Projet de loi modifiant la loi du 18 juillet 1991 organique du contrôle des services de police et de renseignement et de l'Organe de coordination pour l'analyse de la menace en ce qui concerne l'obligation, pour le Service d'Enquêtes du Comité P, d'informer l'autorité disciplinaire compétente de l'existence d'une faute disciplinaire éventuelle lorsqu'il agit dans le cadre d'une enquête pénale.
General information ¶
- Authors
-
Ecolo
Cécile
Thibaut
Groen Stefaan Van Hecke
Open Vld Patrick Dewael - Submission date
- May 19, 2021
- Official page
- Visit
- Status
- Adopted
- Requirement
- Simple
- Subjects
- judicial inquiry police disciplinary proceedings
Voting ¶
- Voted to adopt
- Groen CD&V Vooruit Ecolo LE PS | SP DéFI Open Vld N-VA LDD MR PVDA | PTB
- Abstained from voting
- VB
Contact form ¶
Do you have a question or request regarding this proposition? Select the most appropriate option for your request and I will get back to you shortly.
Discussion ¶
March 30, 2022 | Plenary session (Chamber of representatives)
Full source
President Eliane Tillieux ⚠
Le rapporteur, M. Senesael, se réfère à son rapport écrit.
Yngvild Ingels N-VA ⚠
Mevrouw de voorzitster, collega’s, het voorliggende wetsvoorstel is er gekomen naar aanleiding van de zaak-Chovanec. Samen met heel veel collega's meende ik dat artikel 23 van de wet van 18 juli 1991 volstond om de tuchtoversten in te lichten. Maar na hoorzittingen in het adviescomité P&I werd de wens geuit om een verduidelijking toe te voegen. Ik ben natuurlijk niet tegen een verduidelijking, waarvoor dank aan de indieners.
Na lectuur van de adviezen begrepen we dat het wetsvoorstel niet volledig aan de eisen voldeed. Daarom kwam er een eerste amendement van de indieners. Aangezien het College van procureurs-generaal toch nog opmerkingen formuleerde, kwam er een tweede amendement dat daaraan gedeeltelijk tegemoetkwam. Eén lacune werd niet opgevuld, namelijk de verwijzing naar artikel 16. Op mijn vraag waarom de verwijzing eruit werd gehaald, ondanks het advies van het College van procureurs-generaal, kwam er in commissie geen antwoord. Daarom herhaal ik ze hier.
Stefaan Van Hecke Groen ⚠
Mevrouw de voorzitster, collega's, onderhavig wetsvoorstel vindt zijn oorsprong in een bespreking in de begeleidingscommissie van het Comité P naar aanleiding van de zaak-Chovanec.
Collega's, de werking van het Comité P kan complex worden genoemd. Onder het Comité ressorteert de Dienst Enquêtes en die wordt ingeschakeld bij belangrijke onderzoeken in zaken waarbij politiemensen betrokken zijn. Dan zal de parketmagistraat of de onderzoeksrechter geen beroep doen op de lokale politie of de federale politie maar het onderzoek in handen geven van de Dienst Enquêtes. Dat is ook heel goed.
Conform artikel 23 moet de Dienst Enquêtes, wanneer hij bij een onderzoek vaststelt dat er mogelijk tuchtrechtelijke feiten gebeurd zijn, dat melden aan het tuchtorgaan, zodat de nodige stappen kunnen worden ondernomen.
Wij hebben daar een discussie over gevoerd, omdat wij vastgesteld hebben dat het Comité P dat in de zaak-Chovanec niet heeft gedaan. Wat was de argumentatie? Enerzijds was het dat men moest waken over het geheim van het onderzoek. Ik heb daar alle begrip voor. Anderzijds was het dat volgens de interpretatie van het Comité P artikel 23 niet van toepassing is als de Dienst Enquêtes handelt in opdracht van een onderzoeksrechter of een parketmagistraat, dus bij het voeren van een strafrechtelijk onderzoek. De commissie was het daar niet mee eens. Vele collega's waaronder ikzelf vonden artikel 23 duidelijk genoeg. Ook de juridische dienst van de Kamer was in zijn advies van oordeel dat artikel 23 duidelijk genoeg was en dat er eigenlijk een aangifte of een melding had kunnen plaatsvinden.
Om alle discussie in de toekomst te vermijden, is het initiatief genomen onderhavig wetsvoorstel in te dienen. Ik meen dat iedereen het eens is met de filosofie ervan. Dankzij een aantal adviezen konden we bovendien de tekst verbeteren.
Er is aandacht gevraagd voor het geheim van het onderzoek. Volgens de onderzoeksrechters was er in dat verband niet zo'n groot probleem, zolang het parket maar zijn goedkeuring geeft. Vandaar dat het amendement ertoe strekte dat met de toestemming van het parket en in geval van een gerechtelijk onderzoek na consultatie van de onderzoeksrechter, de tuchtrechtelijke organen op de hoogte worden gebracht. Zo zouden we aan die discussie een einde kunnen maken.
Ik ga in op de vraag van mevrouw Ingels. Oorspronkelijk zouden we het eerste lid van artikel 23 veranderen. Dat hebben we niet gedaan; daar raken we niet aan. Wel hebben we een tweede lid ingevoegd, specifiek over de strafrechtelijke onderzoeken, waardoor het terecht opgeworpen probleem, omdat men ervan uitging dat het ging om vervanging, niet rijst. Met onze tekst wordt geen afbreuk gedaan aan de situatie van vandaag; we voegen er enkel een bepaling aan toe. Het komt erop neer dat, als het Comité P vandaag wordt ingeschakeld in een strafrechtelijk onderzoek en bijvoorbeeld vaststelt dat een politieagent een Hitlergroet brengt of een ander feit dat tuchtrechtelijk gesanctioneerd kan worden, dan moet het, mits toestemming van het parket, eventueel na raadpleging van de onderzoeksrechter, daar onmiddellijk aangifte van doen. Op die manier kan het tuchtrechtelijk proces op gang worden gebracht en hoeft men niet te wachten op het einde van de behandeling van het dossier. Ik denk dat dat een goede oplossing zal zijn.
Collega's, ik sta erop om de eerste indiener van het wetsvoorstel, mevrouw Cécile Thibaut, die vandaag niet meer in de Kamer zitting heeft, te bedanken voor haar werk, net zoals mede-indiener collega Dewael, ook al wordt ermee tegemoetgekomen aan een bezorgdheid van alle leden van de begeleidingscommissie. Ik hoop dat we hiermee een heel klein stukje onduidelijkheid hebben weggewerkt en dat een en ander in de toekomst vlotter zal verlopen.
Bert Moyaers Vooruit ⚠
Mevrouw de voorzitster, de dood van Chovanec was ronduit verschrikkelijk. Ook al is het onderzoek nog steeds bezig, uit de hoorzittingen bleek toch duidelijk dat wij op verschillende vlakken lessen moeten trekken.
Het veeleer beperkte voorstel van collega’s Van Hecke en Dewael komt daar al aan tegemoet. Het verplicht namelijk de Dienst Enquêtes de bevoegde tuchtrechtelijke overheid in te lichten over het bestaan van een tuchtrechtelijke fout, ook wanneer de dienst zijn opdracht uitvoert in het kader van een gerechtelijk onderzoek. Artikel 23 van de wet leek op het eerste gezicht heel duidelijk, maar in de zaak-Chovanec bleek dat niet het geval. De collega-indieners gaven aan dat een andere juridische interpretatie wenselijk was en ik juich die verklaring toe. Het is ook correct dat artikel 23 op zich voldoende moest zijn. Dat is alvast ons standpunt en dat van sommige andere fracties. Dat neemt niet weg dat we tevreden zijn met het ingediende amendement.
Wij zullen dan ook het wetsvoorstel met veel plezier steunen.