Proposition 55K2046

Logo (Chamber of representatives)

Projet de loi modifiant l'article 66 de la loi du 28 février 2007 fixant le statut des militaires et candidats militaires du cadre actif des Forces armées.

General information

Submitted by
Vivaldi
Submission date
June 10, 2021
Official page
Visit
Status
Adopted
Requirement
Simple
Subjects
staff assessment defence policy armed forces military personnel

Voting

Voted to adopt
Groen CD&V Vooruit Ecolo LE PS | SP DéFI Open Vld MR PVDA | PTB VB
Abstained from voting
N-VA LDD

Contact form

Do you have a question or request regarding this proposition? Select the most appropriate option for your request and I will get back to you shortly.








Bot check: Enter the name of any Belgian province in one of the three Belgian languages:

Discussion

May 11, 2022 | Plenary session (Chamber of representatives)

Full source


President Eliane Tillieux

De algemene bespreking is geopend


Rapporteur Kattrin Jadin

Madame la présidente, je m'en réfère au rapport écrit.


Theo Francken N-VA

Mevrouw de voorzitster, ik wil graag even terugkomen op de debatten die wij in de commissie voor Landsverdediging hebben gehad over de vijf voorliggende wetsontwerpen.

Mevrouw de minister, over het algemeen volgen wij de ambitie van de regering wat betreft het verbeteren van het statuut van het personeel en het versterken van onder andere het loonkader en een aantal andere voorwaarden. Daar zitten zeker goede dingen in. In het begin van de legislatuur, net voor de regering van start ging, is er een grote resolutie goedgekeurd over wat wij met het personeel van Defensie – omkadering en humanresourcesbeleid – moeten doen om ervoor te zorgen dat er weer meer militairen worden aangetrokken door Defensie. Dat initiatief kwam van de PS en wij hebben dat gesteund. Wij hebben die resolutie goedgekeurd en ik heb ze destijds verdedigd, ook al kwam zij van de PS. Daar is alleszins geen discussie over.

Wij steunen ook uw ambitie, mevrouw de minister, om deze legislatuur prioritair in te zetten op een betere omkadering van het personeel. De vijf wetsontwerpen passen ook voor een stuk in dat kader, dus voor de meeste wetsontwerpen kunt u op onze steun rekenen. Ik overloop ze eventjes.

Het wetsontwerp dat het uitsluiten van risico's voor de schuldsaldoverzekering betreft, herinnert iedereen in Vlaanderen zich als het dossier van The Fly, na Xavier Waterslaeghers misschien de bekendste militair in Vlaanderen, dankzij een programma over werken voor Defensie op de Vlaamse televisie. Hij heeft zijn sterke schouders hieronder gezet en vroeg een betere regeling voor militairen die het risico lopen om te sneuvelen wanneer zij bijvoorbeeld naar buitenlandse operaties gaan. Daardoor moeten zij immers plots een zeer hoge premie betalen voor onder andere de schuldsaldoverzekering. Dat werd als zeer oneerlijk en onrechtvaardig beschouwd.

Er is daarop in militaire middens een soort beweging ontstaan om dat politiek aan te kaarten en hiervoor een oplossing te vinden. In de vorige legislatuur had een aantal ministers zich hier al achter geschaard. Ik denk aan de heren Reynders en Goffin, die toen onderhandelingen hebben gevoerd met de verzekeringssector. Die waren toen nog niet helemaal rond, want het was niet duidelijk hoe het zat met de hospitalisatieverzekering, de levensverzekering, de schuldsaldoverzekering enzovoort.

Ik ben heel blij dat u dat proces hebt afgerond, mevrouw de minister, en ben zeer tevreden dat u ervoor hebt gezorgd dat er, in overleg met de sociale partners bij Defensie, de verzekeringssector en de militairen zelf, een zeer goede oplossing gekomen is, waardoor individuele militairen, onder andere van onze special forces, die op operatie gaan en deelnemen aan hoogrisicoactiviteiten, toch verzekeringen kunnen genieten en zij geen hogere premies moeten betalen. Ik vind dat niet meer dan rechtvaardig.

Special forces of elitesoldaten van het Belgische leger die een opdracht moeten uitvoeren in bijvoorbeeld Afghanistan of Syrië, moeten plots meer betalen voor hun verzekering, omdat ze misschien kunnen sneuvelen. Dat is onrechtvaardig. Het spreekt voor zich dat de verzekeringsmaatschappij uitbetaalt. Dat wetsvoorstel nr. 2540 kan op de steun van de N-VA rekenen.

Een tweede wetsvoorstel nr. 2541 betreft de wijziging van een aantal diverse bepalingen voor het statuut van kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht. Het gaat over een hele reeks nogal technische wijzigingen: ten eerste reclasseringsaanpassingen, ten tweede vrijstellingsaanpassingen en ten derde ambtsontheffingsaanpassingen. Dat zijn allemaal aanpassingen die de N-VA steunt. U had die al aangekondigd en ze zijn voordelig voor Defensie. Wij staan daar achter, ook achter de beperkingen die u invoert voor loopbaanonderbreking, de uitbreiding van de vrijstellingen, de poging om attritie te stoppen enzovoort. Daarvoor kunt u op onze steun rekenen.

Over attritie zou nog een evaluatierapport worden bezorgd aan de Kamercommissie. De recentste cijfers zouden immers niet goed zijn, maar u wilde daarover meer duidelijkheid geven, omdat we ons niet op één cijfer mogen baseren. Ik heb de cijfers over attritie genoteerd: 12 % van de militairen in 2020 vertrok na een aantal maanden. In 2021 zou dat 22 % zijn. Volgens u moeten we dat beter bestuderen en is er een soort van globale evaluatie nodig over hoe we dat cijfer moeten interpreteren, omdat we vorig jaar niet met één aanwervingsperiode hebben gewerkt, maar met twee aanwervingsperioden. Dat geeft een verschil. Wij wachten op dat resultaat. Als er een rapport is, zullen we de situatie bekijken en nagaan wat we samen kunnen ondernemen om ze te verbeteren.

Een derde wetsontwerp, document nr. 2046, gaat over de wijziging van artikel 66 van de wet tot vaststelling van het statuut van de militairen en de kandidaat-militairen. Daarover hebben we lang gediscussieerd, meer bepaald over de pool van beschikbare personen om een evaluatie te maken.

Mevrouw de minister, u gaat uit van het tekort aan eerste evaluatoren om de militairen en kandidaat-militairen binnen de eenheden te evalueren. Om de evaluaties nog te kunnen laten functioneren, moet het aantal evaluatoren uitgebreid worden. Die uitbreiding voert u nu ook door voor de keuronderofficieren, maar ook lagere onderofficieren, van niveau C, zullen kunnen evalueren, mits het volbrengen van een vervolmakingscursus.

Ik heb begrip voor de voorliggende problemen. Het kan niet ontkend worden dat u te weinig mensen hebt voor de evaluaties. Met een uitbreiding van het aantal evaluatoren heb ik dus geen probleem. Echter, u hebt een ambitie geformuleerd voor de eenheden die nu niet voltallig zijn. Hoeveel eenheden in de Belgische Defensie zijn momenteel wel voltallig? Dat is uitzonderlijk, want het overgrote deel is niet voltallig en raakt ook niet gevuld. U hebt de ambitie om de eenheden te vullen.

Na een periode waarin u heel wat mensen aanwerft, moeten we volgens mij terug naar de filosofie dat alleen hoofdonderofficieren kunnen evalueren. Ik heb dus serieuze bedenkingen bij de wijze waarop u het aantal evaluatoren uitbreidt. Ik begrijp een tijdelijke uitbreiding van het aantal mensen, het aantal graden dat een evaluatie kan doen binnen Defensie, gelet op de huidige onmogelijke situatie, maar ik vraag me af waarom het niet bij een tijdelijke maatregel blijft. Wat u in het wetsontwerp voorstelt, is namelijk definitief, maar dat vind ik geen gezonde situatie. Defensie is nog een van de weinige hiërarchische organisaties binnen België. Hiërarchie binnen Defensie is nodig. Dat zo in elke defensie in de hele wereld. Zonder hiërarchie ontstaat er anarchie en dan werkt een leger meestal niet zo goed.

Dat men zegt dat hogere onderofficieren de evaluatie doen binnen de eenheid, is logisch. Als men zegt dat men te weinig hogere onderofficieren heeft om dat allemaal te doen en dat men er tijdelijk voor zal zorgen dat andere keurofficieren en eventueel personen van niveau C ook de evaluatie kunnen doen, dan kan ik daarmee leven. Maak dat echter tijdelijk. Hetgeen u nu voorstelt, is definitief. Daarbij heb ik een bezwaar. Daarom zal ik dit niet kunnen goedkeuren, ik zal mij onthouden. Dat is niet omdat ik tegen ben, maar waarom wordt dat niet gewoon tijdelijk gemaakt?

Zet erin dat de Koning kan bepalen, via KB, om daarmee te stoppen. Waarom delegeert u dit niet aan de Koning? Dan kan de minister van Defensie, dat zult u niet zijn, want u krijgt dat deze legislatuur nog niet opgelost, het zal over een paar jaar zijn, via KB een aanpassing doen om terug te gaan naar de logica waarbij de hogere onderofficier de evaluatie doet binnen een eenheid. Ik denk dat dit een logica is waar wij allemaal achterstaan.

U moet toch oppassen voor peers die elkaar evalueren. Dat is geen gezonde situatie in een eenheid. Het is toch logisch dat de chef evalueert en niet de militairen in de eenheid. Zo werkt het nergens. Dat is heel bizar. Ik begrijp het dus als tijdelijke maatregel, maar ik begrijp het echt niet als definitieve maatregel. Misschien kunt u daaromtrent nog wat meer uitleg geven.

Een vierde wetsontwerp is nr. 2544. Dat gaat over diverse bepalingen betreffende vervolmakingscursussen van beroepsmilitairen van het actief kader en tot opheffing van de beroepsproeven van de vorming voor kandidaat hoofdofficier voor de beroepsofficieren van niveau A. Het komt er eigenlijk op neer dat u zegt dat alle hogere officieren, dus vanaf majoor, steeds een heel streng examen hebben gehad en dat u van plan bent daarmee te stoppen. Die beroepsproeven worden een soort van permanente evaluatie. U zult stoppen met die echte beroepsproeven. U zult er een soort van voortgezette vorming van maken, een evaluatie gedurende een jaar.

Ik begrijp dat wel, alleen is het natuurlijk wel zo, en ik heb die opmerking ook gemaakt in de commissie, dat het examen om hoger officier te worden, supermoeilijk is. Daarvoor moet echt enorm hard gestudeerd worden.

Op zich sta ik daarachter. Een majoor in het Belgisch leger moet echt top zijn, dat lijkt me een gezond principe. Nu wordt dat een soort permanente evaluatie. Waarom niet, maar we zullen dat de komende maanden en jaren grondig moeten evalueren. Het is wel een bittere pil voor de mensen die dat examen hebben moeten afleggen.

Onze Vlaamse minister van Onderwijs is trouwens geneigd om weer meer examens in te voeren. Op Vlaams niveau evolueren we naar een algemeen examen op het einde van het zesde leerjaar, over alle scholen heen. Voor de eerste keer zou er zo een algemene leerproef komen op het einde van de lagere school, zoals in Frankrijk of Nederland, om de leerling beter te kunnen oriënteren. We gaan in Vlaanderen dus net naar een systeem met meer tests, op welbepaalde momenten, in plaats van louter de permanente evaluatie. En hier zouden we dus de omgekeerde beweging maken. Ik ben daar niet radicaal tegen, maar het moet goed geëvalueerd worden. Het verschil met de tendens in het Vlaamse onderwijsbeleid is opmerkelijk.

Over wetsontwerp nr. 2542 over de werving van militairen, ten slotte, is het meest te doen geweest. Het gaat over de eliminatie van de getuigschriftvereisten van de lagere school. Ik heb daar veel vragen bij. Het hebben van een getuigschrift basisonderwijs vind ik nogal basic. Jullie zeggen dat bij de toetreding tot Defensie al deze vaardigheden wel getest worden: begrijpend lezen, schrijven, een e-mail beantwoorden enzovoort. Een getuigschrift basisonderwijs is dus eigenlijk niet nodig.

Ik kan dat argument begrijpen, ik hoop dat de testen ook goed gebeuren, maar noteer toch heel goed de bezorgdheid van de N-VA-fractie over het kwaliteitsverlies bij de intrede in Defensie.

Wij hebben een debat gevoerd over het tijdelijk afschaffen van de fysieke proeven wegens corona, terwijl de politie die gewoon bleef doen. Herinner u de beeptest waar Annelies Verlinden aanwezig was. Zij heeft daar nog veel problemen mee gehad. Bij Defensie waren er geen fysieke testen. Dat is vreemd. Ik hoor van mensen bij Defensie dat het niet evident is om van de mensen die instromen goede vrijwilligers of militairen te maken. Dan druk ik mij nog voorzichtig uit.

Ik snap de finaliteit hiervan niet. Hoeveel mensen wil men bereiken die geen getuigschrift van het basisonderwijs hebben? Hoeveel mensen solliciteren niet bij Defensie omdat ze geen getuigschrift van het basisonderwijs hebben? Wil men die mensen dan ook echt aantrekken? Ik heb daarover ernstige bedenkingen.

Wij nemen akte van de antwoorden op onze vragen in de commissie, maar wij blijven toch kritisch en wij blijven ernstige vragen hebben. Hierover is ook veel te doen geweest in de media. Jan Segers heeft daarover een grappig stukje geschreven in Het Laatste Nieuws, puntig en ironisch. Wij zullen niet tegenstemmen, wij zullen ons onthouden, maar wij hebben hierover toch nog een aantal vragen. Antwoorden van de regering of de collega's ter zake hoor ik graag.


President Eliane Tillieux

La parole est à M. Lacroix.


Christophe Lacroix PS | SP

Madame la présidente, non, je ne voulais pas intervenir. Si je suis inscrit, je ne sais pas qui m'a inscrit. C'est à l'insu de mon plein gré. Je suis le Richard Virenque de la politique.

Vraiment très brièvement, d'abord, je remercie le collègue Theo Francken de sa position très nuancée. Je crois que la ministre est vraiment sur les bons rails. Le fait que Theo Francken annonce que la N-VA va s'abstenir sur ces textes, c'est un fait politique significatif.

Je pense que c'est aussi un fait politique significatif majeur de constater ce côté constructif. En début de législature, cela n'a pas été simple. Je crois vraiment que le travail des députés, le travail que je reconnais à Theo Francken et à ses collègues, et à d'autres membres de la commission de la Défense, la disponibilité de la ministre et de son cabinet et les explications qui ont été fournies, tout cela permet de faire évoluer les positions, y compris de la minorité. Je constate cela.

Ensuite, de manière très générale, dans tous les textes qui nous sont soumis par Mme la ministre Dedonder, nous allons vers une amélioration à la fois quantitative et qualitative du statut des militaires. Je retiens une chose. Nous avons constaté pendant des années que le statut du militaire était peut-être insuffisamment adapté aux réalités d'aujourd'hui. C'est une des raisons, mais il faudrait vraiment nuancer le propos, et cela mériterait de longs débats.

Le fait de réadapter le statut des militaires, de donner d'autres avantages, d'autres perspectives de carrière, d'assouplir certaines règles, tout en veillant à maintenir un niveau d'exigence et de qualité, est une façon de lutter contre le phénomène de l'attrition. C'est faire en sorte de recruter et garder ces personnes.

Au départ, certaines d'entre elles n'ont pas de titre, pas de certificat, mais elles ont cette volonté de s'engager pour le pays, pour sauvegarder les valeurs de liberté, d'égalité, de fraternité et de solidarité qui sont les valeurs de la Belgique au sens large. Le fait de donner cette possibilité à ceux qui veulent travailler, qui n'ont pas de diplôme à la base, mais qui au sein de l'armée vont accomplir un parcours professionnel qu'ils n'auraient peut-être pas accompli dans un autre secteur, c'est un rôle d'ascenseur social. Cela permettra de réconcilier, me semble-t-il, l'armée avec la nation au sens large du terme.

Voilà. Vous m'aviez demandé si j'avais quelque chose à dire. J'étais surpris d'avoir été inscrit. Mon collègue André Flahaut m'a rappelé que je l'étais.

J'avais quelques notes au cas où le débat serait un peu chaud. Je constate, jusqu'à présent en tout cas, que ça ne l'est pas. J'espère que cela continuera ainsi. Je serai très heureux d'entendre les collègues si constructifs.


Steven Creyelman VB

Mevrouw de voorzitster, er bloeit iets moois tussen de PS en de N-VA, maar dat volledig terzijde.

Mevrouw de minister, het is niet altijd kommer en kwel als een Vlaams Belanger het woord neemt in deze Kamer. Vandaag is zo'n dag. Wij zijn verheugd over al deze wetsontwerpen. Stel u voor: wij zijn verheugd over ontwerpen van de PS. Die dagen bestaan dus. We zijn verheugd dat er stappen worden gezet om tot een flexibilisering van de overbodige administratie te komen en dat er maatregelen worden genomen om Defensie aantrekkelijker te maken. Zo kunnen we de rekrutering en de retentie verhogen, het personeelsverloop verlagen en dus het personeelsbestand uitbreiden. Dat neemt niet weg dat we tegenover een aantal van uw wetsontwerpen en bepaalde elementen daarin toch een beetje kritisch staan.

Voor het voorstel tot wijziging van artikel 66 zullen we ons constructief opstellen. Een verlichting van de administratieve last voor de evaluatoren van de militairen is aan de orde. Ondertussen is iedereen tot dat besef gekomen. Voor ons is het niet strikt noodzakelijk dat men een vervolmakingscursus voor de ondercategorie hoofdofficier heeft gevolgd als men de ondercategorie van onderofficier heeft behaald. Het lijkt dan plausibel dat men militairen kan evalueren. Dat personeel kan ook bij de evaluatie worden ingezet om de administratieve last voor die evaluatoren te verlichten. Het zal u dan ook niet verbazen dat wij dit wetsontwerp zullen goedkeuren.

Het is nogal logisch dat wij het wetsontwerp betreffende de schuldsaldoverzekeringen zullen steunen. De heer Francken heeft dat goed uitgelegd. Ik kan me niet indenken dat iemand over dit ontwerp een andere mening zou zijn toegedaan. Dat zou maar al te gek voor woorden zijn. De overheid moet de schuldsaldoverzekeringen dekken van militairen of burgers in dienst van Defensie die omkomen tijdens de – eufemistisch uitgedrukt – risicovolle activiteiten die aan hun beroep zijn verbonden. Het is rechtvaardig dat de nabestaanden van deze mensen, die letterlijk hun leven hebben gegeven in dienst van onze veiligheid, worden gecompenseerd door het land dat zij hebben verdedigd.

Mevrouw de minister, de logische conclusie is dus dat wij ook dat wetsontwerp zullen steunen.

Het wetsontwerp inzake het statuut van onze kandidaat-militairen lijkt ons nuttig om de aanwervingen bij Defensie op te krikken, de retentie van de kandidaat-militairen te verhogen en de attritie te verminderen. Onze fractie vindt het een goed idee om militairen niet langer te straffen door hun graad te ontnemen, als ze door onvoorziene omstandigheden of bepaalde zaken met een ernstige impact op hun leven niet meer kunnen functioneren.

Ook wij zien geen reden om een militair die gereclasseerd is naar een andere functie in dezelfde personeelscategorie op hetzelfde niveau zijn graad te ontnemen, als hij niet slaagt in die vorming. Wat de vrijstellingen betreft, is het voor ons logisch dat men een soepele aansluiting zoekt bij de reeds verworven kennis, bij de competenties van de kandidaat-militairen in hun eerdere scholing, om hen sneller te kunnen aanstellen bij Defensie. Al deze elementen kunnen helpen bij een snelle verruiming van ons personeelsbestand. Dus, mevrouw de minister, drie op drie: ook dit wetsontwerp steunen wij.

Sta me toe om toch om iets kritischer, iets sceptischer te worden. Ik begin met het goede nieuws. We juichen toe dat de minister de mogelijkheid onderzoekt om de studievoorwaarden voor kandidaat-vrijwilligers flexibeler te maken, aangezien we onze krappe vrijwilligersreserve dringend moeten uitbreiden. Net daarom mogen die studievereisten niet te streng zijn. Het gaat om mensen die zich vrijwillig voor onze veiligheid engageren, en niet om professionele en door Defensie betaalde medewerkers en militairen.

We blijven wel kritisch en waakzaam voor een mogelijke latverlaging door het wegvallen van de vereiste om over een getuigschrift van het basisonderwijs te beschikken. Laat ons dus streng genoeg blijven inzake die evaluatie van kandidaat-vrijwilligers en hun vereiste kennis en vaardigheden. Ook van de vrijwilligers bij Defensie mogen we toch iets verwachten.

Verder steunen wij uiteraard het wegwerken van de lacune, waardoor men zich als kandidaat-militair in vorming nog snel als sollicitant kan inschrijven, als men niet slaagt voor de basisopleiding. Zo zou men de wachttijd voor sollicitanten kunnen omzeilen. Die ingreep is niet alleen logisch maar ook fair.

We hadden dit ontwerp graag het voordeel van de twijfel gegeven, omdat een flexibele houding en een uitbreiding van onze reserve zeker aan de orde zijn. Maar we zijn er ook niet blind voor dat men, ondanks het nobele streven, de verwachtingen en de vereiste kwalificaties van nieuwe vrijwilligers mogelijk zal verlagen. Daarom zullen we ons voor dit ontwerp onthouden.

Collega's, ten slotte wil ik een woordje zeggen over de vervolmakingscursussen voor de beroepsofficieren. Mevrouw de minister, wij vinden het positief dat er maatregelen worden voorgesteld om de aantrekkelijkheid van Defensie te verhogen, om de flexibiliteit van de loopbaan te verbeteren, om de work-lifebalance te verbeteren, om werk en privé beter in balans te brengen in het Nederlands. Het is logisch, omdat het hoognodig is dat het personeelsbestand wordt uitgebreid. Men flirt nu nog steeds met die kritieke grens, die kritieke drempel van 25.000 militairen. Dat is iets waardoor de kerntaken van Defensie toch niet worden vergemakkelijkt, om niet te zeggen dat ze daardoor in het gedrang komen.

Opnieuw willen wij erop wijzen dat de wens om snel meer mensen aan te trekken, niet mag leiden tot een soort van latverlaging. Wij willen dat toch nog eens herhalen en willen toch nog eens de nadruk daarop leggen. Wij steunen elke constructieve maatregel, zoals het versnellen van de afschaffing van de administratieve procedures, maar wanneer het gaat om de vereiste competenties, willen wij toch waakzaam blijven.

Wij stellen ons vragen, net als collega Francken namens zijn partij, bij het verdwijnen van die beroepsproeven. Het is inderdaad misschien niet noodzakelijk slecht dat men in plaats daarvan zal inzetten op een permanente evaluatie. Wanneer echter wordt gesproken over een modernisering van vereiste competenties, zou men zich de vraag kunnen stellen wat daarmee precies wordt bedoeld. Zijn de klassieke competenties voor hoofdofficieren dan niet meer van tel? Of gaat men die afzwakken? Als men de voorwaarden voor de inschrijving van de voortgezette vorming gaat moderniseren, riskeert men dan niet, mevrouw de minister, op de een of andere manier toch de kans te missen om het kaf van het koren te scheiden en zo ook impliciet de lat te verlagen? Dat is iets dat ik mij afvraag, collega's.

Mevrouw de minister, niettegenstaande het feit dat wij de aantrekkelijkheid van de loopbanen en de verhoging van de flexibiliteit binnen ons leger alle kansen willen geven, blijft die gedachte van een latverlaging een beetje door mijn hoofd, door ons hoofd spoken. Dat is ook de reden waarom wij ons op dit ontwerp zullen onthouden.

Mevrouw de minister, u hebt drie goedgekeurde ontwerpen. U hebt onthoudingen op twee andere ontwerpen. U kunt vandaag dus niet klagen over het Vlaams Belang en over onze constructieve houding.


Kattrin Jadin MR

Madame la présidente, madame la ministre, nombre de mes collègues l'ont précisé, ces cinq projets de loi visent un objectif identique, qui est aussi celui de cette législature, à savoir celui de recruter des militaires - notre Défense en a besoin. Ce paquet s'inscrit dans une politique plus large menée par notre gouvernement, qui est de revaloriser le statut militaire, revaloriser leurs prestations salariales, mettre en place des mesures pour les familles et réduire les distances domicile-travail.

Soyons clairs, ces mesures, comme le plan salarial, sont un rattrapage promis depuis de longues années. D'autres sont des nouveautés, comme les projets d'aujourd'hui, qui permettent l'intervention de l'État afin de couvrir, dans le cadre de prêts hypothécaires conclus par des militaires ou des civils, certains risques exclus des assurances solde restant dû en cas de décès par le fait du service. Désormais, madame la ministre et Assuralia concluront une convention-cadre relative à la réparation de la couverture du risque de décès d'un militaire ou d'un civil, qu'il ait lieu en service ou par le fait du service dans le cadre d'un nombre d'activités à risque. Cette intervention de l'État couvre en réalité la résidence familiale du militaire.

Ces mesures mises bout à bout doivent nous permettre d'atteindre plusieurs objectifs, notamment celui d'atteindre les 29 000 personnes à la Défense en 2030, dont 3 800 civils. Annuellement, elles nous permettront aussi d'atteindre l'objectif de recruter 2 500 militaires, ce qui représente aujourd'hui le maximum de nos capacités d'absorption, puis progressivement, à partir de 2026, le recrutement annuel de 2 800 militaires.

Madame la ministre, vous avez la chance de délivrer un quadruple message positif. Premièrement, l'armée recrute, et en plus elle offre de bons emplois, mieux payés, avec un statut solide à moyen terme ou une carrière complète avec des clauses passerelles vers la fonction publique, ce que nous avions déjà initié sous la législature précédente.

Elle recrute des jeunes, car la moyenne d'âge à la Défense doit gagner 5 ans pour atteindre 35 ans en 2030. Elle engage aussi des techniciens, parce que les nouveaux matériels nécessitent des compétences techniques de plus en plus pointues. Cela a été rappelé plusieurs fois en commission. De plus, la technicité des nouveaux équipements favorisera les civils ainsi que les sous-officiers.

Le dernier aspect - mais non des moindres - que je souhaitais mettre en exergue cet après-midi est constitué par les formations que la Défense va offrir pour progresser dans la hiérarchie militaire. En effet, elle est un excellent ascenseur social.

Toutefois, madame la ministre, s'il convient d'apprécier les effets bénéfiques de vos nouvelles mesures, vous ne devez absolument pas vous reposer sur vos lauriers.


Ministre Ludivine Dedonder

(…)


Kattrin Jadin MR

Évidemment! Vous pensez bien. Je ne dis pas que vous le faites, mais que vous ne devez pas le faire. Bref, je considère qu'il faut vous encourager davantage encore.

Il faut en effet bien "vendre" ces mesures. Comme je le dis souvent, il importe de communiquer avec les syndicats pour bien les leur faire connaître. Il s'agit d'un point faible, car les initiatives positives sur le plan de l'embauche et des possibilités de carrière à l'armée sont trop souvent méconnues et ne trouvent pas suffisamment d'écho auprès de ceux qui, demain, pourraient aspirer à une carrière à la Défense.

Par ailleurs, il convient de poursuivre le travail en vue d'attirer des spécialistes en cybersécurité. Le Mouvement réformateur rappelle régulièrement qu'il souhaite aller en ce sens. Du reste, plusieurs propositions de loi de mon groupe - dont une a été signée par moi - ont déjà été introduites à cet effet.

En outre, il faut élaborer un statut juridique unique privé-public, un peu hybride et novateur. De la sorte, il sera possible de travailler dans des entreprises de Défense en nombre limité au départ, ainsi qu'à la Défense nationale. L'objectif est ainsi de permettre à certains d'offrir leurs services à des entreprises de même qu'à l'armée. Plus question de concurrence entre employeurs ayant besoin de compétences identiques!

Vu l'étroitesse du marché de l'emploi pour certaines aptitudes pointues, il faut dépasser certains clivages pour faire preuve d'imagination juridique et statutaire. Une autre piste est de continuer à développer la réserve avec la possibilité de passer plus facilement du statut de réserviste au statut de militaire de carrière, par exemple. Toutes ces pistes doivent être explorées avec audace afin d'attirer à l'armée les meilleurs profils.

Madame la ministre, votre Vision stratégique que nous attendons désormais avec de plus en plus d'impatience sera marquée par le retour, malheureusement, de la guerre, et celui des conflits à haute intensité, faut-il le rappeler. Des conflits où la composante technologique, l'intelligence du combat, la réactivité aux surprises stratégiques vont dominer. Des conflits où le soldat sera de plus en plus en liaison avec la R&D portée par des entreprises. Un monde dangereux mais porteur de très nombreuses opportunités professionnelles à la Défense nationale.

C'est cette armée moderne, tournée vers l'avenir, que nous souhaitons soutenir. Nous allons, mon groupe et moi, sans aucune surprise, madame la ministre, évidemment soutenir les propositions et les projets. Madame De Block, je suis sûre que nous allons soutenir l'ensemble des projets discutés cet après-midi. Voici ce qui clôture mon intervention.


Kris Verduyckt Vooruit

Mevrouw de voorzitster, de insteken van de collega's waren niet altijd dezelfde, maar de conclusie of hetgeen er gezegd werd, was dat grotendeels wel. Er is namelijk extra wetgeving nodig om aan het statuut van militair te werken. Dat was meer dan nodig op het moment dat men 10.000 nieuwe militairen wil aanwerven deze legislatuur. Dat kan men niet doen door achteruit te leunen. Dan moeten er inderdaad zaken gebeuren. Ook het burgerpersoneel moet stijgen tot 15 %, met 3.000 burgers in 2025. Een belangrijke zaak daarin was uiteraard de loonsverhoging. Dat is een aspect van het werk, en zeker niet datgene dat alles oplost, maar het is wel een belangrijke stap die de minister al gezet heeft. Dit thema ligt de Vooruitfractie heel nauw aan het hart. Defensie moet zich als moderne werkgever kunnen aanpassen aan die moderne maatschappij en daar de tools voor hebben.

Misschien is de passie en de inzet van de soldaat nog niet zozeer veranderd ten opzichte van 15 of 20, 25 jaar geleden, maar de omstandigheden waarin hij dat werk moet doen, zijn wel veranderd. Hij zit vandaag in een gezin waarin de werk-privébalans veel meer gezocht wordt dan vroeger. De gezinssamenstellingen zijn vandaag ook veranderd. Onze militairen ontsnappen ook niet aan nieuw samengestelde gezinnen of eenoudergezinnen. Het is belangrijk dat we ook op dat vlak aanpassingen doen. Ik heb u gisteren nog een vraag gesteld over de vierdagenwerkweek die u aan het onderzoeken bent. Dat soort zaken kunnen allemaal helpen om die soldaten een beter gevoel te geven op hun werk. Het is ook de bedoeling van uw insteek om die kazernes beter te spreiden, zodat er in elke provincie een kazerne ligt. Zo kunnen mensen dichter bij huis werken. Dat zijn allemaal zaken die daartoe kunnen bijdragen.

De heer Francken heeft de wetsvoorstellen zeer overzichtelijk toegelicht. Ik zal dat zeker niet herhalen. In de wetsvoorstellen zitten weer een aantal antwoorden op een aantal maatschappelijke vragen die er vandaag zijn en die onderdeel zijn van uw People Our Priority- of POP-plan. Rekrutering is daarbij cruciaal. Ook daar legt u enig realisme aan de dag. Het is een spijtige vaststelling dat niet iedereen vandaag de schoolbanken verlaat met een diploma. Hopelijk helpt een algemene leerproef daarbij, maar ik vrees dat er zelfs in dat geval nog altijd mensen zonder diploma op zak de maatschappij induiken. Dat mag natuurlijk niet de reden zijn om iemand later geen kansen meer te bieden.

Ik denk en hoop dat er vandaag in het systeem genoeg checks-and-balances zijn ingebouwd om ervoor te zorgen dat, als men zo iemand aanwerft, er op een bepaald moment kan worden gekeken of het zinvol en waardevol is om te investeren in de opleiding van rekruten. Dat was altijd het idee dat ik had bij de kritiek over de fysieke proeven. Volgens mij zijn er voldoende checks-and-balances in het systeem ingebouwd en zijn er voldoende momenten waarop iemand die daaraan in coronatijden zou zijn ontsnapt zichzelf tegenkomt. Ik heb niet het gevoel dat daar ernstige zaken zijn fout gelopen.

Na de rekrutering zijn de mensen aan boord en volgen zij de opleiding en dan is het belangrijk dat we hen op een correcte manier behandelen. De discussie over de verzekering is niet meer dan logisch en normaal. Het kan niet zijn dat iemand die een buitenlandse missie vervult daarvan daarna financiële gevolgen ondervindt. Ik denk dat dit een heel correcte insteek is.

Wat u vandaag voorlegt, zijn eigenlijk de fundamenten van een huis zoals dat gebouwd moet worden in de 22ᵉ eeuw, maar wat er in dat huis gebeurt, is ook belangrijk. Daarom had ik vandaag in de commissie graag een resolutie over die sociale veiligheid ingeleid. Het is immers goed dat u fundamenten bouwt waarop de soldaten zich kunnen bewegen, maar het is ook belangrijk dat zij zich veilig en goed voelen in dat huis. We kennen allemaal momenten waarop het tussen mensen misloopt.

In de resolutie die we later zullen behandelen, zal ik u een aantal verzoeken doen om ervoor te zorgen dat we ook daaraan kunnen werken. We zullen dat nooit helemaal kunnen verkopen, maar ik denk dat we daaraan kunnen werken. Dit is een mooie aanvulling op het werk dat u hier vandaag voorlegt en dat onze fractie met veel plezier zal steunen.


André Flahaut PS | SP

Rassurez-vous madame la présidente, je ne plomberai pas l'ambiance. Constater tant de points de rencontre sur les aspects Défense, cela mérite d'être souligné, mais comme à chaque fois, lorsqu'il y a un accord sur quelque chose, la presse est totalement absente. Il suffirait de faire des déclarations tonitruantes sur d'autres exemples qui concernent le département de la Défense, la presse serait sans doute au balcon. Mais c'est raté! C'est pour cela que j'interviens aussi.

Tout d'abord, je crois que l'on se doit d'aborder les aspects humains de la Défense. Le personnel était, me semble-t-il, une des priorités de la ministre. Il a d'abord été revalorisé pécuniairement. Une première depuis 2003 - je m'en souviens d'ailleurs!

Après cette revalorisation, un intérêt a été exprimé pour les familles et les vétérans. Je souligne aussi que ce matin, en commission, deux amendements introduits par la N-VA et M. Francken ont été acceptés pour intégrer dans une des préoccupations à la fois les vétérans et leurs familles à leur retour de mission et par après. C'est fondamental. Les militaires exercent un métier difficile. Leur famille est aussi impactée. Lorsque l'on envoie des gens en mission, pensez aux enfants qui demandent à leur père: "Tu vas où?" et qui voient sur leur écran de télévision des gens qui se battent. On a beau expliquer que l'on n'est pas en Ukraine, mais en Roumanie, pour eux, on est proche de la guerre, ce qui engendre des inquiétudes. Cela peut aussi avoir un impact sur la psychologie des enfants à l'école parce qu'ils s'inquiètent pour leur père. Il y a aussi des compagnons ou des compagnes qui vivent ces situations difficiles. On a eu le souci d'intégrer les civils. Il y aussi des civils à la Défense qui travaillent au SGRS et qui sont aussi envoyés en opération à un certain moment; ils méritent aussi que l'on soit attentif à leur statut et à la façon dont ils vivent les situations et les conséquences d'événements dramatiques.

Lorsque nous étions au Kosovo, on a parlé du syndrome des Balkans. Des cellules sérothèques ont été créées pour garantir que les militaires ne doivent pas se défendre face aux compagnies d'assurance afin de prouver un lien entre des missions à l'extérieur et la maladie qui les touchait. Il n'y avait pas eu de syndrome des Balkans, mais la sérothèque avait été créée.

En ce qui concerne les assurances, il faut aussi rappeler que la Défense a montré l'exemple, puisque les Affaires étrangères ont suivi la Défense à un certain moment. Il n'était rien prévu pour les diplomates mais la Défense a montré l'exemple. Je voudrais aussi souligner, madame la ministre, un élément important. Ces réformes que vous mettez sur la table recueillent l'agrément des organisations syndicales mais aussi de l'état-major. Je crois que c'est la bonne façon de faire avancer le processus.

En ce qui concerne les évaluations, la Défense est un département où une évaluation permanente est effectuée. Il y a aussi une formation permanente. On met ici en évidence des procédures nouvelles qui ne sont jamais définitives. À la Défense, c'est comme en politique et dans d'autres secteurs, c'est toujours ce à quoi on ne s'attend pas qui arrive. Finalement, ce qui est définitif n'est jamais que temporaire. Cela change. Peut-être que lors d'une prochaine législature, la ministre pourra finaliser davantage les réformes qu'elle met sur la table aujourd'hui.

L'autre élément, c'est d'ouvrir la Défense. Je crois que c'est indispensable. À ce propos, j'attends avec beaucoup d'intérêt la finalisation d'un projet qui a vu le jour au Parlement, à l'époque des gouvernements arc-en-ciel et du gouvernement Verhofstadt. C'est le service d'utilité collective. C'est une porte d'entrée possible. Pour être tout à fait correct, c'était aussi une proposition à l'initiative de parlementaires. Il est important que le Parlement fasse aussi des propositions.

Il y a peut-être aussi une réflexion à avoir sur la Protection civile ou ce qu'il en reste. J'ai encore reçu beaucoup de commentaires à ce sujet. Il faut peut-être s'interroger. J'avais un jour posé la question à la ministre de l'Intérieur: ne serait-il pas indiqué de rapprocher en amont et en aval de la Défense ce qu'il reste de la Protection civile pour avoir justement une porte d'entrée et permettre à des militaires arrivant à l'âge de la retraite - souvent trop tôt disent-ils - de s'engager, plutôt que dans une réserve, dans la Protection civile et d'ainsi renforcer une action sur le terrain? On ne devrait pas créer de nouvelles casernes puisque des entités militaires existent. Du matériel est compatible avec celui de la Défense. Des formations conjointes pourraient être menées.

Voilà ce que je voulais dire. Christophe Lacroix qui ne devait pas intervenir l'a dit: nous allons soutenir le projet et je ne peux qu'être d'accord avec lui. Je vous remercie.


Ministre Ludivine Dedonder

Madame la présidente, je tiens à remercier tous les membres.

Je dois avouer qu'en début de mandat, je ne pensais pas que mon discours relatif au personnel et à l'importance de la concertation sociale afin de faire travailler main dans la main l'état-major et les syndicats allait être repris aujourd'hui avec un tel entrain. Je m'en réjouis! Je suis également heureuse que la priorité réservée au personnel soit désormais soutenue à l'unanimité.

Depuis le début, qu'il s'agisse du vaste plan de recrutement, de la revalorisation salariale attendue par les militaires depuis près de 20 ans, du budget supplémentaire obtenu de plus de 10 milliards d'euros, nous travaillons à la reconstruction du département. L'héritage n'est pas simple, mais nous poursuivons cet objectif avec détermination, dans le but de le consolider et de le faire grandir. En un an et demi, avec toutes ces avancées, personne ne peut douter que je ne me sois pas reposée sur mes lauriers. Il me reste encore de nombreux projets dans les cartons, parce qu'il y a encore énormément de travail, notamment sur le plan des ressources humaines.

Je dirai un petit mot des projets qui ont précisément trait à la gestion des ressources humaines. Notre objectif reste de rendre le département et ses métiers plus attrayants pour favoriser les opportunités de formation, de promotion sociale, de recrutement, de protection des militaires, mais aussi de leurs familles, ainsi que pour leur offrir des perspectives d'avenir - sans pour autant toucher au niveau d'exigence. Je l'ai indiqué à maintes reprises en commission depuis plus d'un an. Ceux qui me connaissent savent que mon niveau d'exigence est très élevé - on me le reproche parfois.

Certainement, ici, dans ce département, l'objectif n'est pas de diminuer le niveau d'exigence. D'ailleurs, pour revenir sur l'une ou l'autre question par rapport à cette condition de diplôme, les tests d'aptitude restent bien maintenus avec le même niveau d'exigence. Au-delà des compétences techniques qui doivent être évaluées, il y a aussi des compétences relationnelles.

Je ne peux pas vous donner de chiffres puisqu'on ne pouvait pas postuler quand on n'avait pas ce certificat mais je peux vous parler d'exemples qu'on a vécus, des exemples de jeunes venus en stage à la Défense. Vous savez qu'on a élargi les stages au niveau de la Défense et qu'à partir de 14 ans, on peut se rendre dans certaines unités pour y faire un stage. On s'est rendu compte que certains jeunes qui ont eu une enfance un peu difficile, qui n'ont pas eu la chance d'avoir un suivi parental, cet encadrement qui leur aurait permis d'avoir leur CEB, et qui ont fait un stage dans une unité répondaient vraiment à ce qu'on attend d'un militaire. C'est donc vraiment dans cet esprit-là. Il s'agit évidemment de cas particuliers. La grande majorité possède son certificat et j'encourage chacun et chacune à faire des études. C'est une clé essentielle. Mais je ne veux pas non plus pénaliser celui qui n'a pas eu la chance d'avoir l'encadrement nécessaire que pour obtenir ce CEB. S'il a les compétences techniques, s'il a les compétences relationnelles, il pourra, j'espère, trouver sa voie à la Défense sans pour autant négliger le niveau d'exigence, je le répète.

Voilà ce que je voulais dire, madame la présidente. Je vous remercie tous pour votre suivi, que vous souteniez ce projet ou même que vous vous absteniez, ayant ainsi revu votre position.