General information
Full name plenum van 2001-05-17 14:15:00+00:00 in Chamber of representatives
Type plenum
URL https://www.dekamer.be/doc/PCRI/html/50/ip125.html
Parliament Chamber of representatives
You are currently viewing the advanced reviewing page for this source file. You'll note that the layout of the website is less user-friendly than the rest of Demobel. This is on purpose, because it allows people to voluntarily review and correct the translations of the source files. Its goal is not to convey information, but to validate it. If that's not your goal, I'd recommend you to click on one of the propositions that you can find in the table below. But otherwise, feel free to roam around!
Propositions that were discussed
Code
Date
Adopted
Title
50K1159
19/03/2001
✔
Projet de loi confirmant les dispositions relatives aux cotisations obligatoires de l'arrêté royal du 15 octobre 2000 relatif aux cotisations obligatoires et contributions volontaires dues par le secteur de l'alimentation animale au Fonds pour l'indemnisation d'entreprises agricoles touchées par la crise de la dioxine.
50K1110
24/09/1999
✔
Projet de loi visant à modifier les conséquences sur l'impôt sur les revenus des donations à l'Etat et les modalités des dations d'oeuvres d'art en paiement de droits de succession.
50K1142
12/03/2001
✔
Projet de loi modifiant la loi du 10 avril 1990 sur les entreprises de gardiennage, sur les entreprises de sécurité et sur les services internes de gardiennage.
Discussions
You are currently viewing the English version of Demobel. This means that you will only be able to review and correct the English translations next to the official text. If you want to review translations in another language, then choose your preferred language in the footer.
Discussions statuses
ID
German
French
English
Esperanto
Spanish
Dutch
#0
⚙
★
⚙
⚙
⚙
⚙
#1
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#2
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#3
⚙
★
⚙
⚙
⚙
⚙
#4
⚙
★
⚙
⚙
⚙
⚙
#5
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#6
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#7
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#8
⚙
★
⚙
⚙
⚙
⚙
#0
#1
Official text
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, dit lijkt op het eerste gezicht een banaal wetsontwerp. Het was niet mijn bedoeling terzake het woord te voeren, maar bijkomende informatie verplicht mij toch iets te zeggen.
Het voorliggende wetsontwerp komt uit de Senaat, maar werd in de commissie door de regering nogal grondig geamendeerd. Bij aanvang van de bespreking van dit wetsontwerp in de commissie werd erop gewezen dat er een mogelijk bevoegdheidsprobleem tussen de Staat en de gewesten inzake successierechten zou kunnen bestaan. De minister van Financiën heeft dit weggewuifd. Hij verklaarde dat het hier om een uitsluitend federale bevoegdheid gaat.
Ik zou erop willen wijzen, mijnheer de minister, dat de inning van successierechten tot de uitsluitende bevoegdheid van de gewesten behoort en vanuit mijn taalrol meer specifiek tot het Vlaamse Gewest. Dit staat met zoveel woorden in artikel 3, lid 4 van de bijzondere wet van januari 1989 betreffende de financiering van de gewesten en de gemeenschappen. Deze wet heeft het principe vastgelegd van de beperkte inbetalinggeving van kunstvoorwerpen tot gedeeltelijke regeling van de successierechten.
Met het voorliggende wetsontwerp wordt een commissie geïnstalleerd die de minister van Financiën over twee zaken dient te adviseren. Ten eerste, maakt het kunstwerk deel uit van het roerend cultureel erfgoed van het land? Ten tweede, wat is de geldwaarde van het kunstwerk?
Ik wens erop te wijzen dat de appreciatie van een kunstwerk en zijn behoren tot een cultureel erfgoed een culturele beoordeling is, uitsluitend behorend tot de bevoegdheid van de gemeenschappen en dat de geldwaarde van een dergelijk kunstwerk daaruit volgt. Het behoort bijgevolg tot de eerste en onbetwistbare bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap om in het kader van haar culturele zelfstandigheid haar kunstpatrimonium te redden. Daarom zijn wij van oordeel dat artikel 3 van het voorliggende wetsontwerp, dat een artikel 84, 4 toevoegt in het Wetboek van de Successierechten, in tegenspraak is met artikel 3 van de financieringswet van januari 1989, waarin de gewestelijke bevoegdheden inzake de inbetalinggeving van kunstvoorwerpen tot de regeling van successierechten zijn vastgelegd. We zijn dan ook benieuwd hoe volgende week — beter laat dan nooit — de stemming in het Vlaams Parlement omtrent dit belangenconflict zal verlopen en desgevallend aanleiding zal geven tot de schorsing van de procedure met het oog op overleg.
Daarom zal de Vlaams Blok-fractie dit wetsontwerp niet steunen.
Translated text
Mr. Speaker, Mr. Minister, colleagues, this appears at first glance to be a banal bill. It was not my intention to speak on this subject, but additional information compels me to say something.
The present bill comes from the Senate, but was amended in the committee by the government quite thoroughly. At the beginning of the discussion of this draft law in the committee, it was pointed out that there could be a potential jurisdiction problem between the State and the regions in matters of succession rights. The Minister of Finance has removed this. He stated that this is a purely federal authority.
I would like to point out, Mr. Minister, that the collection of succession rights belongs to the exclusive competence of the regions and from my language role more specifically to the Flemish Region. This is stated in so many words in article 3, paragraph 4, of the special law of January 1989 on the financing of the regions and communities. This law established the principle of limited payment of art objects to partial settlement of succession rights.
With the present draft law, a committee is set up to advise the Minister of Finance on two matters. First, is the artwork part of the country’s moving cultural heritage? Second, what is the monetary value of the artwork?
I would like to point out that the appreciation of a work of art and its belonging to a cultural heritage is a cultural assessment which falls exclusively within the competence of the communities and that the monetary value of such work of art follows therefrom. It therefore belongs to the first and undisputed competence of the Flemish Community to save its artistic heritage within the framework of its cultural independence. Therefore, we consider that Article 3 of the bill in question, which adds an article 84, 4 to the Code of Succession Rights, is contrary to Article 3 of the Finance Act of January 1989, which stipulates the regional powers concerning the payment of art objects to the arrangement of succession rights. We are therefore curious how next week — better late than never — the vote in the Flemish Parliament on this conflict of interest will take place and, if necessary, will give rise to the suspension of the procedure for consultation.
Therefore, the Flemish Blok group will not support this bill.
#2
Official text
Mijnheer de voorzitter, wij danken de rapporteur voor zijn uitstekend verslag. Ook wij hadden eerst de intentie om niet terug te komen op de bespreking zoals ze in het verslag is weergegeven, maar ik denk dat het toch goed is om een aantal punten in de plenaire vergadering onder de aandacht te brengen.
Dit wetsontwerp inclusief 12 regeringsamendementen kan ons niet echt overtuigen. Weliswaar hebben wij ten gronde geen probleem, maar er zijn toch een aantal overwegingen te formuleren die ons doen twijfelen aan de correctheid van het voorliggend juridisch werk. Het lijkt er eerder op dat de minister het oorspronkelijke wetsvoorstel van een senator voornamelijk genegen is omdat het van een liberale collega afkomstig is.
We zouden graag het standpunt ten gronde van de administratie van Financiën inzake dit wetsontwerp kennen.
Het voorliggend wetsontwerp beoogt onder meer een versoepeling van het aanbod van kunstwerken ter betaling van successierechten. Als Lambermont-bis wordt goedgekeurd, zullen deze successierechten echter volledig naar de gewesten worden overgeheveld. Een wijziging op de valreep — misschien zeg ik beter mogelijke valreep — lijkt ons onbehoorlijk. Bovendien zullen deze kunstwerken meestal terechtkomen in musea waarvoor de gemeenschappen bevoegd zijn.
Er wordt een gemengde commissie opgericht die niet alleen zal oordelen inzake personenbelasting maar ook inzake successierechten. Mag de gemengde commissie wel optreden inzake successie als de successierechten volledig een gewestmaterie zijn geworden? Er is echter meer. De gewesten zullen de successierechten mogelijks later ontvangen en met een betwistbare waardering van het kunstwerk te maken hebben. Het lijkt ons noodzakelijk het standpunt van de gewesten inzake deze problematiek in te winnen. We hebben dit punt in de commissie aangekaart. De minister heeft geweigerd erop in te gaan.
Mijnheer de minister van Binnenlandse Zaken, u vervangt uw collega van Financiën. Ik wens een uitdrukkelijk antwoord te krijgen inzake een verklaring van minister Reynders in de commissie die echter niet ondubbelzinnig terug te vinden is in het verslag. Minister Reynders verklaarde dat "minister van Financiën" niet betekent dat dit de federale minister van Financiën moet zijn. Hij deed deze uitspraak naar aanleiding van de bespreking van de benoeming door de minister van Financiën van de leden van de bijzondere commissie. Betekent dit dat na de regionalisering de federale en de regionale ministers van Financiën gezamenlijk bevoegd worden om de leden van de bijzondere commissie te benoemen? Als op deze vraag geen duidelijk antwoord komt, denk ik dat er over het wetsontwerp zelfs niet kan worden gestemd. Wat gebeurt er als deze ministers het niet eens geraken over de benoemingen?
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik wens wat dieper in te gaan op de 12 amendementen van de regering die bij mondjesmaat aan de commissieleden werden overhandigd. De regering had immers reeds in de Senaat de gelegenheid gehad om amendementen in te dienen. De vraag rijst waarom de regering geen amendementen indient in de Senaat en bij de behandeling van het ontwerp in de Kamer plots 12 amendementen op tafel gooit.
Tot onze verbazing stelt amendement nummer 3 van de regering dat het oorspronkelijk artikel 5 van het wetsontwerp niet opportuun is omdat bij een tweede hervorming van de personenbelasting de aftrekmogelijkheden zullen gehergroepeerd worden in een aantal korven. Het advies van de Hoge Raad voor de Financiën, gevraagd op 10 juli 2000 moet terzake voor de minister meer duidelijkheid brengen. Het advies had reeds voor eind 2000 moeten gegeven zijn. Het even wachten op de tweede hervorming is, ons inziens, een optimistische houding van de minister van Financiën. Het kan een drogreden zijn om het ontworpen artikel niet fundamenteel te moeten bekritiseren. Collega's, het eerste ontwerp tot hervorming van de personenbelasting moet nog aan het parlement worden voorgelegd. Dit ontwerp houdt rekening met een timing tot 2006. Het tweede ontwerp zal wellicht slechts na 2006 in werking treden. Kan het argument inzake de hervorming van de personenbelasting nu reeds worden ingeroepen om dit artikel uit te stellen? Feit is dat de successierechten veel sneller zullen geregionaliseerd zijn dan de hergroepering in forfaitaire kosten er zal komen. De hergroepering van de korven had men nu reeds kunnen aanvatten.
De vraag rijst of u of de minister van Financiën - ik vermeld heel uitdrukkelijk ook de minister van Financiën - het amendement nr. 5 van de regering wel genegen bent. Bij de verantwoording van het amendement wordt immers zwart op wit gesteld dat de hervorming van de vennootschapsbelasting moet gebeuren in een budgettair neutraal kader. Er staat niets vermeld over de afschaffing van de crisisbijdrage of de gunstige regeling voor KMO's die volgens de eerste minister en volgens de minister van Financiën net buiten dit budgettair kader moeten worden gehouden. Er staat tevens in vermeld dat ook hier op het advies van de Hoge Raad van Financiën dient te worden gewacht, terwijl dit advies er eigenlijk al is. Deze verantwoording is dus niet langer relevant. Waarom moet, mijnheer de minister, die bepaling in het oorspronkelijk artikel 7 dan nog altijd worden weggelaten?
Collega's, u hoort het, wij hebben ten gronde geen opmerkingen te formuleren en wij stemmen in met het oorspronkelijke wetsontwerp, maar de huidige tekst roept zoveel vragen op, dat wij ons zullen onthouden. Wij hopen wel, mijnheer de minister, dat u een uitdrukkelijk antwoord zult geven op het probleem waar ik uw aandacht op heb gevestigd, met name welke interpretatie de minister van Financiën aan deze tekst zal geven, nadat deze materie zal zijn geregionaliseerd. Zal de federale minister van Financiën dan nog bevoegd zijn, of zal het eerder een verzameling zijn van ministers van Financiën zowel van de federale overheid als van de gemeenschappen en gewesten?
Translated text
Mr. Speaker, we thank the rapporteur for his excellent report. We also initially intended not to return to the discussion as shown in the report, but I think it is still good to bring some points to the attention of the plenary session.
This bill, including 12 government amendments, cannot really convince us. Indeed, we have no problem in essence, but there are still a number of considerations to be formulated that make us doubt the correctness of the legal work in question. Rather, it seems that the minister is mostly reluctant to the original bill of a senator because it comes from a liberal colleague.
We would like to know the fundamental position of the Administration of Finance regarding this bill.
The proposed bill aims, among other things, to ease the supply of works of art for the payment of succession rights. However, if Lambermont-bis is approved, these succession rights will be transferred entirely to the regions. A change in the fallreep — ⁇ I would rather say possible fallreep — seems to us inappropriate. In addition, these works of art will usually end up in museums for which the communities are competent.
A joint committee will be established to decide not only on personal tax, but also on succession rights. Can the Joint Committee act on succession if the succession rights have become entirely a matter of interest? However, there is more. The regions will receive the succession rights eventually later and will face a questionable appreciation of the artwork. It seems necessary for us to gain the views of the regions on this issue. We have addressed this issue in the committee. The Minister refused to intervene.
Mr. Minister of the Interior, you are replacing your colleague of Finance. I would like to receive an explicit answer regarding a statement by Minister Reynders in the committee, which, however, is not unambiguously reflected in the report. Minister Reynders stated that "Minister of Finance" does not mean that this must be the federal Minister of Finance. He made this decision following the discussion of the appointment by the Minister of Finance of the members of the special committee. Does this mean that after regionalization the federal and regional finance ministers are jointly authorized to appoint the members of the special committee? If there is no clear answer to this question, I think that the bill cannot even be voted. What happens if these ministers do not agree on the appointments?
Mr. Speaker, Mr. Minister, I would like to go a little deeper into the 12 amendments of the Government which were handed over to the committee members by mouth. The government had already had the opportunity in the Senate to submit amendments. The question arises why the government does not submit amendments in the Senate and when it deals with the draft in the House suddenly throws 12 amendments on the table.
To our surprise, Government Amendment No. 3 states that the original article 5 of the draft law is not opportune because in a second reform of the personal tax, the withdrawal possibilities will be grouped into a number of baskets. The opinion of the High Council for Finance, requested on 10 July 2000, should give the Minister more clarity in this regard. The opinion should have been given before the end of 2000. Waiting for the second reform is, in our opinion, an optimistic attitude of the Minister of Finance. It can be a mistake not to have to fundamentally criticize the designed article. Colleagues, the first draft reform of the personal tax has yet to be submitted to Parliament. This design takes into account a timing until 2006. The second draft is likely to enter into force only after 2006. Can the argument on the reform of the personal tax already be invoked to postpone this article? The fact is that succession rights will be regionalized much faster than the re-grouping into flat-rate costs will come. The re-grouping of the baskets could already have begun.
The question arises whether you or the Minister of Finance - I mention very explicitly also the Minister of Finance - the amendment no. 5 of the Government. In the accountability of the amendment, black on white is stated that the corporate tax reform should take place in a budget-neutral framework. There is no mention of the abolition of the crisis contribution or the favourable arrangement for SMEs which, according to the Prime Minister and the Minister of Finance, should be kept just outside this budgetary framework. It is also stated that here too the opinion of the High Council of Finance should be awaited, while this opinion is already there. This responsibility is no longer relevant. Why, Mr. Minister, should that provision in the original Article 7 still be removed? Their
Colleagues, you hear it, we have basically no comments to formulate and we agree with the original bill, but the current text raises so many questions that we will refrain. We hope, Mr. Minister, that you will give an explicit answer to the problem on which I have drawn your attention, in particular what interpretation the Minister of Finance will give to this text after this matter has been regionalized. Will the Federal Minister of Finance then still be competent, or will it rather be a collection of Ministers of Finance both of the federal government and of the communities and regions?
#3
Official text
Monsieur le président, comme je l'ai indiqué tout à l'heure, le ministre des Finances aurait souhaité être parmi nous pour défendre son projet, mais l'excellent rapport de M. Chabot contient toutes les réponses du ministre. Il lui a rendu hommage. De surcroît, toutes les discussions, M. Pieters l'a rappelé, ont eu lieu en commission.
Par conséquent, je vous renvoie au brillant rapport de M. Chabot, qui souligne l'opinion du ministre, selon laquelle le présent projet relève de la compétence exclusive du législateur fédéral. Aussi ne souhaite-t-il pas s'engager dans de nouvelles procédures formelles en la matière tant que la loi ne les prévoit pas.
Pour le surplus, certaines dispositions ne parlent pas du ministre fédéral des Finances mais du ministre des Finances. Ainsi, un certain nombre de pistes seront ouvertes en fonction de l'évolution future au niveau de la répartition des compétences.
Translated text
Mr. Speaker, as I pointed out just recently, the Minister of Finance would have wanted to be among us to defend his project, but Mr. Speaker’s excellent report. Chabot contains all the replies of the Minister. He paid him a tribute. In addition, all the discussions, Mr. Pieters recalled it, took place in commission.
Therefore, I am referring to the brilliant report of Mr. Chabot, who underlines the opinion of the Minister, according to which the present draft falls within the exclusive competence of the federal legislature. Therefore, he does not wish to engage in new formal procedures in the matter as long as the law does not provide for them.
For the surplus, some provisions do not speak of the Federal Minister of Finance but of the Minister of Finance. Thus, a number of paths will be opened depending on future developments in the level of skill distribution.
#4
Official text
De algemene bespreking is gesloten. La discussion générale est close.
Translated text
General discussion is closed. The general discussion is closed.
#5
Official text
Mijnheer de voorzitter, collega's, het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, werd op 18 april en 2 mei jongstleden besproken in de commissie voor de Binnenlandse Zaken. Dit wetsontwerp beoogt een aantal wijzigingen in de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, gewijzigd bij de wet van 18 juli 1997 en de wet van 9 juni 1999, door te voeren teneinde een harmonisatie met de Europese regelgeving te bewerkstelligen.
In de eerste plaats zal bij een aanvraag tot een vergunning of een erkenning in ons land door ondernemingen met een exploitatiezetel in een andere EU-lidstaat, rekening worden gehouden met de waarborgen die deze ondernemingen reeds aan hun overheid hebben geboden. Het systeem van de identificatiekaart blijft behouden. De regering wijst erop dat de bedoelde identificatiekaarten niet dezelfde bedoeling hebben als de identiteitsbewijzen. Het dragen van dergelijke identificatiekaarten zal echter in bepaalde gevallen niet verplicht zijn. De verplichting voor de ondernemingen om een contactpersoon met de Belgische overheid te hebben, wordt afgevoerd. Daarnaast werd van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal wetswijzigingen door te voeren die tegemoetkomen aan de huidige behoeften van de sector.
Dat moet onder meer resulteren in een vermindering van de administratieve verplichtingen in de sector. Het wetsontwerp voorziet in de volgende maatregelen: de afschaffing van de regeling inzake de bankgarantie voor de in België gevestigde ondernemingen, de afschaffing van het vereiste minimumkapitaal van de beveiligingsonderneming, de afschaffing van de verplichting om tegelijkertijd permanent een identificatiekaart en een herkenningsteken te dragen, een vereenvoudiging van de regeling inzake vrijwillige bewaking en afschaffing van het federale vrijwilligersbestand, de invoering van het beginsel van de gedwongen tenuitvoerlegging voor de inning van de onbetaald gebleven retributies en administratieve geldboetes, de uitbreiding van de voorwaarden inzake beroepsdeontologie tot het hele personeel en de leden van de raden van bestuur van de ondernemingen met een interne bewakingsdienst die personen controleert, een aanvulling van de lijst van inbreuken onverenigbaar met de uitoefening van een activiteit in de privébewakingssector, een hernieuwde bevestiging van het principe dat gewapende bewakingsactiviteiten uitzonderlijk moeten blijven en de voortzetting van de strijd tegen de portiersmaffia en het cliëntelisme.
Het wetsvoorstel van de heer Yves Leterme en mevrouw Joke Schauvliege met betrekking tot dezelfde wet van 10 april 1990 zal op een latere datum worden behandeld.
Een amendement om de erkenning van de bewakingsondernemingen te verlengen van vijf tot tien jaar werd door de indieners ingetrokken. Er werd voor gekozen die problematiek in een volgend wetsontwerp te behandelen dat de regering binnen enkele maanden zal indienen.
De amendementen om een retributie vast te stellen waarmee de politiediensten vergoed kunnen worden voor hun interventies naar aanleiding van de inwerkingtreding van alarmsystemen en wanneer ze worden ingeschakeld door bewakingsondernemingen voor controle- of interventieopdrachten werden eveneens door de indiener ingetrokken omdat na overleg met de diensten van de minister een passende regeling zal worden uitgewerkt. Een aantal amendementen werden wel aangehouden en beogen het volgende. Ten eerste, de Koning kan ingeval een nieuwe juridische entiteit ontstaat als gevolg van een fusie, splitsing, inbreng van een algemeenheid of een bedrijfstak of wijziging van de rechtspersoonlijkheid bepalen dat de nieuwe juridische entiteit mits ze de door Hem vastgelegde voorwaarden in acht neemt, gedurende de periode voorafgaand aan de notificatie van de beslissing betreffende de vergunning of de erkenningsaanvraag de activiteiten van de initieel vergunde of erkende onderneming voortzetten. Ten tweede wordt het verbod opgeheven om activiteiten van persoonscontrole uit te oefenen in openbare plaatsen georganiseerd door openbare vervoersmaatschappijen via interne bewakingsdiensten. De artikelen en de amendementen terzake werden eenparig aangenomen. Het gehele wetsontwerp, zoals geamendeerd en verbeterd, werd eveneens eenparig aangenomen.
Translated text
The draft law amending the law of 10 April 1990 on surveillance companies, security companies and internal surveillance services was discussed on 18 April and 2 May in the committee for internal affairs. This bill aims to implement a number of amendments to the law of 10 April 1990 on surveillance companies, security companies and internal surveillance services, as amended by the law of 18 July 1997 and the law of 9 June 1999, in order to ensure harmonisation with European regulation.
First, when applying for a permit or recognition in our country by companies with an operating headquarters in another EU Member State, the guarantees that these companies have already provided to their government will be taken into account. The identity card system remains. The Government points out that the identification cards in question do not have the same purpose as the identity documents. However, carrying such identification cards will not be mandatory in certain cases. The obligation for the undertakings to have a contact person with the Belgian government is removed. In addition, the opportunity was used to implement a number of legislative changes that meet the current needs of the sector.
This should, among other things, result in a reduction of the administrative obligations in the sector. The draft law provides for the following measures: the abolition of the bank guarantee scheme for companies established in Belgium, the abolition of the minimum capital requirement of the security undertaking, the abolition of the obligation to carry permanently an identification card and an identification mark at the same time, the simplification of the system of voluntary surveillance and the abolition of the federal volunteer base, the introduction of the principle of forced enforcement for the collection of unpaid remuneration and administrative fines, the extension of the conditions of professional deontology to the whole staff and the members of the boards of the undertakings with an internal surveillance service that controls persons, the supplementation of the lists of unpaid remuneration and of administrative penalties, the extension of the conditions of professional deontology to the whole staff and the members of the boards of undertakings with an internal surveillance service that controls persons, the extension of the lists of unpaid activity and the extension of the principle of the surveillation, which
The bill proposed by Mr. Yves Leterme and Mrs. Joke Schauvliege concerning the same law of 10 April 1990 will be considered at a later date.
An amendment to renew the recognition of surveillance companies from five to ten years was withdrawn by the applicants. It was chosen to address this problem in a next bill that the government will submit within a few months.
The amendments to establish a remuneration allowing the police services to be reimbursed for their interventions following the entry into force of alarm systems and when they are activated by surveillance companies for control or intervention contracts were also withdrawn by the applicant because after consultation with the ministerial services an appropriate arrangement will be developed. A number of amendments were held and aimed at the following. First, in the event that a new legal entity arises as a result of a merger, division, contribution of a generality or industry or change of legal personality, the King may order that the new legal entity shall continue the activities of the initially authorised or authorised undertaking for the period preceding the notification of the decision on the authorisation or application for recognition, provided that the new legal entity complies with the conditions set by him. Second, the ban on carrying out personal control activities in public places organized by public transport companies through internal surveillance services is lifted. The articles and amendments were adopted unanimously. The entire draft law, as amended and improved, was also unanimously adopted.
#6
Official text
Mijnheer de voorzitter, sta me toe te verwijzen naar het schriftelijk verslag, waarin de werkzaamheden in commissie uitvoerig worden beschreven. Het wetsontwerp betekent overigens slechts een kleine aanpassing die het mogelijk moet maken alles binnen de normale termijn te laten verlopen.
Translated text
Mr. Speaker, please allow me to refer to the written report, in which the work in the committee is described in detail. The draft law, by the way, means only a small adjustment that should enable everything to be carried out within the normal deadline.
#7
Official text
Mijnheer de voorzitter, de heer Van Aperen verwijst naar het schriftelijk verslag en stelt dat het hier gaat om een kleine aanpassing. Wij zijn echter een andere mening toegedaan en ik zul u uitleggen waarom.
Het wetsontwerp beoogt de bekrachtiging van de bepaling met betrekking tot de verplichte bijdrage in het koninklijk besluit van 15 oktober 2000 betreffende de vrijwillige en verplichte bijdrage verschuldigd door de veevoedersector aan het Dioxinefonds. Sta me toe eerst de contouren van het wetsontwerp te schetsen. Het Dioxinefonds dat werd opgericht met de dioxinewet kan voornamelijk worden gestijfd met vrijwillige en verplichte bijdragen. Artikel 12 machtigt de Koning bijdragen op te leggen aan objectief bepaalde categorieën van ondernemingen in de landbouwsector en rechtstreekse en onrechtstreekse leveranciers en afnemers van dergelijke ondernemingen. Die verplichte bijdragen zijn niet als beroepskosten aftrekbaar, terwijl de vrijwillige bijdragen dat als gift wel zijn.
Artikel 12 regelt ook de bekrachtiging binnen de zes maanden na de datum van inwerkingtreding, dus uiterlijk tegen 20 april 2001. Dat betekent dat we vandaag 27 dagen te laat zijn. Het koninklijk besluit van 15 oktober 2000 over het dioxinefonds, gepubliceerd op 20 oktober 2000, legt een verplichte bijdrage op van 6 frank per 1000 frank omzet, ofwel een vrijwillige bijdrage van 4 frank per 1000 frank omzet. De verplichte bijdrage is slechts verschuldigd door de bedrijven die geen vrijwillige bijdragen storten. Wij zullen deze bekrachtiging niet goedkeuren en wel om de volgende redenen.
Ten eerste, het koninklijk besluit heeft een zeer merkwaardige constructie met een hoog newspeak-gehalte. Het legt immers een hogere verplichte bijdrage op voor zover er geen lagere, vrijwillige bijdrage wordt betaald. De vrijwillige bijdrage is een bijdrage met een stok achter de deur. Dergelijke regelingen illustreren perfect de nieuwe communicatiemethode van de regeringVerhofstadt.
Ten tweede, in het totaal wordt er in het dioxinefonds 500 miljoen frank verwacht, 200 miljoen van de landbouwers — dat is probleemloos verlopen — en 300 miljoen van de veevoedersector. Wij herinneren ons nog perfect de besprekingen over de dioxinewet in de Kamer, waar de toenmalige regering bij monde van de heer Willockx verklaarde dat er in het fonds 1 miljard frank moest komen, waarvan 400 miljoen van de voedingssector. Hiervan is evenwel niets terechtgekomen. Ook andere sectoren — wij herinneren ons nog heel goed dat werd verwezen naar de auto-industrie en naar Sidmar — bleven buiten schot. Zo bleven ook zij die verantwoordelijk zijn voor een grote aanwezigheid van pcb's en dioxine in de voedselketen volledig buiten schot. Blijkbaar is hun lobby machtig.
Ten derde, het koninklijk besluit moest tegen 20 april 2001 worden bekrachtigd. Het is vandaag 17 mei 2001. De tekst kan nog door de Senaat worden geëvoceerd. Het koninklijk besluit, of op zijn minst de bepalingen die verplicht bij wet moeten worden bekrachtigd, zijn sinds 20 april 2001 vervallen, omdat ze niet tijdig door het parlement werden behandeld. Die bekrachtiging gebeurt nu retroactief. In de commissie werd een amendement ingediend om de zaak met zes maanden uit te stellen en de meerderheid keurde dit klakkeloos goed. Niet echt een fraaie manier van werken!
Het koninklijk besluit waarvan de bekrachtiging wordt gevraagd, is dus op zijn minst discutabel en wel omwille van verschillende redenen: een hoog new-speak-gehalte, een willekeur van aanpak van de regering en discriminatie van de veevoeder- en landbouwsector ten opzichte van andere sectoren — die, zoals in het begin werd gesteld, ook verantwoordelijkheid dragen in deze problematiek — en de totale nalatigheid van de regering om dit ontwerp tijdig aan het parlement voor te leggen. Wij zullen dit ontwerp dan ook verwerpen.
Translated text
Mr. President, Mr. Van Aperen refers to the written report and states that this is a small adjustment. However, we have taken a different opinion and I will explain why.
The draft law aims to confirm the provision concerning the mandatory contribution in the Royal Decree of 15 October 2000 concerning the voluntary and mandatory contribution due by the feed sector to the Dioxine Fund. Let me first outline the contents of the draft law. The Dioxine Fund established by the Dioxine Act can primarily be founded with voluntary and mandatory contributions. Article 12 authorizes the King to impose contributions on objectively determined categories of undertakings in the agricultural sector and direct and indirect suppliers and customers of such undertakings. These mandatory contributions are not deductible as professional costs, while the voluntary contributions are gifts.
Article 12 also provides for ratification within six months from the date of entry into force, i.e. no later than 20 April 2001. That means we are 27 days late today. The Royal Decree of 15 October 2000 on the Dioxin Fund, published on 20 October 2000, establishes an obligatory contribution of 6 francs per 1000 francs of turnover, or a voluntary contribution of 4 francs per 1000 francs of turnover. The mandatory contribution is due only by the companies that do not deposit voluntary contributions. We will not approve this ratification for the following reasons.
First, the royal decree has a very strange construction with a high newspeak content. In fact, it imposes a higher mandatory contribution insofar as no lower voluntary contribution is paid. The voluntary contribution is a contribution with a stick behind the door. Such arrangements perfectly illustrate the new communication method of the government of Verhofstadt.
Second, 500 million francs are expected in the dioxin fund, 200 million from farmers — which has gone smoothly — and 300 million from the feed sector. We still remember perfectly the discussions on the dioxin law in the House, where the then government, by the mouth of Mr. Willockx, declared that 1 billion francs should be added to the fund, of which 400 million from the food sector. Nothing of this has, however, been achieved. Other sectors — we remember very well that was referred to the automotive industry and to Sidmar — also remained out of shoot. Thus, those responsible for the high presence of PCBs and dioxins in the food chain remained completely out of control. Their lobby is powerful.
Third, the royal decree had to be ratified by 20 April 2001. Today is May 17, 2001. The text can still be submitted by the Senate. The royal decree, or at least the provisions which must be ratified by law, have been void since 20 April 2001 because they were not handled in time by parliament. This ratification is now retroactive. In the committee, an amendment was submitted to postpone the case by six months, and the majority endorsed it without hesitation. Not really a nice way of working!
The royal decree, the ratification of which is sought, is therefore at least questionable and due to several reasons: a high level of new-speak content, an arbitrary approach of the government and discrimination of the feed and agriculture sector against other sectors — which, as stated in the beginning, also bear responsibility in this issue — and the total negligence of the government to submit this draft to Parliament in time. We will reject this draft.
#8
Official text
De algemene bespreking is gesloten. La discussion générale est close.
Translated text
General discussion is closed. The general discussion is closed.