidelijker kan in elk geval niet.

We hebben tijdens de bespreking in de commissie de gelegenheid gehad alles ten gronde te bekijken. Ik zal niet alles herhalen. Er was een aantal punten waarmee onze fractie volledig kan instemmen. Maar nogmaals, met deze wet zult u de justitie zeker niet echt menselijker, sneller en straffer maken.

De overgrote meerderheid van de verschillende artikelen binnen dit wetsontwerp kunnen wij goedkeuren. U moet echter toegeven, mijnheer de minister dat het hier de facto om een potpourriwet gaat. Er zijn 24 hoofdstukken waarmee telkens in de bestaande wetgeving hier en daar een kleine wijziging wordt aangebracht. Het zijn trouwens hoofdzakelijk technische bepalingen, zonder enige vorm van coherentie.

Slechts in 5 hoofdstukken kunnen wij vaststellen, zoals u trouwens telkenmale gezegd hebt in uw toelichting, dat er een wijziging wordt aangebracht met het oog op het menselijker, sneller en straffer maken, en dan nog in heel beperkte mate. Ik moet zeggen, mijnheer de minister, dat ik meen dat de burger toch iets anders verwacht van een wetsontwerp met deze mooie titel. Ik hoop in elk geval dat u snel ambitieuzer zal zijn, om uw doelstelling werkelijk waar te maken.

Ik wens hier nog enkele pijnpunten aan te kaarten of punten waarover ik op mijn vraag tot verduidelijking een antwoord zou krijgen. Ten eerste, mijnheer de minister, het havenverbod kadert in uw ambitie om de justitie straffer te maken. Wij steunen u daarin. Het verbod kan als autonome straf worden opgelegd voor iedereen die in de haven komt of werkt, zelfs voor werkgevers. Mijnheer de minister, die straf voert u in voor alle drugdelicten ongeacht waar ze zijn gepleegd.

Niettemin heb ik enkele vragen. In de memorie van toelichting lees ik het volgende. Ik citeer: “De inschrijving van het havenverbod als autonome, bijkomende straf in artikel 4 van de drugswet betekent dat de straf alleen opgelegd kan worden voor bewezen drugsgerelateerde feiten. Het havenverbod zal niet opgelegd kunnen worden als de rechtbank de feiten herkwalificeert tot bijvoorbeeld enkel bendevorming of diefstal.”

Mijnheer de minister, ik betreur dat u niet hebt overwogen die autonome straf in te schrijven in het Strafwetboek in plaats van in de drugswet. Zoals u zelf vermeldt, kan ik perfect een voorbeeld bedenken waarbij in een zwaar drugsdossier bepaalde personen ingevolge de herkwalificatie niet voor drugsfeiten an sich maar voor andere feiten worden veroordeeld, terwijl het echter toch nuttig en misschien zelfs noodzakelijk zou zijn een havenverbod op te leggen.

Ik blijf in dat verband de vraag stellen of de incorporatie van de autonome straf in het Strafwetboek daaraan niet tegemoetkomt. In ieder geval hoop ik dat u daarvan in de toekomst werk zal maken. Ik dring daar zelfs op aan.

Een andere vraag is de handhaving. Hoe zal ze gebeuren? Wij weten allemaal dat de haven van Antwerpen een heel uitgestrekt en onafgesloten gebied is. Welke autoriteiten worden bevoegd om de toepassing te controleren? Wij kampen vandaag nog steeds met het cruciale probleem dat de haven van Antwerpen in twee gerechtelijke arrondissementen valt en dat de uitbreiding van de bevoegdheden van de betrokken procureurs een beperkte operationele meerwaarde heeft.

Mijnheer de minister, ik was dan ook heel verheugd in uw beleidsnota te mogen vernemen dat vanaf 1 januari 2023 de havendossiers bij één openbaar ministerie en één rechtbank terecht zullen komen, namelijk Antwerpen. Dat is een heel positieve zaak. Ik hoop ook dat u erin slaagt in 2022 alle nodige voorbereidingen te doen, zodat één en ander effectief kan ingaan op 1 januari 2023. Hierbij durf ik mijn vraag van gisteren te herhalen, namelijk of u voldoende aandacht zal besteden aan het toekennen van meer middelen en ondersteuning aan de rechtbank van Antwerpen, want dat zal absoluut nodig zijn.

Een andere vraag in dit kader is hoe dit aan de werkgever gecommuniceerd gaat worden. Dat is zeer belangrijk, aangezien ook de werkgever bij niet-naleving kan worden gesanctioneerd. Wat met mensen die een havenverbod opgelegd krijgen maar slechts sporadisch in de haven aanwezig zijn? Het zijn allemaal vragen die nog moeten worden uitgeklaard willen we ervoor zorgen dat dit geen dode letter blijft.

Een tijdelijk havenverbod is natuurlijk één stap in de strijd tegen de georganiseerde drugshandel, een minstens even grote stap is uiteraard het scannen van alle containers. Dat is uiteraard niet uw bevoegdheid, maar ik verzoek u om uw collega daarover te vatten. Op dat vlak is er nog heel veel werk aan de winkel, want uit de laatste cijfers die ik kreeg van minister Van Peteghem, blijkt dat slechts 2,4 % van de totaliteit gescand wordt. Dat is absoluut onvoldoende.

Een ander knelpunt vind ik terug in hoofdstuk 8, getiteld "Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek”. Het gaat om de zogenaamde actualisering van artikel 759, een artikel dat zoals het ontwerp zelf zegt een regel van beleefdheid en respect bevat. Het afnemen van hoofddeksels mag dan misschien wel een regel zijn die ontstaan is in de 19ᵈᵉ eeuw, heden getuigt het nog steeds van beleefdheid en respect om het hoofddeksel af te zetten vanaf het betreden van de zittingszaal. Dat principe wordt afgeschaft. Het zal voortaan de magistraat zijn die moet oordelen.

Tijdens de commissiebespreking heb ik u gevraagd wat de noodzaak is van deze wijziging. U hebt verwezen naar een arrest van het Europees Hof. Sta me toe te zeggen dat dit mij niet echt overtuigt. Andere arresten worden ook niet nageleefd, uit de talrijke voorbeelden verwijs ik naar de verschillende dossiers waarbij ons land veroordeeld wordt betreffende de situatie van de geïnterneerden.

Hoe zal de rechter daarover moeten oordelen? Ik vrees dat er op het terrein een grote discrepantie zal ontstaan tussen magistraten die de huidige regeling willen blijven volgen, een regeling die decennia lang goed verlopen is, en andere magistraten die alles op zijn beloop zullen laten.

Onze fractie is geen voorstander van een wijziging van dat artikel, zoals ik al zei. Wij pleiten voor absolute neutraliteit bij de overheid en uiteraard ook in de rechtbank. Iedere burger kan het geloof van zijn of haar keuze belijden, dat principe staat niet ter discussie. Het geloof is echter een privézaak en hoort niet thuis in de rechtszaal.

We moeten ook niet flauw doen, iedereen weet waarover het gaat. U hebt overigens verwezen naar het arrest. De hoofddoek bij de moslima is het symbool bij uitstek van onderdrukking van de vrouw, het symbool van ongelijkheid dat elke integratie in of aanvaarding van onze westerse samenleving in de weg staat. Het is onaanvaardbaar dat de hoofddoek in een rechtzaal hier nu op officiële wijze ingang krijgt. Ik begrijp ook niet dat u als liberale minister, wanneer het om de hoofddoek gaat, juist de verdediging opneemt van een uitgesproken religieus symbool.

Ook in artikel 23 van het Gerechtelijk Wetboek komt er een wijziging, met name de herinvoering van geldboetes in geval van misbruik van de wrakingsprocedure in strafzaken. Die mogelijkheid bestond tot de wet van 26 april 2007 en werd blijkbaar onbedoeld opgeheven. Enerzijds begrijp ik uw bezorgdheid, maar anderzijds mogen wij niet vergeten dat wraking wel degelijk een recht moet blijven om de vervanging te verkrijgen van een magistraat van wie gevreesd wordt dat hij of zij het voorliggend geschil niet met de vereiste onafhankelijkheid en onpartijdigheid lijkt te kunnen beslechten. In geval van mogelijke misbruiken van de wrakingsprocedure moet de rechtbank zelf kordaat optreden. In dezen kan er dus allesbehalve lichtzinnig een beslissing worden genomen. Wie zal dat misbruik beoordelen? Welke criteria zullen er worden toegepast? Komt er een strenge interpretatie of is een ruime interpretatie mogelijk?

Daarnaast wil ik waarschuwen voor andere gevaren die daaraan mogelijk verbonden zijn. Het risico bestaat namelijk dat collega’s van de gewraakte rechter dat vlug zullen zien als zogenaamd misbruik uit collegialiteit. Voorafgaand aan die beslissing ten gronde, was er volgens mij beter een diepgaande analyse gemaakt.

Hoofdstuk 10 handelt over de wijzigingen van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen. Positief zijn de wijzigingen met betrekking tot de hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, omdat ze uiteraard Justitie menselijker maken. Er komt de mogelijkheid, dus niet de verplichting, om de zitting via videoconferentie te laten plaatsvinden en het maximumbedrag voor noodhulp wordt opgetrokken naar 125.000 euro. Wij kunnen die dus steunen.

Het is positief dat de formaliteiten voor de aanvraag die door de advocaten moeten worden vervuld, vrij recent zijn vereenvoudigd, op initiatief van de commissie zelf. Uit uw toelichting bij de beleidsnota heb ik begrepen dat u de procedure wil vereenvoudigen om de doorlooptijd te verminderen. Maar met de aankondiging van een bijkomende Nederlandstalige kamer komt u er niet. U moet meer inspanningen leveren. Onze fractie heeft alvast een wetsvoorstel klaar. Misschien kan dat helpen.

Hoofdstuk 12 betreft de verstrenging van de wet op de kansspelen. De exploitatie van weddenschappen door pseudodagblandhandels en nachtwinkels zal niet langer mogelijk zijn. Wij steunen dat. Wat zijn de criteria om te kunnen spreken over pseudodagbladhandels en nachtwinkels? Wie zal dat beoordelen? Wat is de te volgen procedure? Wat zijn de beroepsmogelijkheden? Ik heb u die vragen gesteld in de commissie, maar daar geen antwoord op gekregen. Hopelijk geeft u vandaag wel antwoord.

Het betreft hier slechts een eerste stap. Ook al zijn wij erover verheugd dat u in uw beleidsnota aandacht aan de problematiek besteedt en volgend jaar werk zult maken van een verstrenging, alleen een echt grondige hervorming van de wet op de kansspelen zal meehelpen om Justitie straffer te maken. Hopelijk komt u inderdaad snel met teksten en krijgen we de gelegenheid om in de commissie daar uitvoerig over van gedachten te wisselen.

Hoofdstuk 15 handelt over de externe machtspositie van de veroordeelde, waarover collega De Wit het reeds had. Onze fractie kan de wijzigingen betreffende de minimumproeftijd absoluut niet steunen. Ik ben hierover bijzonder bezorgd. Een wijziging van de minimumproeftijd hoort niet thuis in een potpourriwet, maar vereist fundamenteel een grondig debat over de strafuitvoering. U brengt de minimumproeftijd terug van 2 naar 1 jaar. Dat is een totaal verkeerd signaal aan de bevolking. Wij zijn dan ook geen voorstander van de inkorting en staan hierin niet alleen. Uw argument dat er meer veroordeelden tot het strafeinde gaan, waardoor ze de gevangenis verlaten zonder opvolging, is geen argument om voor alle gevangenisstraffen de minimumproeftijd te verlagen naar 1 jaar.

Niet alleen onze fractie heeft hierop kritiek. Het College van procureurs-generaal is in zijn uitvoerig gemotiveerd advies bijzonder duidelijk. Ik sluit mij hier graag bij aan. Het college meent dat voor vrijheidsstraffen van 3 jaar en minder de minimumproeftijd van 2 jaar inderdaad te lang is en dat voor die veroordeelden een minimumproeftijd van 1 jaar volstaat. Daarmee kunnen wij akkoord gaan. Die tijd is voldoende nuttig volgens het college om nuttig met begeleiding en opvolging te starten. Voor vrijheidsstraffen van meer dan 2 jaar moet de huidige minimumproeftijd, 2 jaar, behouden blijven. Met andere woorden, de tussencategorie tussen vrijheidsstraffen van 3 jaar en vrijheidsstraffen van minimaal 5 jaar moet worden behouden. Ook het college pleit er dus duidelijk voor om de proeftijd gradueel consequent op te bouwen naar gelang van de duur van de opgelegde vrijheidsstraffen. Het college stelt – en het weet waarover het spreekt - dat dergelijke gradatie absoluut noodzakelijk blijft.

Mijnheer de minister, er wordt terecht gesteld dat niet statistisch en wetenschappelijk hard wordt gemaakt dat de oorzaak waarom veroordeelden kiezen voor strafeinde, gelegen is in de te lange minimumproeftijd. Het kan ook andere oorzaken hebben. Ik denk bijvoorbeeld aan het feit dat bijvoorbeeld sommige seksuele delinquenten zich niet willen laten onderzoeken en behandelen voor hun problematiek.

De maatschappij is erbij gebaat dat veroordeelden voor hun vrijlating in de samenleving gedurende een voldoende lange periode adequaat worden begeleid. Een beslissing tot halvering van de minimumproeftijd voor langgestraften dient weloverwogen en op basis van evidencebased redenen genomen te worden, niet vlug in een wet met een aantal algemene bepalingen.

Mevrouw De Wit herhaalt hier haar verklaring van in de commissie dat de N-VA niet akkoord gaat met de bepalingen ter zake, maar ik laat opmerken dat de N-VA – ik had het reeds in commissie over het gebrek aan consequentie – een en ander had kunnen verhinderen door ter zake het been uitdrukkelijk stijf te houden. Dat heeft die partij niet gedaan. Dat men hier in het federaal Parlement zich hier terecht niet akkoord verklaart met de wijzigingen, maar een ander standpunt inneemt op bevoegdheidsniveaus waar men het wel voor het zeggen heeft, is hypocriet. U mag die boodschap doorgeven aan minister-president Jambon.

Overigens wie heeft nu gelijk en ik richt mij tot de minister en collega De Wit? Collega De Wit, u zegt dat u te rade bent gegaan bij minister Demir. Mijnheer de minister, u verklaarde in de commissie – ik citeer uit het duidelijke verslag -: “Geen enkele Gemeenschap heeft zicht verzet tegen deze regeling,” en verder: “De minister van Justitie benadrukt dat de voorliggende wijziging in maart 2021 uitdrukkelijk werd gevraagd door de drie Gemeenschappen. De tekst werd tijdens het overleg bediscussieerd en gewijzigd. Er werd een akkoord verleend tijdens de interministeriële conferentie door de federale overheid en de drie Gemeenschappen.”

Wie heeft hier gelijk, de minister of de N-VA? Als de minister zegt dat hij gelijk heeft, dan kan ik niet anders dan betreuren dat de N-VA, die met nochtans een cruciale bevoegdheid in dat verband de sleutel in handen heeft om de wetswijziging tegen te gaan, niet consequent handelt waar dat kan. Ik hoop zo dadelijk meer duidelijkheid te krijgen.

Mijnheer de minister, oorspronkelijk voorzag u in hoofdstuk 18 een wijziging inzake de internering. Tijdens de bespreking in de commissie heb ik u gezegd dat onze fractie het daar bijzonder moeilijk mee heeft. Wij staan daar trouwens niet alleen mee. De juridische analyse van de Raad van State was bijzonder helder en ondubbelzinnig tegen het voorstel. Ook de Orde van Vlaamse Balies en Avocats.be waren bijzonder scherp in hun kritiek: “Hoewel er over de reële impact van dit ontwerp voor de efficiëntie van Justitie kan gediscussieerd worden, het hoofdstuk over internering maakt een zaak duidelijk: menselijker wordt het in elk geval niet.”

Mijnheer de minister, gelukkig bestaat er zoiets als voortschrijdend inzicht. Op het laatste nippertje werd via een in de commissie goedgekeurd amendement dat gedeelte uit de tekst gehaald. Wij hebben dat trouwens mee gesteund, maar de schrapping van het hoofdstuk lost het probleem ten gronde niet op. Vrij recent nog heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie immers duidelijk beklemtoond dat de psychiatrische afdelingen nog steeds lijden aan de bekende systemische problemen: een functioneren en een logica van zorg gebaseerd op het gevangenisdenken, een zwaar gebrek aan medisch en sociaal-educatief personeel, onvoldoende bewakingspersoneel en personeel zonder gespecialiseerde opleiding. Zolang die problemen niet volledig worden verholpen, zullen bijkomende veroordelingen ons lot blijven.

De situatie van de geïnterneerden in gevangenissen vereist een onmiddellijke aanpak. Onze fractie dringt er dan ook op aan om het probleem ten gronde op te lossen en te zorgen voor de nodige plaatsen, voor een adequaat kader voor geïnterneerde personen met een aangepaste infrastructuur en voldoende gekwalificeerd personeel.

Ik wil het, tot slot, nog hebben over de wijzigingen van het statuut van het penitentiair personeel in hoofdstuk 20. De daarin aangehaalde punten kan onze fractie onderschrijven, maar eigenlijk is de titel misleidend, want er wordt niet gewerkt aan het statuut van het penitentiair personeel. Ik zal hier niet lang over uitweiden en verwijs naar de discussie daarover gisteren in de commissie naar aanleiding van de bespreking van de beleidsnota.

Mijnheer de minister, ten slotte, dat de tenuitvoerlegging van de bepalingen inzake de korte gevangenisstraffen tot drie jaar, opnieuw wordt uitgesteld, is de reden waarom onze fractie haar stemgedrag, dat aanvankelijk een onthouding was, zal wijzigen. Het gaat hier niet om het eerste of het tweede uitstel, maar het twaalfde uitstel. Dat is voor ons absoluut onaanvaardbaar.

De uitvoering van korte gevangenisstraffen tot drie jaar vanaf 1 december 2021, die regel wordt eens te meer uitgesteld en wel naar 1 juni 2022, met als verantwoording de vierde coronagolf. U bent wel eerlijk geweest, want u geeft geen garantie dat de regeling voor de laatste keer wordt uitgesteld. U hebt immers gezegd dat een en ander afhankelijk zal zijn van de coronasituatie op dat ogenblik. Onze fractie betreurt dat.

Laten we mekaar geen Liezebet noemen. Corona mag het dossier wel bemoeilijken, maar het is niet de echte reden. Het echte probleem is het plaatsgebrek, het gebrek aan voldoende capaciteit.

Dat is geen nieuw probleem. Het sleept al jaren aan. Ik erken dat u daarvoor niet de hoofdverantwoordelijke bent. Dat is de verantwoordelijkheid van uw talrijke voorgangers. De oorzaken zijn niet coronagebonden, maar dateren al van lang voor de crisis. Onze gevangenissen zitten al jarenlang overvol.

Ik heb het standpunt van mijn fractie gisteren in de gedachtewisseling al kunnen uiteenzetten. Ik ben benieuwd naar uw antwoord volgende week. U kondigt in uw beleidsnota inderdaad nieuwe gevangenissen, detentiehuizen en transitiehuizen aan, maar dat alles zal nog niet voor morgen zijn. De nieuwe gevangenissen zullen eind volgend jaar opengaan. Een detentiehuis in Kortrijk zou in december worden geopend. Wat daarvan concreet in huis zal komen, moeten we nog zien. Ook de transitiehuizen zijn ook nog niet voor morgen. Ook het personeelstekort is een oud zeer.

Ik rond af. Een daadwerkelijke uitvoering van alle straffen, ook de korte gevangenisstraffen tot drie jaar, is heel belangrijk voor onze samenleving, voor de veiligheid van de burgers. U had dat beloofd. De burgers hadden gehoopt op uw woord te mogen rekenen. Het is een kerntaak van Justitie, maar de uitvoering van die bijzonder belangrijke taak wordt opnieuw op de lange baan geschoven. Onze fractie kan de tekst niet goedkeuren. Als minister van Justitie hebt u de plicht om ervoor te zorgen dat alle straffen, zonder uitzondering, worden uitgevoerd. De burger verwacht niet anders. Vanwege die wijziging, die u er op het laatste ogenblik hebt doorgeduwd, zal onze fractie dan ook haar stemgedrag veranderen.


Nabil Boukili PVDA | PTB

Madame la présidente, chers collègues, j'aimerais commencer mon intervention en survolant l'historique particulier de ce projet de loi.

En effet, dans la justification d'un amendement qui a été présenté ici et qui a été traité en commission, on peut lire que "les discussions parlementaires ont conduit à une prise de conscience progressive". J'aimerais revenir sur ce point. Il est question d'amendements qui ont supprimé ou modifié des articles très controversés de ce projet de loi visant à rendre la justice plus humaine, plus rapide et plus ferme. Or, ces deux articles avaient la particularité d'être inhumains, dans le sens où on voulait mettre des internés en prison.

Lors des discussions en commission, on a soulevé la problématique de ces deux articles et on a évoqué toutes les justifications nécessaires, toutes les condamnations de la Cour européenne des droits de l'homme à l'égard de la Belgique, toute la contestation du terrain et des directeurs de prison face à ces deux articles. Pourtant, le ministre a persisté à maintenir ces deux articles et le texte a été voté en commission.

Entre-temps, il y a eu un sursaut dans la société civile pour dénoncer ces deux articles et le fait de les imposer dans ce projet de loi. Je voudrais dès lors saluer toutes les organisations et associations qui se sont mobilisées pour exprimer leur colère face à ces deux articles. J'aimerais leur tirer mon chapeau car leur opposition et mobilisation ont fini par payer. Avocats.be, les avocats tant francophones que néerlandophones, l'Association Syndicale des Magistrats, la Ligue des Droits Humains, Unia, l'Observatoire International des Prisons, le Conseil central de surveillance pénitentiaire, les agents pénitentiaires eux-mêmes et leurs représentants syndicaux se sont manifestés pour s'opposer à ces articles qui visaient à emprisonner des malades mentaux. Ils avaient raison de le faire, de persister et de maintenir la pression sur la majorité.

Malgré cela, quand on est arrivé en séance plénière, où, là aussi, on a déposé des amendements, on a senti qu'il n'y avait pas de volonté de revoir ces deux articles. On a donc fait notre travail d'opposition pour relayer cette colère du terrain et on a envoyé ces deux articles au Conseil d'État avec les amendements. Un tel renvoi, qui peut parfois être décrié par la majorité et qualifié de flibuste ou de politique politicienne, a prouvé son efficacité dans le parcours de ce projet de loi. En effet, ce renvoi qui a eu lieu voici deux semaines a permis à la société civile de maintenir la pression jusqu'à créer un doute au sein de la majorité qui s'est sentie obligée de reculer sur ces deux articles. Aujourd'hui, on a acté ce recul par le vote des amendements en commission.

Je pense que c'est une leçon que l'on doit tirer de cette expérience. Je dis assez souvent ici – et une ministre pourra le confirmer – qu'il faut écouter ce que disent les travailleurs. Ils sont sur le terrain. Ils connaissent leur travail, les conditions dans lesquelles ils l'accomplissent, et mieux que quiconque, ils savent quelles sont les mesures à mettre en place et celles qui ne correspondent pas à leur réalité.

Eu égard à la nécessité d'écouter les travailleurs, je peux citer un autre exemple: il s'agit du report de l'application des courtes peines. Il est positif que ce report ait lieu parce que la situation de nos prisons ne permet actuellement pas la mise en application de cette loi. Nos prisons sont surpeuplées. Les conditions de détention sont inhumaines et les conditions de travail pour les agents pénitentiaires sont insupportables. On parle d'un secteur dans lequel le taux de malades est assez élevé. On parle d'un secteur dans lequel les agents cumulent 500 000 jours de congé qu'ils doivent encore prendre. Pourtant, on continue à les soumettre à des conditions pratiquement invivables. Tant les directeurs de prison que les syndicats disent que cette loi est inapplicable sur le terrain.

Monsieur le ministre, quand nous avons discuté de l'application des courtes peines, je vous avais dit que vous étiez en train de faire une chose impossible à appliquer sur le terrain. Je vous ai dit de rencontrer les syndicats et les directeurs de prison: ils vous auraient dit qu'il était impossible de mettre cette loi en place. Vous avez fait la sourde oreille mais quelques mois plus tard, vous avez fait une proposition qui confirme ce que disent les gens de terrain et vous avez reculé sur l'application de cette loi.

La leçon à tirer de ce parcours qui aboutit aujourd'hui est que le bon sens se trouve du côté des travailleurs et des acteurs de terrain. J'espère que cette leçon sera retenue pour qu'avant de proposer des législations nouvelles, nous commencions par regarder ce qu'il se passe sur le terrain et quels sont les besoins et revendications des travailleurs. C'est en utilisant cette méthode que nous pourrions avoir une justice qui serait vraiment humaine, vraiment rapide et vraiment efficace, ce qui est loin d'être le cas aujourd'hui.

Monsieur le ministre, j'espère qu'à l'avenir, vous commencerez par la consultation du terrain avant de mettre en place des lois sur lesquelles vous devrez revenir parce qu'elles ne correspondent pas à la réalité.

Je ne serai pas plus long car beaucoup de choses ont déjà été dites sur ce projet de loi. Je souhaitais revenir sur ces deux aspects et souligner la victoire qui a été obtenue par la société civile et le mouvement qui s'est mis en marche lors du traitement de ce projet de loi. Je salue leur action et j'aimerais leur dire de continuer à s'opposer à toute politique qui met en péril notre système pénitentiaire et notre justice en général. Continuez, car la mobilisation et la pression paient!

Monsieur le ministre, c'est pour cela que vous avez reculé aujourd'hui sur vos articles considérés comme inhumains.


Vanessa Matz LE

Madame la présidente, je vous avoue que je suis heureuse. Mme De Wit avait l'air de dire, tout à l'heure, qu'en commission, tout le monde était heureux: ça n'arrive pas souvent concernant un projet très important. Le choc avait été, pour nous, assez fort lorsque nous avons lu l'ancienne mouture des articles 128 et 131. Un choc, une incompréhension aussi, face à ce qui nous apparaissait comme un véritable camouflet à la Cour européenne des droits de l'homme concernant le traitement des personnes internées. Il s'agissait, dans l'ancienne formule du projet de loi, ni plus ni moins que de rendre légal l'illégal, de rendre légal l'inhumain, l'enfermement de personnes souffrant de troubles mentaux en prison.

Oui, très vite, nous avons déposé des amendements en vue de modifier ces points. Ces amendements ont été rejetés une première fois en commission. S'en sont suivis une série d'avis de la société civile, avis contre le texte et émanant d'Avocats.be, de l'Observatoire International des Prisons, de l'OVB, de l'Association Syndicale des Magistrats et d'autres encore. Il y a eu un deuxième passage en commission. Ces amendements ont à nouveau été rejetés. Une fois la séance plénière venue, voici un peu plus de deux semaines, nous avons à nouveau déposé ces amendements et nous avons sollicité un avis du Conseil d'État, soutenus en cela par d'autres partis de la minorité, que je remercie.

Certains, quand on envoie au Conseil d'État, parlent de technique dilatoire ou de flibuste parlementaire. Or, ici, reconnaissons que cette période a été mise à profit par la majorité pour réfléchir à cette illégalité consacrée dans la loi. Aujourd'hui, nous sommes cosignataires de deux amendements avec la majorité, et je me réjouis vraiment du travail qu'il a été possible d'effectuer ensemble. Avec ces amendements, nous faisons évidemment un pas dans la bonne direction.

Malgré cela, comme le Conseil d'État le mentionnait dans son avis, il est porté atteinte aux droits fondamentaux par l'insuffisance de places disponibles pour les internements. Il vous appartient, vous le savez monsieur le ministre, d'y remédier. Les centres de psychiatrie légale de Wavre, Alost et Paifve ne seront pas disponibles avant 2026. Avec un nombre d'internements en augmentation, il est important de travailler dès aujourd'hui à trouver des solutions alternatives au placement des malades mentaux en prison. Il avait notamment été question que des hôpitaux mettent à disposition des lits pour les internés. À notre connaissance toutefois, aucun accord financier n'a jamais été conclu. Cela pourrait constituer une piste de solution intéressante.

L'autre partie de ce projet qui a déboulé – excusez-moi l'expression – un peu tard en commission, c'est l'exécution des petites peines. On ne peut évidemment que valider le report qui a été proposé. Il répond aux demandes du terrain. Au sein des prisons, le personnel pénitentiaire était légitimement extrêmement inquiet face au risque de voir arriver toutes ces personnes dans des établissements qui sont déjà surpeuplés. Alors que vous prévoyez finalement de faire entrer en vigueur l'exécution des courtes peines, on comprend mal comment cela pourrait être le cas sans une réforme encore plus profonde du monde carcéral que celle qui est envisagée.

Il reste aussi au sein de ce projet 24 chapitres d'importance variable qui relèvent davantage des dispositions diverses que d'un grand bouleversement législatif, tel que le titre pourrait le laisser croire. Vous savez que nous avons eu de nombreuses discussions sur ce titre Une justice plus humaine, plus rapide et plus ferme. Plus humaine, elle ne l'était pas, avec les dispositions sur l'enfermement des internés. Disons que maintenant, on peut considérer que c'est plus humain. Plus rapide et plus ferme, je vous ai dit, monsieur le ministre – mais j'ai accepté de retirer mon amendement sur ce point – qu'il s'agissait plutôt d'un slogan que la concrétisation de ces différents adjectifs.

Mais il faut être de bon compte et je le serai. Je salue aussi le positif de cette loi. Je pense, par exemple, à l'extension des pouvoirs du juge de paix afin de mieux accompagner les personnes à protéger ou à l'augmentation de l'aide financière d'urgence pour les victimes d'actes de violence.

Vous l'aurez compris, nous voterons pour ce projet de loi, en espérant qu'il sera encore possible à l'avenir de collaborer à partir d'une opposition constructive, comme ce fut le cas ici. Je pense tout particulièrement à un dossier qui nous occupe pour l'instant, à savoir le droit pénal sexuel, à propos duquel nous avons déposé beaucoup d'amendements, dont certains ont suscité chez vous une certaine ouverture. Nous en attendrons les résultats. Nous serons toujours prêts à avancer pour défendre une justice véritablement plus humaine.

Pour terminer, ceux qui siègent en commission avec moi savent que j'apprécie les petites citations. La suivante me semble particulièrement adéquate dans le dossier qui nous occupe. Vous la connaissez: "Point n'est besoin d'espérer pour entreprendre ni de réussir pour persévérer." Je vous remercie de votre attention.


Sophie Rohonyi DéFI

Monsieur le ministre, chers collègues, ce projet visait initialement à rendre la justice plus humaine, plus rapide et plus ferme. Cet intitulé est bien évidemment séduisant, puisqu'il reprend les trois qualificatifs de ce que nous sommes en droit d'attendre de notre troisième pouvoir. Qui ne souhaite pas voir la justice tenir compte des besoins des justiciables? Qui ne souhaite pas la voir aboutir à des décisions qui soient rendues dans un délai raisonnable ou encore mettre fin au sentiment d'impunité, voire à l'impunité réelle des auteurs d'infractions?

Or, à la première lecture des mesures contenues dans ce projet de loi, monsieur le ministre, nous nous étions vite aperçus qu'il s'agissait en réalité d'un titre plutôt racoleur qui n'était pas à la hauteur de ses promesses. En effet, il prévoyait initialement de mettre en prison des personnes qui n'y ont pas leur place. Cela ne participait en rien, reconnaissons-le, d'une justice plus humaine. Fort heureusement, la majorité est revenue sur cette incohérence – j'en parlerai ultérieurement.

Je reconnais donc que ce projet comporte certaines avancées positives, bien qu'elles ne soient pas révolutionnaires – comme son titre le laissait pourtant entendre. En premier lieu, je pense à la facilitation de l'accès du procureur du Roi et des magistrats chargés des enquêtes pénales d'exécution au point de contact central de la BNB. En effet, il nous faut d'urgence doter notre justice, mais aussi notre police, de moyens d'enquête, de poursuite et d'exécution des peines en matière de criminalité financière. Je pense aussi à l'introduction d'une interdiction de port pour lutter contre la criminalité liée à la drogue. On dote ainsi, enfin, notre justice d'une arme supplémentaire, qui était d'ailleurs sollicitée depuis longtemps, contre le trafic de drogue.

Je me dois toutefois de revenir sur un gros point noir de ce projet de loi. Il est question du report de l'entrée en vigueur de la loi du 17 mai 2006 relative à l'exécution des courtes peines qui a été apporté, par voie d'amendement, par la majorité, le 10 novembre dernier, en commission.

Cette entrée en vigueur qui était initialement prévue pour le 1ᵉʳ décembre a, finalement, été reportée de six mois. En cause – c'est, en tout cas, la justification que vous nous avez apportée, monsieur le ministre – la quatrième vague de l'épidémie qui n'a bien évidemment pas épargné les prisons, au regard de la promiscuité qui y règne.

Toutefois, cet énième report aurait pu – il aurait dû – être évité, si vous aviez eu, monsieur le ministre, un véritable plan pour faire exécuter ces courtes peines, indépendamment de la crise sanitaire, avec des chiffres précis quant au nombre de personnes condamnées concernées, mais aussi de places nécessaires et mobilisables dans les prochains mois. J'ai tenté d'obtenir ces chiffres à plusieurs reprises, mais en vain. Nous devons donc nous en tenir aux chiffres évoqués par la presse: tantôt 422, tantôt 720, tantôt 750.

Monsieur le ministre, vous avez déclaré en commission, le 27 octobre dernier, que ces courtes peines pourraient malgré tout être exécutées, malgré la surpopulation carcérale, mais aussi la pression exercée par ces nouveaux détenus sur nos prisons.

La pression est aujourd'hui telle que nos agents pénitentiaires, en tout cas du côté francophone, étaient à nouveau en grève pas plus tard qu'il y a deux semaines. La pression est également telle que le bourgmestre de Saint-Gilles a dû prendre, cette semaine, un nouvel arrêté pour limiter la population carcérale dans la prison de sa commune.

Vous étiez donc convaincu, monsieur le ministre, que cette mesure fonctionnerait puisque la quatrième vague de l'épidémie n'était pas encore une réalité – ce sont vos mots. Mais cette quatrième vague était annoncée depuis des semaines. De plus, le gouvernement avait fait connaître sa volonté d'activer la loi pandémie et donc l'état d'urgence, il y a également plusieurs semaines.

Il faut être de bon compte: des projets existent, fort heureusement, pour renforcer nos prisons. Mais j'aurais apprécié, monsieur le ministre, que vous reconnaissiez que ce projet n'était pas prêt pour l'exécution de ces courtes peines, en tout cas dans des conditions de détention qui soient dignes et humaines, comme l'indique justement l'intitulé de votre projet de loi.

En effet, force est de constater que les projets de maisons de détention ou encore de transition, que mon parti a d'ailleurs toujours soutenus, tant au niveau fédéral qu'au niveau local, sont en retard. Il est vrai aussi que la prison de Haren ne ramènera que 200 places supplémentaires, et ce pas avant septembre 2022, dans le meilleur des cas. De cette façon, l'intervalle de temps entre juin et septembre 2022 fait l'objet de nombreuses inconnues que je vous invite encore aujourd'hui même à éclaircir dès que possible, au moyen de chiffres précis qui nous permettraient d'évaluer l'impact réel qu'aurait l'exécution de ces courtes peines sur la surpopulation carcérale, sur les droits fondamentaux des détenus, mais aussi sur les conditions de travail déjà déplorables des agents pénitentiaires.

Nous restons donc en demande de garanties pour éviter que notre pays soit encore une fois condamné par la Cour européenne des droits de l'homme pour sa surpopulation carcérale, mais aussi pour éviter que la justice soit encore une fois décriée par les citoyens comme un système qui laisse les auteurs d'infractions impunis.

Au surplus, je me dois de reconnaître le sursaut de la majorité en ce qui concerne le sort des internés en prison. Votre projet initial, monsieur le ministre, n'envisageait au départ rien d'autre que de régulariser la situation actuelle, à savoir mettre en prison, en raison d'un manque de places dans les établissements psychiatriques, des personnes qui avaient commis des infractions mais qui présentaient des troubles mentaux. Si l'objectif d'immuniser les directeurs de prison contre les poursuites pénales semblait tout à fait légitime, le projet, dans sa mouture initiale, nous exposait à une nouvelle condamnation par la Cour européenne des droits de l'homme. La place d'une personne qui doit être internée et qui a des besoins en soins spécifiques n'est pas en prison.

C'est donc grâce à la mobilisation de la société civile et au renvoi des amendements des collègues au Conseil d'État le 10 novembre dernier en séance plénière – demande qui avait d'ailleurs été soutenue par l'opposition – que la majorité est finalement revenue sur sa position, qui plus est en dépassant le clivage majorité-opposition puisque, comme Mme Matz l'a dit, elle a pu être associée aux amendements déposés par la majorité cet après-midi. Je m'en réjouis, bien évidemment.

Il n'empêche que si des initiatives sont prises pour la création de nouveaux centres de psychiatrie légale – le ministre l'a rappelé dans le cadre de sa note de politique générale –, ceux-ci ne sont attendus que pour 2026. Autrement dit, pendant encore quatre années, seront enfermées en prison des personnes qui doivent être internées. Et il s'agit d'un nombre qui ne cesse d'augmenter. Pour remédier à cela, monsieur le ministre, vous avez évoqué deux pistes de solution: le renforcement des services de santé dans les prisons et l'amélioration du transfert des internés vers les soins ordinaires en concertation avec le SPF Santé publique.

Je répète que les prisons ne sont pas prévues pour prendre en charge adéquatement les personnes qui devraient être internées. Les infrastructures ne peuvent tout simplement pas répondre aux conditions d'accueil nécessaires. Monsieur le ministre, c'est la raison pour laquelle je vous encourage à concentrer tous vos efforts sur le développement du transfert des personnes internées vers les soins réguliers dans les plus brefs délais mais aussi de veiller à ce que les nouveaux centres psychiatriques légaux puissent ouvrir le plus rapidement possible.

En conclusion, compte tenu de l'évolution récente du projet de loi par voie d'amendements qui ont été adoptés en commission de la Justice cet après-midi, mon groupe soutiendra ce texte. Je précise que nous serons extrêmement attentifs à l'exécution des courtes peines ainsi qu'à la situation des personnes internées contraintes de rester pour l'heure en prison.


Minister Vincent Van Quickenborne

Mevrouw de voorzitster, dames en heren Kamerleden, dank voor uw uiteenzettingen. Ik moet terugdenken aan de discussie over de beleidsnota, die we gisteren gehad hebben maar die nog niet is afgerond. Velen onder u hebben me gezegd dat ik de lat te hoog leg, dat ik te ambitieus ben. De heer Christoph D'Haese zei zelfs dat ik hoogmoedig ben: "Er staat te veel in uw beleidsnota, u zult dat nooit kunnen waarmaken." Maar als ik vandaag naar mevrouw Dillen luister, dan blijk ik de lat te laag te leggen. Er zou te weinig in staan en de titel zou niet beantwoorden aan wat ik wil doen. De vlag zou de lading niet dekken.

Wel, dames en heren, het is een illusie te denken dat je met één wet, met één pennentrek Justitie helemaal kunt hervormen. Het is een werk van lange adem, van veel wetgeving. Ik heb vanmiddag nog gesproken over de wet op het seksueel strafrecht. Wetten zijn één zaak, de praktijk op het terrein is des te belangrijker. Het gaat dan om een cultuur, een mentaliteit, om middelen. Het gaat ook om een slimmere Justitie.

Ik kan u nu al geruststellen, er zullen nog dergelijke wetten volgen. Er komen nog wetten om Justitie 'menselijker, sneller en straffer' te maken. Ik weet dat sommigen onder u zich ergeren aan de titel. Dat doet me denken aan mijn tijd als staatssecretaris. Ik heb toen wetten laten stemmen met de titel 'wetten voor administratieve vereenvoudiging'. Dat waren wetten met diverse bepalingen. Iedereen was het erover eens dat je op die manier, met die titel en met die tekst, duidelijk zegt waar je naartoe wil gaan. Voormalig minister Koen Geens heeft het 'potpourri' genoemd. Dat was zijn keuze.

Het referentiekader 'menselijker, sneller en straffer' is interessant, omdat meerderheid en oppositie voortdurend toetsen of de bepalingen daar effectief ook aan beantwoorden. Dat maakt het interessant. Meer zelfs, die titel heeft er ook voor gezorgd dat de meerderheid gevraagd heeft of die bepalingen over interneringen effectief ook voor meer menselijkheid zorgen. De titel helpt ons beter, helderder te laten discussiëren. Ik zal volharden, want er komen nog wetten met dezelfde titulatuur, weliswaar een tweede, derde en vierde versie.

Het doel van de oorspronkelijke tekst betreffende de internering was een evenwicht te vinden door dergelijke zaken om de drie maanden aan de kamer voor de bescherming van de maatschappij voor te leggen. Die tekst had ook een ongewenst neveneffect. Daardoor zou namelijk bij wet worden ingeschreven dat geïnterneerden in afwachting van hun plaatsing in de gevangenis zouden kunnen worden ondergebracht. Dat wil uiteraard niemand. Deze wetgeving en de aanpassingen eraan hebben er wel voor gezorgd dat de directeurs niet in de problemen zouden komen en dat ze zouden kunnen worden vervolgd omdat ze niet overgegaan zouden zijn tot de onmiddellijke plaatsing van geïnterneerden. Vandaag kunnen ze worden vervolgd. Er is een geval bekend waar dat is gebeurd. De oplossing die we hebben gevonden, brengt rechtszekerheid voor de directeurs en maakt tegelijkertijd duidelijk dat België zich moet schikken naar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

We zetten ons dag en nacht in om die problematiek op te lossen, maar dit is niet eenvoudig. We hebben in het verleden 2 forensisch psychiatrische centra (FPC) geopend. We zullen er nog 3 openen met 620 plaatsen. Dat kan pas de volgende legislatuur omdat een gebouw, een gevangenis of een FPC zetten in ons land niet in 6 maanden gebeurt. Dat is de realiteit. Voor het FPC in Aalst moeten we met de stad Aalst op zoek gaan naar de juiste plaats. Dan is er nog de Vlaamse overheid met de vergunningen. Er is natuurlijk protest en draagvlak. Als je pas iets wilt bouwen als iedereen het erover eens is, kan je er beter mee stoppen. Soms moet je in de politiek de moed hebben om dossiers te verdedigen en bijvoorbeeld een detentiehuis in mijn eigen achtertuin te verdedigen.

Op de steun van uw partij heb ik echter niet kunnen rekenen, integendeel, mevrouw Dillen. U bent tegen de straffeloosheid, maar u bent tegen elk detentiehuis dat wordt ingepland. Dat kan van de N-VA niet worden gezegd. Het siert de N-VA dat zij in mijn stad gezegd heeft: het is geen evidente beslissing, maar wij verzetten ons er niet tegen. Ik hoop dat er nog andere steden en gemeenten zullen zijn waar de detentiehuizen ook worden gesteund.

Ik weet dat wij dit probleem niet onmiddellijk kunnen oplossen. Maar wij zullen bijvoorbeeld zorgen voor meer zorgpersoneel in de instellingen van Merksplas en Paifve, om daar hetzelfde zorgaanbod aan te bieden als buiten de muren van die instellingen.

Tot slot zullen wij ook zorgen voor een betere doorstroming naar de reguliere zorg, en daarvoor hebben wij natuurlijk contact met Volksgezondheid en met de collega's van de Gemeenschappen.

Het havenverbod dan. Mevrouw De Wit, bedankt dat u constructief hebt meegedacht. De invoering van het havenverbod komt door de evaluatie van het Stroomplan van de vorige regering. Mevrouw Dillen, het is juist dat wij dit voorlopig enkel in de drugwet hebben ingeschreven. Het is onze bedoeling het na positieve evaluatie uit te breiden in het nieuwe Strafwetboek naar feiten als diefstal of bendevorming.

Hoe zullen wij dat doen naleven? Eerst en vooral, het havenverbod wordt vermeld in het strafregister, daar het om een correctionele straf gaat. Dat betekent dus dat de politie op de hoogte is van het havenverbod ten aanzien van een persoon en dat zij daarop kan controleren, net zoals zij dat doet voor het rijverbod. Als iemand veroordeeld is tot een rijverbod, zal de politie steekproefsgewijs mensen daarop kunnen betrappen.

Maar wij doen natuurlijk meer. Voor de meest gevoelige plaatsen in de havens is er vandaag al een toegangscontrole. Als de betrokken persoon daar toegang toe had, zal zijn Alfapass worden ingetrokken. Daardoor wordt gezorgd voor meer zekerheid. Wat de andere havenzones betreft, verwijs ik inderdaad naar het wetsontwerp inzake maritieme beveiliging, dat wij binnenkort zullen indienen in het Parlement. Wij willen werk maken van een ISPS-platform. ISPS staat voor International Ship and Port Facility Security Code.

Wij zullen op dat platform de havenverboden opnemen. De overheidsdiensten krijgen daar toegang toe, en bepaalde informatie zal ook worden gedeeld met de werkgevers. Wij hebben daarover overleg gepleegd met de sociale partners, in het paritair comité 301. Dus ja, mevrouw De Wit, de werkgevers zullen op basis van dat platform worden ingelicht. Dit ontwerp zal voorzien in consequente toegangscontroles en in de ontwikkeling van dat platform.

U hebt evenwel gelijk. Het heeft inderdaad weinig zin om zaken op te leggen als men ze niet kan controleren, maar de reflex hoe we dat effectief afdwingbaar zullen maken en praktisch zullen controleren, zit er bij ons zeker in. Daar kunt u van op aan.

Wat betreft het CAP, de toegang ertoe wordt uitgebreid, wat nuttig en nodig is. Waarom is de toegang tot het CAP voor de vrederechter belangrijk? Dat is immers een punt van discussie en dat heb ik ook begrepen. Mevrouw De Wit, u hebt wellicht ook in de krant of op televisie een aantal gevallen van misbruik gezien die worden gesignaleerd ten aanzien van vrederechters in het kader van het beheer van het vermogen van beschermde personen.

Het is net door raadpleging van het CAP dat de vrederechter kan nagaan of er al dan niet fraude is gepleegd. Met name de verificatie van de stand van het vermogen en de rekeningen van degene die wordt beschermd, kan op die manier gemakkelijker gebeuren. De GBA heeft een negatief advies gegeven, niet op dat punt, niet op het punt dat de vrederechter toegang krijgt, maar wel op het algemene principe dat de stand van de rekeningen wordt toegevoegd aan het CAP. Daarop heeft de minister van Financiën gezegd dat die uitbreiding er moet komen. Die wet werd intussen trouwens goedgekeurd en daarop komen we niet terug. Daarover ging het advies van de GBA, niet over de toegang van de vrederechter tot de saldi.

Ik kom tot de minimumproeftijd. Het College van procureurs-generaal heeft inderdaad een positief advies gegeven voor straffen minder dan drie jaar en enkel een negatief advies voor een termijn van een jaar bij straffen boven de drie jaar. Ik wil u in elk geval zeggen dat de wijziging veel beperkter is dan u zou denken. We raken immers niet aan de minimale proeftijd van vijf jaar voor de correctionele straffen boven de vijf jaar tot dertig jaar en ook niet aan de minimale proeftijd voor de straffen van meer dan dertig jaar en de levenslange gevangenisstraffen, die tien jaar bedraagt.

De discussie gaat over de minimale proeftijd tussen drie en vijf jaar. Om dat eens en voor altijd uit te klaren, wil ik u uit het verslag citeren. Op bladzijde 2 van de brief van de Gemeenschappen aan de Raad van State van 6 maart 2021 staat het volgende: "Een derde punt betreft artikel 71, tweede lid van de wet van 17 mei 2006. Deze bepaling wordt niet aangepast en zal dus onverminderd van toepassing zijn op de vrijheidsstraffen van drie jaar of minder. Dit betekent dat de proeftijd ook voor de korte gevangenisstraffen nooit korter zal kunnen zijn dan twee jaar. Hierbij stellen de Gemeenschappen zich de vraag of een dergelijke proeftijd voor korte gevangenisstraffen niet zal leiden tot een automatische keuze voor strafeinde."

Op het einde van het verslag staat: "Wijzigen artikel 71, tweede lid, met betrekking tot de proeftijd. Akkoord van iedereen, federale niveau en de Gemeenschappen mits compromis een jaar, cfr Holsters." Ik citeer letterlijk uit het verslag van die vergadering.

De commissie-Holsters had destijds voorgesteld dat er een proeftijd van een jaar zou komen, waarbij de veroordeelde zich ook aan bepaalde voorwaarden moet houden. Het is dus een weloverwogen keuze geweest van ons, om dat te doen. Het is ook een keuze waar wij achter staan.

Ik kom nu bij het uitstel van de WERP. Dames en heren, ik wil u wijzen op wat ik destijds heb verklaard, toen wij de eerste keer de WERP hebben uitgesteld. Dat was toen door corona. Ik heb toen ook verklaard dat wij een nieuw uitstel niet zouden dulden, tenzij corona ons opnieuw parten zou spelen. Welnu, dat is vandaag opnieuw de realiteit.

Mevrouw De Wit, corona zit niet alleen in de samenleving, maar zit ook in de gevangenissen. Deze week nog in Leuven waren er 50 besmettingen bij gedetineerden. Dus is de gevangenis in gedeeltelijke lockdown gegaan. Er is vandaag een uitval van meer dan 1.000 werknemers door besmettingen en quarantaine. De situatie in onze gevangenissen is op dit ogenblik dus heel penibel, ook door corona.

Het zou dus onverantwoord zijn …


Marijke Dillen VB

(…)


Minister Vincent Van Quickenborne

Mevrouw Dillen, dat weet ik. Over de problematiek van de overbevolking vertel ik u niets nieuws. U hebt al enige ervaring in het Parlement. Al sinds u in het Parlement zit, is ze altijd een probleem geweest. Met masterplannen wordt geprobeerd het probleem op te lossen.

Mevrouw De Wit, wij zullen nu met de bouw van de gevangenissen in Haren en Dendermonde wel degelijk netto extra plaatsen creëren. Niet enkele, maar honderden plaatsen komen er netto bij. Bijvoorbeeld, in Dendermonde komen er meer dan 200 plaatsen netto bij.

Met Haren en Dendermonde komen er meer dan 300 plaatsen netto bij. Wanneer detentiehuizen worden gebouwd, kunnen ook nettoplaatsen bij worden gecreëerd. Er bestaan dus ook mogelijkheden. De transitiehuizen gaan naar 100 plaatsen in 2022. Wanneer alles samen wordt gelegd, kunnen stappen worden gezet.

Het zou echter onverantwoord zijn, om in de huidige omstandigheden de wet in werking te laten treden.

Or – et je m'adresse là à M. Boukili et à d'autres –, il est absolument nécessaire de mettre en vigueur cette loi séparément du covid.

Een misverstand over de inwerkingtreding wil ik toch even wegwerken. De wet moet niet in werking treden omdat wij de stoerste of strafste willen zijn, ook al maken sommigen dat ervan. De reden voor de inwerkingtreding is om te doen wat Cesare Beccaria schreef in de 18de eeuw. De beste straf is niet de wreedste of de maximale straf, maar wel de minimale straf die men niet kan ontlopen. Van zodra er straffeloosheid is, ook voor kleine straffen, ontstaat bij mensen het gevoel dat het niet opkan. Dat geldt voor allerlei soorten straffen, bijvoorbeeld op fiscaal en financieel vlak, maar evenzeer voor korte straffen. Een dader mag zijn straf niet kunnen ontlopen; dat is belangrijk.

Vous dites que jusqu'à trois ans, il ne faut pas emprisonner. Pour obtenir l'exécution de la peine, les juges risquent de penser qu'il faut au moins condamner à 37 mois. C'est la réalité. Aujourd'hui, il y a une inflation des peines, monsieur Boukili, parce qu'une partie des peines n'est pas exécutée. En appliquant cette loi, on va en terminer avec cette inflation des peines et en revenir, probablement et heureusement, à des peines plus légères. C'est aussi la philosophie du nouveau Code pénal. Au lieu de dire que tout auteur doit être condamné à une peine de prison – une idée qui remonte à 1867 –, il faut dire que la peine de prison est la dernière solution. C'est la philosophie du nouveau Code pénal. Ce sera introduit.

Ensuite, c'est en appliquant la courte peine que l'on pourra mettre en œuvre le projet des maisons de détention, qui constitue une bonne idée et dont on a parlé pendant des dizaines d'années ici au Parlement par le biais de résolutions. Le gouvernement a prévu un budget de 92 millions d'euros pour l'exécuter. Ce n'est pas rien! L'ambition est de réaliser une dizaine ou une quinzaine de maisons de détention.

Je dois toutefois vous avouer que ce n'est pas facile car partout où je vais, les gens y sont opposés. C'est très difficile sauf si on trouve des bourgmestres qui ont le culot de dire "on va le faire". J'invite les mandataires locaux – il y en a beaucoup dans ce pays – à oser. On accuse le ministre de parler des maisons de détention comme si c'était facile. J'ai donc proposé au collège de ma ville de le faire chez nous et de prendre nos responsabilités. On a donc eu une réunion avec 350 personnes. Elles se disaient opposées à l'impunité mais ne voulaient pas des maisons de détention chez elles. Le premier parti était le Vlaams Belang. Il était contre l'impunité mais ne voulait pas de maison de détention. La réunion fut très dure. J'y ai pris la parole. Au début, tout le monde était contre. Certains ont commencé à hurler, etc. À la fin, environ 40 % des personnes étaient convaincues du concept. Je suis sûr qu'après un an, ceux qui étaient opposés vont vouloir être bénévoles au sein de cette maison de détention. C'est la réalité. On voit que cela fonctionne, entre autres dans les pays scandinaves. Comme M. Van Hecke l'a dit, il faut qu'à long terme, nos prisons classiques soient remplacées par des maisons de détention partout dans notre pays. Et c'est grâce à la mise en application de cette loi qu'on pourra y parvenir.

Ik kom bij de hoofddeksels, beleefdheid en respect, mevrouw Dillen. Ik wil er op wijzen dat op 5 april 2007 een Antwerps rechter van wie ik de naam niet zal vermelden, op een bewuste donderdag een man uit de rechtszaal had gezet. De man moest zich verantwoorden omdat hij op 8 oktober 2006 niet was komen opdagen als bijzitter bij de gemeenteraadsverkiezingen. Uit geloofsoverwegingen weigerde hij echter om in de rechtszaal zijn keppeltje af te zetten. Hij werd uit de rechtszaal gezet. Er is dan een uitspraak gekomen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op 18 september 2018. Ons land werd veroordeeld omdat wij vasthielden aan het fameuze artikel 759 dat dateert van het begin van het Gerechtelijk Wetboek.

Men kan zeggen dat een overheid neutraal moet zijn, maar hier ging het volgens het Hof over een bezoeker, een burger. Daarvan zei het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat die burger recht heeft op zijn overtuiging, ook in de rechtszaal, zoals men dat ook heeft in de lokettenzaal van een stadhuis. Wanneer het Europees Hof zich uitspreekt, moeten wij ons daarnaar schikken, dat is zo. Tenzij u vindt dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens wereldvreemde rechters zijn. Maar dan moeten we uit de Raad van Europa stappen, dan moeten we dat doen. Dus hebben wij ons daarnaar geschikt. Dat heeft niets te maken met hoofddoeken of keppeltjes, maar met het respect voor de godsdienstvrijheid op die plaatsen. Een andere discussie is wat men doet met mensen die achter een loket zitten. Die discussie over het statuut-Camu kan gevoerd worden. Ik weet het, dat is een moeilijke discussie. Hier voeren we uit wat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft beslist en dat is de evidentie zelve.

Dan belanden we bij het misbruik van de wrakingsprocedures. Waarom doen we dat, mevrouw Dillen? Sinds 2014 trekt het Hof van Cassatie al aan de alarmbel en in elk jaarverslag – ik weet dat u die elk jaar leest – vraagt het dat we daar een oplossing voor moeten vinden. De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie heeft erop gewezen dat zuiver dilatoire, kennelijk niet-ontvankelijke of onredelijke weigeringsprocedures legio zijn in strafzaken en dat daarom de sanctie opnieuw moest worden opgelegd.

U hebt gevraagd om hoeveel zaken het exact ging. Ik heb dat opgezocht, want u weet dat ik op alle vragen die u stelt een antwoord zoek. Ik kan weliswaar niet op alles antwoorden. Als u de jaarverslagen van het Hof van Cassatie verifieert, zult u zien dat er sprake is van meerdere meldingen.

Mevrouw Dillen heeft ook een vraag gesteld naar de pseudodagbladhandel. Artikel 41 van dit ontwerp legt de wettelijke basis om dat soort pseudodagbladhandel te definiëren. Wat zijn de criteria? We gaan de voorwaarden bepalen voor de dagbladhandel die weddenschappen willen uitbaten, zoals de uren waarop de weddenschappen aangenomen kunnen worden, het aantal actuele perstitels die te koop worden aangeboden, de maximale omzet in het aannemen van weddenschappen. Dat zullen de criteria zijn in het KB om het onderscheid te maken tussen echte en pseudodagbladhandel.

Collega's, ik denk dat ik daarmee, hopelijk, de meeste vragen beantwoord heb.


Sophie De Wit N-VA

Het heeft geen zin om het debat opnieuw te voeren, maar ik blijf bij de meeste van mijn bemerkingen en bezwaren en blijf bij mijn standpunt. Ook wat de proeftijd betreft, kan ik alleen maar zeggen wat men mij verteld heeft en wat mijn standpunt daarover is. Daar houdt de discussie voor mij dan ook op.

Eén zaak wil ik nog even aanhalen omdat ik ze zo belangrijk vind, mijnheer de minister, en dat is het uitstel van de WERP. Ik weet dat we discussie daarover al vaak gevoerd hebben. U hebt gelijk: wet en praktijk sporen niet altijd tegelijk. Ik ben het daarover met u eens en heb daar veel begrip voor, maar het probleem is ook dat, los van corona, op het terrein niet alles klaar was om dat te kunnen opvangen. Dat is net mijn punt: u hebt die capaciteit niet. Wij hameren al lang op het punt dat de capaciteit moet verhoogd worden.

U zegt dat die capaciteit er wel zal komen. Het probleem is dat u die beloofd hebt en met veel bombarie hebt aangekondigd, terwijl ik steeds gezegd heb dat het terrein nog niet klaar is, wat eens te meer blijkt vandaag.

Nu verwijst u naar Haren en Dendermonde, die in het volgend najaar openen. U geeft een van de redenen waarom het nog niet kon dit jaar in december, want ze zullen pas in september openen. Wat de detentiehuizen betreft, hebt u in het beste geval 21 tot 60 plaatsen, waarmee u het probleem ook niet opvangt. U levert dus eigenlijk zelf het bewijs dat het zeker niet enkel aan corona lag. In juni hebt u dus iets beloofd wat in de praktijk niet haalbaar was, dat vind ik oprecht jammer.

Het gaat er dus niet om of de lat te hoog of te laag ligt, dat is het punt zelfs niet. Het gaat erom dat het úw lat is. U hebt ze daar gelegd en u gaat er nu gewoon zelf onder.


Marijke Dillen VB

Mijnheer de minister, bedankt voor uw verduidelijkend antwoord op een aantal van mijn vragen. Ik zal het debat niet heropenen maar wil wel nog enkele bedenkingen formuleren.

Ten eerste, inzake de titel vergist u zich. Collega Geens is nu niet aanwezig, maar hij heeft er in de commissievergadering over gesproken en collega De Wit zal dat kunnen bevestigen. De heer Geens betitelde zijn wetsontwerpen als toenmalig minister niet als potpourriwetten. De titel potpourri is in de praktijk gehanteerd door de professoren die de wetten overal ten velde moesten gaan uitleggen, onder andere aan advocaten en rechters.

(…): Potpourri is een geuzennaam.

Ja, die betiteling komt van de professoren.

Ten tweede, wat ik zei over het detentiehuis in Kortrijk, gaat niet over het principe an sich, maar wel over de locatie. Met onze opinie daarover staan wij niet alleen. Het detentiehuis zal gevestigd zijn aan de rand van een hogeschool en ik heb begrepen dat die hogeschool zich daartegen verzet, volgens wat ik gelezen heb.


Minister Vincent Van Quickenborne

Mevrouw Dillen, met alle sympathie, ik luister steeds naar wat u zegt en ik beantwoord altijd al uw vragen, maar wat u net zegt, is manifest onjuist. Integendeel, VIVES, de hogeschool waar het detentiehuis tegen ligt, heeft die avond zelfs de directeur van één van de opleidingsvormen afgevaardigd om te verklaren dat die locatie een goede zaak is, omdat het detentiehuis zodoende ook gemakkelijk door studenten bezocht kan worden. Wat u zegt, is dus niet juist.

Bezwaar tegen de locatie wordt door uw partij wel vaker als tegenargument aangevoerd. Eender welke locatie is verkeerd, aangezien er altijd wel buurtbewoners zullen protesteren.


Marijke Dillen VB

Dat is niet waar, mijnheer de minister, maar het zal ons benieuwen welke locaties er volgend jaar worden uitgekozen voor de overige detentiehuizen, aangezien u er nog veertien plant.


Minister Vincent Van Quickenborne

Mevrouw Dillen, ik stel voor dat ik u eens meeneem naar een dergelijke infoavond. Het zou dan ook sympathiek zijn als u de inplanting van het detentiehuis steunt.


Marijke Dillen VB

Mijnheer de minister, wij verwachten nog veertien locaties en ik ben benieuwd welke locaties dat zullen zijn. U zult daar vlug werk van moeten maken want het wordt kort dag, aangezien we al over de helft van deze legislatuur zitten. Ik kijk uit naar dat debat.

Ten derde, als het u echt menens is met de arresten van het Europees Hof, dan moet u alle arresten van het Europees Hof ter zake uitvoeren. Ik durf in dat verband het voorbeeld van de internering nog eens te herhalen.

Tot slot, u motiveert het uitstel onder het mom van corona. U weet dat ik altijd tracht eerlijk te zijn en ik blijf zeggen dat die motivatie incorrect is. Er is een tekort aan gevangenisplaatsen. U wees op het gegeven dat ik al lang volksvertegenwoordiger ben, weliswaar niet alleen in de Kamer, maar ik ben wel in de Kamer begonnen. Gisteren kwam onze toenmalige verkiezingsoverwinning op 24 november 1991 inderdaad heel uitvoerig in de media. Welnu, ook in het begin van mijn carrière als volksvertegenwoordiger hebben wij met de commissie voor Justitie onder andere de gevangenis van Antwerpen bezocht om de schrijnende toestanden daar aan te kaarten. Ook toen was dat al een acuut probleem. Wij zijn vandaag 30 jaar verder. U zit hier nog maar een dik jaar. De hoofdverantwoordelijkheid ligt bij al uw voorgangers. Ik kan tot 1991 teruggaan, toen was het al realiteit.


Minister Vincent Van Quickenborne

Op 30 september van dit jaar is er een contract getekend. Er komt een nieuwe gevangenis in Antwerpen. Dat is nu de realiteit. Er moet een vergunning worden afgeleverd. Dat vraagt tijd. We zijn hier niet in China. In China wordt op een dag een vergunning afgeleverd, buren of niet, en men bouwt dat dan in een paar maanden. We hebben dat gezien met de coronaziekenhuizen. Dat is niet mijn model. Ik denk dat dit voor de meesten niet hun model is. Er komt een nieuwe gevangenis in Antwerpen en dat duurt inderdaad nog te lang, maar de stap werd ondertussen wel gezet.

U zegt dat de fout bij mijn voorgangers ligt. Ik weet dat niet, dit is een vrij inert systeem. Ik wil ook mijn verantwoordelijkheid nemen. Het is te gemakkelijk om alles af te schuiven op het verleden, maar het plan is er.

Kijk ook naar de nettocapaciteit die toeneemt op de langere termijn, met Haren, Dendermonde, Vresse en Leopoldsburg, de uitbreiding in Ieper en de FPC's. Als men al die zaken samen bekijkt, mevrouw De Wit, mevrouw Dillen, dan zitten we op termijn toch met 2.000 tot 3.000 extra plaatsen. Als we dat vandaag kunnen realiseren, dan hebben we het probleem echt wel onder controle. Het uitvoeren van zo'n masterplan is echter niet evident. Kijk naar de lijdensweg die men heeft afgeleid om Haren te construeren, met de anarchisten enzovoort. Men mag niet de illusie hebben dat het allemaal zo gemakkelijk is. Ik heb die illusie niet.

Mevrouw De Wit, we zullen inderdaad nooit klaar zijn om die wet helemaal correct te kunnen uitvoeren, nooit, omdat men er dan vanuit gaat dat men eerst alle detentiehuizen bouwt en pas dan de wet in werking laat treden. Als men dat doet, zullen veel mensen zeggen: u hebt bijkomende capaciteit die vrijstaat, gebruik dat eerst voor iets anders. Dat weet men toch ook. Het zal nooit het goede moment zijn, er zal altijd verzet zijn. We zullen die beslissing op een bepaald moment toch moeten nemen.

Dat staat ook bewust in het regeerakkoord. Waarom staat het in het regeerakkoord? Niet omdat we de strafste van de strafste willen zijn, maar omdat we ons penitentiair systeem willen hervormen. Dat is de reden waarom het erin staat. Als er geen corona meer is, ik hoop dat samen met u, dan zullen we die wet uitvoeren. Dan zal er heel veel protest zijn op het terrein. Dat protest zal aangetrokken worden door de heer Bouikili en anderen, ik kan u dat nu al verzekeren, maar het zal nooit het goede moment zijn in ons land zijn om dat te doen. Men moet dus zijn nek durven uitsteken en dat gewoon doen.

We zijn al sinds januari van dit jaar met die detentiehuizen bezig, maar het is een enorm moeilijke strijd. Ik geef dat toe. Vandaag is er immers meer dan ooit verzet tegen het inplanten van gelijk wat, een windmolen, een detentiehuis, een gevangenis. Overal is er verzet.

Soms moet de politiek de moed hebben om punten te verdedigen. Ik hoop dat ik nog een aantal moedige mensen zal vinden. In de plenaire zaal zijn er in elk geval al veel.

Mag er in uw gemeente, in Aartselaar of op andere plaatsen één komen? Be my guest. Dat zou fantastisch zijn.


Marijke Dillen VB

Ik ben geen burgemeester, ik ben wel lid van de gemeenteraad.


Minister Vincent Van Quickenborne

Dien een resolutie in, in Schilde of in Aartselaar. Doe het. Doe het bij u in de Kempen of in Antwerpen. In Antwerpen hebben wij al een gesprek gehad, maar wij zullen zien wat het oplevert.


Nabil Boukili PVDA | PTB

Monsieur le ministre, je tenterai d'être bref car il ne faut pas refaire ici des débats qu'on a déjà eus ou qu'on aura au niveau du Code pénal en ce qui concerne l'application des courtes peines.

Je vous rejoins lorsque vous dites que le dernier recours doit être la prison. Je suis entièrement d'accord avec vous. Il faut aller vers cette politique-là. Mais ici, il s'agit d'autre chose. Il est question de l'entrée en vigueur de la loi relative à l'application des courtes peines. Or, vous avouez vous-même que son application est impossible sur le terrain. Ce n'est pas dû au corona. C'était déjà impossible auparavant et ce le sera encore pour quelques années. En effet, tant que le problème de la surpopulation dans nos prisons subsiste, son application ne sera pas possible.

Quand vous dites que c'est surtout l'opposition qui réagit et qu'il y a une surenchère, pour ma part, je ne dis rien d'autre que ce que j'entends sur le terrain. Citez-moi une chose que j'ai dite et qui est en opposition avec ce que disent les syndicalistes et les directeurs de prison à ce sujet! Il n'y en a pas parce que je ne fais que relayer leurs craintes.

Vous évoquez les maisons de détention. C'est en effet une bonne chose de mettre en place des maisons de détention mais vous savez tout autant que moi que ce ne sera pas suffisant. Celles-ci comptent environ 700 places. Des grèves ont d'ailleurs eu lieu voici quelques semaines à Anvers et à Saint-Gilles notamment pour des raisons de surpopulation. La prison de Saint-Gilles, par exemple, compte 900 détenus alors que sa capacité est d'environ 500 détenus. Cela signifie que, rien qu'à Saint-Gilles, on dépasse déjà la moitié de la capacité des maisons de détention. Cela prouve bien qu'il y a un problème pratique, un problème de surpopulation carcérale dont la Belgique souffre depuis des années. Il est vrai, monsieur le ministre, que vous reprenez un train qui est déjà en route mais, tant qu'on ne règle pas cette question-là, cette loi ne sera pas en accord avec les conditions de terrain.

Monsieur le ministre, c'est comme quand on se rend chez le médecin, si celui-ci ne fait pas le bon diagnostic, il n'administrera pas le bon traitement. Donc, si vous dites que ce report est dû au corona, c'est que vous ne reconnaissez pas que ce report est dû à une situation sur le terrain qui rend l'application de cette loi impossible. Je voulais le préciser et je reste sur ma position à cet égard.

S'agissant de la suppression des articles dont nous avons discuté tout à l'heure et qui concernent les personnes internées, elle ne mettra pas la Belgique en règle avec la Cour européenne des droits de l'homme. En effet, des dizaines et des dizaines d'internés se trouvent actuellement en prison, alors qu'ils n'y ont pas leur place. Leur bon nombre devrait être zéro. Tant que ce ne sera pas le cas, nous serons en contradiction avec la Cour européenne des droits de l'homme. Une telle suppression ne concernera que notre législation, mais elle restera illégale aux yeux des traités internationaux. Nous devons donc trouver des solutions pour ces internés. En commission, vous m'avez dit tout à l'heure que des réponses seraient apportées. Nous y reviendrons pour prendre connaissance des chiffres tangibles et du calendrier.

En tout cas, tant qu'il ne sera pas traité sérieusement au moyen d'un plan précis et chiffré, le double problème des internés et de la surpopulation carcérale empêchera l'exécution de telles réformes. Pour l'heure, la seule réponse des maisons de détention reste insuffisante. Vous parlez également de la prison de Haren. Or, la situation est déjà tellement catastrophique que ces mesures ne pourront pas y répondre, indépendamment de l'application des courtes peines. Oui, cela entraîne un impact sur notre justice, parce que les juges essayent de trouver d'autres moyens pour que les peines soient exécutées. Un travail de fond doit être mené pour savoir quelle justice et quel mode d'incarcération nous voulons. On insiste sur la nécessité d'appliquer les courtes peines dans des prisons dépourvues de toute prise en charge et en manque de personnel pour créer du lien. Dans notre pays, la réinsertion est quand même catastrophique, puisque notre taux de récidive est parmi les plus élevés dans l'Union européenne, à cause de ces mêmes conditions.

Il est question ici d'une conception de la justice en général. Le problème de la surpopulation reste central. À cet égard, soit le report de six mois pourra en entraîner un autre, soit les acteurs de terrain seront toujours confrontés à des situations très difficiles, voire impossibles à gérer. Je voulais juste insister sur ces éléments.