General information
Full name plenum van 2005-05-18 14:24:00+00:00 in Chamber of representatives
Type plenum
URL https://www.dekamer.be/doc/PCRI/html/51/ip137.html
Parliament Chamber of representatives
You are currently viewing the advanced reviewing page for this source file. You'll note that the layout of the website is less user-friendly than the rest of Demobel. This is on purpose, because it allows people to voluntarily review and correct the translations of the source files. Its goal is not to convey information, but to validate it. If that's not your goal, I'd recommend you to click on one of the propositions that you can find in the table below. But otherwise, feel free to roam around!
Propositions that were discussed
Code
Date
Adopted
Title
51K0455
19/11/2003
✔
Projet de loi relatif aux droits des volontaires.
51K1750
13/04/2005
✔
Projet de loi visant à supprimer l'alinéa 2 de l'article 9, § 2, de la loi du 11 mai 2003 relative à la recherche sur les embryons in vitro.
51K1680
18/03/2005
✔
Projet de loi portant modification de certains aspects du statut des membres du personnel des services de police et portant diverses autres dispositions relatives aux services de police.
Discussions
You are currently viewing the English version of Demobel. This means that you will only be able to review and correct the English translations next to the official text. If you want to review translations in another language, then choose your preferred language in the footer.
Discussions statuses
ID
German
French
English
Esperanto
Spanish
Dutch
#0
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#1
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#2
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#3
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#4
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#5
⚙
★
⚙
⚙
⚙
⚙
#6
⚙
★
⚙
⚙
⚙
⚙
#7
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#8
⚙
★
⚙
⚙
⚙
⚙
#9
⚙
★
⚙
⚙
⚙
⚙
#10
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#11
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#12
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#13
⚙
★
⚙
⚙
⚙
⚙
#14
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#15
⚙
★
⚙
⚙
⚙
⚙
#16
⚙
★
⚙
⚙
⚙
⚙
#17
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#18
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#19
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#20
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#21
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#22
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#23
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#24
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#25
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#26
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#27
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#28
⚙
★
⚙
⚙
⚙
⚙
#29
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#30
⚙
★
⚙
⚙
⚙
⚙
#31
⚙
★
⚙
⚙
⚙
⚙
#32
⚙
★
⚙
⚙
⚙
⚙
#33
⚙
★
⚙
⚙
⚙
⚙
#34
⚙
★
⚙
⚙
⚙
⚙
#35
⚙
★
⚙
⚙
⚙
⚙
#36
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#37
⚙
★
⚙
⚙
⚙
⚙
#38
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#39
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#40
⚙
★
⚙
⚙
⚙
⚙
#41
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#42
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#43
⚙
⚙
⚙
⚙
⚙
★
#44
⚙
★
⚙
⚙
⚙
⚙
#45
⚙
★
⚙
⚙
⚙
⚙
#0
#1
Official text
Mevrouw Lanjri, ik dank u voor uw verslag. De tweede verslaggeefster is mevrouw Turtelboom, die ook het woord zal voeren voor haar fractie.
Translated text
Mrs Lanjri, thank you for your report. The second rapporteur is Ms. Turtelboom, who will also speak for her group.
#2
Official text
Mijnheer de voorzitter, beste collega's, cijfers tonen aan dat het aantal vrijwilligers de voorbije jaren in België ongeveer stabiel blijft, ook al zeggen kwatongen dat onze samenleving veel meer individualiseert. Toch is nog altijd een op zeven Belgen vandaag vrijwilliger.
We zien anderzijds ook dat het profiel van de vrijwilliger verandert. Vrijwilligerswerk gebeurt niet altijd meer in de georganiseerde, eeuwenoude groepsverbanden, maar ook op een zeer individuele en flexibele manier.
Daarom is het wetsontwerp dat wij hier vandaag bespreken, uitermate belangrijk. Het is uiteraard van groot belang dat we alle vrijwilligers die er op dit ogenblik in België zijn, meer dan een hart onder de riem steken.
Aansluitend op het verslag van collega Lanjri wil ik ook zeggen dat een van de belangrijkste aspecten bij de bespreking in de commissie voor de Sociale Zaken van de afgelopen weken, de vergoeding is die bij het vrijwilligerswerk hoort. Het onbezoldigd karakter van het vrijwilligerswerk belet niet dat de vrijwilliger de voor de organisatie gemaakte kosten vergoed krijgt. Het voorstel bepaalt een bovengrens per jaar, per dag en per trimester. De grens is bepaald op een jaarbedrag van ongeveer 991 euro per jaar, 600 euro per trimester en ongeveer 24 euro per dag. Oorspronkelijk bedroeg de bovengrens per jaar 1.000 euro, maar het is na advies van de Nationale Arbeidsraad teruggebracht op het bedrag van 991 euro. Dat is maar een klein verschil, maar toch vreesde hij voor het ontstaan van een grijs of zwart circuit.
De CD&V-fractie heeft bij monde van onder andere collega D'hondt een amendement ingediend om het bedrag vast te stellen op 1.250 euro per jaar. Zij maakte bovendien ook de vergelijking met het kunstenaarsstatuut, dat ook met hogere bovengrenzen te maken heeft.
Ook de collega's Michel en Courtois maakten principiële bezwaren bij de hoogte van het bedrag. Volgens de MR-fractie sluit men met een bedrag van bijna 1.000 euro per jaar veel vrijwilligers uit die actief zijn in de sportsector.
Zowel collega van Gool als ikzelf wezen erop dat er op dit ogenblik twee mogelijkheden zijn om vergoedingen voor vrijwilligers uit te keren. Enerzijds kan de organisatie dat forfaitair doen en dan gelden de maximumgrenzen per jaar, die in het wetsvoorstel staan. Anderzijds kunnen de vrijwilligers de bewijzen van de werkelijk gemaakte kosten bezorgen aan hun organisatie. Op basis van die bewijzen kan de vergoeding dan meer bedragen dan 1.000 euro per jaar. Dat kan bijvoorbeeld van belang zijn voor vrijwilligers die af en toe buitenlandse reizen moeten maken voor hun organisatie.
Ook minister Demotte sloot zich aan bij het advies van de Nationale Arbeidsraad. Op die manier was de meerderheid van de commissieleden het erover eens dat het risico op de verdringing van bezoldigd werk wordt beperkt. Bovendien wees de minister er ook op dat men eigenlijk het statuut van de vrijwilliger niet mag vergelijken met het kunstenaarsstatuut, omdat het toch om een verschillende problematiek gaat.
Als de bedragen uit het artikel worden overschreden, dan wordt de activiteit die men uitvoert niet meer als vrijwilligerswerk beschouwd. Bovendien wordt aan de Koning, in overleg met de Ministerraad, de mogelijkheid gegeven om de bedragen voor bepaalde specifieke categorieën van vrijwilligers te verhogen. Zo zijn er bijvoorbeeld specifieke categorieën voor de Rode-Kruismedewerkers en de medewerkers van de civiele bescherming.
Ik kom op een belangrijke vraag. Mag een uitkeringsgerechtigde werkloze ook vrijwilligerswerk doen? Ja, na een eenvoudige voorafgaande aangifte bij het werkloosheidsbureau. De werkloze moet dus geen toestemming meer vragen. Hij doet eigenlijk gewoon een aanvraag. Tot nu toe moest de werkloze toestemming vragen, wat eigenlijk tot een vrij grote willekeur leidde. Sommige directeurs gaven die toestemming en andere directeurs gaven die niet. Het voorstel dat op dit ogenblik ter tafel ligt, draait eigenlijk de gang van zaken om. Werklozen doen een aangifte en de directeur van het werkloosheidsbureau kan daartegen dan beroep aantekenen.
Een amendement regelt ook de voorwaarden waaronder de directeur van het werkloosheidsbureau zich binnen de twee weken kan verzetten tegen het vrijwilligerswerk.
Collega Lahaye-Battheu zei namens de VLD-fractie dat het heel belangrijk is dat het vrijwilligerswerk de beschikbaarheid van werklozen voor de arbeidsmarkt niet mag beperken.
Een amendement van collega van Gool geeft de Koning de mogelijkheid de regels voor de aangifteprocedure en de voorwaarden waarbinnen een afwezigheid van een aangifte toch zal leiden tot het verlies van uitkering, te bepalen.
Artikel 14 en de volgende artikelen regelen de cumulatiemogelijkheden tussen de vergoeding voor vrijwilligerswerk en arbeidsongeschiktheid, brugpensioen, leefloon, tegemoetkomingen aan personen met een handicap, het recht op een gewaarborgd inkomen voor bejaarden en de inkomensgarantie voor bejaarden. Ik verwijs hiervoor graag naar de gedetailleerde bespreking in het schriftelijk verslag. Op al die artikelen zijn amendementen ingediend door de CD&V-fractie en door collega van Gool, de indiener van een van de twee voorstellen. Zo werd onder meer een amendement ingediend waarbij de controlearts zou moeten nagaan of de algemene gezondheidstoestand van de vrijwilliger verenigbaar is met zijn activiteit als vrijwilliger.
Omdat de vergoeding voor vrijwilligerswerk geen inkomen is, kan het bijgevolg ook geen effect hebben op de uitbetaling van de gezinsbijslagen.
De slotbepalingen in het wetsvoorstel over de rechten van de vrijwilliger voorzien in controlemechanismen en de mogelijkheid bijkomende voorwaarden op te leggen. Zij zijn bedoeld om te vermijden dat misbruik wordt gemaakt van het vrijwilligersstatuut. Dat is belangrijk voor organisaties die zowel met vrijwilligers als met personen die geen vrijwilliger zijn, werken.
Indien het voorstel wordt goedgekeurd, zal het zes maanden na publicatie in het Staatsblad van kracht worden.
Het wetsvoorstel werd op de eindstemming op 3 mei 2005 unaniem goedgekeurd in de commissie voor de Sociale Zaken. Voor de stemming per artikel verwijs ik ook graag naar het schriftelijk verslag. Ik kan alvast zeggen dat er voor elk artikel een ruime meerderheid was en af en toe een tegenstem of een aantal onthoudingen.
Translated text
Mr. Speaker, dear colleagues, figures show that the number of volunteers in Belgium has remained roughly stable in recent years, even though they say that our society is much more individualized. Today, one in seven Belgians is still volunteer.
We also see that the profile of the volunteer is changing. Volunteer work is not always done in the organized, centuries-old group associations, but also in a very individual and flexible way.
That is why the bill we are discussing here today is extremely important. It is of course of great importance that we put more than one heart under the belt of all the volunteers there in Belgium at the moment.
Following the report of colleague Lanjri, I would also like to say that one of the most important aspects of the discussion in the Social Affairs Committee of the last few weeks is the remuneration that belongs to the volunteer work. The unpaid nature of the voluntary work does not prevent the volunteer from being reimbursed for the costs incurred for the organization. The proposal sets a ceiling per year, per day and per trimester. The limit is set at an annual amount of approximately 991 euros per year, 600 euros per trimester and approximately 24 euros per day. Originally the upper limit was €1,000 per year, but it has been reduced to the amount of €991 after the advice of the National Labour Council. That is only a small difference, but yet he feared the emergence of a grey or black circuit.
The CD&V group has submitted an amendment to fix the amount to 1.250 euros per year. She also made the comparison with the artist status, which also has to do with higher upper limits.
The colleagues Michel and Courtois also raised principled objections to the amount. According to the MR group, with an amount of almost 1,000 euros per year, many volunteers who are active in the sports sector are excluded.
Both colleagues from Gool and myself pointed out that there are currently two possibilities to pay fees for volunteers. On the one hand, the organization can do that on a flat-rate basis and then the maximum limits per year apply, which are stated in the bill. On the other hand, volunteers can provide proof of the actual costs incurred to their organization. On the basis of such evidence, the compensation may then exceed 1,000 euros per year. This can be of interest, for example, for volunteers who occasionally have to make foreign trips for their organization.
Minister Demotte also joined the opinion of the National Labour Council. In this way, the majority of committee members agreed to reduce the risk of displacement of paid work. In addition, the Minister also pointed out that the status of the volunteer should not be compared with the status of the artist, because it is a different problem.
If the amounts from the article are exceeded, then the activity carried out is no longer considered as volunteer work. In addition, the King, in consultation with the Council of Ministers, is given the opportunity to increase the amounts for certain specific categories of volunteers. For example, there are specific categories for Red Cross workers and civil protection workers.
I come to an important question. Can an unemployed person also do volunteer work? Yes, after a simple prior declaration to the Unemployment Office. The unemployed should no longer ask for permission. In fact, he just makes a request. Until now, the unemployed had to seek permission, which actually led to a fairly large arbitrariness. Some directors gave that permission and other directors did not. The proposal that is currently on the table is actually turning the course of things. Unemployed persons make a declaration and the Director of the Unemployment Office can then appeal against it.
An amendment also regulates the conditions under which the director of the unemployment office can object to volunteering within two weeks.
Collega Lahaye-Battheu said on behalf of the VLD group that it is very important that volunteering should not limit the availability of unemployed persons to the labour market.
An amendment by Gool’s colleague gives the King the opportunity to determine the rules for the declaration procedure and the conditions under which the absence of a declaration will nevertheless lead to the loss of benefit.
Article 14 and the following articles regulate the cumulative possibilities between the compensation for volunteer work and disability, bridge pension, living wage, benefits for persons with disabilities, the right to a guaranteed income for the elderly and the income guarantee for the elderly. In this regard, I would like to refer to the detailed discussion in the written report. On all these articles amendments have been submitted by the CD&V group and by colleague of Gool, the submitter of one of the two proposals. An amendment was submitted, among other things, by which the control doctor should verify whether the general health condition of the volunteer is compatible with his activity as a volunteer.
As the compensation for voluntary work is not an income, it can therefore not have any effect on the payment of family allowances.
The final provisions in the bill on the rights of the volunteer provide for control mechanisms and the possibility of imposing additional conditions. They are intended to prevent abuse of the volunteer status. This is important for organizations that work with both volunteers and non-volunteers.
If the proposal is approved, it will enter into force six months after its publication in the Official Journal.
The bill was unanimously approved in the Social Affairs Committee at the final vote on 3 May 2005. For the vote by article, I would also like to refer to the written report. I can say that for each article there was a broad majority and occasionally a vote against or a number of abstentions.
#3
Official text
Mevrouw Turtelboom, u krijgt nu het woord voor uw uiteenzetting namens uw fractie.
Translated text
Mrs Turtelboom, you are now given the word for your presentation on behalf of your group.
#4
Official text
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, de bijdrage die vrijwilligers leveren aan de maatschappij kan niet voldoende in de verf worden gezet. Het minste wat wij als beleidsverantwoordelijken kunnen doen, al was het maar uit blijk van respect voor hun enorme verdiensten, is ervoor te zorgen dat de betrokkenen hun vrijwilligersactiviteit op een correcte en onbezorgde wijze kunnen voltrekken.
Het is dan ook niet echt iets om fier op te zijn dat het Parlement zes jaar nodig heeft gehad om de regeling op de agenda van de plenaire vergadering te kunnen plaatsen. Het is nog minder fraai dat wij eerst werk hebben gemaakt van het oprichten van een nieuwe structuur, de Hoge Raad voor Vrijwilligers, in plaats van voorrang te gegeven aan de mensen die dagelijks dat vrijwilligerswerk doen.
Dat is ook de reden waarom destijds mijn collega, mevrouw De Block, namens VLD weigerde om een voorstel van resolutie, waarin werd aangedrongen op de oprichting van de Hoge Raad voor Vrijwilligers, mede te ondertekenen. De weigering kwam er niet omdat we de Raad niet zouden hebben gewenst, maar wel omdat we vinden dat de wagen niet voor de paarden moet worden gespannen.
Echter, uiteindelijk, what's in a name? Belangrijk is dat hier vandaag een tekst voorligt die de vrijwilligers uit hun rechtsonzekere positie moet halen. Voor VLD is de individuele vrijwilliger steeds primordiaal geweest. Wij hebben ons met andere woorden steeds voor ogen gehouden dat het wetsvoorstel tegemoet zou komen aan de problemen en verzuchtingen van zoveel mogelijk vrijwilligers. Collega's, ik meen te mogen zeggen dat we daarin zijn geslaagd.
Ik geef toe dat we niet alle problemen hebben kunnen oplossen. Zo blijft bijvoorbeeld een regeling voor het vrijwilligerswerk in sportverenigingen noodzakelijk. Aangezien het echter om een specifiek geval gaat, dring ik er namens mijn fractie op aan dat er voor deze specifieke groep heel snel werk zou worden gemaakt van een dergelijke regeling.
Dat de VLD bij de behandeling van het wetsvoorstel een constructieve houding heeft aangenomen, is bekend, al was het maar om de vrijwilligers te belonen voor hun inzet. Met die inzet bewijzen ze niet alleen grote diensten aan het algemeen belang, sommigen krikken er ook hun eigenwaarde mee op. Een vrijwilliger van een oncologisch centrum vatte het ooit treffend voor mij samen door te stellen dat er een wereld voor hem openging in het centrum, ook al omdat niets hem tot die inzet verplichtte. Hij voelde er zich zo nuttig door. Collega's, wij krijgen allemaal regelmatig gelijkaardige opmerkingen.
Tijdens de bespreking zijn er enkele aandachtspunten geweest waarop VLD blijvend heeft gehamerd. Ik geef een kort overzicht ervan.
Ten eerste, vrijwilligerswerk is geen volwaardig vervangmiddel voor regulier werk. Via vrijwilligerswerk kan een werkzoekende bijkomende kwalificaties verwerven, blijvend actief zijn en op die manier ook zijn of haar kansen op een job verhogen. Voor ons is het altijd essentieel geweest dat werkzoekenden op elk moment ook beschikbaar blijven voor de arbeidsmarkt.
Dat was meteen ook de reden waarom VLD aandrong op een beperkte onkostenvergoeding. Het kan immers niet de bedoeling zijn dat de politiek een nieuwe werkloosheidsval creëert in tijden dat de regering probeert om via vele maatregelen werklozen opnieuw aan het werk te helpen. Tevens was het de bedoeling om te zoeken naar een grootste gemene deler en niet om een regeling uit te werken die toevallig goed zou uitkomen voor een of andere organisatie die met veel vrijwilligers werkt. Anderzijds zou het ook niet eerlijk zijn om vrijwilligers die voor de uitoefening van hun activiteit reële, hoge onkosten moeten maken, daarvoor te bestraffen. Daarom werd in het voorliggende voorstel een compromis gevonden. Er is een beperking van ongeveer 1.000 euro op jaarbasis. Wie zijn kosten kan bewijzen, mag dat bedrag echter overschrijden.
Om tegemoet te komen aan de problematiek van vrijwilligers wier activiteiten sterk seizoensgebonden zijn, bijvoorbeeld bij een speelpleinwerking, heeft de VLD een amendement voorgesteld om de maandelijkse barema's te vervangen door trimesteriële grensbedragen, waardoor men meer piekmomenten kan opvangen en een flexibiliteit in het vrijwilligerswerk kan houden. Het verheugt ons dat het amendement terzake door alle democratische partijen werd goedgekeurd. In de werkloosheidsreglementering is er immers een analoog probleem van echtgenoten en werkloze gezinshoofden die actief zijn in de fruitpluk.
Een heikel punt vormde de verzekeringsplicht. De regeling waarin het wetsvoorstel voorziet, lijkt ons een correcte regeling. Hier en daar gingen stemmen op om een algehele verzekeringsplicht in te schrijven, maar dat leek ons te vergaand, te meer omdat op dat punt een belangrijke opdracht is weggelegd voor ondergeschikte besturen en idealiter zelfs voor de Gemeenschappen. Toch is het not done dat een federale overheid een plicht inschrijft in een wet die uitgevoerd moet worden door de Gemeenschappen, die per slot van rekening juridisch op dezelfde hoogte staan als de federale overheid.
Beste collega's, als het wetsvoorstel morgen in de Kamer goedgekeurd wordt, dan zit ons werk erop, maar dat wil nog niet zeggen dat de vrijwilligers op dat ogenblik al een statuut hebben. De wet wordt pas van kracht een half jaar na de publicatie in het Staatsblad. Dat is noodzakelijk om organisaties een overgangsperiode te gunnen om zich aan te passen aan de nieuwe regels. Toch wil ik bij de regering erop aandringen om niet te dralen met de publicatie van de wet in het Staatsblad. Bovendien wil ik de bevoegde ministers herinneren aan hun engagement om de uitvoeringsbesluiten klaar te hebben bij de inwerkingtreding van de wet, zodat er niet nog meer tijd verloren zou gaan.
De goedkeuring van het nieuwe voorstel moet tevens de aanleiding vormen voor een evaluatie van het arbeidsrecht, om probleempunten terzake op te sporen. Als die gevonden worden, is een snelle aanpassing aan de nieuwe situatie een must.
Beste collega's, ik besluit. De vrijwilligers hebben veel geduld moeten oefenen, maar nu staan wij op een zucht van een nieuwe wet die hun belangeloze inzet weet te waarderen. De VLD zal dan ook met veel plezier de nieuwe wet goedkeuren en hoopt dat de regering zonder dralen zal zorgen voor de uitvoering en de voortgangsbewaking ervan.
Translated text
Mr. Speaker, Mr. Minister, colleagues, the contribution of volunteers to society cannot be sufficiently painted. The least we can do as policymakers, even if it’s just out of respect for their enormous merits, is to ensure that those involved can carry out their volunteer activity in a correct and careless manner.
It is therefore not really something to be proud of the fact that Parliament took six years to put the regulation on the agenda of the plenary session. It is even less beautiful that we first worked on establishing a new structure, the High Council for Volunteers, instead of giving priority to the people who do that volunteer work daily.
That is also why at that time my colleague, Mrs. De Block, refused, on behalf of VLD, to co-sign a proposal for a resolution calling for the establishment of the High Council for Volunteers. The refusal did not come because we did not want the Council, but because we believe that the chariot should not be strained for the horses.
However, ultimately, what’s in a name? It is important that a text is presented here today to get the volunteers out of their legal uncertainty. For VLD, the individual volunteer has always been primary. In other words, we have always kept in mind that the bill would address the problems and aspirations of as many volunteers as possible. I can say, my colleagues, that we have succeeded.
I admit that we have not been able to solve all the problems. For example, a system for volunteering in sports associations remains necessary. However, given that this is a specific case, I urge, on behalf of my group, to work very quickly on such a scheme for this particular group.
It is well known that the VLD adopted a constructive attitude when dealing with the bill, even if it was only to reward the volunteers for their efforts. With this commitment, they do not only prove great services to the public interest, but some also add to their own value. A volunteer from an oncology center once summed up the thing for me by saying that there was a world opening up for him in the center, even though nothing compelled him to that commitment. He felt so useful. We all receive similar comments on a regular basis.
During the discussion, there have been several points of attention that VLD has permanently hammered. I will give a brief overview of it.
First, volunteering is not a full-fledged substitute for regular work. Through volunteering, a job seeker can acquire additional qualifications, be permanently active and thus also increase his or her chances of a job. For us, it has always been essential that job seekers remain available to the labour market at all times.
That was also the reason why VLD insisted on a limited cost reimbursement. After all, it cannot be intended that politics creates a new unemployment drop in times when the government tries to help unemployed people return to work through many measures. It was also intended to look for the largest common shareholder and not to develop a arrangement that would happen to work well for some organization that works with many volunteers. On the other hand, it would also be unfair to penalize volunteers who have to incur real, high costs for the exercise of their activity. Therefore, a compromise was found in the present proposal. There is a limit of approximately 1,000 euros annually. However, those who can prove their costs may exceed that amount.
In order to address the problem of volunteers whose activities are heavily seasonal, for example in a playground activity, the VLD has proposed an amendment to replace the monthly barems with quarterly limit amounts, allowing more peak moments and a flexibility in volunteering. We are pleased that the amendment on this subject was approved by all democratic parties. In the unemployment regulation, there is a similar problem of spouses and unemployed family heads who are active in the fruit harvest.
A delicate point was the insurance obligation. The regulation provided for in the bill seems to us to be a correct regulation. Here and there, there were votes to register a general insurance obligation, but that seemed to us too extensive, especially because at that point an important assignment has been placed on subordinate administrations and ideally even on the Communities. Nevertheless, it is not done that a federal government enters a duty into a law that must be enforced by the Communities, which are ultimately legally at the same level as the federal government.
Dear colleagues, if the bill is approved in the House tomorrow, then our work is on it, but that does not mean that the volunteers at that moment already have a statute. The law shall not enter into force until six months after its publication in the Official Gazette. This is necessary in order to grant organizations a transitional period to adapt to the new rules. Nevertheless, I would like to urge the government not to hesitate with the publication of the law in the Staatsblatt. Furthermore, I would like to remind the competent ministers of their commitment to prepare the implementing decisions when the law comes into force, so that no more time is wasted.
The adoption of the new proposal should also give rise to a review of labour law in order to identify problems in this regard. If they are found, a quick adaptation to the new situation is a must.
Dear colleagues, I will decide. The volunteers have had to exercise a lot of patience, but now we are on the brink of a new law that knows how to appreciate their uninterested effort. The VLD will therefore be pleased to approve the new law and hopes that the government will ensure its implementation and monitoring of progress.
#5
Official text
Les orateurs suivants se sont inscrits dans la discussion générale: Mme Van Lombeek, Mme Storms, M. Courtois, Mme D'hondt, Mme van Gool et M. Arens.
Translated text
The following speakers took part in the general discussion: Mrs. Van Lombeek, Mrs. Storms, Mr. Courtois, Mrs D'Hondt, Mrs van Gool and Mr. by Arens.
#6
Official text
Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, après bien des années de discussions, d'auditions et d'avis divers, notre Assemblée est aujourd'hui invitée à se prononcer sur une proposition de loi relative non pas à un statut mais bien aux droits des volontaires dans notre pays.
Pour le groupe PS, un large consensus sur un texte législatif réaliste et nuancé était d'autant plus important, car le volontariat est non seulement une richesse pour la démocratie mais il nous concerne tous. En effet, qui n'a jamais consacré, ne fût-ce qu'une seule fois, du temps pour les autres par un engagement libre et gratuit qui dépasse la simple entraide familiale ou amicale, par exemple pour améliorer notre cadre de vie ou encore au sein de l'école ou du club sportif de nos enfants?
Si l'associatif ne se confond pas nécessairement avec le volontariat, il n'existe, dans sa plus grande part, que grâce à celui-ci. Les tendances de la vie associative peuvent, dans une très large mesure, être transposées au volontariat. Ici, nous abordons toute la question du sens par rapport à des valeurs partagées. Le volontariat permet le déploiement du sens, parce qu'il est un espace où se vit la solidarité et où s'exercent liberté et responsabilité, soit les valeurs fondamentales de toute société démocratique. Certes, il serait incongru d'affirmer que la solidarité disparaît de notre société. Sans doute même n'a-t-elle jamais été aussi présente, mais qui, en utilisant les services publics, en envoyant ses enfants à l'école ou encore en subissant une intervention chirurgicale, se souvient encore que l'accessibilité n'existe que grâce à la participation de tous? Nous bénéficions d'un nombre considérable de services que nous serions bien incapables d'obtenir seuls ou par la simple solidarité familiale. Le volontariat permet de vivre concrètement au quotidien la solidarité. De cette manière, par son engagement, le volontaire renoue avec le "lien", c'est-à-dire avec l'essentiel de la solidarité. Vu sous cet angle, le volontariat a bel et bien aussi une vocation pédagogique.
En éprouvant la solidarité, le volontariat est également un vecteur d'intégration sociale. Diverses études ont démontré que ce sont peutêtre les personnes les mieux intégrées qui sont les plus actives dans la "gratuité". Sur ce point, il y a toute une matière à réflexion. Sans doute, la professionnalisation croissante du secteur, la transmission de certaines valeurs par le milieu socio-familial mais aussi les inégalités sociales sont-ils autant de facteurs explicatifs. Néanmoins, le passage réussi de "bénéficiaire" à "acteur" (par exemple, dans les mouvements de jeunesse, les restos du coeur, les groupes d'entraide...), ainsi que la multiplication de nouveaux collectifs militants sont des signes d'une évolution dans les publics de volontaires, évolution sur laquelle nous devons ouvrir les yeux et que nous devons encourager.
L'époque où le politique avait le monopole de l'engagement collectif est aujourd'hui bel et bien révolue. Il est donc de notre devoir de prendre en considération les quelque 1,5 million de personnes, 4 à 4,5% de la population active, qui, dans notre pays, donnent du temps à des actions qui contribuent indiscutablement au bien-être de notre société.
Tout porte à croire d'ailleurs que le volontariat ne fera que s'amplifier dans les prochaines années. La progression des besoins sociaux, le vieillissement de la population, l'épanouissement du temps libre, le souci accru de participation citoyenne sont des éléments qu'il ne convient pas de négliger, mais qui, faut-il le rappeler, ne peuvent entraîner un désinvestissement progressif de l'Etat dans le champ socio-économique.
Ceci nous amène à une question fondamentale, une question qui nous a bien interpellés tout au long des travaux de la commission, à savoir jusqu'où doit aller l'activité volontaire et où doit commencer le travail rémunéré?
Le Conseil national du Travail s'est également interrogé sur la nécessité de concilier l'objectif de renforcer du tissu social et de promotion de bénévolat avec d'autres priorités, en particulier avec la politique de l'emploi. Pour le groupe PS, l'opposition entre volontariat et emploi n'a pas lieu d'être, pour autant que l'on n'abandonne pas une dynamique qui, jusqu'ici, a fait ses preuves.
Certaines études ont démontré que le volontariat traduit en équivalents emploi correspondrait à pas moins de 220.000 emplois nouveaux à temps plein. Vu sous cet angle, cela fait évidemment rêver. Mais il est évident que si toutes les activités bénévoles devaient être rémunérées, les budgets consentis par les pouvoirs publics devraient être sensiblement accrus, à moins de se profiler dans le cadre d'une économie marchande, ce qui poserait alors inévitablement la question de la rentabilité, donc aussi de l'accessibilité.
Au-delà de ce constat, la production volontaire est souvent illustrée par deux métaphores qui me semblent à tous points de vue judicieuses. Tout d'abord, le volontariat est souvent à l'avant-garde de ce qui sera développé formellement plus tard par la société. Le meilleur exemple est celui de la sécurité sociale qui, faut-il le rappeler, est née d'initiatives associatives basées sur le secours mutuel volontaire pour devenir, au fil des années, un modèle subsidié et obligatoire de redistribution des revenus, dont la base est la solidarité entre les personnes. Mais on pourrait en citer bien d'autres, comme les repas et soins à domicile, les actions préventives en santé publique, l'aide à la jeunesse, les associations professionnelles, le travail de proximité, l'économie sociale ou encore les titres-services.
Il n'est pas inutile de rappeler que le taux de création d'emplois dans le secteur non marchand est deux à trois fois supérieur à celui des autres secteurs. Toutes ces activités, au départ bénévoles ou circonscrites dans la seule sphère familiale, ont donc généré un nombre important d'emplois. Par ailleurs, le rôle de surligneur du volontariat est souvent évoqué: il secoue les bonnes consciences et le service rendu ponctuel et souvent insuffisant attire l'attention des pouvoirs publics sur le service à rendre.
Autre problème également soulevé par le CNT: le risque d'éviction du travail semi-agoral par le volontariat; je me permettrai d'ajouter pour être complète, le risque d'éviction du travail rémunéré par le semiagoral. Nous devons relever qu'à l'heure actuelle, il n'est pas encore possible de définir cette notion de travail semi-agoral sur le plan juridique. On peut envisager une série de critères comme, par exemple, l'engagement du volontaire en ce qui concerne la disponibilité et la continuité de son implication, l'appel à des compétences définies, la pertinence sociale reconnue comme telle par l'Etat ou par les Communautés. Mais l'approche globale est fort complexe et reste trop souvent appréhendée sous le seul angle des indemnités.
Par rapport à son texte initial, la proposition de loi a été modifiée en de très nombreux points, parfois plusieurs fois, ce qui illustre toute la difficulté de cerner les spécificités du volontariat par rapport au travail rémunéré.
L'ensemble du dispositif apportera — nous en sommes convaincus - une plus-value incontestable aux activités volontaires dont notamment une plus grande sécurité et davantage de souplesse quant à l'exercice par les allocataires sociaux de telles activités.
Je commenterai quelques points qui me paraissent fondamentaux. Premièrement, certains parlent d'un statut. Le mot est à proscrire. Preuve en est, l'intitulé de la proposition de loi a été modifié. Le volontariat est ce qu'il est et doit le rester. C'est une activité libre et non rémunérée de sorte qu'il n'est pas question ici d'un ensemble de règles contraignantes qui enfermeraient le volontariat dans une catégorie à part à mi-chemin entre le droit civil et le droit du travail. On parle de droit des volontaires car l'exercice d'une activité volontaire est d'abord un droit en lui-même. Ensuite, parce qu'il est normal que ceux qui s'engagent gratuitement au service d'autrui bénéficient d'un minimum de reconnaissance et donc de protection juridique.
La contractualisation de l'activité non rétribuée est une piste qui a été abandonnée avec raison. Il est pour le moins paradoxal de vouloir lier les parties alors que - je le répète - l'activité volontaire est par définition une activité non-contraignante qui est exercée dans un cadre souvent informel. La contractualisation risque aussi de créer des sous-statuts nuisibles à l'embauche et à l'occupation de professionnels. Ceci n'exclut évidemment pas une cohérence minimale dans l'organisation du volontariat ce qui suppose en tout cas un respect mutuel sinon des droits et des devoirs dans le chef des deux parties.
La transmission obligatoire et préalable d'une note d'organisation avec un contenu minimal est de nature à rencontrer cette exigence. Il est primordial que le volontaire soit clairement informé avant le début de ses activités, notamment de ce pour quoi et pour qui il s'engage. Actuellement, en cas de dommage causé par le volontaire, beaucoup de victimes ne pensent pas au fait que l'organisation peut être tenue responsable et nombre d'organisations nient leur fonction d'autorité lorsque des problèmes concrets surgissent. S'il n'existe pas de lien de subordination strico sensu dans le volontariat, je rappelle que la responsabilité des commettants à l'égard de leurs préposés, telle qu'elle est définie par le Code civil, est généralement interprétée de manière très large par la doctrine et la jurisprudence. Il suffit qu'il existe une autorité et une surveillance, peu importe la nature d'un contrat ou l'absence d'un contrat et peu importe qu'il y ait rémunération ou non. Afin de mettre fin au flou artistique qui prévaut en la matière et d'éviter que la charge de la preuve de l'autorité repose sur le volontaire, la règle de la responsabilité de l'organisation est désormais prévue explicitement dans la loi. C'est une excellente chose et ce, d'autant plus qu'en instaurant un régime analogue à celui du droit du travail, on évite d'infliger une responsabilité plus lourde aux organisations de volontaires.
Pour notre groupe, comme d'ailleurs aussi pour le Conseil supérieur des volontaires, il était capital qu'une assurance en responsabilité civile soit obligatoirement souscrite par l'organisation. C'est une gratification minimale, le minimum minimorum que l'organisation se doit d'accorder à ses volontaires. En outre, il ne s'agit ni plus ni moins que du corollaire logique de la responsabilité de l'organisation, tel que je viens de l'expliciter, et il y va autant de l'intérêt du volontaire que de celui de l'organisation.
Si nous partageons pleinement le principe selon lequel la sécurité doit l'emporter sur des considérations d'ordre financier, une obligation légale couvrant à la fois la responsabilité civile, les dommages corporels et la protection juridique, indépendamment de promesses en matière de subventionnement, ne nous semble guère réaliste au regard des moyens dont disposent les petites organisations et associations de fait. Il ne faudrait pas qu'en voulant bien faire, on en arrive à l'effet inverse, à savoir limiter de fait la liberté d'association. Il ne serait pas correct non plus d'imposer des charges insurmontables à de nombreuses associations, sans la garantie d'une intervention plus importante de la part des pouvoirs publics, puisque ceux-ci tirent un gain social important des activités volontaires réalisées dans tous les secteurs de la société. Des solutions alternatives et crédibles existent afin de réduire les coûts qu'engendrerait une couverture assurantielle plus large. Dans cette optique, la souscription à des polices d'assurance collectives doit être encouragée et il convient de sensibiliser davantage les entités fédérées, les pouvoirs provinciaux et locaux sur ces possibilités. Tout ceci ne signifie pas que, pour certaines activités spécifiques, on ne puisse pas envisager l'obligation de contracter une assurance couvrant d'autres risques, comme les dommages corporels ou la protection juridique. La liberté est laissée au gouvernement.
En ce qui concerne l'application au volontariat des dispositions du droit du travail, nous pensons que la meilleure solution est une évaluation de l'opportunité de leur application. Ici aussi, la situation actuelle n'est guère transparente, dans la mesure où le volontariat n'est pas un travail au sens strict du terme. Il faut néanmoins faire preuve de réalisme. Le volontariat s'inscrit toujours dans le cadre d'une organisation qui exerce sur la personne une certaine autorité. Certes, avec davantage de souplesse et de latitude que dans le travail salarié, mais avec une autorité bien réelle.
Ce qui me paraît important est le fait que les volontaires bénéficient de protections au travail identiques à celles dont bénéficient les salariés. Il serait inadmissible, par exemple, de tolérer la fourniture de matériel déficient ou d'exposer les volontaires, sans aucun contrôle ni précautions, à des substances dangereuses. Par conséquent, il appartiendra à la ministre de l'Emploi de clarifier ou d'identifier la ou les situations juridiques existantes et d'examiner si oui ou non l'application des dispositions du droit du travail ne freine pas inutilement le travail volontaire.
Un autre chapitre important concerne le problème des indemnités et donc de leur traitement en matières fiscale et sociale. La cohérence est, selon nous, de rigueur. En matière d'assujettissement à l'ONSS, il faut relever que l'arrêté royal du 19 novembre 2001 s'est aligné sur les montants établis par la circulaire fiscale du 5 mars 1999; laquelle continue de coexister avec divers régimes fiscaux particuliers pour certaines catégories de volontaires. Le ministre des Affaires sociales de l'époque, Frank Vandenbroucke, avait d'ailleurs relevé que la coexistence de régimes fiscaux distincts pouvait soulever un problème d'égalité de traitement. Dans son avis du 19 décembre 2000, le CNT n'avait pas dit autre chose et avait souligné la confusion que la situation risquait de générer dans le chef des administrés. Désormais, la proposition assure l'harmonisation avec la possibilité pour le gouvernement d'augmenter les plafonds pour les catégories qu'il détermine.
Enfin, dernier acquis important, nous avons pu constater que les allocataires sociaux éprouvent souvent des difficultés lorsqu'ils souhaitent s'engager comme volontaires. Ils sont confrontés à des réglementations spécifiques, souvent restrictives et complexes du secteur qui les indemnise. La plupart du temps, ces personnes doivent accomplir des formalités préalables qui, si elles ne sont pas respectées à la lettre, peuvent être très lourdes de conséquences. Le monde du volontariat plaide pour l'uniformité, la simplification et la transparence. Il était donc indispensable de rationaliser et d'harmoniser au mieux toutes ces réglementations. En particulier dans le régime du chômage, la proposition assure une réelle sécurité juridique, sans bureaucratie et en mettant fin aux récupérations abusives si le bureau de chômage ne réagit pas dans un délai de deux semaines. Une personne sans emploi ne devra plus attendre une autorisation préalable, autorisation dont l'obtention prenait parfois des mois; ce qui est un progrès indéniable dans la liberté d'exercer une activité volontaire.
En conclusion, ce texte que la commission des Affaires sociales vous demande d'approuver n'a nullement l'ambition de régler tous les problèmes, en particulier ceux de secteurs bien spécifiques où les activités sont appelées communément travail semi-agoral. Il s'agit d'une loi de portée générale qui ne procède pas par catégorisation - tel n'est pas le but -, mais qui définit avant tout un cadre qui pourra et devra être complété. Au travers des différents éléments que j'ai mis en évidence tout au long de cette intervention, chacun pourra constater qu'un pas concret et tangible aura été franchi vers la pleine reconnaissance de l'activité de volontaire dans notre pays et ceci, grâce à un consensus entre tous les groupes politiques et démocratiques de cette assemblée.
Translated text
Mr. Speaker, Mr. Minister, dear colleagues, after many years of discussions, hearings and various opinions, our Assembly is today invited to take a decision on a bill concerning not a status but the rights of volunteers in our country. by
For the PS group, a broad consensus on a realistic and nuanced legislative text was all the more important, because volunteering is not only a wealth for democracy but it concerns us all. Indeed, who has never devoted, even once, time for others through a free and free commitment that goes beyond the mere family or friendly mutual support, for example to improve our living environment or even within the school or the sports club of our children? by
If the associative does not necessarily confuse with volunteerism, it exists, for the most part, only through it. The trends of associative life can, to a very large extent, be translated into volunteering. Here, we address the whole question of meaning in relation to shared values. Volunteering enables the deployment of meaning, because it is a space where solidarity is experienced and where freedom and responsibility are exercised, which are the fundamental values of any democratic society. Certainly, it would be incongruous to say that solidarity disappears from our society. Per ⁇ it has never even been so present, but who, using public services, sending their children to school or undergoing surgery, still remembers that accessibility only exists through the participation of all? We benefit from a considerable number of services that we would not be able to obtain by ourselves or by simple family solidarity. Volunteering allows us to live concrete solidarity on a daily basis. In this way, through its commitment, the volunteer renews with the “link”, that is, with the essence of solidarity. From this perspective, volunteering also has a pedagogical vocation.
By experiencing solidarity, volunteering is also a vector of social inclusion. Various studies have shown that it is ⁇ the best integrated people who are most active in "free". On this point, there is a whole matter for reflection. Undoubtedly, the growing professionalization of the sector, the transmission of certain values by the socio-family environment but also social inequalities are all explanatory factors. Nevertheless, the successful transition from “beneficiary” to “actor” (e.g., in youth movements, the remains of the heart, the mutual aid groups...), as well as the multiplication of new militant collectives are signs of an evolution in the volunteer audiences, an evolution on which we must open our eyes and which we must encourage.
The time when politics had the monopoly of collective commitment is now indeed over. It is therefore our duty to take into account the approximately 1.5 million people, 4 to 4,5% of the working population, who, in our country, give time to actions that undoubtedly contribute to the well-being of our society.
Everything leads to the belief that volunteering will only increase in the coming years. The progress of social needs, the ageing of the population, the fulfillment of leisure time, the increased concern for citizen participation are elements that should not be neglected, but which, it should be recalled, cannot result in a progressive de-investment of the State in the socio-economic field.
This brings us to a fundamental question, a question that has well interpelled us throughout the work of the committee, namely, how far should volunteer activity go and where should the paid work begin?
The National Labour Council also questioned the need to reconcile the objective of strengthening the social fabric and promoting volunteering with other priorities, in particular with employment policy. For the PS group, the opposition between volunteering and employment has no reason to be, as long as one does not abandon a dynamic that, so far, has proved itself.
Some studies have shown that volunteering translated into employment equivalents would correspond to no less than 220,000 new full-time jobs. From this perspective, it obviously makes dreams. But it is obvious that if all volunteer activities were to be remunerated, the budgets agreed by public authorities would be significantly increased, unless they profiled within the framework of a market economy, which would then inevitably raise the question of profitability, and therefore also of accessibility.
Beyond this finding, voluntary production is often illustrated by two metaphors that I find reasonable in all respects. First of all, volunteering is often at the forefront of what will be formally developed later by society. The best example is that of social security, which, it should be recalled, was born of associative initiatives based on voluntary mutual aid to become, over the years, a subsidised and mandatory model of redistribution of income, the basis of which is solidarity between persons. But many others could be mentioned, such as meals and care at home, preventive actions in public health, youth aid, trade associations, proximity work, social economy or even services titles.
The job creation rate in the non-market sector is two to three times higher than in other sectors. All these activities, initially voluntary or limited to the family sphere alone, have therefore generated a significant number of jobs. Furthermore, the role of enlightenment of volunteering is often mentioned: it shakes good consciences and the service rendered punctual and often insufficient attracts the attention of public authorities on the service to be rendered.
Another problem also raised by the CNT: the risk of eviction of semi-agoral work by volunteering; I will allow myself to add to be complete, the risk of eviction of work remunerated by semi-agoral. We must note that at the present time, it is not yet possible to define this notion of semi-agoral work on the legal level. A range of criteria can be considered, such as, for example, the commitment of the volunteer with regard to the availability and continuity of his involvement, the call for defined skills, the social relevance recognized as such by the State or the Communities. But the overall approach is very complex and too often remains taken only from the point of view of compensation.
Compared to its original text, the bill has been amended in numerous points, sometimes several times, which illustrates the difficulty of identifying the specificities of volunteering compared to paid work.
We are convinced that the entire arrangement will bring an undisputed added value to volunteer activities, including greater security and more flexibility in the exercise of such activities by the social allocators.
I will comment on a few points that I think are fundamental. First of all, some people talk about a status. The word is forbidden. The title of the bill has been changed. Volunteering is what it is and should remain. It is a free and unpaid activity, so there is no question here of a set of binding rules that would lock volunteering in a separate category halfway between civil and labour law. We speak of the right of volunteers because the exercise of a volunteer activity is first and foremost a right in itself. Second, because it is normal that those who engage free of charge in the service of others enjoy a minimum of recognition and therefore legal protection.
The contractualization of unpaid activity is a track that has been rightly abandoned. It is at least paradoxical to want to bind the parties while – I repeat it – voluntary activity is by definition a non-binding activity that is exercised in a often informal framework. Contractualization also risks creating sub-states that are detrimental to the hiring and employment of professionals. This obviously does not exclude a minimum of coherence in the organization of volunteering, which in any case implies mutual respect if not the rights and duties in the head of both parties.
The mandatory and prior transmission of an organization note with a minimum content is capable of meeting this requirement. It is of paramount importance that the volunteer is clearly informed before the start of his activities, in particular of what and for whom he engages. Currently, in the event of damage caused by the volunteer, many victims do not think of the fact that the organization can be held accountable and many organizations deny their function of authority when concrete problems arise. While there is no link of strico sensu subordination in voluntary work, I recall that the responsibility of perpetrators towards their superiors, as defined by the Civil Code, is generally interpreted very broadly by doctrine and jurisprudence. It is enough that there is authority and supervision, regardless of the nature of a contract or the absence of a contract and regardless of whether there is remuneration or not. In order to put an end to the prevailing artistic blur that prevails in the matter and to avoid the burden of proof of authority falling on the volunteer, the rule of responsibility of the organization is now explicitly provided in the law. This is an excellent thing, especially since by introducing a regime similar to that of labour law, we avoid inflicting a heavier responsibility on volunteer organizations.
For our group, as well as for the Superior Council of Volunteers, it was crucial that civil liability insurance was obligatory by the organization. It is a minimum gratification, the minimum minimorum that the organization must grant to its volunteers. Furthermore, it is neither more nor less than the logical corollary of the responsibility of the organization, as I have just explained it, and there is as much of the interest of the volunteer as of the organization.
While we fully agree with the principle that security must prevail over financial considerations, a legal obligation covering both civil liability, personal injury and legal protection, regardless of subsidy promises, does not seem realistic in terms of the means available to small organizations and associations of fact. It should not be that by wanting to do well, one comes to the opposite effect, that is, to limit freedom of association in fact. Nor would it be correct to impose insurmountable burdens on many associations, without the guarantee of greater intervention from the public authorities, since these obtain a significant social gain from voluntary activities carried out in all sectors of society. Alternative and credible solutions exist to reduce the costs of wider insurance coverage. In this context, the subscription to collective insurance policies should be encouraged and federal entities, provincial and local authorities should be more aware of these possibilities. All this does not mean that, for certain specific activities, the obligation to contract insurance covering other risks, such as personal injury or legal protection, cannot be considered. Freedom is left to the government.
With regard to the application of labour law provisions to voluntary work, we believe that the best solution is an assessment of the feasibility of their application. Here too, the current situation is hardly transparent, insofar as volunteering is not a work in the strict sense of the term. However, realism must be shown. Volunteering is always part of an organization that exercises on the person a certain authority. Certainly, with more flexibility and latitude than in wage labour, but with a very real authority.
What I think is important is the fact that volunteers benefit from the same protection at work as employees. It would be unacceptable, for example, to tolerate the supply of deficient material or to expose volunteers, without any control or precautions, to dangerous substances. Therefore, it will be up to the Minister of Employment to clarify or identify the existing legal situation or situations and to examine whether or not the application of the provisions of labour law does not unnecessarily hinder voluntary work.
Another important chapter concerns the problem of compensation and therefore their treatment in tax and social matters. Consistency is, in our view, of rigour. Regarding the subject-matter of the ONSS, it should be noted that the Royal Decree of 19 November 2001 was aligned with the amounts established by the Tax Circular of 5 March 1999; which continues to coexist with various special tax regimes for certain categories of volunteers. The social affairs minister at the time, Frank Vandenbroucke, had noted that the coexistence of separate tax regimes could raise a problem of equal treatment. In its opinion of 19 December 2000, the CNT had not said anything else and had highlighted the confusion that the situation could generate in the head of the administrators. From now on, the proposal ensures harmonization with the possibility for the government to increase the ceilings for the categories it determines.
Finally, last important achievement, we have been able to find that social benefiters often experience difficulties when they wish to engage as volunteers. They face specific, often restrictive and complex regulations from the sector that compensates them. Most of the time, these people have to complete preliminary formalities that, if not fulfilled in the letter, can be very heavy of consequences. The world of volunteering calls for uniformity, simplification and transparency. It was therefore indispensable to rationalize and harmonise all these regulations as best as possible. Particularly in the unemployment regime, the proposal ensures real legal certainty, without bureaucracy and by ending abusive recovery if the unemployment office does not respond within two weeks. An unemployed person will no longer have to wait for a prior authorisation, an authorisation which sometimes took months to obtain; which is an undeniable advance in the freedom to carry out a voluntary activity.
In conclusion, this text, which the Social Affairs Committee asks you to approve, has in no way the ambition to resolve all problems, in particular those of very specific sectors where the activities are commonly called semi-agoral work. It is a law of general scope that does not proceed by categorization – this is not the purpose – but that defines above all a framework that can and must be completed. Through the various elements that I have highlighted throughout this intervention, everyone will be able to see that a concrete and tangible step has been taken towards the full recognition of volunteer activity in our country and this, thanks to a consensus between all the political and democratic groups of this assembly.
#7
Official text
Mijnheer de voorzitter, collega's, ik trap een open deur in wanneer ik zeg dat vrijwilligerswerk in onze samenleving van onschatbare waarde is. Naar schatting zetten ongeveer anderhalf miljoen mensen in België zich op een of andere manier actief in als vrijwilliger. Zij kunnen hun engagement in verschillende sectoren kwijt: in de welzijnssector, in de sociaalculturele sector, in de jeugdbeweging, in de sportsector, in de milieubeweging, in de vredesbeweging en ga zo maar door.
In tijden van verregaande individualisering vinden wij het ook gezond voor een samenleving dat mensen zich inzetten voor het algemeen belang zonder dat zij daar noodzakelijkerwijze enig voordeel bij hebben. Het is dan ook niet meer dan vanzelfsprekend dat politici de waarde van het vrijwilligerswerk hoog inschatten en nagaan hoe het vrijwilligerswerk optimaal ondersteund en gestimuleerd kan worden. Een van de eerste politieke erkenningen van het vrijwilligerswerk dateert reeds van 1972 met de stichting van de Europese Vereniging voor Vrijwilligers in Straatsburg in de Europese Commissie. In 1976 leidde dat tot de oprichting in ons land van het Platform voor Voluntariaat, dat kon rekenen op erkenning en subsidiëring door de Koning Boudewijnstichting.
Het maatschappelijke middenveld en vrijwilligersorganisaties staan sinds de jaren '90 weer volop in de belangstelling. Na jaren van kritiek op het soms wel verzuilde karakter van tal van organisaties is een vernieuwd bewustzijn gegroeid van de vele maatschappelijke functies die deelname aan het verenigingsleven blijkt te vervullen. Uit studies blijkt dat het verenigingsleven een krachtige en positieve factor van maatschappelijke integratie is. De participatie aan het verenigingsleven is verwoord, niet zozeer in de klassieke sociaalculturele verenigingen maar in minder gebonden, netoverschrijdende organisaties.
De moderne vrijwilliger is niet meer de klassieke vrijwilliger. Hij heeft geen eenduidig profiel meer. Hij is jong of oud, lager of hoger opgeleid; hij combineert de inzet voor anderen met een zoektocht naar identiteit en zelfontplooiing. Hij stelt daarbij zes eisen voorop: actie, flexibiliteit, themagericht en professioneel werken, persoonlijke ontplooiing, plezier en ontspanning. De moderne vrijwilliger kiest meer voor korte sporadische activiteiten bij verschillende organisaties dan voor langdurig engagement bij een organisatie.
Het vrijwilligerswerk mag ook steeds meer op erkenning van de overheid en van officiële instanties rekenen. Ik denk daarbij aan het decreet van de Vlaamse wetgever van 1994 inzake het georganiseerd vrijwilligerswerk in de welzijns- en gezondheidssector.
Ook de Koning Boudewijnstichting heeft met de publicatie "Statuut van de vrijwilliger: knelpunt en oplossingen" baanbrekend werk verricht.
We kunnen natuurlijk ook niet vergeten dat 2001 door de Verenigde Naties werd uitgeroepen tot het Internationaal Jaar van de Vrijwilliger, bedoeld als een eerbetoon aan de wereldwijde inzet van vrijwilligers. Ook in ons Parlement werden toen wetgevende initiatieven genomen om aan de vrijwilligers een statuut te geven.
Met het voorliggende wetsvoorstel willen we tegemoetkomen aan talrijke knelpunten waarmee de vrijwilliger wordt geconfronteerd tijdens zijn vrijwilligerswerk. We willen de vrijwilliger beschermen en vermijden dat hij nadeel lijdt door zijn vrijwillige inzet. Mevrouw van Gool zal straks ongetwijfeld dieper ingaan op de specifieke regelingen, zoals ze in het wetsvoorstel werden uitgewerkt.
Mijnheer de voorzitter, door het wetsvoorstel goed te keuren, is het werk voor een degelijk statuut voor de vrijwilliger natuurlijk niet af. Er moeten nog tal van uitvoeringsbesluiten komen. Wij vragen dan ook aan de bevoegde ministers en aan de regering om spoedig daarvoor te zorgen.
Om het voor alle organisaties, ook voor de kleinste, mogelijk te maken om te voldoen aan de ingevulde verzekeringsplicht, zal creativiteit nodig zijn, en niet alleen van de verzekeringssector. Ook lokale en provinciale overheden, zelfs de deelstaten, kunnen op dat vlak hun steentje bijdragen door collectieve polissen aan te bieden.
Er dient voor ons ook een antwoord te komen op de specifieke vraag van sportclubs naar meer vrijwilligers en een voordeliger fiscaal en sociaal statuut voor hun vrijwilligers. Het gaat hier meer bepaald om de trainers. Het wetsvoorstel laat alvast voldoende ruimte om voor specifieke categorieën hogere onkostenvergoedingen toe te laten. Het is aan de sportsector en aan de bevoegde ministers van Sport om te bepalen welke richting zij met hun vrijwilligers willen uitgaan. De vrijwilligers in de sportsector zijn voor ons alleszins van even grote waarde als de vrijwilligers uit andere sectoren. De regeling in het wetsvoorstel is van toepassing op het merendeel van de vrijwilligers, maar bepaalde omstandigheden kunnen rechtvaardigen dat voor bepaalde categorieën van vrijwilligers specifieke regelingen worden uitgewerkt. Onze fractie wil daaraan zeker haar medewerking verlenen.
Mijnheer de voorzitter, collega's, aan het wetsvoorstel werd hard gewerkt, niet alleen door de indieners ervan maar uiteindelijk door het grootste deel van de leden van de commissie voor de Sociale Zaken. Wij zullen met heel veel plezier het werk van de commissie voor de Sociale Zaken aan het wetsvoorstel goedkeuren.
Translated text
Mr. Speaker, colleagues, I step into an open door when I say that volunteering is invaluable in our society. Approximately one and a half million people in Belgium are actively engaged in volunteering in some way. They can lose their engagement in various sectors: in the welfare sector, in the socio-cultural sector, in the youth movement, in the sports sector, in the environment movement, in the peace movement and so on.
In times of extensive individualization, we also find it healthy for a society that people commit themselves to the common good without necessarily having any benefit from it. It is therefore no more than obvious that politicians highly appreciate the value of volunteer work and examine how volunteer work can be optimally supported and encouraged. One of the first political recognition of volunteer work dates back to 1972 with the foundation of the European Association of Volunteers in Strasbourg in the European Commission. In 1976, this led to the establishment in our country of the Platform for Volunteering, which could count on recognition and subsidy by the King Boudewijnstiftung.
Civil society and volunteer organizations have been in full interest since the 1990s. After years of criticism of the sometimes perverted character of many organizations, a renewed awareness has grown of the many social functions that participation in the life of association appears to fulfill. Studies show that association life is a powerful and positive factor of social integration. Participation in association life is expressed, not so much in the classical socio-cultural associations but in less bound, cross-network organizations.
The modern volunteer is no longer the classical volunteer. He no longer has a clear profile. He is young or old, lower or higher educated; he combines commitment to others with a quest for identity and self-development. He prioritizes six requirements: action, flexibility, thematic and professional work, personal development, pleasure and relaxation. The modern volunteer chooses more for short occasional activities at various organizations than for long-term engagement with an organization.
Volunteer work should also increasingly rely on recognition from the government and official bodies. Decree of the Flemish legislature of 1994 on organized volunteer work in the welfare and health sector.
The King Boudewijnstiftung has also carried out groundbreaking work with the publication "Statute of the Volunteer: Trouble and Solutions".
We cannot forget that 2001 was declared by the United Nations as the International Year of Volunteers, intended as a tribute to the global commitment of volunteers. Also in our Parliament legislative initiatives were then taken to give the volunteers a status.
With the present bill, we aim to address numerous difficulties faced by the volunteer during his volunteer work. We want to protect the volunteer and avoid suffering disadvantages from his voluntary commitment. Ms. van Gool will undoubtedly subsequently go deeper into the specific arrangements, as they were drawn up in the bill.
Mr. Speaker, by approving the bill, the work for a sound status for the volunteer is of course not over. There are still many implementation decisions to be made. We therefore call on the competent ministers and the government to take care of this as soon as possible.
To make it possible for all organizations, even the smallest, to meet the completed insurance obligation, creativity will be required, and not only from the insurance sector. Local and provincial governments, including the counties, can also contribute in this area by offering collective policies.
We also need to respond to the specific demand of sports clubs for more volunteers and a more favourable tax and social status for their volunteers. This is especially about the coaches. The bill already leaves sufficient space to allow higher costs compensation for specific categories. It is up to the sports sector and the competent Ministers of Sport to decide which direction they want to go with their volunteers. The volunteers in the sports sector are just as valuable to us as the volunteers from other sectors. The regulation in the bill applies to the majority of volunteers, but certain circumstances may justify specific arrangements for certain categories of volunteers. Our group is ⁇ willing to cooperate in this.
Mr. Speaker, colleagues, the bill was worked hard, not only by its applicants but ultimately by the majority of the members of the Social Affairs Committee. We will be very pleased to approve the work of the Social Affairs Committee on the bill.
#8
Official text
Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, lorsque j'ai cosigné la proposition de loi, il y a quelques temps, j'espérais modestement qu'elle allait servir de débat, de caisse de résonance, qu'elle allait servir à écouter une catégorie de volontaires bien particulière et d'entendre enfin ce que ces volontaires dans le domaine du sport essayent d'exprimer depuis des années et des années.
J'ai malheureusement dû constater que même si on avait bien une proposition de loi qui touchait le statut des volontaires en général et donc a fortiori le statut des sportifs volontaires, ce qui est demandé depuis des années par ce secteur n'a pas été rencontré ici. Je sais, monsieur le ministre, que vous avez été un brillant ministre des Sports, je le concède volontiers, vous étiez à l'écoute de ce secteur bien particulier, mais ici, on aurait pu, dans le cadre de cette proposition, enfin avoir une discussion générale sérieuse sur la problématique des volontaires du sport. Quelle est-elle en fait? Elle est extrêmement simple. C'est un des domaines - n'ayons pas peur des mots - où la zone grise, pour ne pas utiliser une autre couleur, existe tous les jours, tous les week-ends de manière persistante et sans que personne ne puisse contredire cette vérité. Elle existe, nous le savons. C'est la raison pour laquelle, depuis des années, nous demandons que le plafond, qui est aujourd'hui de 1.000 euros par an non taxables, puisse être relevé au moins à 2.000 euros par an non taxables, soit 80.000 anciens francs belges. Cela signifie environ 8.000 anciens francs par mois. Et il ne s'agit pas seulement du problème des entraîneurs car j'entends ici qu'on réduit le problème des volontaires du sport aux entraîneurs; il n'y a pas qu'eux dans cette affaire, cela touche l'ensemble des accompagnateurs, l'ensemble de ce qu'on appelle en néerlandais "de begeleiding" de toutes les équipes, de toutes les associations sportives.
Si on avait fait en sorte de relever ce plafond, on aurait certainement réduit de plus de 80% la zone noire, la zone grise — appelez-la comme vous voulez — qui est de mise dans le sport. Nous disons qu'il vaut mieux avoir une règle contrôlée avec une espèce de contrat entre le milieu du sport et le gouvernement en matière de sécurité sociale et de dispositions fiscales. Voilà ce qui aurait dû figurer dans la discussion générale de cette proposition, voilà ce qui aurait dû se passer. Maintenant, on nous dit qu'on ne va pas faire d'exception pour une catégorie et qu'il faut remettre cela à plus tard, en promettant de faire en sorte que cela vienne rapidement, et en demandant aux ministres des Sports des Communautés ou des Régions de s'associer à la discussion. Voilà quelque chose qu'on va remettre aux calendes grecques alors que cela aurait pu être fait directement à l'occasion de la discussion de cette proposition.
C'est ainsi que je considère qu'on réduit toujours le sport à sa portion congrue. Le sport n'est pas une matière importante, c'est vrai. Mais Albert Camus disait pourtant: "De toutes les choses peu importantes, le sport est probablement la plus importante." Mais elle n'est pas importante, je le sais: elle ne touche pas le jeune à l'école, elle ne touche pas le jeune dans le cadre de sa formation physique, elle ne touche pas les personnes plus âgées qui représentent aujourd'hui la majorité des personnes pratiquant un sport, elle ne touche peut-être pas l'éducation, l'apprentissage de la règle. Ce n'est peut-être pas assez important de faire apprendre par le sport aux jeunes et aux moins jeunes, dans une société où la violence augmente, ce qu'est l'apprentissage en groupe, l'apprentissage de la règle et le fait qu'apprendre un métier du sport permet également d'apprendre ce que cela veut dire d'avoir des règles, un juge et quelqu'un qui les fait appliquer.
Voilà pourquoi, monsieur le président, chers collègues, je suis assez déçu par cette affaire. Je suis déçu de voir refuser une chance au monde du sport. Cela n'apportera rien, ce sera une goutte d'eau dans l'océan de l'indifférence. Mais le sport y est habitué, à cette indifférence. C'est comme cela que nous n'avons que trois médaillés aux Jeux olympiques. Je m'abstiendrai donc devant cette goutte d'indifférence.
Translated text
Mr. Speaker, Mr. Minister, dear colleagues, when I co-signed the bill some time ago, I modestly hoped that it would serve as a debate, a resonance box, that it would serve to listen to a very particular category of volunteers and finally hear what these volunteers in the field of sport have been trying to express for years and years. by
Unfortunately, I had to find that even though there was a bill that affected the status of volunteers in general and therefore a fortiori the status of volunteer athletes, what has been demanded for years by this sector has not been met here. I know, Mr. Minister, that you have been a brilliant Minister of Sports, I would gladly admit, you were listening to this very particular sector, but here, we could have, as part of this proposal, finally had a serious general discussion on the problem of volunteers in sport. What is it actually? It is extremely simple. This is one of the areas - let's not be afraid of words - where the grey area, in order not to use another color, exists every day, every weekend persistently and without anyone being able to contradict this truth. It exists, we know it. This is why, for years, we have been asking that the ceiling, which is now 1,000 euros per year non-taxable, can be raised to at least 2,000 euros per year non-taxable, or 80,000 former Belgian francs. This means approximately 8,000 old francs per month. And it is not only the problem of the coaches, for I mean here that the problem of the volunteers of the sport is reduced to the coaches; there is not only them in this case, it affects the whole of the accompanyers, the whole of what is called in Dutch "de begeleiding" of all the teams, of all the sports associations.
If we had made sure to raise this ceiling, we would ⁇ have reduced by more than 80% the black area, the grey area — call it as you like it — which is placed in sport. We say that it’s better to have a controlled rule with a kind of contract between the sports environment and the government regarding social security and tax provisions. That’s what should have been included in the general discussion of this proposal, that’s what should have happened. Now we are told that we are not going to make an exception for a category and that we should postpone this to later, promising to make sure that it comes quickly, and asking the Sports Ministers of the Communities or Regions to join the discussion. This is something that will be handed over to the Greek calendes, although this could have been done directly on the occasion of the discussion of this proposal.
In this way, I consider that sport is always reduced to its congruent portion. Sport is not an important matter, it is true. But Albert Camus said, "Of all the little things, sport is probably the most important."But it is not important, I know it: it does not touch the young in school, it does not touch the young in the framework of his physical training, it does not touch the older people who today represent the majority of people practicing a sport, it may not touch education, the learning of the rule. It may not be important enough to teach young and younger people through sport, in a society where violence increases, what is group learning, learning the rule, and the fact that learning a sports profession also allows you to learn what it means to have rules, a judge and someone who makes them apply.
That is why, Mr. Speaker, I am quite disappointed by this case. I am disappointed to see a chance being denied to the world of sport. It will bring nothing, it will be a drop of water in the ocean of indifference. But the sport is accustomed to this indifference. There are only three medals at the Olympic Games. I will abstain from this drop of indifference.
#9
Official text
Monsieur le président, bourgmestre d'une commune de près de 5.000 habitants, donc d'une petite commune, j'ai la chance de pouvoir bénéficier du travail d'une cinquantaine d'associations composées de bénévoles. Il m'arrive souvent de dire que ma commune vit bien sûr au rythme des saisons, mais vit surtout au rythme du travail de tous ces bénévoles, de ces centaines, voire de ces milliers de bénévoles qui animent cette commune et la rendent dynamique, comme elle a la chance de l'être.
L'actuelle proposition de loi contient des avancées importantes en ce qui concerne le bénévolat. Quelles sont les avancées de cette proposition de loi par rapport aux dispositions actuelles? Nous en retiendrons cinq et formulerons diverses remarques et poserons encore certaines questions à propos de ces avancées, monsieur le ministre.
Premièrement, la principale avancée du texte est la clarification de la définition de la responsabilité dans le cadre de l'exercice d'une activité volontaire. Le texte prévoit en effet que le volontaire ne peut être tenu pour responsable d'une faute légère commise de manière accidentelle, mais que cette responsabilité incombe à l'organisation.
Dans ce cadre, la souscription d'une assurance couvrant la responsabilité civile est rendue obligatoire pour l'organisation faisant appel au service de volontaires, lui permettant d'assumer cette responsabilité. Par ailleurs, la proposition de loi précise également que les contrats d'assurance familiale ne peuvent exclure le volontariat.
En cette matière, la commission a effectué un compromis entre l'obligation de contracter une assurance et l'étendue de la couverture de celle-ci. En effet, alors que les textes prévoient qu'il est obligatoire de contracter une assurance de responsabilité civile, il n'est pas obligatoire pour l'organisation de contracter une assurance couvrant les dommages corporels et la protection juridique.
L'obligation pour les organisations de souscrire une assurance couvrant la responsabilité civile est clairement de nature à protéger les volontaires dans l'exercice de leurs activités, donc à faciliter ce type d'engagement. Nous sommes donc particulièrement heureux de cette disposition. En effet, il était pour nous inacceptable que des volontaires exercent leurs activités sans être couverts, l'organisation se trouvant dans une situation très délicate le jour où un accident survient.
Par ailleurs, le montant relativement faible des primes d'assurance ne devrait pas poser de problème majeur aux organisations. Si tel était le cas, d'autres entités — je pense aux provinces et aux communes, puisque je vois le travail important qui y est réalisé à leur profit — pourraient prendre en charge, de manière individuelle ou collective, ce type de contrat d'assurance. Nous appelons d'ailleurs à ce qu'elles prennent leurs responsabilités dans ce cadre.
La seconde avancée du texte est la suivante: "Les volontaires doivent être informés de leurs droits". C'est la raison pour laquelle l'organisation qui fait appel aux services du volontaire devra lui transmettre une note d'organisation précisant les statuts de l'organisation et sa finalité sociale, si l'organisation a contracté une assurance couvrant la responsabilité civile pour les volontaires et précisant quels risques sont couverts, si des indemnités sont versées aux volontaires et si le volontaire est tenu ou non au respect du secret professionnel.
Cette obligation d'information est très clairement positive et permet de conforter le volontaire dans son engagement, en pleine connaissance du cadre dans lequel s'exerce son activité.
Troisièmement, le statut et le régime appliqués aux indemnités perçues par les volontaires dans le cadre du remboursement de frais encourus sont clarifiés grâce à la proposition de loi. Le but est de permettre aux volontaires de bénéficier d'indemnités correspondant au remboursement de frais encourus pour l'exercice de leur activité de volontaire, sans que ces indemnités ne fassent l'objet de tracasseries de la part du fisc ou de l'ONSS.
Toutefois, une limite supérieure relativement stricte est appliquée au montant de ces indemnités admises de sorte qu'une distinction claire soit maintenue entre le travail salarié et l'activité volontaire. Nous soulignons que cette disposition avait déjà fait l'objet d'une proposition de loi déposée par notre groupe à la Chambre sous la législature précédente et au Sénat sous cette législature. Les deux textes ont été à l'époque rejetés par les membres de la majorité.
Quatrièmement, la proposition de loi apporte des garanties aux allocataires sociaux quant à leur capacité de participer à des activités volontaires sans encourir de difficultés de la part des organismes de sécurité sociale. En effet, étant donné les différences existant entre chaque réglementation, cette complexité n'est pas de nature à encourager ce type d'activité alors même que l'exercice d'une activité bénévole est un droit fondamental. En ce qui concerne les chômeurs, il a été établi que l'exercice d'une activité volontaire ne peut diminuer leur disponibilité sur le marché du travail.
L'ensemble de ces dispositions vise principalement un effort de simplification, ce dont nous nous réjouissons.
Cinquièmement, la proposition apporte une définition de ce que constitue une activité volontaire. En ce qui concerne ce dernier point, nous souhaiterions, monsieur le ministre, quelques clarifications. En effet, la proposition de loi établit en son article 3, 1°, b que le volontariat est une activité qui est exercée au profit d'autrui. Cette disposition est-elle suffisamment précise? Quel est l'élément permettant de déterminer de manière claire si l'activité est exercée pour autrui ou non? Par exemple, si une personne décide de participer à une troupe de théâtre, elle le fait d'abord pour elle-même, de la même manière que l'on pratique un sport, mais si la troupe de théâtre présente son travail à un public particulier, comme des enfants handicapés, alors peut-être pourra-t-on considérer qu'il s'agit de volontariat. Le caractère volontaire, monsieur le ministre, sera-t-il déterminé par le type de public auquel s'adresse la troupe de théâtre? La question ne me semble pas totalement claire.
Selon moi, une autre question mérite une clarification. L'article 3, 1°, d précise encore qu'une activité de volontaire ne peut être exercée par la même personne et pour la même organisation dans le cadre d'un contrat de travail. Qu'en est-il dès lors du professeur qui participe en temps que volontaire à l'organisation de la fancy-fair de son école? Le commentaire de cet article dans la proposition de loi initiale précisait que la même personne ne peut pas exercer les mêmes activités pour la même organisation, à la fois en tant que volontaire et en tant qu'employé, indépendant ou fonctionnaire.
Il serait peut-être utile d'apporter cette précision à l'article 3, 1°, d.
Enfin, nous soulevons un dernier point en ce qui concerne la définition de l'activité volontaire. En effet, nous n'avons pu, à la lecture de la proposition de loi, déterminer si les administrateurs et mandataires exerçant leur fonction à titre gratuit sont concernés ou non par la proposition. Si c'était le cas, cela pourrait modifier de manière considérable la responsabilité que ces personnes encourent envers l'organisation. Certes l'article 5, dernier alinéa précise que la personne, qui signe en tant que volontaire la note d'organisation d'une association de fait, est présumée de manière irréfragable ne pas être membre de cette association. Mais cette disposition peut-elle être interprétée comme une limite au fait que les administrateurs soient concernés par le texte?
Peut-on également déduire de l'article 6 que toutes les ASBL et associations de fait doivent souscrire une assurance en responsabilité civile pour leurs administrateurs volontaires. Cela a également des implications importantes dans la mesure où les compagnies d'assurance établissent une différence entre le produit responsabilité civile d'un volontaire et responsabilité civile d'un administrateur.
En conclusion, nous nous réjouissons des avancées que permet la proposition de loi à l'examen aujourd'hui, particulièrement pour ce qui concerne la clarification de la responsabilité à charge des organisations faisant appel à des activités volontaires ainsi que la confirmation de circulaires ministérielles en ce qui concerne les indemnités perçues par ces mêmes volontaires.
Toutefois, nous espérons que le présent débat sera l'occasion d'apporter des réponses à certaines questions susceptibles de donner lieu à des interprétations divergentes.
Enfin, nous souhaitons que des dispositions prévues par la proposition de loi soient mises en application sans lourdeur bureaucratique, condition indispensable pour que les activités volontaires se développent dans le respect de la grande liberté qui est leur condition d'existence.
Translated text
Mr. President, Mayor of a municipality of almost 5,000 inhabitants, therefore of a small municipality, I am fortunate to be able to benefit from the work of about fifty associations composed of volunteers. I often say that my commune lives, of course, at the rhythm of the seasons, but lives above all at the rhythm of the work of all these volunteers, of those hundreds or even thousands of volunteers who animate this commune and make it dynamic, as it has the chance to be.
The current bill contains significant advances in volunteering. What are the advances of this bill in comparison to the current provisions? We will hold five of them and make various comments and ask some questions about these advances, Mr. Minister.
First, the main advance of the text is the clarification of the definition of responsibility in the context of the exercise of a voluntary activity. The text provides that the volunteer cannot be held responsible for a minor fault committed accidentally, but that this responsibility belongs to the organization.
In this context, the subscription of an insurance covering civil liability is made mandatory for the organization using the volunteer service, allowing it to assume this responsibility. Furthermore, the bill also specifies that family insurance contracts cannot exclude volunteering.
In this regard, the committee made a compromise between the obligation to contract an insurance and the extent of its coverage. Indeed, while the texts provide that it is mandatory to contract civil liability insurance, it is not mandatory for the organization to contract insurance covering bodily injury and legal protection.
The obligation for organizations to undertake insurance covering civil liability is clearly capable of protecting volunteers in the exercise of their activities, thus facilitating this type of engagement. We are ⁇ pleased with this provision. Indeed, it was unacceptable for us that volunteers perform their activities without being covered, the organization being in a very delicate situation the day an accident occurs.
Furthermore, the relatively low amount of insurance premiums should not pose a major problem for organizations. If that were the case, other entities — I think of the provinces and municipalities, since I see the important work that is done there for their benefit — could take care, individually or collectively, of this type of insurance contract. We urge them to take their responsibilities in this context.
The second advance of the text is as follows: "Volunteers must be informed of their rights." This is why the organization that uses the volunteer’s services will have to transmit to the volunteer an organization note specifying the statutes of the organization and its social purpose, whether the organization has contracted insurance covering civil liability for volunteers and specifying what risks are covered, whether compensation is paid to volunteers and whether the volunteer is bound to respect professional secrecy or not.
This obligation of information is very clearly positive and allows to strengthen the volunteer in his commitment, in full knowledge of the context in which his activity is exercised.
Third, the status and regime applied to compensation received by volunteers in the framework of reimbursement of costs incurred are clarified through the bill. The aim is to enable volunteers to benefit from compensation corresponding to the reimbursement of costs incurred for the exercise of their volunteer activity, without such compensation being the subject of harassment by the tax authority or the ONSS.
However, a relatively strict upper limit is applied to the amount of these allowances admitted so that a clear distinction between wage and voluntary activity is ⁇ ined. We emphasize that this provision had already been the subject of a bill submitted by our group to the House in the previous legislature and to the Senate in this legislature. Both texts were then rejected by members of the majority.
Fourth, the bill provides guarantees to social benefit recipients regarding their ability to participate in volunteer activities without encountering difficulties from the social security organizations. Indeed, given the differences between each regulation, this complexity is not capable of encouraging this type of activity even though the exercise of a voluntary activity is a fundamental right. As regards unemployed persons, it has been established that the exercise of a voluntary activity cannot diminish their availability on the labour market.
All of these provisions are primarily aimed at a simplification effort, which we welcome.
Fifth, the proposal provides a definition of what constitutes voluntary activity. On this last point, I would like to make some clarifications. In fact, the proposed law establishes in its Article 3, 1°, b, that volunteering is an activity that is exercised for the benefit of others. Is this provision sufficiently precise? What is the element that clearly determines whether the activity is carried out for others or not? For example, if a person decides to participate in a theatrical group, they do it first for themselves, in the same way as a sport is practiced, but if the theatrical group presents their work to a particular audience, such as children with disabilities, then ⁇ it can be considered as volunteering. Will the voluntary character, Mr. Minister, be determined by the type of audience to which the theatre group is addressed? The question does not seem to be entirely clear.
I think another question deserves clarification. Article 3, 1°, d, further specifies that a voluntary activity may not be exercised by the same person and for the same organization within the framework of a labour contract. So what about the teacher who participates in time as a volunteer in the organization of the fancy-fair of his school? The commentary on this article in the original bill specified that the same person cannot carry out the same activities for the same organization, both as a volunteer and as an employee, self-employed or civil servant.
It may be useful to add this clarification to Article 3, 1°, d.
Finally, we raise a last point with regard to the definition of volunteer activity. Indeed, we could not, at the reading of the bill, determine whether the directors and representatives exercising their functions free of charge are affected by the proposal or not. If that were the case, this could significantly change the responsibility that these people incur towards the organization. Article 5, last paragraph, specifies that the person, who signs as a volunteer the organization note of a de facto association, is presumed in an irrefractable manner not to be a member of that association. But can this provision be interpreted as a limit to the fact that administrators are affected by the text?
It can also be inferred from Article 6 that all ASBLs and factual associations must undertake civil liability insurance for their volunteer administrators. This also has important implications to the extent that insurance companies establish a difference between a volunteer's civil liability product and an administrator's civil liability.
In conclusion, we welcome the progress made by the bill under consideration today, in particular as regards the clarification of the accountability of volunteer organisations and the confirmation of ministerial circulars regarding the compensation received by these same volunteers.
However, we hope that this debate will be an opportunity to provide answers to certain questions that may give rise to divergent interpretations.
Finally, we wish that the provisions provided for in the bill are implemented without bureaucratic burdens, an indispensable condition for voluntary activities to develop in respect of the great freedom that is their condition of existence.
#10
Official text
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik zou mijn betoog willen starten door te zeggen: proficiat, anderhalf miljoen vrijwilligers in dit land. U hebt er lang moeten op wachten. De leden van CD&V gunden en gunnen u een zeer goed statuut. Daarom hebben we reeds jaren geleden als eersten een wetsvoorstel ingediend tot regeling van het statuut van de vrijwilliger. Wanneer wij vandaag het voorliggende statuut moeten beoordelen, zou men kunnen spreken van het klassieke halfvolle of halflege glas.
Mijnheer de minister, wij hadden vandaag een statuut voor de vrijwilliger gewenst als een volgens de regels van de kunst getapte Belgische pint: helemaal vol, goed berijmd omdat ze fris is, met een stevige col getapt, maar toch niet te groot. De meerderheid heeft ervoor geopteerd dat het vandaag toch nog blijft bij wat ik zou noemen een Hollands biertje: in een limonadeglas en een beetje plat. Ik moet evenwel toegeven dat bij grote dorst, bier in een limonadeglas ook gedeeltelijk lest. Het kon en mocht eigenlijk meer geweest zijn.
Vijf jaar geleden probeerde CD&V via wetsvoorstellen te komen tot een statuut van de vrijwilliger. Omwille van de vrijwilliger en alleen daarom waren we in de vorige legislatuur bereid, op vraag van de meerderheid, om afstand te doen van ons wetsvoorstel, om samen met de meerderheid een nieuw wetsvoorstel in te dienen. Dat gebeurde. Tot op heden hebben wij daar een zeer slecht gevoel bij. Het bleek dat wij eigenlijk te veel vertrouwen hadden in de meerderheid. Na het uitpakken met het gemeenschappelijk wetsvoorstel bleef dit wetsvoorstel voor de rest van de legislatuur onbesproken liggen. Dat was ook de reden waarom wij vorig jaar niet bereid waren om met die meerderheid een nieuw gemeenschappelijk wetsvoorstel in te dienen. Een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen, of het moet een muilezel zijn. Dat verdienden wij niet.
Er was nog een meer belangrijke reden waarom wij niet akkoord gingen om van ons wetsvoorstel afstand te doen om te komen tot een gemeenschappelijk wetsvoorstel. Ons wetsvoorstel was en blijft tot op vandaag beter dan datgene waarin was voorzien in het meerderheidswetsvoorstel. Het statuut dat wij met ons wetsvoorstel beoogden, was vollediger.
Logisch gezien had het CD&V-voorstel, dat het meest verregaand was inzake het vrijwilligersstatuut, de basistekst voor de bespreking in de commissie voor de Sociale Zaken moeten zijn geweest. Dat was natuurlijk niet mogelijk voor de meerderheid. Dat het wetsvoorstel dat door de meerderheid werd ingediend, te zwak was, bleek algauw bij de aanvang van de besprekingen in de commissie voor de Sociale Zaken. We hebben toen nog voorgesteld om gemeenschappelijk een nieuw wetsvoorstel te schrijven, maar dat kon en mocht niet.
Wat de meerderheid wel gedaan heeft, was het opkalefateren van hun wetsvoorstel met amendementen waarvan het overgrote deel zelfs letterlijk werd overgeschreven van het CD&V-wetsvoorstel. Wie dat belachelijk vindt, moet de tabel maar eens bekijken die we hebben toegevoegd. De vrijwilligers kunnen maar baat hebben met de nieuwe tekst, maar ook de waarheid heeft haar rechten. Dankzij de amendementen werd het wetsvoorstel iets beter. In de commissie voor de Sociale Zaken leidde dat op bepaalde ogenblikken tot vrij hallucinante vergadermomenten. We konden nog uren doorgaan met zware besprekingen en de meerderheid alle hoeken van de kamer laten zien, maar uiteindelijk ging het over de vrijwilliger. Het echte werk in de commissie kon pas beginnen toen het ook daar voldoende doorgedrongen was dat het statuut van de vrijwilligers er zou komen niet ondanks, maar mede dankzij, CD&V.
Onderhavig statuut lest inderdaad de grootste dorst van de vrijwilligers naar een statuut. Het is echter nog niet de goedgetapte pint die wij hun gunden. Wij vroegen een uitgebreider en vollediger statuut. Ik geef toelichting aan de hand van de belangrijkste punten van het statuut. Inzake de juridische positie van de vrijwilliger verkozen wij een vrijwilligersovereenkomst boven een organisatienota. Ik zal dat blijven verdedigen. De term "organisatienota" bleef overeind in het voorliggende ontwerp, maar niemand kent die term. Er is geen juridische referentiebasis voor.
Een overeenkomst is een term die iedereen verstaat, zowel de organisaties die vrijwilligers in hun werkkring hebben, als de vrijwilligers zelf.
Het heeft heel wat voeten in de aarde gehad alvorens de commissie tot een formulering van de aansprakelijkheid kwam . De tekst die nu voorligt werd uiteindelijk mogelijk dankzij de deskundige hulp van de juridische diensten van de Kamer, waarvoor onze dank. De huidige aansprakelijkheidsregeling is quasi identiek aan die van de werknemers en biedt dus inderdaad een goede bescherming. Zeer belangrijk, en wat wij ook van bij het begin beoogden met onze wetsvoorstellen, is dat de uitkeringsgerechtigden in de sociale zekerheid en de leefloners nu weten waar zij aan toe zijn. Zij weten nu dat zij inderdaad vrijwilligerswerk mogen doen. De toelating tot het verrichten van vrijwilligerswerk en het in orde blijven met de sociale zekerheidsuitkering kan op een heel eenvoudige administratieve manier worden geregeld. Wij verheugen ons daar zeer sterk over. Wij zijn ook tevreden dat, op onze vraag, de minister van Pensioenen schriftelijk bevestigde dat er geen extra wettelijke bepalingen nodig zijn om gepensioneerden het recht op vrijwilligerswerk toe te kennen.
Wat de vergoedingen betreft, zijn wij minder tevreden. In het oorspronkelijke voorstel van de meerderheid stond, net als in ons voorstel, een verhoging ingeschreven van de forfaitaire vergoeding die een vrijwilliger mag krijgen, zonder onderworpen te worden aan sociale zekerheidsbijdragen of fiscaliteit. Na het advies van de Nationale Arbeidsraad heeft de meerderheid afbod gedaan op haar eigen oorspronkelijk wetsvoorstel en is deze forfaitaire vergoeding, in plaats van verhoogd, verlaagd. Wij moeten weten, mijnheer de minister — en ik richt mij daarbij heel speciaal tot u — dat in dit ontwerp, dat aan de Koning zal worden voorgelegd, op korte termijn wel een verhoging zou kunnen worden ingeschreven, want de huidige vergoedingen zijn al jaren niet meer aangepast. Ik ken natuurlijk ook — en ik heb het met grote aandacht gelezen — het advies van de Nationale Arbeidsraad. Het is ontegensprekelijk zo dat de Nationale Arbeidsraad gevraagd had, om de redenen die hem eigen zijn en die in zijn advies worden uiteengezet, om de vergoedingen niet te verhogen.
Dat de meerderheid zich in dit dossier achter het advies van de NAR verschuilt, is te gemakkelijk. In andere dossiers, mijnheer de minister heb ik u en uw collega van Werk aangetoond dat deze meerderheid de adviezen van de NAR naast zich neerlegt of zelfs helemaal geen advies vraagt.
Mijnheer de minister, mochten er in de komende maanden programmawetten nodig zijn, hoop ik alsnog iets terug te vinden van de verhoging van de forfaits voor de vrijwilligers, al was het maar om soelaas te bieden aan de terechte bekommernis van de sportmilieus en voor wie de huidige regeling niet de gewenste oplossing biedt.
Indien een verhoging van het forfait voor de vrijwilligers wordt goedgekeurd, pleit CD&V ongenuanceerd voor een verhoging voor alle vrijwilligers. Of iemand een zieke hulp en ondersteuning biedt, een vereenzaamde bejaarde in het rusthuis een warm gevoel probeert te geven of onze jongeren begeleidt in hun vrije tijd of sport, er mag geen onderscheid zijn in onze waardering van vrijwilligerswerk.
Een derde kapitale zaak in dit ontwerp is de verzekering. De commissie heeft hierover een lang en moeizaam debat gevoerd. Hetgeen thans voorligt, heeft me naar de beeldspraak van de goed getapte Belgische pint doen teruggrijpen in plaats van het Hollands biertje in een limonadeglas. Ten opzichte van het oorspronkelijk wetsvoorstel van de meerderheid is in de voorliggende tekst de verzekeringsplicht bijgestuurd ten goede. Zonder enige schroom mag CD&V stellen dat zij haar uiterste best heeft gedaan om deze bijsturing ten goede inzake de verzekeringsplicht te bekomen. Door de bijsturing is, in tegenstelling tot het oorspronkelijk voorstel van de meerderheid, thans wel een degelijke aansprakelijkheidsverzekering uitgewerkt. Er is echter een maar. CD&V wilde verder gaan. Ons wetsvoorstel voorzag in een full verzekering voor de vrijwilligers; niet alleen de aansprakelijkheidsverzekering maar ook rechtsbijstand en schade door ongevallen aan vrijwilligers.
Wij hebben in de commissie zelfs het cijfermateriaal geleverd om aan te tonen dat de kostprijs om van een aansprakelijkheidsverzekering over te stappen op een fullverzekering weliswaar een respectabel bedrag vertegenwoordigt, dat evenwel niet onoverkomelijk is. Ik vat het heel summier samen. Het gaat over anderhalf miljoen vrijwilligers en een fullverzekering zou in vergelijking met het huidige voorstel 10 miljoen euro meer kosten. Ik raad iedere collega die dat onoverkomelijk vindt, echter aan om de begroting en de begrotingsaanpassingen na te pluizen en te zoeken naar beslissingen die veel meer behelzen dan 10 miljoen euro extra voor veel minder mensen en met minder impact op onze samenleving. Omgerekend is dat 6 euro per vrijwilliger. Uiteindelijk gaat het erom of we 6 euro per vrijwilliger veil hebben om van de huidige aansprakelijkheidsverzekering over te gaan op een fullverzekering. Wij vonden alleszins van wel en wij blijven daarbij.
Zelfs al had de overheid maar de helft van de 6 euro per vrijwilliger ten laste willen nemen, wat de budgettaire kostprijs tot amper 5 miljoen euro terugbrengt, dan nog hadden wij veel vrijwilligersorganisaties in staat kunnen stellen om de fullverzekering te betalen. Het heeft ondanks onze pogingen niet mogen zijn. Wij hebben inderdaad een verbetering kunnen aanbrengen aan de aansprakelijkheidsverzekering. De fullverzekering hebben wij echter niet kunnen afdwingen.
Mijnheer de minister, ik zou u in dat verband toch het volgende willen vragen. De informatie die na de beslissing in de commissie voor de Sociale Zaken via de media, gespecialiseerde websites en tijdschriften is verspreid, is misleidend. Erger nog, ze zijn verkeerd. Men publiceert namelijk dat de verzekering een niet-verplichtend karakter zou hebben. Dat is niet de beslissing die in de commissie werd genomen. Ik zou u dan ook willen vragen, mijnheer de minister, om een informatiecampagne te starten eens het ontwerp hier is goedgekeurd. De eerste stap was er eigenlijk een van desinformatie en ik denk dat de goede aspecten van het voorstel best volledig en juist worden gecommuniceerd.
Wij hadden meer gewenst. Waarom hadden wij meer gewenst? Ik heb dat al in de commissie gezegd en ik wil dat ook hier met grote overtuiging herhalen. Voor ons, mijnheer de minister, collega's, zijn vrijwilligers het teken van — laat het dan gezegd zijn door een "tsjeef" — van geloof, hoop en liefde in de samenleving. Zij zijn het teken van het geloof dat vandaag en morgen mensen er vrijwillig en gratis willen zijn voor elkaar. Zij zijn het teken van de hoop dat dankzij de inzet van de vrijwilliger de ik-maatschappij het nooit zal halen van de wijsamenleving. Zij zijn een belijdenis bijna van de liefde waarmee gezonde mensen de dorst van zieke mensen lessen; waarmee de jeugdleiding de kleuter, peuter en puber begeleidt door het labyrint naar de volwassenheid en waarmee de vrijwilliger nog wat warmte brengt in het leven van een eenzame bejaarde. Daar ging het ons om bij het statuut van de vrijwilliger.
Omdat inderdaad het glas maar halfvol is, en opdat het Hollands biertje het best en vlug veranderd wordt in een degelijke pint, hebben wij, mijnheer de minister, in de commissie, — ik dank overigens de voorzitter van de commissie omdat hij daartoe bereid was — wetende dat wij niets anders konden doen dan een vraag stellen of een aanbeveling doen, toch onze vragen en aanbevelingen gericht aan de deelstaten. Wij willen vragen dat men daar nog de steken zou oprapen die wij op federaal niveau hebben laten vallen. Ik doe van op dit spreekgestoelte als Vlaming een oproep aan de Vlaamse regering dat zij wat in het regeerakkoord ingeschreven stond inzake de vrijwilliger en de verzekering, uitvoert en dat men tot systemen van collectieve verzekering komt waardoor de vrijwilliger volwaardig verzekerd is terwijl de kostprijs voor de organisaties van vrijwilligers draagbaar blijft.
Ik zeg ook vanop dit spreekgestoelte dat CD&V op het lokale niveau — gelukkig nemen wij in heel wat gemeenten en provincies deel aan het bestuur — alle middelen zal aanwenden om werk te maken van het afsluiten van collectieve verzekeringen waarbij lokale vrijwilligersorganisaties zich tegen een zeer betaalbare prijs kunnen aansluiten.
Anderhalf miljoen vrijwilligers, die moet men elke dag opnieuw verdienen. Om ze te verdienen en om hun inzet waardig te zijn, hadden wij een nog degelijker statuut gewenst. Laten wij hopen dat al diegenen die het Hollands biertje in een limonadeglaasje verkozen, tijdens de zomervakantie een cursus tappen van goede Belgische pinten zullen volgen.
Translated text
Mr. Speaker, Mr. Minister, colleagues, I would like to start my discussion by saying: Congratulations, one and a half million volunteers in this country. You had to wait a long time. The members of CD&V grace and grant you a very good status. Therefore, we have already been the first to submit a bill regulating the status of the volunteer years ago. If we are to judge the present statute today, we could speak of the classical half-full or half-left glass. Their
Mr. Minister, we had today a statute for the volunteer desired as a Belgian pint tapped according to the rules of the art: completely full, well rimet because it is fresh, with a solid col tapped, but nevertheless not too large. The majority have opted that today it still remains with what I would call a Dutch beer: in a limonade glass and a little flat. However, I must admit that in the event of great thirst, beer in a limonade glass also partially lies. It could and should have been more. Their
Five years ago, CD&V sought to bring a statutory status of the volunteer through bills. For the sake of the volunteer, and only for this reason, we were prepared in the previous legislature, at the request of the majority, to resign from our bill, to submit a new bill together with the majority. That happened. So far, we have a very bad feeling about it. It turned out that we actually had too much confidence in the majority. After the outpacking with the common bill, this bill remained undebated for the rest of the legislature. That was also the reason why last year we were not willing to submit a new common bill with that majority. A donkey does not stumble on the same stone twice, or it must be a mule. We did not deserve that. Their
There was another more important reason why we did not agree to withdraw from our bill in order to come to a common bill. Our bill was and still remains better than what was envisaged in the majority bill. The statute that we intended with our bill was more complete. Their
Logically, the CD&V proposal, which was the most extensive on the volunteer status, should have been the basic text for the discussion in the Social Affairs Committee. This was not possible for the majority. The fact that the legislative proposal submitted by the majority was too weak was evident at the beginning of the discussions in the Social Affairs Committee. We then proposed to write a new bill together, but it could and should not.
What the majority did, however, was calling up their bill with amendments, the vast majority of which was even literally transcribed from the CD&V bill. Anyone who finds this ridiculous should take a look at the table that we have added. The volunteers can only benefit from the new text, but the truth also has its rights. The amendments made the bill a little better. In the Social Affairs Committee, this led to quite hallucinating meeting moments at certain moments. We could continue for hours with heavy discussions and show the majority all corners of the room, but eventually it was about the volunteer. The real work in the committee could only begin when it had also sufficiently penetrated that the status of the volunteers would come there not despite, but partly thanks, CD&V.
Indeed, the present statute is the greatest thirst of volunteers for a statute. However, it is not yet the well-tapped pint that we give them. We demanded a broader and more comprehensive statute. I will give explanations on the basis of the main points of the Statute. With regard to the legal status of the volunteer, we chose a volunteer agreement over an organization note. I will continue to defend that. The term “organization note” remained in the present draft, but no one knows the term. There is no legal reference basis for it.
An agreement is a term that everyone understands, both the organizations that have volunteers in their workplace, and the volunteers themselves. Their
It has had a lot of feet in the earth before the commission came to a formulation of responsibility. The text that is now presented was eventually made possible thanks to the expert assistance of the Chamber’s legal services, for which we thank you. The current liability scheme is almost identical to that of the employees and therefore offers indeed a good protection. Very important, and what we intended from the beginning with our bills, is that the beneficiaries of social security benefits and the survivors now know where they are. They now know that they can actually do volunteer work. The admission to volunteer work and the maintenance of the social security allowance can be arranged in a very simple administrative way. We look forward to this very much. We are also pleased that, on our request, the Minister of Pensions confirmed in writing that no additional legal provisions are needed to grant pensioners the right to volunteer work.
In terms of remuneration, we are less satisfied. In the original majority proposal, as in our proposal, a recorded increase of the flat-rate allowance that a volunteer may receive, without being subject to social security contributions or taxation. Following the opinion of the National Labour Council, the majority has made a bid on its own original bill and this flat-rate remuneration has been reduced, rather than increased. We must know, Mr. Minister — and I am addressing you in this very special way — that in this draft, which will be submitted to the King, in the short term a increase may be inscribed, because the current fees have not been adjusted for years. Of course, I also know — and I have read it with great attention — the opinion of the National Labour Council. It is undeniable that the National Labour Council had requested, for the reasons which are its own and which are outlined in its opinion, not to increase the remuneration.
That the majority in this file hides behind the advice of the NAR is too easy. In other files, Mr. Minister, I have shown you and your colleague from Werk that this majority ignores the opinions of the NAR or does not ask for advice at all.
Mr. Minister, should there be a need for program laws in the coming months, I still hope to find something back from the increase of the foreclosures for the volunteers, even if it was only to provide a soil to the legitimate concerns of the sports environment and for whom the current arrangement does not provide the desired solution.
If an increase in the package fee for the volunteers is approved, CD&V unnuancedly pleads for an increase for all volunteers. Whether someone offers sick help and support, an isolated elderly in the resting house tries to give a warm feeling or accompanies our young people in their leisure time or sport, there should be no distinction in our appreciation of volunteer work.
A third capital item in this draft is insurance. The committee has had a long and difficult debate on this subject. What is now ahead has led me to retreat to the image of the well-tapped Belgian pint instead of the Dutch beer in a limonade glass. Compared to the original majority legislation, the insurance obligation has been adjusted in the present text in favour. Without any discretion, CD&V may state that it has done its utmost to obtain this adjustment for the benefit of the insurance obligation. As a result of the revision, unlike the original proposal of the majority, a solid liability insurance has now been developed. However, there is one but. CD&V wanted to go further. Our bill provided for full insurance for the volunteers; not only liability insurance but also legal assistance and accident damage to volunteers.
We have even provided in the committee the numerical material to demonstrate that the cost of switching from a liability insurance to a full insurance represents a respectable amount, which, however, is not insurmountable. I take the whole summary together. It is about one and a half million volunteers and a full insurance would cost 10 million euros more than the current proposal. However, I advise any colleague who finds it insurmountable to review the budget and the budget adjustments and look for decisions that involve much more than 10 million euros extra for much fewer people and with less impact on our society. This is 6 euros per volunteer. Ultimately, it is about whether we have 6 euros per voluntary auction to move from the current liability insurance to a full insurance. We all liked it and we will continue to do so.
Even if the government had only wanted to charge half of the 6 euros per volunteer, which reduces the budget cost to just 5 million euros, then we could still have enabled many volunteer organizations to pay the full insurance. It did not happen despite our efforts. We have improved the liability insurance system. However, we could not enforce full insurance.
Mr. Minister, I would like to ask you the following in this regard. The information disseminated after the decision in the Social Affairs Committee through the media, specialised websites and magazines is misleading. Worse, they are wrong. In fact, it is published that the insurance would have a non-obligatory character. This is not the decision taken in the committee. Therefore, I would like to ask you, Mr. Minister, to launch an information campaign once the draft here has been approved. The first step was actually one of disinformation and I think the good aspects of the proposal are best fully and correctly communicated.
We would have wanted more. Why would we want more? I have already said this in the committee and I would like to repeat it here too with great conviction. For us, Mr. Minister, colleagues, volunteers are the sign of – let it be said by a “chief” – of faith, hope and love in society. They are the sign of the belief that today and tomorrow people want to be there voluntarily and free of charge for each other. They are the sign of hope that, thanks to the commitment of the volunteer, the I society will never get rid of the wisdom society. They are almost a confession of the love with which healthy people quench the thirst of sick people; with which the youth guide accompanies the toddler, toddler and puber through the labyrinth to adulthood and with which the volunteer brings some warmth in the life of a lonely old man. That’s what we talked about in the volunteer status.
Indeed, since the glass is only half full, and in order that the Dutch beer be best and swiftly transformed into a solid pit, we, Mr. Minister, have in the committee — I thank the chairman of the committee for his willingness to do so — knowing that we could do nothing but ask a question or make a recommendation, yet our questions and recommendations addressed to the counties. We would like to ask that there should be taken up the sticks that we have dropped at the federal level. In this speech, Flaming calls on the Flemish government to carry out what was recorded in the government agreement regarding the volunteer and the insurance, and to come to systems of collective insurance which enables the volunteer to be fully insured while the cost cost for the organizations of volunteers remains portable.
I also say from this speaker that CD&V at the local level — fortunately we participate in the administration in many municipalities and provinces — will use all means to work out the conclusion of collective insurance in which local volunteer organizations can join at a very affordable price.
One and a half million volunteers must be reclaimed every day. In order to earn them and to be worthy of their commitment, we would have wanted an even more solid status. Let us hope that all those who chose the Dutch beer in a limonade glass will take a course of tapping good Belgian pins during the summer holidays.
#11
Official text
Ik dank mevrouw D'hondt en geef het woord aan mevrouw van Gool als laatste spreker.
Translated text
I thank Mrs. D'Hondt and give the word to Mrs. van Gool as the last speaker.
#12
Official text
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, voor u staat een erg gelukkige vrouw. De reden daarvoor is dat we vandaag eindelijk beginnen met de bespreking in plenaire vergadering van het wetsvoorstel over de vrijwilligers. Zij krijgen nu eindelijk een statuut.
Ik wil dan ook beginnen met het danken van de vrijwilligersorganisaties.
Al die jaren hebben zij geduldig gewacht en hebben ze hun medewerking verleend. Maar het zijn geen verloren jaren geweest. Er werd in die periode heel wat werk verricht en heel wat overleg gepleegd om tot de tekst te komen die vandaag ter bespreking ligt.
In de vorige legislatuur waren er verschillende wetgevende initiatieven en op basis daarvan is heel wat werk verricht. Er waren hoorzittingen in de commissie voor de Sociale Zaken en verschillende adviezen werden gevraagd: van de beheerscomités, van de betrokken instellingen van Sociale Zekerheid, van de Raad van State en van het Comité voor de Verzekeringen. Dat alles nam heel wat tijd in beslag en daarom kwam het in de vorige legislatuur niet tot een stemming van het wetsvoorstel.
Het waren geen verloren jaren; het werk was niet voor niets. Veel van de adviezen en opmerkingen werden verwerkt in de tekst van het wetsvoorstel, zoals we het in november 2003 hebben ingediend. Het wetsvoorstel was door alle democratische partijen van de meerderheid en de oppositie ondertekend, behalve door CD&V.
Verschillend is dat er in deze legislatuur uitdrukkelijk in het regeerakkoord vermeld staat dat er een statuut moet komen voor de vrijwilligers. De minister heeft evenwel expliciet toegezegd dat het initiatief daartoe bij het Parlement kan blijven, waarvoor ik hem heel erg wil danken. In het Parlement werd reeds veel werk verricht en het voorstel dat werd ingediend, werd ruim gedragen door de verschillende partijen en door de sector.
De minister werd gevraagd om advies in te winnen bij de Hoge Raad voor Vrijwilligers en bij de Nationale Arbeidsraad. Het is logisch dat ook de Hoge Raad hierin betrokken werd. Hij werd op mijn initiatief in een andere hoedanigheid opgericht in de vorige legislatuur, net om betrokken te worden bij alles wat te maken heeft met vrijwilligerswerk. In de Hoge Raad zijn de verschillende sectoren vertegenwoordigd; het veld is er dus wel degelijk bij betrokken.
De Hoge Raad leverde vrij snel advies, namelijk op 6 februari 2004. Op het advies van de Nationale Arbeidsraad hebben we iets langer moeten wachten: dat kwam er pas op 9 februari 2005. Beide adviezen en het overleg dat erop volgde, gaven ons de mogelijkheid de tekst te verfijnen en aan de realiteit van het terrein aan te passen. Het zijn dan ook die adviezen en dat overleg die aanleiding gaven tot de amendementen en tot onderhavige tekst.
Dat brengt mij tot de inhoud van het wetsvoorstel. Het is al gezegd maar we kunnen het inderdaad niet genoeg benadrukken, vrijwilligers zijn onmisbaar. Vlaanderen alleen al telt er 800.000 en in België zijn er meer dan anderhalf miljoen vrijwilligers actief. Ze zijn actief in verschillende sectoren: bejaardenzorg, gehandicaptenzorg, sport, jeugd, cultuur, en dergelijke. Onze maatschappij kan niet meer zonder die vrijwilligers. Zij moeten dan ook de erkenning en ondersteuning krijgen die zij verdienen.
Erkenning is vooral een zaak van de Gemeenschappen en de Gewesten, van de lokale besturen. Dat kunnen zij, bijvoorbeeld door lokalen aan te bieden, door infrastructuur ter beschikking te stellen, door regelingen te treffen op het vlak van verzekering en — zeker ook belangrijk — door een aangepast subsidiebeleid. Op het federale niveau moeten wij vooral werk maken van een goede wettelijke regeling voor de knelpunten die er zijn. Dat zijn er toch wel wat. De belangrijkste betreffen de aansprakelijkheid, de verzekeringen en de vergoedingen. Als een vrijwilliger vergoed wordt, hoe zit het dan met zijn belastingen? Moet hij daarop belastingen en sociale bijdragen betalen? Het laatste knelpunt: quid met degenen die een sociale uitkering krijgen? Mogen zij vrijwilligerswerk uitoefenen? Ik zal die verschillende punten dan ook behandelen.
Ik wil eerst een woordje uitleg geven over het toepassingsgebied. De wet regelt uiteraard het vrijwilligerswerk dat verricht wordt op het Belgische grondgebied, maar ook het vrijwilligerswerk dat daarbuiten wordt verricht maar dat wordt georganiseerd vanuit België, op voorwaarde dat de vrijwilliger nog steeds woont in België of er zijn hoofdverblijfplaats heeft, en zulks onverminderd de bepalingen die van toepassing zijn in het land waar het vrijwilligerswerk wordt verricht. Die laatste toevoeging — en ik haal het maar aan als voorbeeld — is er expliciet gekomen op vraag van onder meer Jint omdat er toch wel heel wat jongeren zijn die internationaal actief zijn, wat ook ondersteund wordt door Europese en internationale verdragen. Ik haal het aan als voorbeeld om aan te tonen dat die amendementen werkelijk werden opgesteld om tegemoet te komen aan de verzuchtingen op het terrein en dat we werkelijk rekening houden met wat er leeft op het terrein, met de opmerkingen die daar gemaakt worden.
Het wetsvoorstel bevat ook duidelijke definities van vrijwilliger, vrijwilligerswerk, vrijwilligersorganisatie. De afbakening, de definiëring is zeker niet eenvoudig. Het werk was niet eenvoudig omdat we al snel belandden in de grijze schemerzone. Er is inderdaad vaak een dunne scheidingslijn tussen arbeid, semi-agorale arbeid en vrijwilligerswerk. Vandaar dat in het wetsvoorstel de mogelijkheid geboden wordt dat de Koning bepaalde categorieën van vrijwilligers mag uitsluiten en dat er ook een aantal controlemogelijkheden ingebouwd is. Het moet echter duidelijk zijn dat een vrijwilliger iemand is die kosteloos iets doet; dat hij geen betaling krijgt voor de activiteit die hij uitoefent. Dat is, mijnheer Courtois, vaak toch wel anders als het gaat over de sportsector. Er zijn in die sportsector heel veel mensen actief - denk maar aan ouders die in de kantine staan, ouders die truitjes wassen, mensen die op het terrein lijnen trekken - die kosteloos die activiteit uitoefenen.
Zij krijgen misschien een vergoeding voor hun kosten, maar voor het overige, voor de activiteit zelf, worden zij niet betaald. Er zijn ook anderen, zoals trainers en begeleiders, die nu betaald worden via een onkostenvergoeding, maar eigenlijk een betaling krijgen voor de activiteit die zij uitoefenen. Zij moeten dan ook niet onder het statuut van de vrijwilliger vallen. Voor hen moet een andere, aparte regeling uitgewerkt worden. Dat wordt trouwens ook gewenst en gevraagd door de minister, door BLOSO, door de sector zelf dus, door de bevoegde ministers van Sport van de Gemeenschappen, Claude Eerdekens en Bert Anciaux. Wij zijn er voorstander van om voor degenen die in de sport actief zijn, een aparte regeling uit te werken, omdat zij niet onder het toepassingsgebied van het statuut vallen, maar geenszins, mijnheer Courtois, omdat wij voor hen geen regeling wensen of omdat wij een regeling op de lange baan willen schuiven.
Een van de punten bij de definities heeft betrekking op de organisatienota. Ook daarover werd lang gediscussieerd, vooral over de benaming. Het is niet de bedoeling om zware administratieve verplichtingen op te leggen of een vrijwilliger of de organisatie met allerhande administratieve rompslomp te belasten. Het is wel de bedoeling om de duidelijke afspraken die gemaakt worden tussen de vrijwilligers en de organisaties vast te leggen en beide partijen te wijzen op hun rechten en plichten. Het is geen formalisme. Wij moeten zeker geen termen gebruiken als overeenkomst, die verwarring zouden kunnen scheppen of verwijzen naar begrippen die in andere sectoren gebruikt worden.
Het is ook belangrijk dat de organisatienota niet noodzakelijk op papier moet bestaan. Daarvoor zijn bijvoorbeeld ook elektronische dragers mogelijk. In een aantal gevallen, zoals bij feitelijke verenigingen, is het aangewezen om de organisatienota te ondertekenen.
Ik kom nu tot de belangrijkste zaken die het wetsvoorstel regelt, namelijk de aansprakelijkheid en de verzekering. Het is mede op initiatief of op voorstel van de juridische diensten van de Kamer dat de tekst van artikel 5 opgesteld werd zoals hij nu voorligt. Elke organisatie wordt aansprakelijk gesteld voor de schade die de vrijwilliger aan derden veroorzaakt bij het verrichten van vrijwilligerswerk, op de wijze waarop aanstellers aansprakelijk zijn voor de schade die aangericht wordt door hun aangestelden. Het wetsvoorstel legt daarmee uitdrukkelijk de aansprakelijkheid bij de organisatie. Dat is erg belangrijk en een zeer goede en wenselijke regeling voor de vrijwilligers. Denk maar aan het ongeval dat een hele tijd geleden gebeurd is en waarbij een scoutsleider aansprakelijk gesteld werd voor een ongeval dat een van de scouts overkomen is. Voortaan zal dit niet meer mogelijk zijn. Het wetsvoorstel legt de aansprakelijkheid uitdrukkelijk bij de organisatie. Alleen wanneer er bedrog, zware schuld of een vaak voorkomende lichte fout is, wordt de aansprakelijkheid bij de vrijwilliger zelf gelegd.
Daarmee geldt voor de vrijwilligers een gelijkaardige bescherming als voor de werknemers.
Ook op het vlak van de verzekering is er heel wat discussie geweest. Inderdaad, in het oorspronkelijk wetsvoorstel was geen verzekeringsplicht opgelegd. Dat was op uitdrukkelijke vraag van de sector zelf. Uit de hoorzittingen die tijdens de vorige legislatuur werden gehouden, en uit later overleg met de sector is gebleken dat hij dat een te zware vooral financiële verplichting vond voor vaak kleine verenigingen van vrijwilligersorganisaties. Mensen kunnen van mening veranderen. In zijn advies heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk gepleit voor een verplichte verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid. De werkgeversorganisaties vertegenwoordigd in de Nationale Arbeidsraad deden hetzelfde. Het is niet meer dan logisch dat de wetgever rekening houdt met die adviezen en de verplichte verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid via een amendement heeft ingevoerd. We willen zoveel als mogelijk rekening houden met de verzuchtingen op het terrein.
Verplichte verzekering is een zaak. Blijft de vraag hoever die verplichte verzekering moet gaan. Moet men rechtsbijstand verzekeren en lichte lichamelijke ongevallen? Op dat punt is het belangrijk rekening te houden met het terrein. Mevrouw D'hondt heeft een aantal prijzen van verzekeringspolissen aangehaald. In de praktijk blijkt dat ze erg verschillend zijn. Bij heel wat verzekeringsmaatschappijen gelden merkelijk hogere bedragen. In die omstandigheden is het niet raadzaam ook een verzekering voor rechtsbijstand en voor lichamelijke ongevallen bij wet te verplichten. Dat zou een te zware financiële last zijn voor de organisaties. Om die reden is de verplichte verzekering beperkt tot burgerlijke aansprakelijkheid, weliswaar met de mogelijkheid die uit te breiden. Dat is trouwens reeds het geval in heel wat verenigingen. Een aantal sectoren ontvangt subsidies van de Vlaamse Gemeenschap op voorwaarde dat een voldoende verzekering is gesloten, ook voor lichamelijke ongevallen. Vanzelfsprekend zal voor dat punt, zoals voor heel de wet, een evaluatie in de toekomst mogelijk zijn.
Zoals in de commissie wil ik een pleidooi houden, opdat de Gemeenschappen en Gewesten, de lokale besturen, de provincies hun verantwoordelijkheden nemen. Zij kunnen collectieve polissen sluiten. Wij willen nog een stap verdergaan. Wij vragen de gemeenten zelf verzekeringen te sluiten waarop de vrijwilligersorganisaties kosteloos kunnen aansluiten, zodat zij aan de verplichting die de wet oplegt, gemakkelijk kunnen voldoen. Dat is perfect mogelijk. Er zijn gemeenten met zulke polissen, waarop vrijwilligersorganisaties heel snel en gemakkelijk kunnen ingaan.
Er was in de commissie ook afgesproken dat de Gemeenschappen en Gewesten zouden worden gewezen op hun verantwoordelijkheid op dit vlak. De voorzitter heeft mij meegedeeld dat intussen de brieven vertrokken zijn om dit ook effectief te doen.
Ik kom dan bij de regeling van de vergoedingen. Dit was toch wel een van de moeilijkste discussiepunten in heel de bespreking van het wetsvoorstel, vooral gelet op de dunne scheidingslijn tussen vrijwilligerswerk, semi-agorale arbeid en arbeid. Een vrijwilliger, ik herhaal het, is iemand die geen betaling ontvangt voor zijn activiteit. Hij kan wel onkosten maken. Het is dan ook logisch, als wij dat vrijwilligerswerk willen stimuleren, dat die onkosten vergoed worden door de organisatie. Als die onkosten worden vergoed, moet de vrijwilliger daarop geen belastingen en geen sociale bijdragen betalen. Er bestaan terzake twee mogelijkheden. Ofwel toont men de kosten aan door het voorleggen van facturen of bonnetjes en dan geldt er geen enkele beperking qua bedrag. Het nadeel is wel dat heel gedetailleerd moet kunnen worden aangetoond dat de vergoeding van de organisatie een terugbetaling is van de gemaakte onkosten. Een andere mogelijkheid die in de praktijk wel meer wordt toegepast, is de betaling van een forfaitaire vergoeding. Hoe kan iemand aantonen — vaak gebruikt men de eigen auto, computer en telefoon — wat de eigen kosten zijn en wat de kosten zijn die men maakt voor de organisatie? Om die reden betalen heel wat verenigingen een forfaitair bedrag uit aan hun vrijwilligers als terugbetaling van de gemaakte onkosten.
Dat is de reden waarom het wetsvoorstel in een regeling voorziet voor de betaling van die forfaitaire vergoedingen. In de oorspronkelijke tekst van het wetsvoorstel waren hogere bedragen voorgesteld. Wij hebben uitdrukkelijk ervoor gekozen om in te gaan op de uitdrukkelijke vraag van de Nationale Arbeidsraad om de bestaande bedragen van 27 euro per dag en 1097 euro per jaar, te handhaven. Wij zijn hierop ingegaan omdat dit te maken heeft met de scheidingslijn en de afbakening van vrijwilligers ten opzichte van andere sectoren. Bovendien worden vanuit de sector geen opmerkingen gemaakt over die bedragen. Om die reden zijn wij teruggevallen op de huidige bedragen, met dien verstande dat wij ook een kwartaalgrens van 600 euro hebben ingevoerd.
Het wetsvoorstel biedt ook uitdrukkelijk de mogelijkheid om die bedragen te verhogen voor bepaalde categorieën van vrijwilligers en om de bedragen te evalueren na twee jaar zoals de Nationale Arbeidsraad zelf heeft voorgesteld. Bij die evaluatie moet worden nagegaan of een eventuele verhoging mogelijk is. We moeten kijken wat er op het terrein leeft en welke de noden zijn.
Het laatste punt heeft betrekking op de uitkeringtrekkers, zij die een sociale vergoeding krijgen, een werkloosheidsvergoeding, een uitkering van de sociale zekerheid of een uitkering van de sociale bijstand. Daarover bestond heel wat onzekerheid, evenals zware administratieve verplichtingen. Daarom vormen de rechtszekerheid en de administratieve eenvoud de basis van de regeling die wordt voorgesteld. Dat houdt in dat, mensen die een sociale uitkering krijgen gemakkelijk en zonder veel administratieve rompslomp vrijwilligerswerk moeten kunnen uitvoeren, enerzijds, en dat de vergoedingen die men krijgt niet of geen invloed zouden mogen hebben op die sociale uitkeringen, anderzijds.
Er is een belangrijke vereenvoudiging gekomen voor de werklozen en de bruggepensioneerden. Zij moesten tot nu toe drie formulieren invullen en een voorafgaande toestemming vragen, wat nu wegvalt. Voortaan moeten zij geen voorafgaande toestemming meer vragen, maar alleen aangifte doen van de uitoefening van het vrijwilligerswerk. De RVA heeft dan twee weken om te reageren. Gebeurt dat niet, dan wordt het vrijwilligerswerk geacht te mogen worden uitgeoefend. Vanzelfsprekend blijven ook daar de gewone regels van toepassing. Mocht nadien blijken dat de activiteit die betrokkene uitoefent geen vrijwilligerswerk is, maar wel een activiteit als zelfstandige of als werknemer, dan blijven de gewone regels van toepassing. Het gaat hier dus om een belangrijke vereenvoudiging, in die zin dat de voorafgaande toestemming niet meer vereist is, maar de aangifte wel.
Voor arbeidsongeschikten is de regeling wat anders, omdat daar niet alleen de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt van tel is, maar ook — zeer belangrijk - de gezondheidstoestand van de betrokkene. Daarom blijft een advies van de geneesheer noodzakelijk en moet de betrokkene de toestemming bekomen alvorens hij vrijwilligerswerk mag uitoefenen, waarbij rekening zal worden gehouden met zijn algemene gezondheidstoestand.
Voor de gepensioneerden is er geen regeling opgenomen in het wetsvoorstel. Bij brief van de minister van Pensioenen werd uitdrukkelijk bevestigd dat daar geen wettelijke regeling nodig is. In de pensioenwetgeving is er slechts sprake van beroepsbezigheden voor gepensioneerden als er een activiteit wordt uitgeoefend die inkomsten kan opleveren, zoals bedoeld in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen. Wanneer de vergoedingen die worden betaald niet belastbaar zijn, is er geen sprake van een activiteit in de zin van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen en dus is er ook geen sprak van een activiteit in de zin van de pensioenwetgeving en is daar geen regeling voor nodig. Voor de uitkeringen van de sociale bijstand, leefloon, tegemoetkomingen aan personen met een handicap, gewaarborgd inkomen voor bejaarden, inkomstengaranties voor ouderen en ook voor gezinsbijslag, werd uitdrukkelijk bepaald dat als men vergoedingen krijgt, deze niet als een inkomen gelden.
Dit zijn enkele van de belangrijkste punten van het wetsvoorstel en zij geven de vrijwilliger eindelijk de bescherming en de rechtszekerheid waarop hij recht heeft en die hij meer dan verdient.
Ons werk is evenwel nog niet af. De wet is er wel, of morgen althans, maar zij moet nog worden uitgevoerd. Er moeten nog een aantal koninklijke besluiten worden genomen, maar de betrokken ministers hebben zich ertoe geëngageerd daar spoed achter te zetten. Zij zullen ervoor zorgen dat de nodige uitvoeringsbesluiten zullen worden genomen en gepubliceerd tijdens de periode die de inwerkingtreding van de wet voorafgaat.
Ik wil u aan uw engagement op dat vlak herinneren.
Er zal ook overleg moeten komen met de sectoren - met verzekeringsmaatschappijen, verenigingen en organisaties - om ervoor te zorgen dat de bepalingen van de wet geen dode letter blijven, maar daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd.
Er zal ook moeten worden gewerkt aan een aparte, goede regeling voor mensen die actief zijn in de sport. Ik wil mij engageren om daarvan op korte termijn werk te maken.
Ik wil graag eindigen met een woord van dank aan de vrijwilligers en de organisaties voor het geduld dat zij al die jaren hebben opgebracht, voor de bereidwilligheid waarmee zij adviezen hebben verstrekt, voor de manier waarop zij hebben samengewerkt om te komen tot de wettelijke regeling zoals die vandaag wordt voorgesteld. Ik spreek ook een woord van dank uit voor de leden van de Nationale Arbeidsraad en van de Hoge Raad voor Vrijwilligers, omdat zij ook de tijd hebben genomen goed onderbouwde adviezen uit te werken, die zij ons hebben meegedeeld.
Ik wil graag de ministers Demotte, Van den Bossche, Dupont en Tobback en hun medewerkers danken voor de vele inspanningen die zij hebben geleverd en omdat zij dat belangrijke wetgevend werk bij het Parlement laten.
Ik heb ook een belangrijk dankwoord voor de diensten van de Kamer, omdat zij ons goed hebben geholpen. Het was vaak niet gemakkelijk; het ging vaak om nogal moeilijke juridische punten, maar hun adviezen en hun steun hebben zeker geholpen.
Ten slotte wil ik mijn collega's danken, zowel van de meerderheid als van de oppositie. Het is niet altijd een gemakkelijke discussie geweest, maar we hebben uiteindelijk over de partijgrenzen heen een goede regeling uitgewerkt.
Translated text
Mr. Speaker, Mr. Minister, colleagues, a very happy woman stands in front of you. The reason for this is that today we finally begin the plenary discussion of the bill on volunteers. They finally have a statute.
I would like to start by thanking the volunteer organizations.
All these years they have been waiting patiently and have provided their cooperation. But these were not lost years. A lot of work was done during that period and a lot of consultation was carried out in order to reach the text that is being discussed today.
In the previous legislature there were several legislative initiatives and a lot of work has been done on the basis of this. Hearing was held in the Social Affairs Committee and various opinions were requested: from the management committees, from the relevant institutions of Social Security, from the State Council and from the Insurance Committee. All this took a lot of time and therefore in the previous legislature there was no vote on the bill.
These were not lost years; the work was not for nothing. Many of the opinions and comments were incorporated into the text of the bill, as we submitted it in November 2003. The bill was signed by all democratic majority parties and the opposition, except by CD&V.
Different is that in this legislature it is explicitly stated in the government agreement that there should be a statute for the volunteers. However, the Minister has explicitly promised that the initiative for this purpose can remain with the Parliament, for which I would like to thank him very much. Much work has already been done in Parliament and the proposal presented has been widely supported by the various parties and by the industry.
The Minister was asked to seek advice from the High Council for Volunteers and the National Labour Council. It is logical that the Supreme Council was also involved in this. He was established on my initiative in a different capacity in the previous legislature, just to get involved in everything that has to do with volunteering. In the High Council, the various sectors are represented; therefore, the field is indeed involved.
The Supreme Council delivered its opinion relatively quickly, namely on 6 February 2004. We had to wait a little longer for the opinion of the National Labour Council: it came only on 9 February 2005. Both opinions and the subsequent consultation gave us the opportunity to refine the text and adapt it to the reality of the terrain. It is therefore those opinions and those consultations that gave rise to the amendments and to the present text.
This brings me to the content of the bill. It has already been said, but we can indeed not emphasize it enough, volunteers are indispensable. In Flanders alone there are 800,000 and in Belgium there are more than one and a half million volunteers active. They are active in various sectors: elderly care, disabled care, sport, youth, culture, and the like. Our society can no longer do without these volunteers. They must receive the recognition and support they deserve. Their
Recognition is primarily a matter of the Communities and the Regions, of the local authorities. They can do so, for example, by offering premises, by providing infrastructure, by making insurance arrangements and – especially importantly – by adapting a subsidy policy. At the federal level, we must primarily work on a good legal arrangement for the obstacles that exist. That is something. The main ones concern liability, insurance and fees. If a volunteer is compensated, what about his taxes? Do they have to pay taxes and social contributions? The last tricky point: quid with those who receive a social benefit? Can they do volunteer work? I will address these various points.
First, I would like to explain a few words about the scope of application. The law of course regulates the volunteer work carried out on the Belgian territory, but also the volunteer work carried out outside the Belgian territory but organized from Belgium, provided that the volunteer still resides in Belgium or has his main residence there, and without prejudice to the provisions applicable in the country where the volunteer work is carried out. This last addition — and I will take it as an example — has been explicitly requested by Jint, among others, because there are a lot of young people who are internationally active, which is also supported by European and international treaties. I use it as an example to demonstrate that those amendments were really drafted to meet the expectations on the ground and that we really take into account what lives on the ground, with the comments made there.
The bill also contains clear definitions of volunteer, volunteer work, volunteer organization. The limitation, the definition is ⁇ not easy. The work was not easy because we quickly ended up in the grey schemer zone. Indeed, there is often a thin dividing line between labour, semi-agoral labour and volunteer work. Therefore, the bill provides the possibility that the King may exclude certain categories of volunteers and that a number of controls are also built in. However, it should be clear that a volunteer is someone who does something for free; that he is not paid for the activity he performs. This, Mr. Courtois, is often different when it comes to the sports sector. There are a lot of people active in that sports sector – think of parents who are in the canteen, parents who wash sweaters, people who draw lines on the field – who do this activity for free.
They may be compensated for their costs, but for the rest, for the activity itself, they are not paid. There are also others, such as trainers and guides, who are now paid through a cost compensation, but actually receive a payment for the activity they carry out. Therefore, they should not fall under the status of the volunteer. For them, a different, separate arrangement must be developed. This is also desired and requested by the Minister, by BLOSO, by the sector itself, that is, by the competent Ministers of Sport of the Communities, Claude Eerdekens and Bert Anciaux. We are in favour of developing a separate arrangement for those who are active in the sport, because they do not fall within the scope of the statute, but in no way, Mr Courtois, because we do not want a arrangement for them or because we want to shift a arrangement on the long run.
One of the points in the definitions relates to the organization note. There was also a long discussion about this, especially about the name. It is not intended to impose heavy administrative obligations or to charge a volunteer or the organization with all sorts of administrative burdens. It is intended to record the clear agreements made between the volunteers and the organisations and to point out both parties on their rights and duties. It is not formalism. We should ⁇ not use terms as agreement, which could create confusion or refer to terms used in other sectors.
It is also important that the organization’s note does not necessarily have to be on paper. For example, electronic carriers are also possible. In some cases, such as in actual associations, it is appropriate to sign the organizational note.
I will now come to the most important issues that the bill regulates, namely liability and insurance. It is also on the initiative or on the proposal of the legal services of the Chamber that the text of Article 5 was drawn up as it now presents. Each organization shall be held liable for the damage caused by the volunteer to third parties in carrying out volunteer work, in the same manner as the appointers are liable for the damage caused by their appointed persons. The bill explicitly imposes responsibility on the organization. That is very important and a very good and desirable arrangement for the volunteers. Think of the accident that happened a long time ago, where a scout leader was held liable for an accident that happened to one of the scouts. From now on, this will no longer be possible. The bill explicitly lays the liability on the organization. Only when there is fraud, heavy guilt or a common minor error, the liability is placed on the volunteer himself.
This provides the same protection for volunteers as for workers.
There has also been a lot of discussion on insurance. In fact, in the original bill no insurance obligation was imposed. This was explicitly requested by the industry itself. From the hearings held during the previous legislature, and from subsequent consultations with the sector, it has been shown that he considered that a too heavy financial obligation especially for often small associations of volunteer organisations. People can change their mind. In its opinion, the High Council expressly advocated for a mandatory civil liability insurance. The employer organisations represented in the National Labour Council did the same. It is no more than logical that the legislator has taken these opinions into account and has introduced the mandatory civil liability insurance through an amendment. We want to take into account as much as possible the expectations on the ground.
Compulsory insurance is a matter. The question remains how far this compulsory insurance should go. Should legal assistance and minor physical accidents be insured? At this point, it is important to take into account the area. Mrs D'Hondt has quoted a number of insurance policy prices. In practice, they are very different. Many insurance companies apply significantly higher amounts. In those circumstances, it is not advisable to require legal insurance for legal assistance and for physical accidents by law. This would be a heavy financial burden for organizations. For this reason, the mandatory insurance is limited to civil liability, though with the possibility to extend it. This is already the case in many associations. A number of sectors receive subsidies from the Flemish Community on condition that a sufficient insurance has been concluded, including for physical accidents. Of course, for that point, as for the whole law, an evaluation will be possible in the future.
As in the committee, I would like to make a plea so that the Communities and Regions, the local governments, the provinces take their responsibilities. They can close collective policies. We want to go one step further. We ask the municipalities themselves to make insurances to which the volunteer organizations can join free of charge, so that they can easily fulfill the obligation imposed by the law. This is perfectly possible. There are municipalities with such policies, which volunteer organizations can access very quickly and easily.
It was also agreed in the committee that the Communities and Regions would be reminded of their responsibilities in this area. The President informed me that in the meantime the letters have left to do this effectively.
Let me come to the arrangement of the fees. This was one of the most difficult points of discussion in the entire discussion of the bill, especially given the thin dividing line between volunteer work, semi-agoral work and labor. A volunteer, I repeat it, is someone who does not receive payment for his activity. He can make costs. It is therefore logical, if we want to encourage that voluntary work, that those costs are reimbursed by the organization. If these costs are reimbursed, the volunteer is not required to pay any taxes or social contributions. There are two possibilities in this regard. Either one shows the costs by submitting invoices or receipts and then there is no limitation in terms of amount. The disadvantage, however, is that it must be able to demonstrate in very detail that the compensation of the organization is a refund of the costs incurred. Another option that is more widely used in practice is the payment of a fixed fee. How can one demonstrate—often using one’s own car, computer, and phone—what own costs are and what costs are incurred for the organization? For this reason, many associations pay a flat-rate amount to their volunteers as a refund of the costs incurred.
That is why the bill provides for a scheme for the payment of these flat-rate fees. In the original text of the bill, higher amounts were proposed. We have explicitly chosen to respond to the explicit request of the National Labour Council to maintain the existing amounts of 27 euros per day and 1097 euros per year. We have entered into this because it has to do with the dividing line and the separation of volunteers from other sectors. Furthermore, no comments from the sector are made on those amounts. For this reason, we have fallen back to the current amounts, with the understanding that we have also introduced a quarterly limit of 600 euros.
The bill also explicitly provides the possibility to increase those amounts for certain categories of volunteers and to evaluate the amounts after two years as the National Labour Council itself proposed. That evaluation should assess whether any increase is possible. We need to see what lives on the ground and what the needs are.
The latter point relates to the benefit trailers, those who receive a social benefit, an unemployment benefit, a social security benefit or a social assistance benefit. There was a lot of uncertainty, as well as heavy administrative obligations. Therefore, legal certainty and administrative simplicity form the basis of the proposed scheme. This means that, on the one hand, people who receive a social benefit should be able to perform volunteer work easily and without much administrative burden, and that the benefits they receive should not or should not affect those social benefits, on the other hand.
There has been a significant simplification for the unemployed and the bridge retirees. So far, they had to fill out three forms and request prior permission, which is now eliminated. From now on, they no longer need to ask for prior consent, but only to declare the exercise of the volunteer work. The RVA has two weeks to respond. If this is not the case, the volunteer work is considered to be allowed to be exercised. Of course, the usual rules will also apply here. If it subsequently turns out that the activity that the person concerned exercises is not voluntary work, but rather an activity as a self-employed or as an employee, the ordinary rules shall continue to apply. It is therefore an important simplification, in the sense that the prior consent is no longer required, but the declaration is.
For disabled persons, the scheme is slightly different, since there is not only the availability for the labor market of tel, but also – very important – the health status of the person concerned. Therefore, medical advice remains necessary and the person concerned must obtain the consent before he or she can volunteer, taking into account his or her general health status.
For pensioners there is no regulation included in the bill. In a letter from the Minister of Pensions, it was explicitly confirmed that there is no need for legal arrangement. In the pension legislation there is only reference to professional activities for pensioners if an activity is exercised that can generate income, as referred to in the Code of Income Taxation. When the benefits paid are not taxable, there is no activity within the meaning of the Code of Income Taxation and therefore there is no activity within the meaning of the pension legislation and there is no need for any arrangement for this. For the benefits of social assistance, living wages, benefits to persons with disabilities, guaranteed income for the elderly, income guarantees for the elderly and also for family allowances, it was expressly stipulated that if one receives benefits, they are not considered as an income.
These are some of the key points of the bill and they finally give the volunteer the protection and legal certainty he is entitled to and more than deserves. Their
However, our work is not yet finished. The law is there, or at least tomorrow, but it still needs to be implemented. There are still a number of royal decrees to be made, but the ministers concerned have committed to accelerate this. They shall ensure that the necessary implementing decisions are taken and published during the period preceding the entry into force of the law. Their
I would like to remind you of your commitment in this area.
Consultations will also need to be held with the sectors – with insurance companies, associations and organisations – to ensure that the provisions of the law do not remain dead letter, but can actually be implemented.
There will also be work on a separate, good arrangement for people who are active in the sport. I want to commit to doing this work in the short term.
I would like to conclude with a word of thanks to the volunteers and organizations for the patience they have exerted all those years, for the willingness with which they have provided advice, for the way they have collaborated to come to the legal arrangement as proposed today. I also express a word of gratitude to the members of the National Labour Council and of the High Council for Volunteers, for having also taken the time to elaborate well-founded opinions, which they have communicated to us.
I would like to thank the Ministers Demotte, Van den Bossche, Dupont and Tobback and their staff for the many efforts they have made and for leaving this important legislative work to Parliament.
I also have an important thank you for the services of the Chamber, because they have helped us well. It was often not easy; it was often about quite difficult legal points, but their advice and their support have ⁇ helped.
Finally, I would like to thank my colleagues, both from the majority and from the opposition. It has not always been an easy discussion, but we eventually developed a good arrangement across party boundaries.
#13
Official text
Monsieur le président, je rappelle qu'il s'agit d'une proposition de loi ou plutôt de plusieurs textes qui ont finalement abouti à la rédaction de cette proposition dont nous débattons aujourd'hui.
Le gouvernement a un regard à la fois distant et satisfait sur le travail effectué. Il est vrai que cette matière méritait davantage d'attention. Mme D'hondt l'a rappelé il y a quelques minutes, ainsi que tous les autres orateurs. Mme van Gool l'a encore brillamment illustré dans son exposé.
Concernant les questions posées, l'exhaustivité de l'intervention de Mme van Gool me dispense de revenir sur beaucoup d'aspects et je l'en remercie. Elle a été très complète et parfaitement correcte, selon moi, dans la relation des éléments restant en suspens. Elle a répondu notamment à la question de M. Arens sur la responsabilité.
Monsieur Arens, il reste un aspect qui n'a pas fait l'objet d'une réponse. Peut-on clairement dédicacer le système des bénévoles aux mandataires et administrateurs? La réponse est affirmative, à la condition que ce soit dans les mêmes références en termes de montants. En outre, cela ne les exonère pas de leur responsabilité de mandataires, cela va sans dire.
Il restait un aspect plus polémique soulevé par l'excellent collègue — qui a dû s'absenter entre-temps —, M. Courtois. Il indique que l'on aurait pu profiter de l'occasion pour régler le problème du sport. En tant qu'ancien ministre des Sports, j'ai été tenté de le faire mais certains parlementaires et le secteur du sport lui-même ont insisté pour qu'il y ait un règlement spécifique. Le COIB a été rencontré à mon cabinet pour en discuter une première fois; les fédérations flamandes et francophones vont également donner quelques indications. Je ne désespère pas — c'est un euphémisme — de prendre une initiative dès que les informations seront transmises.
Une autre question a été posée par notre collègue, Mme D'hondt, sur l'augmentation du plafond des bénévoles. Il est vrai qu'une possibilité a été accordée au Roi de revoir, en les augmentant, un certain nombre de catégories de bénévoles — il s'agit de l'article 12 de la disposition — alors que le CNT voulait s'en tenir aux chiffres donnés.
Madame D'hondt, pour éviter toute ambiguïté à ce sujet et bien que la réponse ait déjà été donnée par Mme van Gool, je confirme qu'il y a un caractère obligatoire à ce mécanisme assurantiel. Ceux qui auraient voulu faire croire le contraire se trompent.
Translated text
Mr. Speaker, I recall that this is a proposal of law or rather several texts that eventually resulted in the drafting of this proposal which we are discussing today.
The government has a distant and satisfied look at the work done. This issue deserves more attention. Mrs D’Hondt recalled it a few minutes ago, as well as all the other speakers. Ms. van Gool once again brilliantly illustrated this in her exhibition.
Regarding the questions raised, the completeness of Ms. van Gool’s speech exempts me from returning on many aspects and I thank her for this. It was very complete and perfectly correct, in my opinion, in the relationship of the remaining elements suspended. In particular, he answered the question of Mr. Arens on Responsibility.
Mr. Arens, there is one aspect that has not been answered. Can the system of volunteers be clearly dedicated to mandators and administrators? The answer is affirmative, provided that it is in the same references in terms of amounts. Furthermore, this does not exonerate them from their responsibility as mandators, it goes without saying.
There remained a more controversial aspect raised by the excellent colleague — who must have been absent in the meantime —, Mr. by Courtois. He said he could have taken the opportunity to solve the problem of sport. As a former sports minister, I was tempted to do so but some parliamentarians and the sports sector itself have insisted that there is a specific regulation. The COIB was met at my office to discuss it for the first time; the Flemish and French-speaking federations will also give some indications. I do not despair — it is an euphemism — to take an initiative as soon as the information is transmitted.
Another question was asked by our colleague, Ms. D'Hondt, about raising the ceiling for volunteers. It is true that a possibility was granted to the King to revise, by increasing them, a certain number of categories of volunteers — this is Article 12 of the provision — while the CNT wanted to stick to the figures given.
Mrs D'hondt, in order to avoid any ambiguity on this subject and although the answer has already been given by Mrs van Gool, I confirm that there is a mandatory character of this insurance mechanism. Those who want to believe the opposite are wrong.
#14
Official text
Mijnheer de voorzitter, heren ministers, collega's, het voorliggend wetsontwerp werd behandeld door de commissie voor de Binnenlandse Zaken op 13 en 20 april 2005.
In zijn inleidende uiteenzetting verwijst de minister van Binnenlandse Zaken naar het arrest van het Arbitragehof van 22 juli 2003. Dat arrest vernietigt in totaal elf artikelen en noopte de minister tot een aanpassing van deel XII van het koninklijk besluit van 30 maart 2001, later bekrachtigd door een wet.
De minister geeft tijdens zijn uiteenzetting een overzicht van de wijze waarop de discriminaties worden weggewerkt. De onderluchthavenmeesters kunnen via Mobiliteit worden benoemd in een hoger kader. Zij behouden de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie en officier van bestuurlijke politie en worden ingeschaald in het middenkader.
De ex-middenkaders van de voormalige gerechtelijke politie krijgen een bijzondere graad, met name hoofdinspecteur met bijzondere specialisatie.
Aan de ex-afdelingscommissarissen 1C wordt een nieuwe graad toegekend, met name commissaris eerste klasse.
Voor de ex-afdelingscommissarissen 2C wordt bepaald dat zij in de rode loper kunnen worden opgenomen en kunnen solliciteren voor een functie van commissaris.
De functionele titel rechercheur wordt verleend aan alle inspecteurs uit de federale gerechtelijke pijler. Die regeling wordt ook uitgebreid naar de inspecteurs bij de lokale recherchediensten. Daarvoor is wel een beslissing noodzakelijk van de politie- of gemeenteraad.
De vroeger behaalde brevetten worden beter gevaloriseerd door die brevetten in aanmerking te laten komen voor een verregaande vrijstelling van de opleidingsvoorwaarden, de kaderproef of om een gereserveerde toegang te verschaffen tot het officierenkader na het slagen in het vergelijkend rekruteringsexamen.
CD&V en cdH betwijfelen of de voorgestelde aanpassingen een adequaat antwoord zijn op het arrest van het Arbitragehof.
CD&V merkt op dat het statuut van bij het begin al omstreden was. Het statuut moet bovendien financieel haalbaar zijn en mag de operationele slagvaardigheid niet beperken.
CD&V is echter van mening dat bepaalde personeelscategorieën iets krijgen zonder dat het arrest van het Arbitragehof daarvoor aandacht had.
CD&V heeft tevens vragen bij de wachttoelage voor de leden van de ex-gerechtelijke politie. CD&V betreurt ook dat de personeelsleden van de gemeentepolitie die houder zijn van een brevet van officier van gerechtelijke politie dat brevet niet automatisch gevaloriseerd zien.
Zowel CD&V als cdH dienen dan ook verschillende amendementen in. Beide partijen uiten de vrees dat de nieuwe wet niet zal kunnen vermijden dat bepaalde groepen zich benadeeld zullen voelen en opnieuw naar het Arbitragehof zullen stappen.
De minister van Binnenlandse Zaken repliceert dat de voorliggende tekst rekening houdt met de vraag of wat wordt voorgesteld juridisch in orde is, of de aanpassingen budgettair haalbaar zijn en of de bestaande evenwichten tussen de verschillende korpsen niet worden verstoord.
De minister stipt ook aan dat het arrest een aantal artikelen vernietigt, maar niet zegt wat de regering moet doen om de geschonden rechten te herstellen.
De verschillende meerderheidspartijen scharen zich achter het standpunt van de minister. Zij vertolken het belang van het feit dat elke aanpassing budgettair neutraal moet zijn en dat de operationele inzetbaarheid van de politie niet mag verminderen. Ze hopen ook dat de wijzigingen niet opnieuw aanleiding zullen geven tot talloze procedures voor het Arbitragehof.
Geen enkele van de ingediende amendementen werd aangenomen.
Het wetsontwerp werd uiteindelijk goedgekeurd met negen stemmen voor en vijf onthoudingen.
Translated text
Mr. Speaker, Mr. Ministers, Mr. Colleagues, the present draft law was discussed by the Committee on Internal Affairs on 13 and 20 April 2005.
In his introductory explanation, the Minister of Internal Affairs refers to the judgment of the Arbitration Court of 22 July 2003. That judgment destroyed a total of eleven articles and urged the Minister to amend Part XII of the Royal Decree of 30 March 2001, subsequently ratified by a law.
During his presentation, the Minister gives an overview of how discrimination is eliminated. The underground airport masters can be appointed through Mobility in a higher framework. They retain the status of judicial police officer and administrative police officer and are scaled into the middle frame.
Former middle officers of the former judicial police receive a special degree, in particular chief inspector with special specialization.
Former Division Commissioners 1C are awarded a new grade, in particular First Class Commissioner.
For the former Commissioners of Division 2C, it is provided that they may be included in the red carpet and may apply for a position of Commissioner.
The functional title detective is granted to all inspectors from the federal judicial pillar. This scheme will also be extended to the inspectors of the local research services. This requires a decision of the police or municipal council.
Previously obtained patents are better validated by allowing those patents to be eligible for extensive exemption from the training conditions, the framework test or to provide reserved access to the officer’s framework after passing the comparative recruitment exam.
CD&V and cdH doubt whether the proposed adjustments are an adequate response to the judgment of the Arbitration Court.
CD&V notes that the statute from the beginning was already controversial. Furthermore, the statute must be financially feasible and should not limit the operational strike ability.
CD&V, however, considers that certain categories of staff receive something without the Court of Arbitration’s judgment taking this into account.
CD&V also has questions regarding the waiting allowance for members of the former judicial police. CD&V also regrets that staff members of the municipal police who are holders of a license of a judicial police officer do not see that patent automatically validated.
Both CD&V and cdH submit various amendments. Both sides expressed concerns that the new law will not be able to avoid certain groups feeling disadvantaged and going back to the Arbitration Court.
The Minister of Internal Affairs replicates that the present text takes into account whether what is proposed is legally in order, whether the adjustments are budgetarily feasible and whether the existing balances between the different corpses are not disturbed.
The minister also points out that the verdict destroys a number of articles, but does not say what the government should do to restore the violated rights.
The various majority parties support the Minister’s position. They express the importance of the fact that any adjustment must be budgetally neutral and that it must not reduce the operational employability of the police. They also hope that the changes will not again give rise to countless procedures before the Arbitration Court.
None of the submitted amendments were adopted.
The bill was finally approved with nine votes for and five abstentions.
#15
Official text
Les intervenants suivants se sont inscrits dans la discussion: Mme De Permentier, MM. Maene, De Groote, Arens, T'Sijen.
Translated text
The following speakers took part in the discussion: Ms De Permentier, MM. Maene, De Groote, Arens, T'Sijen
#16
Official text
Monsieur le président, monsieur le ministre, mes chers collègues, l'objet essentiel de ce projet de loi est de remédier aux discriminations soulevées par l'arrêt de la Cour d'arbitrage n° 102/2003 du 22 juillet 2003. Cet arrêt annule 11 dispositions de la partie 12 de l'arrêté royal du 30 mars 2001, portant position juridique du personnel des services de police, confirmé par l'article 131 de la loi-programme du 30 décembre 2001. Les dispositions critiquées concernent toutes le droit transitoire. De manière schématique, une série de discriminations ont été relevées dans quatre domaines.
En ce qui concerne notamment la police aéronautique, quelques membres de l'ancienne police aéronautique ont soulevé la problématique des membres du personnel qui avaient la qualité d'officier de police judiciaire et/ou d'officier de police administrative avant la réforme des polices, mais plus après.
Quant à l'allocation de garde, la Cour a constaté que certains membres du personnel insérés dans le grade de commissaire pouvaient valoriser une allocation de garde dans leur insertion pécuniaire alors que ce n'était pas permis pour d'autres. Cet aspect a été soumis à la Cour par des officiers de l'ancienne police judiciaire. Pour la valorisation de certains brevets acquis par le passé, la Cour saisie par les détenteurs du brevet de police communale a estimé, à cet égard, que ce brevet a été moins bien valorisé que celui d'officier de police judiciaire.
En ce qui concerne le pilier judiciaire de la police intégrée, plus particulièrement celui de la police fédérale, la Cour conteste l'impossibilité de commissionner au grade d'inspecteur principal les membres de l'ancienne police communale, qui rejoignent la police judiciaire fédérale, exerçant des fonctions de recherche équivalentes à celles assumées par les membres du cadre de base de la gendarmerie pour lesquels le commissionnement est possible.
La Cour épingle également des discriminations au niveau des insertions: l'insertion dans le niveau 2+, l'insertion des officiers 1C, les possibilités de mobilité pour les cadres moyens 2C, les possibilités de carrière barémique pour les lauréats 2D, la problématique du tapis rouge relative au 2C et le refus d'une allocation complémentaire aux membres du cadre moyen issus de l'ancienne police judiciaire.
Le projet de loi à l'examen vise à contrer les discriminations soulevées par la Haute Cour. Le texte qui nous est proposé est le résultat d'un travail très conséquent qui aura nécessité des mois de réflexion et qui contient des avancées sur certains points.
Une question fondamentale qui a été soulevée dans le cadre des discussions en commission est celle des implications budgétaires du projet de loi qui nous est soumis. L'implication budgétaire doit effectivement être estimée tant au niveau de la police fédérale qu'au niveau des polices locales. Le ministre a procédé à cet exercice et a remis une note aux membres de la commission. Le statut policier est une matière extrêmement complexe. Le groupe MR a conscience que si l'on touche à un élément de la pyramide, on risque de ruiner les équilibres recherchés.
Nous espérons toutefois que le texte qui sera voté aujourd'hui répond en tous points à la Cour d'arbitrage, au risque sinon de voir à nouveau une série de recours introduits avec succès auprès de la Cour d'arbitrage. L'avenir nous le dira.
Pour ma part, je limiterai mon intervention à l'intégration des membres de l'ex-police aéronautique dans la nouvelle police intégrée. Dans le cadre de l'exécution de l'accord Octopus, les membres de la police aéronautique ont été transférés tout d'abord à la gendarmerie, ensuite à la police intégrée, structurée sur deux niveaux.
De manière schématique, lors de la première intégration, que l'on appelle également la petite intégration, les membres de l'ex-police aéronautique avaient le choix: soit intégrer le corps opérationnel de la gendarmerie, soit maintenir leur statut d'origine et entrer, par conséquent, dans ce qu'on appelle la catégorie de personnel de police spéciale de la gendarmerie.
Ceux qui ont fait le choix d'intégrer pleinement le corps opérationnel de la gendarmerie et qui avaient la qualité d'officier de police judiciaire auxiliaire du procureur du Roi et d'officier de police administratif, ont été insérés dans les grades de maréchal des logis et premier maréchal des logis. Dans la mesure où ils estimaient que leur échelle barémique, leurs responsabilités, leur formation, leurs diplômes correspondaient au grade d'adjudant commandant de brigade, certains membres de la police aéronautique ont introduit un recours en annulation au Conseil d'Etat. Estimant que les qualités d'officier de police judiciaire et d'officier de police administrative correspondaient au minimum dans l'ex-gendarmerie à la fonction d'adjudant commandant de brigade, le Conseil d'Etat annula ces nominations.
Le ministère de l'Intérieur n'ayant pas réagi à cet arrêt d'annulation, certains membres de la police aéronautique ont introduit un nouveau recours qui a abouti à une condamnation au paiement d'une astreinte de 2.000 euros par jour, tant que l'Etat belge n'aura pas correctement intégré la partie requérante dans l'ex-gendarmerie. Le montant de ces astreintes s'élevait, au mois de juin 2004, à plus de 8 millions d'euros. Aujourd'hui, le montant peut être estimé à plus de 10 millions d'euros.
A la suite de cet arrêt, les membres de la police aéronautique ayant la qualité d'OPJ et d'OPA ont été à nouveau nommés dans le même grade que celui qui avait été annulé, c'est-à-dire maréchal des logis ou premier maréchal des logis. Bien entendu, les personnes concernées ont introduit un recours et obtenu un nouvel arrêt d'annulation du Conseil d'Etat, arrêt qui a également annulé les nominations dans le grade d'inspecteur de la nouvelle police intégrée, intervenues entre-temps.
Le motif de l'annulation était à nouveau très clair: nomination dans un grade qui ne tient pas compte des qualités d'OPJ et d'OPA des membres de la police aéronautique. La Cour d'arbitrage a suivi la jurisprudence du Conseil d'Etat, en indiquant dans un arrêt que les membres de l'ex-police aéronautique revêtus des qualités d'OPJ et d'OPA devaient être intégrés dans un cadre supérieur de la nouvelle police intégrée. En effet, la Cour a estimé que la nomination de souschefs d'aérodrome, revêtus de la qualité d'OPJ et d'OPA au grade d'inspecteur de la nouvelle police intégrée, était irrégulière dans la mesure où aucun agent du cadre de base ni du cadre moyen n'est revêtu de ces deux qualités. Dans la problématique de l'ex-police aéronautique qui a intégré le corps opérationnel de la gendarmerie, c'est avant tout, l'insertion de l'ex-gendarmerie qui a posé problème. Cette première insertion a également entraîné le même problème à l'occasion de l'insertion des membres de cette police dans la nouvelle police intégrée.
Dans le cadre de la discussion des articles en commission, le ministre a été interrogé sur le champ d'application des articles 2 et 10 du projet de loi. Nous lui avons demandé si toutes les catégories de l'ex-police aéronautique étaient visées par ces deux articles qui prévoient le maintien de la qualité OPJ-OPA et l'insertion dans le cadre moyen.
L'expert présent en commission a assuré qu'effectivement, les trois catégories des membres de l'ex-police aéronautique étaient visées par ces deux projets de loi. Après vérification, il apparaît qu'il n'en est rien.
Comme je l'ai signalé plus tôt dans mon intervention, la problématique de l'ex-police aéronautique doit être scindée en deux volets. Le premier volet concerne les membres de l'ex-police aéronautique qui ont fait le choix de maintenir leur statut d'origine. Ce sont précisément eux qui sont visés par le tableau B, 3 ème colonne point 3-5, point 3-8, point 3-9 de l'annexe 11 du PJPol. Ces points insèrent les sous-chefs d'aérodrome de gendarmerie, les premiers sous-chefs d'aérodrome de gendarmerie et les sous-chefs d'aérodrome principaux de gendarmerie dans le cadre de base. Ce sont précisément les membres de l'ex-police aéronautique que l'arrêt de la Cour d'arbitrage vise.
L'article 12, 2-15 confirmé par l'arrêté royal du 30 mars 2001 a pour conséquence que ceux des anciens sous-chefs d'aérodrome et premiers sous-chefs d'aérodrome qui ont choisi le maintien de leur statut d'origine ne conservent pas la qualité d'officier de police judiciaire auxiliaire du procureur du Roi et d'officier de police administrative. Le moyen est fondé. Or, la formulation de l'article 2 en projet vise uniquement, dans le libellé actuel, les fonctionnaires de police des services de police spéciale qui passent au corps opérationnel de la gendarmerie, sans viser ceux qui appartiennent à la catégorie du personnel de police spéciale à la gendarmerie, à savoir ceux qui ont donc fait le choix, à l'occasion de l'intégration de la police spéciale vers l'ex-gendarmerie, de conserver leur ancien statut.
La référence à la catégorie de personnel de la police spéciale de la gendarmerie aurait mérité d'être apportée pour exprimer de manière plus explicite que tous les membres de l'ex-police aéronautique, revêtus de la double qualité d'officier de police judiciaire et d'officier de police administrative conservent dans l'ex-gendarmerie cette double qualité.
En retenant la formulation actuelle, il n'est fait état que du régime applicable à une partie de l'ex-police aéronautique revêtue de la double qualité précitée, à savoir ceux qui ont opté pour leur intégration dans le corps opérationnel de l'ex-gendarmerie. Or, l'arrêt de la Cour d'arbitrage visait explicitement les membres du personnel de l'ex-police aéronautique qui avaient le choix de maintenir leur statut d'origine. Nous espérons que l'intervention en commission de l'expert du ministre suffira à interpréter l'article en projet comme visant également la catégorie du personnel de police spéciale de la gendarmerie.
Le deuxième volet concerne les membres de l'ex-police aéronautique qui ont choisi d'intégrer le corps opérationnel de la gendarmerie. La loi du 17 novembre 1998 portant sur l'intégration des polices maritime, aéronautique et des chemins de fer dans la gendarmerie a confié au Roi le soin de déterminer les modalités de transfert des membres de l'ex-police aéronautique qui ont fait le choix d'intégrer le corps opérationnel de la gendarmerie, ainsi que l'équivalence de certains grades.
C'est sur cette base que l'arrêté royal du 29 avril 1999, établissant l'équivalence des grades de certains membres du personnel de la catégorie de la police spéciale - service de police aéronautique de la gendarmerie - à ceux du personnel du corps opérationnel de la gendarmerie, a inséré une partie des membres de l'ex-police aéronautique dans les grades de gendarmerie suivants: maréchal des logis et premier maréchal des logis. C'est à partir de ces grades qu'ils ont été intégrés dans le cadre de base de la nouvelle police intégrée. Le projet de loi ne résout donc pas tous les problèmes d'insertion soulevés par le Conseil d'Etat. L'astreinte continue donc à courir. Afin de résoudre définitivement cette question et de répondre aux arrêts du Conseil d'Etat, nous aurions pu profiter, monsieur le ministre, du présent projet pour insérer une disposition qui aurait rétroagi à la date de l'intégration des polices spéciales dans l'ancienne gendarmerie, à savoir le 1 er mars 1999. Il s'en serait suivi que: - le grade de sous-chef d'aérodrome équivaudrait à celui de maréchal des logis chef; - le grade de premier sous-chef d'aérodrome à celui de premier maréchal des logis chef; - le grade de sous-chef d'aérodrome principal à celui de premier maréchal des logis chef; - le grade de sous-chef d'aérodrome de première classe à celui d'adjudant; - le grade de sous-chef d'aérodrome de première classe principal à celui d'adjudant-chef.
A l'issue de cette étape, en application du statut, le sort de ces agents aurait bien évidemment été lié dans la nouvelle police intégrée à celui des ex-gendarmes revêtus du grade équivalent, à savoir que: - un membre de l'ex-police aéronautique devenu maréchal des logis chef deviendrait inspecteur principal inséré dans l'échelle M3; - un membre de l'ex-police aéronautique devenu premier maréchal des logis chef deviendrait inspecteur principal inséré dans l'échelle M4; - un membre de l'ex-police aéronautique devenu adjudant deviendrait inspecteur principal inséré dans l'échelle M7; - enfin, un membre de l'ex-police aéronautique devenu adjudant-chef deviendrait inspecteur principal dans l'échelle M7.
Le législateur aurait pu récupérer la délégation au Roi qui avait été faite le 17 novembre 1998. Maintenant, si on veut résoudre définitivement cette problématique, il reviendra au Roi de revoir, dans un arrêté complémentaire, l'équivalence des grades lors de la première intégration dans la gendarmerie. Il s'agit ici d'une occasion manquée qui, à mon sens, est génératrice d'une nouvelle discrimination.
De plus, les membres de l'ex-police aéronautique qui ont fait le choix de maintenir leur statut d'origine lors de la petite intégration sont, en vertu du présent projet, insérés dans le cadre moyen de la nouvelle police intégrée. Quant aux membres de l'ex-police aéronautique qui ont fait le choix d'être intégrés dans le corps opérationnel de la gendarmerie lors de la petite intégration, ils restent intégrés dans le cadre de base de la nouvelle police intégrée.
Je ne vois pas ce qui justifie un traitement différencié par rapport à ces différentes catégories de personnel qui proviennent du même corps à l'origine. Il reviendrait donc au ministre d'élaborer d'urgence un arrêté intégrant les membres de l'ex-police aéronautique qui ont fait le choix d'être intégrés dans le corps opérationnel de la gendarmerie, dans les conditions équivalentes à celles des membres de l'ex-police aéronautique qui ont fait le choix de maintenir leur statut d'origine lors de la petite intégration.
Translated text
The main objective of this bill is to remedy the discrimination raised by the judgment of the Court of Arbitration No. 102/2003 of 22 July 2003. This judgment annuls 11 provisions of Part 12 of the Royal Decree of 30 March 2001, concerning the legal position of the staff of the police services, confirmed by Article 131 of the Program Law of 30 December 2001. The provisions criticized concern all transitional law. Schematically, a series of discriminations were identified in four areas.
With regard to aviation police in particular, some members of the former aviation police raised the problem of staff members who had the capacity of judicial police officer and/or administrative police officer before the police reform, but later.
As regards custody allowance, the Court found that some members of staff inserted in the rank of Commissioner could value a custody allowance in their monetary insertion while this was not permitted for others. This aspect was submitted to the Court by officers of the former Judicial Police. For the valorisation of certain patents acquired in the past, the Court referred to the holders of the municipal police patent held, in this regard, that this patent was less valued than that of a judicial police officer.
As regards the judicial pillar of the integrated police, in particular that of the federal police, the Court disputes the impossibility of commissioning to the rank of chief inspector the members of the former municipal police, who join the federal judicial police, exercising investigative functions equivalent to those assumed by the members of the basic framework of the gendarmerie for which commissioning is possible.
The Court also identifies discrimination in terms of insertions: insertion in level 2+, insertion of officers 1C, mobility opportunities for middle cadres 2C, baremic career opportunities for 2D winners, the problem of the red carpet relating to 2C and the refusal of additional allocation to middle cadres from the former judicial police.
The draft law under consideration aims to counter the discrimination raised by the High Court. The text proposed to us is the result of a very consistent work that will require months of reflection and contains progress on certain points.
One fundamental question that has been raised in the framework of committee discussions is that of the budgetary implications of the bill that is submitted to us. The budgetary involvement must indeed be estimated both at the level of the federal police and at the level of local police. The Minister conducted this exercise and handed a note to the members of the committee. Police status is an extremely complex matter. The MR group is aware that if one touches an element of the pyramid, one risks ruining the balances sought.
We hope, however, that the text that will be voted today will respond in all respects to the Arbitration Court, at the risk if not to see again a series of appeals successfully brought before the Arbitration Court. The future will tell us.
For my part, I will limit my intervention to the integration of members of the former aviation police in the new integrated police. As part of the implementation of the Octopus Agreement, members of the aviation police were transferred first to the gendarmerie, then to the integrated police, structured on two levels.
Schematically, during the first integration, also called the small integration, the members of the former aviation police had the choice: either to integrate the operational body of the gendarmerie, or to maintain their original status and therefore enter into the so-called category of special police personnel of the gendarmerie.
Those who made the choice to fully integrate the operational body of the gendarmerie and who had the status of Assistant Judicial Police Officer of the King’s Prosecutor and Administrative Police Officer, were inserted into the degrees of Marshal of the Houses and First Marshal of the Houses. Insofar as they considered that their baremic scale, responsibilities, training, diplomas corresponded to the grade of Assistant Brigade Commander, some members of the Aviation Police submitted an annulment appeal to the State Council. Considering that the qualifications of judicial police officer and administrative police officer corresponded at least in the former gendarmerie to the position of adjunct brigade commander, the State Council cancelled these appointments.
Since the Ministry of the Interior did not react to this annulment decision, some members of the aeronautical police brought a new appeal which resulted in a sentence to pay a fine of 2,000 euros per day, as long as the Belgian State has not properly integrated the applicant party in the former gendarmerie. The amount of these penalties amounted, in June 2004, to more than 8 million euros. Today, the amount can be estimated at more than 10 million euros.
As a result of this judgment, the members of the aviation police with the status of OPJ and OPA were again appointed in the same grade as the one that had been canceled, i.e. Marshal of the Lodges or First Marshal of the Lodges. Of course, the persons concerned submitted an appeal and obtained a new annulment decision of the State Council, which also annulled the appointments in the rank of inspector of the new integrated police, which occurred in the meantime.
The reason for the cancellation was again very clear: appointment in a rank that does not take into account the OPJ and OPA qualities of members of the aviation police. The Court of Arbitration followed the case-law of the State Council, stating in a judgment that members of the former aviation police who are equipped with OPJ and OPA qualities should be integrated into a higher framework of the new integrated police. Indeed, the Court has held that the appointment of airfield subchefs, bearing the status of OPJ and OPA to the status of inspector of the new integrated police, was irregular in so far as no officer of the basic framework or the middle framework is bearing these two qualities. In the problem of the former aeronautical police that integrated the operational body of the gendarmerie, it was above all the insertion of the former gendarmerie that posed the problem. This first insert also caused the same problem when inserting the members of this poll into the new integrated poll.
As part of the discussion of articles in committee, the Minister was asked about the scope of Articles 2 and 10 of the bill. We asked him if all the categories of the former aviation police were covered by these two articles that provide for the maintenance of the OPJ-OPA quality and the insertion into the middle frame.
The expert present in the committee assured that effectively, the three categories of members of the former aviation police were covered by these two bills. After examination, it appears that there is nothing.
As I pointed out earlier in my speech, the problem of the former aviation police must be divided into two parts. The first part concerns members of the former aviation police who have chosen to maintain their original status. They are precisely those referred to in Table B, 3rd column, points 3-5, points 3-8, points 3-9 of Annex 11 to the PJPol. These points insert the underhead of the gendarmerie airfield, the first underhead of the gendarmerie airfield and the main underhead of the gendarmerie airfield into the basic framework. It is precisely the members of the former aviation police that the decision of the Arbitration Court is aimed at.
Article 12, 2-15 confirmed by the Royal Decree of 30 March 2001 has as a consequence that those of the former subchief of airfield and first subchief of airfield who have chosen to maintain their original status do not retain the status of judicial police officer auxiliary to the King’s Prosecutor and of administrative police officer. The means are founded. However, the draft wording of Article 2 is intended only, in the current wording, to the police officers of the special police services who pass to the operational body of the gendarmerie, without targeting those who belong to the category of special police personnel to the gendarmerie, namely those who have thus made the choice, on the occasion of the integration of the special police into the former gendarmerie, to retain their former status.
The reference to the category of personnel of the special police of the gendarmerie would have merited to be made to express in a more explicit way that all members of the former aviation police, bearing the double quality of judicial police officer and of administrative police officer retain in the former gendarmerie this double quality.
Taking into account the current formulation, only the regime applied to a portion of the former aviation police bearing the above-mentioned double quality is mentioned, namely those who have opted for their integration into the operational body of the former gendarmerie. However, the arbitration court’s judgment explicitly targeted the members of staff of the former aviation police who had the choice to maintain their original status. We hope that the intervention in the committee of the expert of the minister will be sufficient to interpret the project article as also targeting the category of special police personnel of the gendarmerie.
The second part concerns the members of the former aircraft police who have chosen to integrate the operational body of the gendarmerie. The law of 17 November 1998 concerning the integration of the maritime, aeronautical and railway police in the gendarmerie entrusted the King with the care of determining the modalities of transfer of the members of the former aeronautical police who have made the choice to integrate the operational body of the gendarmerie, as well as the equivalence of certain degrees.
It is on this basis that the Royal Decree of 29 April 1999, establishing the equivalence of the grades of certain members of the staff of the category of the Special Police - Airborne Police Service of the Gendarmerie - to those of the staff of the Operational Corps of the Gendarmerie, inserted a part of the members of the former Airborne Police in the following gendarmerie grades: Marshal of the Houses and First Marshal of the Houses. It is from these grades that they have been integrated into the basic framework of the new integrated police. The bill does not, therefore, solve all the integration problems raised by the State Council. So the strain continues to run. In order to resolve this question definitively and to respond to the decisions of the State Council, we could have taken advantage, Mr. Minister, of this draft to insert a provision that would have retreated to the date of the integration of the special police in the former gendarmerie, namely 1 March 1999. It would have followed that: - the grade of sub-chief of aerodrome would equate to that of marshal of chief logies; - the grade of first sub-chief of aerodrome to that of first marshal of chief logies; - the grade of sub-chief of main aerodrome to that of first marshal of chief logies; - the grade of sub-chief of first class aerodrome to that of adjudant; - the grade of sub-chief of first class principal aerodrome to that of adjudant chief.
At the end of this stage, in accordance with the Statute, the fate of these agents would obviously have been linked in the new integrated police to that of the former gendarmes dressed with the equivalent grade, namely that: - a member of the former aviation police who became chief marshal of lodges would become chief inspector inserted in the M3 scale; - a member of the former aviation police who became first chief marshal of lodges would become chief inspector inserted in the M4 scale; - a member of the former aviation police who became adjudant would become chief inspector inserted in the M7 scale; - finally, a member of the former aviation police who became deputy chief inspector would become chief inspector in the M7 scale.
The legislature could have recovered the delegation to the King that had been made on November 17, 1998. Now, if we want to resolve this problem definitively, it will be up to the King to review, in a supplementary decree, the equivalence of degrees during the first integration into the gendarmerie. This is a missed opportunity that, in my opinion, is generating a new discrimination.
In addition, members of the former aviation police who have chosen to maintain their original status during the small integration are, under this project, included in the middle framework of the new integrated police. As for the members of the former aviation police who chose to be integrated into the operational body of the gendarmerie during the small integration, they remain integrated into the basic framework of the new integrated police.
I do not see what justifies a different treatment compared to these different categories of personnel that originally come from the same body. It would therefore be the responsibility of the Minister to urgently draw up a decree incorporating the members of the former aviation police who have chosen to be integrated into the operational body of the gendarmerie, under conditions equivalent to those of the members of the former aviation police who have chosen to maintain their original status during the small integration.
#17
Official text
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, het voorliggende wetsontwerp heeft een lange voorgeschiedenis. De samenvoeging van de verschillende politiediensten in een geïntegreerde politie georganiseerd op twee niveaus, was, is en blijft een moeilijke evenwichtsoefening.
Is zo'n operatie al aartsmoeilijk bij de samenvoeging van twee bedrijven, bij de politie geldt dat a fortiori. Er spelen dan immers ook andere motieven en gevoeligheden mee. Dat weten wij wel. Wij zeggen dat niet zomaar. Voor elke politicus in dit land staat het uitgangspunt dat de politiediensten in de eerste plaats de veiligheid van al onze burgers moeten garanderen, als een paal boven water. Om dat waar te maken is het belangrijk dat alle betrokkenen aan hetzelfde zeel trekken. Waartoe rivaliteit, concurrentie en naast mekaar werken kunnen leiden, hebben wij in het verleden reeds allemaal moeten meemaken. Het was de directe aanleiding tot een grondige hervorming van het politielandschap.
Daarbij drong zich vanzelfsprekend ook een eengemaakt statuut op voor de leden van de nieuwe politie, zeg maar: hetzelfde statuut voor hetzelfde werk. Dat die doelstelling niet overal werd bereikt en dat de rivaliteit en het onderscheid tussen de vroegere politie en de rijkswacht nog niet verdwenen zijn, stellen wij op het terrein spijtig genoeg nog heel vaak vast. Wie hier kreeg niet de voorbije dagen en weken tientallen mails, brieven, telefoons over het voorliggende Vesalius-ontwerp? Wie werd er niet van overtuigd welke verschillen er vroeger in de diverse korpsen waren en wat de gevolgen van de eenmaking nu voor iedereen betekenen? Wie hier kreeg geen brieven van organisaties waarbij hij moet vaststellen dat ze nog steeds de naam van de oude korpsen vermelden?
Het kan ons alleen maar doen besluiten dat de nieuwe geïntegreerde politie op papier wel bestaat en in de praktijk ook wel moet werken. In de hoofden en de harten van de 40.000 politieagenten bestaat echter blijkbaar nog steeds de gemeentepolitie, de gerechtelijke politie of de rijkswacht. Dat is gewoon jammer, maar wellicht viel het wel te voorspellen.
Bij de politiehervorming werd herhaaldelijk in de verf gezet dat er nood was aan een nieuwe bedrijfscultuur. Die stond totaal haaks op de cultuur in de verschillende vroegere korpsen. Heel wat bedrijfspsychologen waarschuwden toen dat dat bijna onhaalbaar was, een utopie. Vandaag moeten wij ze spijtig genoeg gedeeltelijk gelijk geven. De echte integratie realiseren kost wellicht tijd. Dat is waar. Intussen de diverse categorieën geven waarop ze recht hebben, kan zeker een positieve impuls geven in het proces. En daar wringt nu nog steeds het schoentje.
De politiehervorming staat of valt met het feit dat er rond het statuut een consensus moet bestaan waarin de verschillende groepen zich gewaardeerd en correct behandeld voelen. De regering legt na heel wat twijfelen en sleutelen, niet het minst bij de eigen meerderheid, een ontwerp ter stemming. U weet, mijnheer de minister, dat dit niet het eindpunt zal zijn. Er blijven immers, ondanks dit ontwerp, discriminaties bestaan. Zo krijgt het ongenoegen een nieuwe voedingsbodem. Wij weten het immers allemaal, wij moeten het niet ontkennen. Vandaag al staan nieuwe procedures voor het Arbitragehof in de startblokken. Dit wetende hebt u toch dit wetsontwerp ter stemming gebracht in de commissie. Het werd zonder blikken of blozen geslikt door de meerderheidspartijen. Niemand nam het woord, terwijl u allemaal heel goed weet dat het ontwerp geen oplossing biedt, maar dat er zich nieuwe problemen zullen aandienen. Die zijn dan waarschijnlijk opnieuw voor de volgende minister. Zoals de vorige minister de hete aardappel heeft doorgeschoven, zo doet ook de huidige minister dit. De problemen op het terrein en de financiële gevolgen nadien zijn allemaal voor later.
Intussen verwacht de burger van de politie een grote beschikbaarheid en een goede dienstverlening. Terecht, wij vinden dat ook prioritair. In de praktijk zien wij tot nu toe echter weinig of niets van het meer blauw op straat. Wijkagenten zijn voor vele mensen nog altijd onbekenden. Wat zien wij op het terrein? De term Mexicaans leger dreigt met de Belgische politie wel een heel nieuwe invulling te krijgen. De hele operatie van de rode loper zal hieraan geen goed doen. Het zal erop aankomen dat u, als minister, het principe "de functie primeert op de graad" ook in de dagelijkse werking zult doordrukken. Indien dit niet gebeurt, dan dreigt de "CALogisering" een slag in het water te worden.
Bij dit ontwerp heeft de regering zich laten leiden door enkele uitgangspunten, zoals de aandacht voor het bereikte evenwicht binnen het Mammoetbesluit. Ook CD&V vindt dit een belangrijk aandachtspunt, maar is het niet precies een overbezorgdheid voor het evenwicht die aan de basis ligt voor heel wat problemen betreffende het statuut? Ik geef een voorbeeld. Destijds werden heel wat mensen van de vroegere rijkswacht in het kader van de proportionaliteit aangesteld in een bepaalde graad. Zij hadden nu eenmaal niet de vereiste diploma's of brevetten voor deze functie, maar tot vandaag oefenen zij de functies wel uit, zonder zicht op enige verdere benoeming. Deze situatie lijkt op termijn onhoudbaar. Ik geef een tweede voorbeeld. Om het evenwicht te bewaren, werden personen van de vroegere gerechtelijke politie ingeschaald in eenzelfde graad als de personen van de vroegere rijkswacht, niettegenstaande de exgerechtelijke politie wel degelijk tot een hogere graad behoorde.
Dit is de problematiek van de zogenaamde 2C's. Opnieuw beroept men zich nu op de evenwichten om deze discriminatie in stand te houden. Waarom creëert men binnen de operationele diensten van de geïntegreerde politie geen specifieke graad die gelijkstaat met niveau 2+ zoals die trouwens ook bestaat binnen het administratieve en logistieke kader? De problematiek spitst zich nu toe op de vroegere GPP en BOB, maar ook binnen de gemeentepolitie bestond het niveau 2+. We vragen ons hier dan ook luidop af of dit geen betere oplossing zou geweest zijn.
Tweede uitgangspunt van de regering was dat er rekening gehouden moest worden met de budgettaire gevolgen van het voorliggend ontwerp. Ook dit is begrijpelijk en des te meer relevant binnen de context van de politiehervorming. Het is immers geen geheim dat de hervorming een financiële kater heeft achtergelaten en die is mee veroorzaakt door dit statuut. De budgettaire beperkingen mogen voor ons echter geen...
Translated text
Mr. Speaker, Mr. Minister, colleagues, the present bill has a long history. The merger of the different police services into an integrated police organization organized on two levels, was, is and remains a difficult balance exercise.
If such an operation is already difficult in the merger of two companies, in the case of the police, this applies a fortiori. There are also other motives and sensitivities. We know that. We do not say that simply. For every politician in this country, the principle is that the police services must first and foremost guarantee the safety of all our citizens, like a pillar over water. In order to do this, it is important that all involved are drawn to the same seagull. What can lead to rivalry, competition and working side by side, we have all experienced in the past. It was the direct cause for a thorough reform of the police landscape.
At the same time, of course, a unified statute was also required for the members of the new police, say, the same statute for the same work. That this goal has not been achieved everywhere, and that the rivalry and distinction between the former police and the National Guard have not yet disappeared, we, unfortunately, still very often record on the ground. Who here hasn’t received dozens of emails, letters, phones about the present Vesalius design in the last few days and weeks? Who was not convinced of what differences existed before in the various corpses and what the consequences of unification now mean for all? Who here did not receive letters from organizations in which he must determine that they still mention the names of the old corpses?
It can only lead us to decide that the new integrated police on paper exists and should work in practice. In the heads and hearts of the 40,000 police officers, however, apparently still exists the municipal police, the judicial police or the national guard. It is sad, but maybe it could be predicted.
The police reform was repeatedly pointed out that there was a need for a new corporate culture. This was completely contrary to the culture in the various former corpses. Many business psychologists warned at the time that this was almost impossible, a utopia. Unfortunately, we have to give them partly right today. Realising real integration may take time. That is true. In the meantime, giving the various categories to which they are right can ⁇ give a positive boost in the process. And that’s where the shoe still rolls.
The police reform stands or falls with the fact that around the statute there must be a consensus in which the different groups feel valued and properly treated. After a lot of doubts and keys, the government, not least with its own majority, puts a draft for vote. You know, Mr. Minister, that this will not be the end point. After all, despite this design, discrimination still exists. In this way, the dissatisfaction gets a new nutritional ground. We all know it, we must not deny it. New procedures for the Arbitration Court are already in the starting blocks. Knowing this, you have put this bill to vote in the committee. It was swept without blows or blows by the majority parties. Nobody took the word, while you all know very well that the design does not offer a solution, but that new problems will emerge. This is likely to be the next minister. As the former minister moved the hot potato, so does the current minister. The problems on the ground and the financial consequences thereafter are all for later.
Meanwhile, the citizen expects from the police a high availability and good service. Rightly, we also consider this to be a priority. In practice, however, so far we see little or nothing of the lake blue on the streets. Local agents are still unknown to many people. What do we see in the field? The term Mexican army threatens to get a whole new meaning with the Belgian police. The entire operation of the red carpet will not do this well. It will be important that you, as a minister, will apply the principle "the function primates on the degree" in your daily operation. If this is not done, then the “CALOGIZATION” threatens to become a blow in the water.
In this draft, the government has been guided by several principles, such as the attention to the achieved balance within the Mammouth Decision. CD&V also finds this an important point of attention, but is it not exactly an excessive concern for the balance that underlies a lot of problems regarding the statute? I will give an example. At that time, many people from the former National Guard were appointed in a certain degree in the context of proportionality. They did not possess the necessary diplomas or patents for this position, but to this day they still exercise the functions, without the prospect of any further appointment. This situation seems unsustainable in the long run. I give a second example. In order to maintain the balance, persons from the former judicial police were scaled in the same degree as the persons of the former national guard, despite the fact that the ex-judicial police belonged to a higher degree.
This is the problem of the so-called 2Cs. We are now again calling on balances to maintain this discrimination. Why does it not create a specific degree within the operational services of the integrated police that is equivalent to level 2+ as it also exists within the administrative and logistical framework? The problem is now focused on the former GPP and BOB, but also within the municipal police existed the level 2+. Therefore, we ask ourselves loudly whether this would not have been a better solution.
The second principle of the Government was that the budgetary implications of the present draft should be taken into account. This is also understandable and even more relevant in the context of police reform. After all, it is no secret that the reform has left a financial catch and that is caused by this statute. However, the budgetary restrictions should not...
#18
Official text
Ik heb verwezen naar het risico dat de uitvoering van het arrest van het Arbitragehof en de aanpassingen die we zouden moeten aanbrengen of de remediëring in het statuut zou kunnen leiden tot wat men noemt een Mexicaans leger. U zegt dat het ontwerp ons misschien zet in de richting van wat u noemt een Mexicaans leger. Twee minuten nadien pleit u er eigenlijk voor om die categorie ex-afdelingsinspecteurs 2C mee op te nemen in de rodeloper-regeling. U bent zich er toch van bewust dat als we gewoon het arrest zouden volgen op een blinde wijze, zonder rekening te houden met andere overwegingen, er in een tweetal jaar tijd bij de federale recherche vierhonderd nieuwe officieren bijkomen? Hoe kunt u nu aan de ene kant zeggen dat u zich zorgen maakt over het feit dat de politie zou kunnen evolueren naar wat men een Mexicaans leger noemt en aan de andere kant zeggen dat die categorie 2C moet krijgen waar ze recht op heeft? Dat impliceert, als men dat strak toepast zoals u dat ziet, dat men vierhonderd nieuwe officieren er bovenop krijgt. Wat wil u eigenlijk?
Translated text
I have referred to the risk that the execution of the decision of the Arbitration Court and the adjustments we should make or the correction in the statute could lead to what is called a Mexican army. You say that the design may put us in the direction of what you call a Mexican army. Two minutes later, you are actually advocating to include that category of ex-division inspectors 2C in the rodeloper scheme. Are you aware that if we simply followed the judgment blindly, without taking into account other considerations, in a two-year period four hundred new officers would be added to the federal investigation? How can you now say on the one hand that you are concerned about the fact that the police could evolve into what is called a Mexican army and on the other hand say that that category 2C should get what it is entitled to? That implies, if one applies that tightly as you see, that one gets four hundred new officers on top of it. What do you really want?
#19
Official text
Mijnheer de minister, wij willen enerzijds dat het arrest wordt uitgevoerd maar anderzijds ook dat de discriminaties worden weggewerkt. Het initiële probleem ligt natuurlijk in het initiële statuut. Daar kom ik ook zo dadelijk toe. Dat hebt u inderdaad geërfd maar het is aan ons allen om daar op een correcte manier aan te remediëren. Dat denken wij en wij zullen daar ook amendementen voor indienen. Die zullen straks voorgesteld worden door collega Claes. Ik kom bij het tweede uitgangspunt.
Translated text
Mr. Minister, we want, on the one hand, that the judgment be executed, but on the other hand, that the discrimination be eliminated. The initial problem, of course, lies in the initial statute. I also get there so quickly. You have indeed inherited it, but it is up to all of us to correctly remedy it. We think so and we will also submit amendments to that. They will be submitted by Mr. Claes. I come to the second starting point.
#20
Official text
Als ik nog even mag, ik neem aan dat ik u niet overtuig.
Translated text
If I can wait for a moment, I assume that I am not convincing you.
#21
Official text
Neen, inderdaad niet.
Translated text
No, indeed not.
#22
Official text
Zoals u terecht komt vast te stellen heb ik natuurlijk een statuut geërfd en ik ga ook niet schieten op de voorgangers want drie korpsen integreren in een en hetzelfde statuut is voorwaar geen gemakkelijke opgave.
Translated text
As you rightly assert, I naturally inherited a statute and I will not shoot the predecessors because integrating three corpses into one and the same statute is indeed not an easy task.
#23
Official text
Neen, dat is inderdaad zo.
Translated text
No, it is indeed so.
#24
Official text
Men liep het risico dat getoetst aan een en ander het Arbitragehof mogelijkerwijze wel zou ingrijpen. Ik zal niet zeggen dat dit in de sterren geschreven stond maar het risico was reëel.
Uiteindelijk sneuvelen een elftal artikelen en zoeken we naar een evenwichtige oplossing die beantwoordt aan het principe van de proportionaliteit. Ik heb gisteren ook in een krant gelezen dat uw fractie het principe van de proportionaliteit verwerpt. Men moet wel weten wat men wil. Ofwel trekt men zich dat allemaal niet aan en drijft men de gelijkheid ten top maar dan rolt men de loper uit voor het bijmaken van officieren "à volonté" Dat is waarvoor u eigenlijk pleit, want een van uw amendementen sloeg op de categorie 2C. Ik zeg u dat dit neerkomt op 400 bijkomende officieren. Aan de andere kant zegt u dat we ervoor moeten opletten dat de zaken niet ontsporen. Als u uw amendement in verband met 2C aanhoudt, staat CD&V eigenlijk voor het creëren van 400 bijkomende officieren. Dat is wat u wil. Mij verwijten dat ik een Mexicaans leger maak door op een meer genuanceerde manier uitvoering te geven aan het Arbitragehof, dat vind ik intellectueel en politiek niet correct. Voor het overige zal ik de polemiek ook niet ten top drijven.
Translated text
There was a risk that the Court of Arbitration would possibly intervene. I will not say this was written in the stars, but the risk was real.
Eventually, eleven articles are destroyed and we are looking for a balanced solution that meets the principle of proportionality. I also read in a newspaper yesterday that your group rejects the principle of proportionality. One must know what one wants. Either one does not attract all that and one drives equality to the top but then one rolls out the runner for adding officers "à volonté" That is what you actually advocate, because one of your amendments hit the category 2C. I tell you that this represents 400 additional officers. On the other hand, you say that we must be careful that things do not disappear. If you maintain your 2C-related amendment, CD&V actually stands for creating 400 additional officers. That is what you want. Accusing me of creating a Mexican army by enforcing the Arbitration Court in a more nuanced way, I find that intellectually and politically incorrect. On the other hand, I will not push the controversy to the top.
#25
Official text
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, wij vinden het toch belangrijker dat er een correcte wettelijke regeling komt. Dat is onze grote bezorgdheid als uitgangspunt nummer 1. Daar kunnen we niet buiten. Wij vinden dat de regeling die nu voorzien is voor de 1C's leidt tot nieuwe discriminaties en opnieuw zal worden aangevochten bij het Grondwettelijk Hof. Ik moet u daarvan niet overtuigen. U zult zelf ook wel aannemen dat dit het geval zal zijn. Wij willen de wetgever ervoor behoeden terug in die val te trappen. Wij willen ervoor zorgen dat er een goede wetgeving is. Dat die correcte wetgeving en het opheffen van die discriminatie soms tot andere problemen leidt op andere vlakken zoals u zelf zegt, daar kunnen wij ook niet aan doen. Eerst en vooral moet het echter wettelijk correct geregeld zijn. Dat is de prioriteit.
Translated text
Mr. Speaker, Mr. Minister, we consider it more important that there is a proper legal arrangement. That is our great concern as the starting point number one. We cannot be out there. We believe that the arrangement now provided for the 1Cs leads to new discriminations and will again be challenged before the Constitutional Court. I do not have to convince you of this. You will also assume that this will be the case. We want to protect the legislator from falling back into that trap. We want to ensure that there is good legislation. That that correct legislation and the elimination of that discrimination sometimes leads to other problems in other areas, as you say, we cannot do that. First and foremost, however, it must be legally correctly regulated. That is the priority.
#26
Official text
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, wat het derde uitgangspunt waarvan de regering uitgaat betreft, de aanpassingen die u voorstelt moeten een oplossing bieden voor de door het Grondwettelijk Hof gestelde problemen en de vastgestelde discriminaties wegwerken. Dat is voor ons het allerbelangrijkste.
Wij menen dat het voorliggend wetsontwerp wat dat betreft tekortschiet. Kan men vanuit de bekommernis van het behoud van een aantal evenwichten en de beperking van de budgettaire gevolgen het arrest van het Grondwettelijk Hof en de vrijwaring van grondwettelijke rechten terzijde schuiven? We menen van niet.
Wij willen u hier terdege waarschuwen. Dit ontwerp biedt grondstof voor nieuwe procedures. Zoals de regering zelf verwoordt in de memorie van toelichting, is de overheid erin geslaagd een oplossing aan te reiken die het midden houdt tussen al die servitudes en die bovendien tot resultaat heeft dat de betrokken personeelsleden vrijwel niets wordt ontnomen, enkele punctuele herschikkingen niet te na gesproken.
Laten we ook niet vergeten dat het statuut van de leden van de geïntegreerde politie een wettelijk verankerd karakter heeft. Door nu maatregelen in te schrijven die bovendien bepaalde leden reeds statutair verworven rechten na de normaal geziene termijn van inwerkingtreding ontnemen, stelt zij het principe van de rechtstaat ter discussie. Dit is wat er volgens ons gebeurt met de zogenaamde rode loper. Dit is een statutair verworven recht dat normaal gezien in werking trad op 1 april 2005 en werd gespreid over twee jaar. Op die manier konden een aantal leden van het middenkader, op eigen verzoek, worden benoemd in het officierenkader. De regering wijzigt deze regeling met het voorliggend ontwerp, met één pennentrek.
Ze spreidt de inwerkingtreding over zeven jaar en voert tegelijkertijd een nieuw principe van proportionaliteit in in het kader van de evenwichten. Dit druist niet alleen in tegen het principe van de wet op de geïntegreerde politie, met name dat er enkel een proportionaliteit kon worden ingevoerd bij de instelling van het nieuwe korps. Tevens wordt enkele personeelsleden van de vroegere gerechtelijke politie, gezien hun leeftijd, de kans ontnomen van deze rode loper te genieten. Behoort dit tot de punten die in de memorie vrijwel niet worden omschreven of tot de punctuele herschikkingen? Wij zijn de mening toegedaan dat hiermee een aantal principes van een rechtstaat wordt overboord gegooid enkel en alleen om de budgettair knellende schoentjes wat beter te doen passen.
Dat het Mammoetbesluit een draak is, weten we allemaal. Het is veel te detaillistisch en werkt veel te stroef zodat een soepele inzetbaarheid van het personeel onmogelijk is. Het is overladen met tal van premies waardoor de politiediensten peperduur zijn geworden. We kunnen het lijstje aflopen en iedereen hier zal het volgens mij onderschrijven.
Het Vesalius-ontwerp moet een antwoord bieden op het arrest van het Grondwettelijk Hof. Het zijn volgens ons lapmiddelen voor een wagen met vierkante wielen. Als u nu van vierkante wielen driehoeken maakt, zult u zelfs met hard trekken en duwen nooit vlot kunnen rijden. Wij geven toe dat de oorzaak eigenlijk ligt in de vorige legislatuur. Gedane zaken nemen echter geen keer. Dit ontwerp zal echter ook geen antwoord bieden en daarom vinden wij het jammer dat hier zoveel tijd wordt verloren. Mijnheer de minister, u weet immers heel goed dat er nog een volgende episode zal komen.
Translated text
Mr. Speaker, Mr. Minister, as regards the third principle on which the Government is based, the adjustments you propose should solve the problems raised by the Constitutional Court and eliminate the discriminations identified. That is the most important thing for us.
We believe that the present draft law is deficient in this regard. Can the concerns about ⁇ ining certain balances and limiting the budgetary consequences dismiss the judgment of the Constitutional Court and the safeguarding of constitutional rights? We mean no.
We would like to warn you here. This design provides raw materials for new procedures. As the government itself stated in the memorandum of explanations, the government has succeeded in delivering a solution that holds the middle between all those servitudes and which, in addition, results in virtually nothing being deprived of the staff concerned, not to mention a few punctual rearrangements.
Let us also not forget that the status of the members of the integrated police has a legally anchored character. By now registering measures which, in addition, deprive certain paragraphs of rights already acquired by statutory provisions after the normal date of entry into force, it challenges the principle of the rule of law. This is what we think happens with the so-called red loop. This is a statutory acquired right that normally entered into force on 1 April 2005 and was spread over two years. In this way, a number of members of the middle cadres could, on their own request, be appointed into the officer cadres. The Government amends this regulation with the present draft, with one penny draft.
It extends its entry into force over seven years and at the same time introduces a new principle of proportionality in the context of balances. This is not only contrary to the principle of the law on the integrated police, in particular that only proportionality could be introduced in the establishment of the new corps. Also, some staff members of the former judicial police, given their age, are deprived of the chance to enjoy this red carpet. Does this belong to the points that are virtually not described in the memory or to the punctual rearrangements? We are of the opinion that this overlooks a number of principles of a rule of law only and only in order to better fit the budget-bound shoes.
That the Mammoth Decision is a dragon, we all know. It is much too retail and works too hard so that a smooth employment of the staff is impossible. It has been overloaded with numerous premiums that have made the police services pepper-dead. We can finish the list and I think everyone here will endorse it.
The Vesalius project should respond to the ruling of the Constitutional Court. They are, according to us, lap means for a car with square wheels. If you now make square wheels into triangles, you will never be able to drive smoothly, even with hard pulling and pushing. We admit that the cause actually lies in the previous legislature. Nevertheless, done things do not take a time. However, this design will also not provide an answer and therefore we regret that so much time is wasted here. Mr. Minister, you know very well that there will be another episode.
#27
Official text
Mevrouw Schryvers, ik feliciteer u van harte met uw maidenspeech. (Applaus)
Translated text
Mrs. Schryvers, I cordially congratulate you on your maidenspeech. (Applause of Applause)
#28
Official text
Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, le présent projet de loi, comme déjà répété abondamment aujourd'hui, a pour objectif principal d'exécuter l'arrêt 102 du 22 juillet 2003 de la Cour d'arbitrage.
Cet arrêt, complété par l'ordonnance du 14 juillet 2004, a annulé un certain nombre de dispositions relatives au statut de la police et contenues dans l'arrêté royal du 30 mars 2001, le fameux arrêté Mammouth dont on se rappellera le gigantisme, vu qu'il comprenait plus de 2.000 articles, si mon souvenir est exact. Donc, s'engager à toucher à cet arrêté Mammouth, c'est prendre le risque de toucher à divers éléments ayant nécessité énormément de travail depuis plusieurs années. Toutefois, une modification de cet arrêté apparaissait indispensable.
Les dispositions annulées par la Cour d'arbitrage relevaient toutes du droit transitoire; je fais ici référence à la partie 12 de l'arrêté Mammouth. Cette annulation n'a pas eu pour effet de créer immédiatement un vide juridique. Les dispositions querellées ont donc continué à produire leurs effets. Une correction s'avérait nécessaire et urgente afin de mettre fin aux discriminations contenues dans ce texte et relevées par la Haute Cour.
La plupart des articles annulés portaient sur la structure des grades. Mme De Permentier nous a fait un exposé extraordinaire; il faudrait l'avoir plus souvent en commission, monsieur le ministre, car je pense qu'on comprendrait plus facilement la technicité de certaines réformes que vous souhaitez, dont on sait combien le texte est compliqué.
S'il est vrai que l'on peut regretter que ce projet de loi arrive aussi tard, il faut aussi rappeler que l'on a tenu compte du fait que cette réforme doit se réaliser dans un climat serein et que le projet envisagé respecte, dans le cadre de son élaboration, certains principes importants quant à sa mise en oeuvre.
En effet, il faut rappeler que le présent projet de loi se devait de prendre en considération les principes suivants: - offrir une réponse suffisante aux discriminations relevées par la Cour d'arbitrage. Ces discriminations sont réelles et jamais vous ne les avez d'ailleurs jamais contestées. - Maintenir ou rétablir des équilibres qui avaient été atteints en 2001, sachant que l'arrêt de la Cour d'arbitrage entraînait une rupture de certains de ces équilibres, mais sachant également que l'équilibre global contribue à l'acceptation de la nouvelle structure et de la position occupée au sein de celle-ci. - Enfin, il fallait également rechercher une solution budgétairement acceptable, sauvegarder un fonctionnement et une organisation corrects des services de police — j'y reviendrai -, tenir compte de la complexité, de la technicité du sujet, sachant que le statut complet du personnel de la police, comme je l'ai déjà dit, s'inscrit dans presque 2.000 articles.
Si, effectivement, le présent projet vient rectifier des erreurs contenues dans l'arrêté Mammouth, il faut aussi se rappeler que certaines parties des négociations de cet arrêté de très grande envergure et aux équilibres difficiles se sont déroulées à de très mauvais moments: la Coupe européenne de football et la présidence européenne. Ainsi, certains semblent avoir oublié que le ministre était à l'époque quasiment dos au mur quand il a dû négocier cet arrêté Mammouth. Il faut en tenir compte. Malgré cela, on a pu constater que les dispositions contenues dans cet arrêté étaient bonnes puisque les dispositions annulées ou incriminées par la Cour d'arbitrage sont tout à fait limitées.
Une question demeure. Peut-on avoir la prétention d'affirmer que le présent projet résout tous les problèmes rencontrés en la matière? Certainement pas et je pense, monsieur le ministre, que vous n'en avez pas la prétention.
La réforme des polices n'est pas encore complètement réalisée et je pense qu'il faut inscrire le présent texte dans le cadre d'une réforme qui continue à évoluer. Il suffit, à cet égard, de s'en référer aux textes diffusés par les syndicats, et tous les partis présents au sein de ce parlement en ont reçu de multiples. Tous ces textes annonçaient de nouveaux recours potentiels devant la Cour d'arbitrage. L'oratrice qui m'a précédé l'a signalé. On peut toujours faire des effets d'annonce mais on sait aussi que le travail réalisé était particulièrement difficile.
Je souhaiterais enfin insister - tel est l'objet de mon intervention - sur la priorité à donner au fonctionnement harmonieux des services de police, afin d'éviter toute insécurité dans un secteur aussi pointu. On peut dire aujourd'hui que cette réforme est une réussite. On peut entendre les uns et les autres se plaindre, parler d'armée mexicaine, mais quand on va sur le terrain, que l'on voit le nombre d'affaires réussies, la sérénité dans laquelle travaillent les hommes de terrain, je pense qu'il faut se féliciter de ce travail gigantesque. L'arrêté Mammouth porte bien son nom, il y avait là quelque chose de particulièrement pointu à réaliser. On sait que cela se passe actuellement dans de bonnes conditions. Dire aujourd'hui que tout est parfait, ce serait faux, ce serait abusif mais il faut pouvoir rester les pieds sur terre, reconnaître les choses, peut-être se déplacer un peu plus sur le terrain et pas seulement tenir des discours derrière les micros à cette tribune. Il faut effectivement se dire que sur le terrain, il y a un certain nombre de réalisations concrètes.
Enfin, même si l'on doit voir une avancée au travers du texte que vous nous proposez, il me paraît indispensable de garder à l'esprit la nécessité d'évaluer pleinement la portée et les conséquences éventuelles de la mise en oeuvre du présent texte. Toute lenteur en la matière s'avérerait en effet désastreuse. Monsieur le ministre, je souhaiterais vraiment insister: moins de lenteur dans l'appréciation et dans le bilan que dans la mise en oeuvre ou dans la sortie de ce texte!
Par ailleurs, nous souhaitons insister tout particulièrement sur la nécessité - cela a été évoqué - de régler les derniers problèmes qui subsistent. Ces problèmes pourraient être réglés au travers d'une initiative parlementaire. Monsieur le ministre, vous nous avez rassurés quant au fait que vous seriez tout disposé à soutenir cette initiative.
Cette réforme a déjà fait couler beaucoup d'encre, beaucoup de paroles. Tout le monde en parle à son gré en critiquant. Cela a effectivement coûté beaucoup d'argent mais au niveau des équilibres budgétaires, les efforts nécessaires ont été entrepris. Là où on nous annonçait les pires catastrophes, rien ne s'est passé. Comme je le disais précédemment, cette réforme est toujours en cours, il y aura encore des modifications à apporter mais l'essentiel à retenir aujourd'hui est que vous allez vous atteler à corriger ce qui devait l'être en termes de discrimination entre les membres du personnel. Il faudra effectivement rester attentif de manière permanente, afin que la sécurité de nos citoyens soit assurée aujourd'hui comme elle le sera demain. C'est là que nous pourrons gagner certains combats sur l'extrême droite.
Translated text
Mr. Speaker, Mr. Minister, dear colleagues, this bill, as already repeated abundantly today, has as its main objective to execute the judgment 102 of 22 July 2003 of the Court of Arbitration.
This judgment, supplemented by the order of 14 July 2004, annulled a number of provisions relating to the status of the police and contained in the Royal Decree of 30 March 2001, the famous Mammouth Decree of which we will remember the gigantism, since it included more than 2,000 articles, if my memory is accurate. So, to commit to touching this Mammouth order, is to take the risk of touching various elements that have required enormous work for several years. However, a modification of this order appeared to be necessary.
The provisions repealed by the Arbitration Court were all subject to transitional law; I refer here to Part 12 of the Mammouth Decree. This cancellation did not immediately create a legal void. The disputed provisions therefore continued to produce their effects. A correction was necessary and urgent in order to end the discriminations contained in this text and identified by the High Court.
Most of the cancelled articles dealt with the structure of the grades. Mrs. De Permentier gave us an extraordinary exposition; it would be necessary to have it more often in committee, Mr. Minister, because I think it would be easier to understand the technical nature of some of the reforms you want, of which we know how complicated the text is.
While it is true that one can regret that this bill comes so late, it must also be recalled that it has been taken into account that this reform must be carried out in a serene climate and that the proposed project respects, in the context of its elaboration, some important principles regarding its implementation.
In fact, it must be recalled that the present bill was to take into account the following principles: - provide an adequate response to the discriminations identified by the Arbitration Court. These discriminations are real and you have never ever challenged them. Maintain or restore balances that had been achieved in 2001, knowing that the decision of the Court of Arbitration resulted in a break of some of these balances, but also knowing that the overall balance contributes to the acceptance of the new structure and the position occupied within it. - Finally, it was also necessary to seek a budget-acceptable solution, to safeguard the correct functioning and organization of the police services - I will return to it - taking into account the complexity, the technical nature of the subject, knowing that the full status of the police staff, as I have already said, is inserted in almost 2,000 articles.
If, indeed, the present draft comes to correct the errors contained in the Mammouth Decree, it must also be remembered that some parts of the negotiations of this very large-scale and difficult balances Decree took place at very bad times: the European Football Cup and the European Presidency. Thus, some seem to have forgotten that the minister was at the time almost back to the wall when he had to negotiate this Mammouth order. This must be taken into account. Nevertheless, it was found that the provisions contained in this order were good since the provisions cancelled or incriminated by the Arbitration Court are quite limited.
One question remains. Can we claim that the present project solves all the problems encountered in this area? Certainly not, and I think, Mr. Minister, that you do not have the claim.
The reform of the fonts is not yet fully implemented and I think that this text should be incorporated as part of a reform that continues to evolve. In this regard, it is sufficient to refer to the texts disseminated by the trade unions, and all the parties present in this parliament have received multiple. All these texts announced potential new appeals before the Arbitration Court. The speaker who preceded me indicated it. We can always make advertising effects but we also know that the work done was ⁇ difficult.
Finally, I would like to emphasize – this is the subject of my intervention – the priority to be given to the harmonious functioning of police services, in order to avoid any insecurity in such an advanced sector. Today we can say that this reform is a success. One can hear one another complaining, talking about the Mexican army, but when one goes on the field, that one sees the number of successful business, the serenity in which the field men work, I think that one must congratulate one another on this gigantic work. The arrested Mammouth bears its name, there was something ⁇ striking to accomplish. We know that this is currently happening under good conditions. To say today that everything is perfect, it would be false, it would be abusive but you must be able to stay with your feet on the ground, recognize things, maybe move a little more on the field and not just hold speeches behind the micros at this tribune. In fact, it must be said that in the field there are a number of concrete achievements.
Finally, even if we must see a progress through the text you propose to us, it seems to me indispensable to keep in mind the need to fully assess the scope and the possible consequences of the implementation of this text. Any slowdown would be disastrous. Mr. Minister, I would really like to insist: less slowness in the assessment and in the balance sheet than in the implementation or in the output of this text!
Furthermore, we would like to emphasize in particular the necessity - this has been mentioned - to resolve the last problems that remain. These problems could be solved through a parliamentary initiative. Mr. Minister, you reassured us that you would be willing to support this initiative.
This reform has already flowed a lot of ink, a lot of words. Everyone speaks about it by criticizing it. This actually cost a lot of money, but at the level of budget balances, the necessary efforts were undertaken. Where we were told of the worst disasters, nothing happened. As I said earlier, this reform is still ongoing, there will still be changes to be made but the main thing to remember today is that you will work hard to correct what was supposed to be in terms of discrimination between staff members. We need to be constantly vigilant, so that the security of our citizens is guaranteed today as it will be tomorrow. This is where we can win some battles on the extreme right.
#29
Official text
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, wij weten inderdaad hoezeer het op eieren lopen is om tot die goede politiehervorming te komen. Men kan een discussie rond de Vesalius-wet niet los zien van de geschiedenis van de politiehervorming.
Met het Octopusakkoord werden destijds de drie voormalige politiediensten in een nieuwe geïntegreerde politiestructuur ingepast. De drie politiediensten hadden verschillende gradenstelsels en loonschalen die op elkaar moesten worden afgesteld. Met het Goede Vrijdagakkoord werd een akkoord bereikt over de verschillende statuten en weddes. Volgens dit akkoord kwamen er in de geïntegreerde politie vier personeelskaders, namelijk een hulp-, basis, midden- en officierenkader en binnen een kader bestaat nog slechts een graad. Alle verschillende oude lonen en statuten moesten in deze structuur worden ingepast, wat een delicate evenwichtsoefening is. Bijkomende moeilijkheid is ongetwijfeld een geschiedenis van onderlinge rivaliteit en een andere invulling van functie-inhoud. Niemand wilde iets van zijn opgebouwde voordelen verliezen, maar iedereen wilde wel de voordelen van de anderen hebben. Algemeen is het mijn visie dat men er kan van uitgaan dat niemand iets verloren heeft, maar dat er misschien wel een verschil is in de extra's die iedereen kreeg.
Alles werd vastgelegd in de Mammoetwet. Van deze wet zijn er nadien nog talrijke aanpassingen geweest in programmawetten, koninklijke besluiten, enzovoort. Verschillende artikels uit deze aanpassingen werden uiteindelijk door het Arbitragehof vernietigd wegens discriminatie tussen al die statuten. De regering probeert hiermee rekening te houden in de nieuwe wet, de Vesalius-wet. Ik verheel niet dat alle wetgeving rond de politiehervorming en het op elkaar afstemmen van de statuten, verschrikkelijk ingewikkeld is.
Ik wil twee zaken graag aanstippen. Bij de politiehervorming werden de laureaten van het bevorderingsexamen voor gerechtelijk commissaris van de toenmalige gerechtelijke politie bij de parketten ingeschaald als commissaris van politie. Met zijn arrest van 22 juli 2003 heeft het Arbitragehof een aantal discriminaties aangestipt, onder andere van vroegere leden van de lokale politie die vonden dat hun brevet onvoldoende gewaardeerd werd in het nieuwe politiestatuut. Ergens viel de suggestie om die discriminatie weg te werken door de vierenvijftig commissarissen van politie te degraderen. De inschaling van commissaris van politie werd echter niet vernietigd door het Arbitragehof en is als dusdanig niet onregelmatig. Ik apprecieer ten zeerste, mijnheer de minister, dat in het uiteindelijk neergelegde wetsontwerp de commissarissen van politie niet werden gedegradeerd.
U weet, mijnheer de minister, dat onze fractie zijdelings nog een aantal opmerkingen had, onder andere inzake de waardering van de aangestelde hoofdinspecteurs en commissarissen, in het kader van de proportionele verdeling van de gezagsambten binnen de lokale politie. Een aangestelde hoofdinspecteur oefent nu al ruim drie jaar en enkele maanden een gezagsfunctie uit en wordt ervoor soms niet ten volle gewaardeerd in functie van de extra verantwoordelijkheden en bijhorende opdrachten die hij of zij uitoefent. Ik mag hopen en vertrouwen, mijnheer de minister, dat u hiervoor nog de nodige aandacht zult opbrengen.
Het Vesalius-ontwerp is belangrijk voor het goed functioneren van de verschillende politiediensten. Het is bijzonder moeilijk om het evenwicht te vinden, maar ik ben ervan overtuigd dat u als minister van Binnenlandse Zaken de dialoog met de politiemensen openhoudt, opdat deze mensen zich ten volle gerespecteerd voelen in het uitoefenen van hun soms moeilijk en ondankbaar beroep.
Translated text
Mr. Speaker, Mr. Minister, dear colleagues, we really know how much it is to walk on eggs to get to that good police reform. One cannot separate a discussion around the Vesalius law from the history of police reform. Their
With the Octopus Agreement, the three former police services were incorporated into a new integrated police structure. The three police services had different grade systems and wage scales that had to be aligned. With the Good Friday Agreement, an agreement was reached on the various statutes and bets. According to this agreement, there were four personnel cadres in the integrated police, namely a aid, base, middle and officer cadres, and within one framework there is only one degree. All the different old wages and statutes had to be incorporated into this structure, which is a delicate balance exercise. Additional difficulty is undoubtedly a history of mutual rivalry and a different fulfillment of function content. No one wanted to lose any of his accumulated benefits, but everyone wanted to have the benefits of others. Overall, it is my view that one can assume that no one has lost anything, but that there may be a difference in the extra that everyone got. Their
Everything was stipulated in the Mammoth Law. There have since been numerous adjustments to this law in program laws, royal decrees, and so on. Several articles from these adjustments were eventually destroyed by the Arbitration Court due to discrimination between all those statutes. The government is trying to take this into account in the new law, the Vesalius Act. I do not argue that all legislation surrounding police reform and the alignment of the statutes is terribly complicated. Their
I would like to point out two things. In the course of the police reform, the winners of the promotion exam for judicial commissioner of the then judicial police were assigned to the prosecutors as police commissioners. By its judgment of 22 July 2003, the Court of Arbitration incited a number of discriminations, including from former members of the local police who found that their patent was undervalued in the new police statute. Somewhere came the suggestion to eliminate this discrimination by degrading the fifty-four police commissioners. However, the involvement of a police commissioner was not destroyed by the Arbitration Court and as such is not irregular. I highly appreciate, Mr. Minister, that in the final draft law the police commissioners were not degraded.
You know, Mr. Minister, that our group laterally had a number of comments, including on the appreciation of the appointed chief inspectors and commissioners, in the context of the proportional distribution of official posts within the local police. An appointed chief inspector has now held an authority function for more than three years and several months and is sometimes not fully valued for it in light of the additional responsibilities and associated tasks that he or she exercises. I can hope and trust, Mr. Minister, that you will pay due attention to this. Their
The Vesalius design is important for the proper functioning of the various police services. It is ⁇ difficult to find the balance, but I am convinced that you, as Minister of the Interior, keep the dialogue with the police officers open, so that these people feel fully respected in the exercise of their sometimes difficult and ungrateful profession.
#30
Official text
Il est vrai qu'en écoutant les différents orateurs de la majorité, je dois reconnaître que je suis d'accord avec vous. Vous dites bien que ce projet ne résout pas tous les problèmes: nous ne disons pas autre chose. Mais alors, puisque nous sommes en pleine discussion d'un projet de loi important, pourquoi n'allonsnous pas un peu plus loin, messieurs les ministres, pour régler la plupart de ces problèmes? C'est tout ce que nous, l'opposition, nous vous demandions en commission, au travers des amendements déposés. C'est tout ce que demandent les policiers qui sont venus nous rencontrer. Pratiquement tous, quel que soit le parti auquel nous appartenons, nous nous rendons compte que tous et toutes tiennent le même discours et nous n'arrivons pas à aller plus loin. Bien sûr, je suppose que la majorité est tenue par son accord de gouvernement et qu'elle ne peut aller au-delà. C'est là le problème.
Comme bourgmestre, le ministre le sait très bien car ce n'est pas la première fois que je le dis, je suis très satisfait du fonctionnement de ma police locale. Ce n'est pas seulement ce matin, en lisant le journal, que j'ai appris qu'on roule de manière plus sûre à la campagne et que j'ai vu que la commune dans laquelle la sécurité routière est probablement la plus efficace, vu qu'elle est la commune de Belgique qui compte le moins d'accidents, est une petite commune du Sud-Luxembourg. J'en suis très fier, je l'ai dit.
Translated text
It is true that by listening to the different speakers of the majority, I must acknowledge that I agree with you. You say rightly that this project does not solve all the problems: we do not say anything else. But then, since we are in the midst of discussing an important bill, why not go a little further, gentlemen ministers, to solve most of these problems? This is all that we, the opposition, asked you in the committee, through the submitted amendments. That’s all the police officers who came to meet us. Virtually all, regardless of which party we belong to, we realize that all and all hold the same speech and we cannot go further. Of course, I assume that the majority is held by its government agreement and that it cannot go beyond. That is the problem.
As a mayor, the minister knows this very well because this is not the first time I say this, I am very satisfied with the functioning of my local police. Not only this morning, reading the newspaper, I learned that it is safer to drive in the countryside and that I saw that the municipality in which road safety is probably the most effective, given that it is the municipality in Belgium that has the least accidents, is a small municipality in South Luxembourg. I am very proud of it, I said.
#31
Official text
Il faut reconnaître que c'est grâce à la réforme de la police.
Translated text
It must be acknowledged that this is due to the police reform.
#32
Official text
Et grâce à un bon bourgmestre, il faut tout de même le reconnaître. N'est-ce pas, monsieur Arens?
Translated text
And with a good mayor, it must be recognized. Isn’t that Mr. Arens?
#33
Official text
C'est clair, c'est évident.
Translated text
It is clear, it is obvious.
#34
Official text
Félicitations, monsieur Arens.
Translated text
Congratulations Mr Arens.
#35
Official text
Monsieur le président, vous êtes mieux que le président en fonction! J'espère que vous allez plus souvent présider la séance! Il est vrai que la police participe à la sécurisation, que ce soit au niveau de la sécurité routière ou à d'autres niveaux dans chacune de nos communes. Mais il est vrai aussi — et je le dis très ouvertement — que si nous pouvons être fiers en tant que bourgmestre ou en tant que ministre de ce qui se passe sur le terrain, c'est parce que des femmes et des hommes font leur travail correctement, en dépit des problèmes de statut qu'ils connaissent et que nous n'avons pas la capacité de résoudre au Parlement. Voilà la réalité du terrain. Et ce matin, c'est vrai, en regardant cette carte dont je suis fier, mon regard a été attiré vers la gauche de la page 6 du "Soir". Titre du journal "Le Soir" d'aujourd'hui, monsieur le ministre: "Tribunaux paralysés faute de policiers".
Il ne s'agit plus de sécurité routière, c'est clair et net: "les tribunaux paralysés faute de policiers". En commission, j'avais déjà demandé la présence de votre collègue, Mme Onkelinx, puisque ce pilier-là dépend d'elle. Je n'ignore pas ses difficultés à recruter des agents pour le corps de sécurité mais à Arlon, quand on parle aujourd'hui du corps de sécurité, on dit en luxembourgeois: (citation en luxembourgeois). En wat is dat?
Nous attendons neuf hommes. Après deux ans d'application de la loi, nous avons péniblement vu arriver un deuxième agent, ce qui, en d'autres termes, monsieur le ministre, veut clairement dire que ce sont vos policiers qui s'occupent du transfert des détenus, nos policiers communaux! C'est la preuve d'un dysfonctionnement phénoménal que nous ne pouvons accepter.
S'il y a effectivement des avancées dans le projet de loi que vous nous proposez, nous ne comprenons pas pourquoi nous n'allons pas plus loin, pourquoi nous n'achevons pas cette réforme. En aucun cas, nous ne pouvons accepter certains "dirigeants" de la police actuelle qui sont en train de saboter cette réforme pour arriver à la police unique. Là aussi, nous disons clairement "non"!
Demain, nous ne voterons pas ce projet de loi. Nous allons continuer à nous battre pour vous aider, monsieur le ministre, à obtenir de vos collègues du gouvernement les moyens budgétaires nécessaires pour achever cette réforme à laquelle nous avons participé, il y a quelques années, quand nous étions aussi au gouvernement fédéral.
Translated text
You are better than the president in office. I hope you will preside over the meeting more often. It is true that the police participate in the security, whether at the level of road safety or at other levels in each of our municipalities. But it is also true — and I say it very openly — that if we can be proud as a mayor or as a minister of what is happening on the ground, it is because women and men do their work correctly, despite the status problems they know and we do not have the ability to solve in Parliament. This is the reality of the field. And this morning, it’s true, looking at this map of which I’m proud, my look was drawn to the left of page 6 of “Soir.” Title of today’s newspaper “Le Soir”, Mr. Minister: “Tribunals paralyzed due to the lack of police.”
It is no longer about road safety, it is clear and clear: "the courts paralyzed because of the lack of police." As a commission, I had previously requested the presence of your colleague, Ms. Onkelinx, since that pillar depends on her. I do not ignore his difficulties in recruiting agents for the Security Corps but in Arlon, when we speak today of the Security Corps, we say in Luxembourg: (citation in Luxembourg). In what is dat?
We are waiting for nine people. After two years of law enforcement, we have painfully seen the arrival of a second agent, which, in other words, Mr. Minister, means clearly that it is your policemen who take care of the transfer of detainees, our municipal policemen! This is proof of a phenomenal dysfunction that we cannot accept.
If there are indeed advances in the bill you propose to us, we do not understand why we do not go further, why we do not complete this reform. Under no circumstances can we accept certain "leaders" of the current police who are sabotaging this reform to get to the single police. Here too, we clearly say “no”!
Tomorrow we will not vote on this bill. We will continue to fight to help you, Mr. Minister, to obtain from your government colleagues the budgetary resources necessary to complete this reform we participated in a few years ago, when we were also in the federal government.
#36
Official text
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, zonet heeft mevrouw Schryvers al een algemene toelichting gegeven namens CD&V. Ik zal nog een korte algemene toelichting geven, maar ik zal mij vooral concentreren op de toelichting van de amendementen die wij zullen indienen.
Het Vesalius-ontwerp is natuurlijk een erg theoretisch wetsontwerp over de aanpassingen van het statuut van de politieagenten aan de kritiek van het Grondwettelijk Hof, voorheen het Arbitragehof. Ik denk niet dat er veel parlementsleden zijn die zich de moeite hebben getroost om hierover met enige kennis van zaken te spreken. Het is ook niet eenvoudig. De heer Deseyn heeft het daarnet ook nog gezegd. Het is een bijzonder complexe materie die eigenlijk teruggaat tot de vroegere statuten van de rijkswacht, van de politie, van de gerechtelijke politie, enzovoort.
Het doet me genoegen dat daaraan in De Standaard van gisteren toch even aandacht werd besteed, ook al hebben wij geen perstekst rondgestuurd, mijnheer de minister.
Translated text
Mr. Speaker, Mr. Minister, recently Mrs. Schryvers has given a general explanation on behalf of CD&V. I will give another brief general explanation, but I will focus primarily on the explanation of the amendments we will submit.
The Vesalius draft is, of course, a very theoretical bill on the adjustments of the statute of police officers to the criticism of the Constitutional Court, formerly the Arbitration Court. I don’t think there are many members of parliament who have troubled themselves to talk about this with some knowledge of matters. It is also not easy. Mr Deseyn has also said this. It is a ⁇ complex matter that actually goes back to the former statutes of the National Guard, of the police, of the judicial police, and so on.
I am pleased that this was paid some attention to in the Standard of yesterday, even though we have not sent a press text, Mr. Minister.
#37
Official text
(...)
Translated text
The [...]
#38
Official text
Wij moeten toch nog ergens bondgenoten hebben. Als De Standaard dat wil doen, zullen wij ze niet tegenhouden.
Het is natuurlijk pas na een grondige studie dat men kan vaststellen dat dit wetsontwerp eigenlijk zijn doel voorbijschiet. Wij kunnen voor 200% zeker zijn dat er nieuwe procedures bij het Grondwettelijk Hof zullen worden ingediend en gevoerd. Als er geen amendementen worden goedgekeurd, mag men daarvan 200% zeker zijn. Heel wat discriminaties die door het Hof worden aangeklaagd worden niet of onvoldoende of foutief opgelost, en dit vooral wegens twee redenen.
In eerste instantie zijn er de financiële beperkingen. Daarvoor kan ik nog enigszins begrip opbrengen. Er zijn inderdaad een aantal maatregelen die wel wat geld kosten. Wij hebben daarmee in onze amendementen rekening gehouden in die zin dat wij hebben gekeken naar de financiële weerslag. Wij hebben bepaalde amendementen zelfs weggelaten omdat ze financieel te zwaar zouden doorwegen. Anderzijds kan ik er ook geen begrip voor opbrengen omdat het nu eenmaal de toepassing is van een arrest van het Grondwettelijk Hof, dat een aantal vernietigingen heeft doen plaatsvinden en die moeten worden gerepareerd. Dat dit geld zal kosten, is te wijten aan de huidige bepalingen van het statuut.
Een ander argument waardoor nog altijd discriminaties blijven bestaan is het behoud van de evenwichten tussen de vroegere korpsen. Dat wordt vooral te onpas als argument aangewend en soms zelfs om er nieuwe zaken in te stoppen die nieuwe discriminaties met zich brengen.
Binnen de meerderheid was er rond dit wetsontwerp heel wat getouwtrek. Ik kan me voorstellen dat er bij minister Onkelinx en bij andere parlementsleden van de meerderheid ook belangengroepen zijn gaan aankloppen.
Wat nieuw is — ik heb het niet gezegd in de commissie — is dat voor de financiële meeruitgaven in verband met dit wetsontwerp — en dat is toch wel belangrijk — volgens het verslag van het Rekenhof van 13 mei onvoldoende kredieten voorzien zijn. Ik heb het verslag vandaag ontvangen en op pagina 24 staat duidelijk dat er minstens 2,4 miljoen zou moeten voorzien zijn om tegemoet te komen aan dit wetsontwerp. We stellen echter vast dat er slechts 1 miljoen euro is voorzien.
Er zou bovendien 1,9 miljoen extra moeten worden begroot bij de aanpassing van de begroting 2005 voor de bijkomende aanwervingen van aspirant-inspecteurs. Daarvoor werd geen enkel krediet voorzien.
Ik druk er ook op dat de meerkosten van het statuut door de politiehervorming volledig zullen gedragen worden door de federale overheid, dus ook alle aanpassingen die we hier via amendementen goedkeuren of die al in het ontwerp staan. Mijns inziens moeten, zoals afgesproken is bij de initiële politiehervorming, de meerkosten van het statuut volledig gedragen worden door de federale overheid en mogen ze niet doorgeschoven worden naar de lokale overheid. Dat was van in den beginne de afspraak bij de politiehervorming.
Ik zal nu dieper ingaan op de amendementen. Zoals reeds eerder gezegd vernietigde het Arbitragehof 11 artikelen van het Mammoetbesluit. Die artikelen zijn te herleiden tot 4 hoofdpunten.
Een eerste punt betreft de problematiek van een aantal mensen die voor de hervorming de hoedanigheid hadden van officier van gerechtelijke politie en/of bestuurlijke politie. Door een inschaling in de nieuwe politie verloren zij deze dubbele hoedanigheid. Het voorliggend ontwerp regelt deze aangelegenheid voor de leden van de vroegere luchtvaartpolitie. Tijdens de behandeling hebben wij erover gediscussieerd of ook de leden van de vroegere spoorwegpolitie zich in hetzelfde geval zouden bevinden. We begrijpen echter niet waarom zij er niet in werden opgenomen. Ze maakten deel uit van dezelfde operatie waarbij de vroegere spoorweg- en luchtvaartpolitie in de federale politie werden opgenomen.
Klopt het dat het hier over een andere categorie gaat die door de bepalingen in de Vesalius opnieuw de dubbele hoedanigheid van officier gerechtelijke en bestuurlijke politie niet krijgen? Waarom werd dat niet rechtgezet voor de leden van de vroegere spoorwegpolitie? We hebben er reeds over gediscussieerd in commissie en kennen er reeds het antwoord op.
Een tweede punt betreft de wachttoelagen die door de leden van de ex-GPP ten onrechte niet in rekening konden worden gebracht bij de wedde-inschaling. Het Arbitragehof oordeelde dat dat strijdig was met het gelijkheidsbeginsel. Het ontwerp reageert hier nu op door de wachttoelage in rekening te laten brengen voor de leden van de exGPP en van de ex-rijkswacht die op 1 april 2001 werden ingeschaald in de graad van commissaris en die van deze keuze verstoken waren. Wij hebben onze opmerkingen reeds gemaakt tijdens de bespreking in commissie en de voorgestelde oplossingen zullen alleszins aanleiding geven tot nieuwe vermeende discriminaties.
Een derde punt betreft de valorisatie van het brevet van officier van gemeentepolitie. Ook hier heeft het Arbitragehof een schending van het gelijkheidsbeginsel vastgesteld. Het ontwerp biedt voor hen wel een oplossing. Die oplossing zal evenwel afhangen van de mate waarin er vacatures zullen ontstaan binnen de totale structuur van de geïntegreerde politie. In die zin zal de valorisatie van het bedoelde brevet geen automatisme zijn en riskeert de overheid een vernietiging van de ingevoerde regeling door het Arbitragehof.
De oplossing die de regering voorstelt voor de vastgestelde discriminatie beperkt zich ertoe de valorisatie van het brevet van gemeentepolitie mogelijk te maken en dit alleen indien er een betrekking van commissaris in het kader van de mobiliteit vrijkomt. Bovendien moet erop gewezen worden dat de kans daartoe bijkomend bemoeilijkt wordt door het bestaan van het principe van de rode loper. Het kader van de officiers zal in de komende jaren immers volledig volzet zijn. Een mogelijke opening in het officierenkader die nodig is voor de valorisatie van het brevet lijkt bijzonder moeilijk.
CD&V zal de nodige amendering voorstellen zodat de houders van een brevet van officier van gemeentepolitie die op de leeftijd — pas op de leeftijd — van 55 jaar niet de kans hebben gekregen hun brevet te valoriseren via de mobiliteit alsnog op eigen verzoek tot commissaris kunnen benoemd worden. De inschatting van de kostprijs van deze maatregel is zeer moeilijk omdat we niet kunnen zeggen hoeveel houders van een brevet niet via mobiliteit hun brevet zullen kunnen valoriseren of hoeveel houders uiteindelijk zullen kiezen voor een benoeming tot commissaris. We leggen de keuze bij het betrokken personeelslid zelf. Indien het betrokken personeelslid op de leeftijd van 55 jaar kiest eventueel naar commissaris over te stappen, moet hij minstens vijf jaar in dienst blijven en kan hij slechts op 60 jaar met pensioen gaan. Ik neem aan dat een aantal personeelsleden liever op 58 jaar met pensioen gaat en niet kiest voor het statuut van commissaris. De sleutel wordt bij het personeel gelegd. Wat CD&V wel doet is tegen een minimale kostprijs een automatisme creëren om de discriminatie op te lossen. Dit is, mijns inziens, een creatieve en een goede oplossing, iets waar we te weinig van zien in heel het voorliggend ontwerp. Ik ontken niet dat het ontwerp goede oplossingen bevat. Het ontwerp bevat evenwel te weinig van dit soort creatieve oplossingen.
Een vierde domein van het Vesalius-ontwerp slaat op het grootste deel van de artikelen die door het Arbitragehof werden vernietigd. Het betreft de inschaling van diverse graden van de voormalige gerechtelijke politie in de nieuwe structuur van de geïntegreerde politie. Ik heb een paar voorbeelden.
Een eerste deelproblematiek waarover we het reeds gehad hebben betreft de zogenaamde 2 C's van de vroegere gerechtelijke politie. Binnen de vroegere gerechtelijke politie bestonden de kaders uitsluitend uit personeelsleden die een niveau 2+ bekleden. Dat was het gevolg — Melchior, nu moet u even luisteren — van het koninklijk besluit van 25 november 1991, het fameuze KB-Wathelet. Toen heeft men het niveau 2+ ingevoerd. Bij de gerechtelijke politie heeft men toen vooral personeel aangeworven en gerekruteerd op dat niveau. Bij de diensten van de rijkswacht bestond geen kader met het niveau 2+ en was het middenkader van het opleidingsniveau 2. Daarnaast bestond bij de rijkswacht wel een heel uitgebreid basiskader van niveaus 3 en 4.
Bij de inschaling heeft men met dat gegeven echter geen rekening gehouden en heeft men de leden van de ex-GPP, met name de afdelingsinspecteurs, de 2C's, ingeschaald in dezelfde graad als de leden van de ex-rijkswacht, dus op niveau 2 in plaats van 2+, wat evident is.
Het beschikkend gedeelte van het arrest van het Arbitragehof stelt dan ook zeer duidelijk: "De integratie in het middenkader van de geïntegreerde politie zal tevens tot gevolg hebben dat door de commandofuncties die zij uitoefende voor de hervorming buiten beschouwing te laten, ondergeschikte agenten van de voormalige gemeentepolitie of van de voormalige rijkswacht op voet van gelijkheid worden geplaatst krachtens hun hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie".
Ter verdediging bij het Hof heeft de minister destijds diverse argumenten aangehaald om toch zijn gelijk te bepleiten. Hij zei: "De loonschaal waarin de inspecteurs en de afdelingsinspecteurs van de voormalige GPP werden ingeschaald, is wel degelijk die van het niveau 2+". Er werd ook verwezen naar artikel 120 van de wet op de geïntegreerde politie, dat bepaalt dat voorrang wordt gegeven aan het gezag dat wordt uitgeoefend op grond van een functionele hiërarchie, op een hiërarchie die op graden berust en dat een tweede graad creëren in het middenkader zou indruisen tegen de geest en de letter van de wet van 1998. Ik herinner eraan dat dit precies dezelfde argumenten zijn die de regering nu hanteert ter verdediging van het voorliggende wetsontwerp.
Het Arbitragehof heeft in het beschikkend gedeelte over die 2C's uitdrukkelijk bepaald: "De argumenten die de minister van Binnenlandse Zaken heeft aangevoerd tijdens de Parlementaire besprekingen die zijn voorafgegaan aan de aanneming van de wet van 2002", — dat zijn punten 2 en 3 die ik daarnet vernoemde — "noch de inschaling in een loonschaal die overeenstemt met niveau 2+ maken het mogelijk het feit te verantwoorden of te compenseren dat de bekritiseerde maatregel op onevenredige wijze afbreuk doet aan de rechten van de verzoekers betreffende de mobiliteit bij de overheid die ze wegens hun diploma konden genieten".
Met andere woorden, de voorgestelde wijzigingen aan de RPPol komen evenmin aan de opmerkingen van het Hof tegemoet en men blijft geconfronteerd met een schending van het gelijkheidsbeginsel. Naar de geest van de wet op de geïntegreerde politie van 1998, wordt het aantal graden tot een minimum beperkt, met name een graad per kader. Slechts voor het officierenkader wordt in twee graden voorzien.
Men dient dus alleen een hiërarchieherstel in te voeren ten aanzien van de hoofdinspecteurs van niveau 2. De enige technische oplossing is dan ook hier een bijkomende graad te creëren, met name de graad van afdelingsinspecteur van politie.
Ook de graad van aangestelde aspirant-afdelingsinspecteur is even nodig, vermits de uitvoering van het arrest dient te gebeuren met retroactiviteit vanaf 1 april 2001. Op dat ogenblik waren er bij de gerechtelijke politie nog gerechtelijke inspecteurs in opleiding. Ondertussen hebben de meeste inspecteurs hun opleiding achter de rug, zodat de graad in de praktijk uitdovend is.
We willen er ook op wijzen dat de wetgever voor het operationeel kader niet heeft voorzien in een kaderniveau 2+. Wel werd voorzien in een rechtstreekse rekrutering op datzelfde niveau 2+, waarbij evenwel dezelfde graad van hoofdinspecteur wordt toegekend, zoals bij de niveaus 2, evenwel met een titel van "met bijzondere specialisatie politieassistent" of "met specialiteit politieassistent". Wat ons betreft, is er geen enkel bezwaar om het kaderniveau 2+ te creëren, er de hogere graad van afdelingsinspecteur van politie in onder te brengen en derhalve de voornoemde titels te laten vervallen op niveau 2, middenkader-hoofdinspecteur.
Ten tweede, een ander punt met betrekking tot de vroegere gerechtelijke politie betreft de problematiek van de afdelingscommissarissen 1C.
De in het arrest vastgestelde discriminatie kon worden geïllustreerd door een vergelijking te maken tussen, enerzijds, de weddeschalen van de majoors van de Rijkswacht, geïntegreerd in de graad van hoofdcommissaris via de weddeschaal O5, en de weddeschalen van de afdelingscommissarissen 1C, geïntegreerd in de graad van commissaris via de weddeschaal O4. Inderdaad, de vroegere weddeschaal is quasi identiek. De nieuwe weddeschaal van de afdelingscommissarissen 1C is quasi dezelfde gebleven, maar de weddeschaal van de majoors van de Rijkswacht werd verhoogd met ongeveer 175.000 Belgische frank. Dat is toch een serieuze discriminatie.
Zoals gezegd werden de afdelingscommissarissen 1C echter ingeschaald in het kader van de lagere officieren, terwijl de majoors van de vroegere Rijkswacht bij de hogere officieren werden ingeschaald. Het Arbitragehof stelt in het beschikkend gedeelte van zijn arrest dan ook duidelijk: "Doordat de afdelingscommissarissen 1C, die hogere officieren waren binnen de voormalige gerechtelijke politie, in de graad van commissaris worden geïntegreerd in het kader van de lagere officieren, ondergaan zij een terugzetting in graad." Dat is duidelijke taal. Het Arbitragehof zegt zelf dat het een terugzetting in graad is.
Het creëren van een graad van commissaris eerste klasse, de tussenoplossing waarin het ontwerp nu voorziet, zet de betrokkenen geenszins terug in de graad van waaruit ze werden teruggezet, namelijk de graad van hoofdcommissaris. Het enige verschil is dat zij nu worden teruggezet naar de graad van commissaris eerste klasse, die inderdaad hoger is dan de graad van commissaris, waarnaar zij initieel werden teruggezet. Het blijft echter hoe dan ook een terugzetting.
In de verantwoording bij het amendement werd uitgelegd dat de functionering wordt georganiseerd op basis van aanwijzingen in gezagsfuncties, waarbij de graad een ondergeschikte rol speelt en de octopusproportionaliteit werd gerespecteerd. Welnu, de functie waarvoor momenteel de afdelingscommissarissen 1C zijn aangewezen, blijft onveranderd, om het even of de afdelingscommissarissen 1C de graad van commissaris, commissaris eerste klasse of hoofdcommissaris bekleden.
Ons voorstel is duidelijk. Het voorziet in de inschaling van de vroegere afdelingscommissarissen in het hogere officierenkader en in de schrapping van de tussengraad van commissaris eerste klas die door het Vesalius-ontwerp wordt gecreëerd. Op die manier blijft ook het principe van het Octopusakkoord gerespecteerd, waarbij slechts een graad per kader bestaat, behalve voor het officierenkader waar er in twee graden is voorzien. In het voorstel van de regering wijkt men van dit principe af en men creëert zelfs een derde graad. Wij willen er bovendien op wijzen dat deze derde graad in geen geval een graad en régime mag worden en alleen een overgangsgraad mag zijn.
Ik kom dan bij het laatste amendement dat ik wil toelichten. Een laatste groep amendementen betreft de problematiek van de aanstellingen. Er zijn in de politie op dit moment heel wat mensen die in een functie aangesteld zijn zonder benoemd te zijn. In de praktijk oefenen zij de functie al jaren uit. Er zijn er zo meer dan we op het eerste gezicht zouden denken. De minister erkende bij de behandeling in de commissie — wij hebben het daarover uitvoerig gehad, mijnheer de minister — dat dit een probleem is dat een oplossing vereist.
Laat een ding duidelijk zijn: ook de praktijk van aanstellingen is een van de uitwassen van het Mammoetbesluit, die zijn ontstaan door het principe van de proportionaliteit. Ik wil even duidelijk maken dat het hier in hoofdzaak mensen betreft van de vroegere rijkswacht, die werden ingeschakeld in het basis- of middenkader maar werden aangesteld in een graad van een hoger kader. De aanstelling, in plaats van benoeming, betekent uiteraard niet dat zij het loon ontvangen dat verbonden is aan de functie die zij uitoefenen. Tevens worden hen ook de carrièremogelijkheden ontzegd. Zij kunnen dus niet meedoen aan examens van een hogere graad omdat zij die lagere graad niet hebben. Men kan als overheid echter niet volhouden dat deze mensen wel geschikt zijn om deze job te blijven uitvoeren zonder de financiële vertaling hiervan te geven. Onze stelling is dat wij mogen aannemen dat personen, die vijf jaar na hun aanstelling zonder een negatieve evaluatie in een functie hebben gewerkt, ook recht hebben op een benoeming in deze graad. Dit is trouwens een principe dat ook in de wet werd ingeschreven voor de commissarissen-korpschef die, na drie jaar het mandaat te hebben uitgevoerd, ook hun benoeming tot hoofdcommissaris kunnen bekomen.
Ik besluit, collega's. Het Arbitragehof heeft van het vorige wetsontwerp elf artikelen vernietigd. Bij de toenmalige besprekingen — ik was er zelf niet bij maar onze fractieleider, Pieter De Crem, zal er zeker bij zijn geweest - werden door ons negen amendementen ingediend waardoor zou zijn tegemoetgekomen aan negen van de elf vernietigingen. Laat dit een teken aan de wand zijn. Beste collega's, ik vraag dan ook om over onze amendementen nog eens goed na te denken en ze goed te keuren daar we anders met zekerheid weten dat het voorliggende wetsontwerp weer grotendeels zal worden vernietigd door het Grondwettelijk Hof.
Translated text
We have to have allies somewhere. If the Standard wants to do that, we will not stop them.
It is, of course, only after a thorough study that one can conclude that this bill actually overlooks its purpose. We can be 200% sure that new proceedings will be submitted and conducted to the Constitutional Court. If no amendments are approved, one can be 200% sure of them. Many discriminations accused by the Court are not or insufficiently or incorrectly addressed, and this is mainly due to two reasons.
First of all, there are financial constraints. I can give a bit of understanding to that. Indeed, there are a number of measures that cost some money. We have taken this into account in our amendments in the sense that we have looked at the financial impact. We even skipped some amendments because they would be financially overweight. On the other hand, I cannot understand it because it is the application of a judgment of the Constitutional Court, which has caused a number of destruction and which must be repaired. That this money will cost is due to the current provisions of the statute.
Another argument that continues discrimination is the preservation of the balance between the former corpses. This is especially used too inappropriately as an argument and sometimes even to stop new matters that bring about new discriminations.
Within the majority, there was a lot of hassle around this bill. I can imagine that Minister Onkelinx and other members of the majority parliament have also started to appeal to interest groups.
What is new — I have not said it in the committee — is that the financial surplus expenditure in connection with this bill — and that is important, however — according to the report of the Court of Auditors of 13 May, is insufficient. I received the report today and on page 24 it is clear that at least 2.4 million should be provided to meet this bill. However, we note that only 1 million euros are provided.
In addition, an additional €1.9 million should be allocated for the adjustment of the 2005 budget for the additional hiring of prospective inspectors. No credit was provided for this.
I also insist that the additional costs of the statute resulting from the police reform will be fully borne by the federal government, thus also all adjustments that we approve here through amendments or that are already in the draft. In my opinion, as agreed in the initial police reform, the additional costs of the statute should be fully borne by the federal government and should not be transferred to the local government. That was from the beginning the agreement in the police reform.
I will now go deeper into the amendments. As previously stated, the Arbitration Court destroyed 11 articles of the Mammoet Decision. These articles can be reduced to 4 main points.
The first point concerns the problem of a number of people who before the reform had the capacity of judicial police officer and/or administrative police officer. By joining the new police, they lost this double capacity. The present draft regulates this issue for the members of the former aviation police. During the hearing we discussed whether the members of the former railway police would also be in the same case. However, we do not understand why they were not included. They were part of the same operation that included the former rail and air police in the federal police. Their
Is it true that this is about another category which, by the provisions of the Vesalius, does not again receive the double status of officer of judicial and administrative police? Why was this not corrected for the members of the former railway police? We have already discussed this in the committee and already know the answer.
A second point relates to the waiting allowances that the members of the ex-GPP could wrongly not be charged in the betting setting. The Court of Arbitration found that this was contrary to the principle of equality. The proposal now responds to this by charging the waiting allowance for the members of the exGPP and of the former Reichswache who were scaled into the rank of Commissioner on 1 April 2001 and who were deprived of this choice. We have already made our comments during the discussion in the committee and the proposed solutions will in any case give rise to new alleged discriminations.
The third point concerns the validation of the certificate of officer of municipal police. The Court of Arbitration also found a violation of the principle of equality. The design offers a solution for them. However, this solution will depend on the extent to which vacancies will be created within the overall structure of the integrated police. In that sense, the valorisation of the said patent will not be automatic and the government risks the destruction of the arrangement introduced by the Arbitration Court.
The solution proposed by the Government to the identified discrimination is limited to enabling the validation of the municipal police patent and this only if a commissary relationship in the context of mobility is unleashed. Furthermore, it should be noted that the probability of this is further complicated by the existence of the principle of the red loop. The framework of the officers will be fully consolidated in the coming years. A possible opening in the officer framework necessary for the validation of the patent seems ⁇ difficult.
CD&V will propose the necessary amendment so that the holders of a license of officer of municipal police who at the age — only at the age — of 55 years have not been given the opportunity to valorise their license through mobility can still be appointed as Commissioners on their own request. Estimating the cost of this measure is very difficult because we cannot say how many patent holders will not be able to valorise their patent through mobility or how many holders will eventually choose to be appointed as Commissioner. We leave the choice to the staff member concerned. If the person concerned, at the age of 55 years, chooses to eventually switch to a Commissioner, he must remain in service for at least five years and can only retire at 60 years. I assume that some staff members prefer to retire at 58 years of age and do not choose the status of Commissioner. The key is handed over to the staff. What CD&V does is to create an automation to resolve discrimination at a minimum cost. This is, in my opinion, a creative and good solution, something we see too little of in the entire present design. I do not deny that the design contains good solutions. However, the design contains too little of this kind of creative solutions.
A fourth domain of the Vesalius design stores most of the articles destroyed by the Arbitration Court. It concerns the inclusion of various degrees of the former judicial police in the new structure of the integrated police. I have a few examples.
A first part problem that we have already discussed concerns the so-called 2 C's of the former judicial police. Within the former judicial police, the cadres consisted exclusively of staff members of level 2+. That was the result — Melchior, now you must listen — of the royal decree of 25 November 1991, the famous KB-Wathelet. Then the level 2+ was introduced. At the judicial police, it was mainly recruited and recruited personnel at that level. For the services of the National Guard, there was no framework with level 2+ and was the middle framework of training level 2. In addition, there was a very extensive basic framework of levels 3 and 4.
However, the scaling did not take this data into account and the members of the former GPP, in particular the department inspectors, the 2Cs, were scaled in the same degree as the members of the former Reichswache, thus at level 2 instead of 2+, which is evident.
“The integration into the middle frame of the integrated police will also result that, by ignoring the command functions it exercised for the reform, subordinate agents of the former municipal police or of the former national guard are placed on an equal footing in virtue of their capacity as judicial police officer.”
In defence before the Court, the Minister at the time cited several arguments in order nevertheless to defend his right. He said: “The wage scale in which the inspectors and department inspectors of the former GPP were scaled is indeed that of Level 2+.” It was also referred to Article 120 of the Act on Integrated Police, which stipulates that priority is given to the authority exercised on the basis of a functional hierarchy, to a hierarchy based on degrees and that creating a second degree in the middle frame would incur against the spirit and letter of the law of 1998. I remind you that these are exactly the same arguments that the government now uses in defense of the present bill.
The Court of Arbitration has explicitly stated, in its resolution section concerning those 2Cs: “The arguments raised by the Minister of Home Affairs during the Parliamentary discussions which preceded the adoption of the Act of 2002” — that are the points 2 and 3 which I just mentioned — “neither the inclusion in a pay scale corresponding to level 2+ makes it possible to answer or compensate for the fact that the contested measure disproportionately impairs the applicants’ rights with regard to mobility with the public that they could enjoy because of their diploma”.
In other words, the proposed amendments to the RPPol do not meet the observations of the Court, and there is still a violation of the principle of equality. In the spirit of the Integrated Police Act of 1998, the number of degrees is limited to a minimum, in particular one degree per frame. Only for the officer framework are two degrees provided.
Therefore, a hierarchical restoration should only be introduced with respect to the level 2 chief inspectors. The only technical solution is therefore to create an additional degree here, in particular the degree of department inspector of police.
The degree of appointed aspirant department inspector is equally necessary, since the execution of the judgment must take place with retroactivity from 1 April 2001. At that time, there were still judicial inspectors in training at the judicial police. Meanwhile, most inspectors have their training behind their backs so that the degree is exhaustive in practice.
We would also like to point out that the legislature for the operational framework has not provided for a framework level 2+. However, direct recruitment was provided for at the same level 2+, with the same degree of chief inspector as at levels 2, but with a title of "police assistant with special specialization" or "police assistant with speciality". As far as we are concerned, there is no objection to the creation of Framework Level 2+, to the incorporation of the higher degree of Department Inspector of Police, and thus to the elimination of the aforementioned titles at Level 2, Middle Framework Chief Inspector.
Secondly, another point relating to the former judicial police concerns the problem of the department commissioners 1C.
The discrimination identified in the judgment could be illustrated by making a comparison between, on the one hand, the betting scales of the Majors of the Rijkswacht, integrated in the rank of Chief Commissioner via the betting scale O5, and the betting scales of the Division Commissioners 1C, integrated in the rank of Commissioner via the betting scale O4. Indeed, the previous betting scale is almost identical. The new betting scale of the Division Commissioners 1C has remained virtually the same, but the betting scale of the Majors of the Rijkswacht was increased by approximately 175,000 Belgian francs. This is serious discrimination.
As mentioned, however, the 1C division commissioners were scaled into the framework of the lower officers, while the major of the former Reichswache were scaled into the higher officers. The Court of Arbitration therefore clarifies in the resolute part of its judgment: "Because the Division Commissioners 1C, who were senior officers within the former judicial police, are integrated in the degree of Commissioner within the framework of the lower officers, they undergo a resettlement in grade." The Arbitration Court itself says it is a resettlement in degree.
The creation of a grade of first class commissioner, the intermediate solution that the draft now provides, does not in any way bring the concerned back to the degree from which they were resettled, namely the degree of chief commissioner. The only difference is that they are now restored to the grade of Commissioner first class, which is indeed higher than the grade of Commissioner, to which they were originally restored. However, it is still a resettlement.
The accountability with the amendment explained that the functioning was organized on the basis of indications in authority functions, where the degree plays a subordinate role and the octopus proportionality was respected. Well, the position for which the Section 1C Commissioners are currently appointed remains unchanged, regardless of whether the Section 1C Commissioners hold the rank of Commissioner, First Class Commissioner or Chief Commissioner.
Our proposal is clear. It provides for the inclusion of the former department commissioners in the higher officer framework and for the elimination of the intermediate grade of first-class commissioner created by the Vesalius design. In this way, the principle of the Octopus Agreement, in which there is only one degree per framework, is also respected, except for the officer framework where two degrees are provided. In the proposal of the government one deviates from this principle and one even creates a third degree. Furthermore, we would like to point out that this third degree should in no case become a degree and regime and should only be a transitional degree.
I now come to the last amendment that I would like to explain. The last group of amendments concerns the issue of appointments. There are currently a lot of people in the police who are appointed in a position without being appointed. In practice, they have been exercising their functions for years. There are so many more than we would think at first sight. The Minister acknowledged at the hearing in the committee — we have talked about it in detail, Mr. Minister — that this is a problem that requires a solution.
Let one thing be clear: also the practice of appointments is one of the discharges of the Mammoth Decision, which have arisen from the principle of proportionality. I would like to make it clear that this is mainly about people from the former National Guard, who were involved in the basic or middle framework but were appointed in a degree of a higher framework. The appointment, rather than the appointment, does not, of course, mean that they receive the remuneration associated with the function they perform. They are also denied career opportunities. Thus, they cannot attend exams of a higher degree because they do not have that lower degree. However, as a government, one cannot insist that these people are qualified to continue to perform this job without providing the financial translation thereof. Our position is that we can assume that persons who have worked in a position five years after their appointment without a negative evaluation also have the right to a appointment in this degree. This is, by the way, a principle that has also been incorporated in the law for the commissars-corp chief who, after three years of office, can also obtain their appointment as chief commissary.
I will decide, my colleagues. The Arbitration Court destroyed 11 articles of the previous draft law. At the discussions at the time — I wasn’t there myself, but our group leader, Pieter De Crem, will ⁇ be there — we submitted nine amendments which would have addressed nine of the eleven destruction. Let this be a sign on the wall. Dear colleagues, I therefore ask you to think about our amendments again and approve them because otherwise we know with certainty that the present bill will again be largely destroyed by the Constitutional Court.
#39
Official text
Mijnheer de voorzitter, tijdens de commissievergadering van woensdag 20 april sprak de minister zich uit om de tekst te beperken tot de elementen die louter en alleen betrekking hadden op de 11 schorsingen van het Arbitragehof. Daarbij stelde hij dat er in de regering nog gesprekken liepen over de verschillen tussen de vroegere BOB en de vroegere gerechtelijke politie, met toevoeging van een uitnodiging aan de parlementsleden die wensten zelf initiatieven te nemen.
Om alle misverstanden uit de wereld te helpen, citeer ik uit bladzijde 23 van het verslag. "Het is weliswaar duidelijk dat men een oplossing moet vinden om de voormalige leden van de BOB ten opzichte van de GPP geldelijk te valoriseren." Een beetje verder lees ik: "De regering denkt na over een oplossing, wat niet belet dat het Parlement een initiatief kan nemen, voor zover het probleem politiek niet wordt gekoppeld aan dit wetsontwerp." Waarschijnlijk werd om die reden tijdens de bespreking van het Vesalius-ontwerp ook niet ingegaan op amendementen nrs. 22 en 23 van collega's Dirk Claes en Katrien Schryvers, die een beetje tegemoetkwamen aan een facet van de verzuchtingen van de vroegere BOB.
Ik citeer uit het antwoord van de minister op bladzijde 45: "Dit vraagstuk hoort weliswaar niet thuis in de bespreking van voorliggend wetsontwerp, maar toch was de minister bereid om in een later stadium daarover van gedachten te wisselen."
Ik had natuurlijk pech. Een week later ging ik in op dat verzoek om van gedachten te wisselen en stelde zeven mondelinge vragen in de commissie, waarvan vier vragen zeer specifiek gingen over de discriminatie van de vroegere BOB ten opzichte van de vroegere GPP. Mijnheer de minister, u zei, of beter: u riep, dat die niet vervat zaten in het Vesalius-ontwerp. Wij hebben daarover uren gediscussieerd in het kader van het ontwerp-Vesalius. Dat dat behandeld is geweest tijdens de bespreking van het Vesalius-ontwerp breekt mijn klomp. Dat is immers niet terug te vinden in het verslag. Ik vind dat deontologisch dus niet correct.
Als men opkomt voor de rechten van een groep, dan wordt men soms versleten als verdediger van syndicaten. In het geval van de BOB is dat verwijt bijzonder cynisch. De BOB was bij de politiehervorming immers niet als dusdanig vertegenwoordigd door een syndicaat. Men had het syndicaat van het politie- en veiligheidspersoneel. Men had het VSOA, dat het personeel bij de rijkswacht vertegenwoordigde. Binnen de voormalige rijkswacht vertegenwoordigde de BOB echter slechts een heel kleine, een minieme fractie. De BOB was eigenlijk totaal geïsoleerd in die grote groep.
De goede voorwaarden die sommigen bij de rijkswacht bij de politiehervorming kregen, heeft de BOB moeten bekopen met een zeer slecht statuut. Overigens, als deze vakbonden voor de andere 37.000 politiemensen optraden, wat is dan het belang van een vakbond van een categorie van mensen die slechts een 1.400tal mensen vertegenwoordigt? Dat is de enige tragiek in het hele verhaal van de politiediensten. Zij die syndicaal slecht konden doorwegen, hebben het gelag betaald. U verweet mij, mijnheer de minister, dat ik de belangen van het syndicaat verdedigde. Welk syndicaat heeft de ex-BOB verdedigd?
Ik heb vernomen dat u vorige week het NSPV en de liberale vakbond VSOA op uw kabinet hebt ontvangen om van gedachten te wisselen, wat op zich uiteraard niet verkeerd is. Ik heb in de wandelgangen ook horen vertellen dat de andere vakbonden niet uitgenodigd waren. Ik wil toch opmerken dat men zegt dat politieke kleur hier geen rol speelt, maar dat men enkel geopteerd heeft voor de twee grootste vakbonden. Waarom zou u eigenlijk rekening houden met die 1.000 ex-BOB'ers? Wanneer men uitgenodigd wordt op het kabinet maakt dat eigenlijk niets uit, want ik meen dat ik mag stellen dat geen enkele vakbond zijn goedkeuring heeft gegeven aan het Vesalius-ontwerp. Eigenlijk is er niemand tevreden en dat is jammer voor de verdere motivering van onze politiemensen.
Een duizendtal mensen werden doorheen de hele hervorming vergeten door de vakbonden, door de regering en misschien straks door het Parlement. Ik vind dat het de taak is van de parlementsleden om daarop te wijzen. Alles goedkeuren wat de regering voorstelt, zoals de meeste regeringspartijen doen, dat is pas slaafs. Ik meen dat u mij die opmerking niet kwalijk kunt nemen. Als ik even de gemaakte discriminaties ten opzichte van de ex-BOB bekijk, dan zie ik allereerst een loondiscriminatie van de mensen uit de gerechtelijke politie. Men zou ervan kunnen uitgaan dat tegenover gelijk werk en een gelijke verantwoordelijkheid een gelijke wedde staat. Bij de eengemaakte politie is dit blijkbaar niet zo. Zij worden in twee groepen geclassificeerd. Dat leidt tot situaties waarbij bijvoorbeeld in de gemengde, gespecialiseerde diensten in de diverse GDA's een onderzoeksleider of een commissaris die een ex-BOB'er is minder betaald wordt dan zijn ondergeschikte hoofdinspecteurs, omdat zij exGPP's zijn. Een ex-BOB'er heeft hier dus alle verantwoordelijkheid, en is blijkbaar wel bekwaam, want anders werd hij niet aangesteld in een hogere functie, maar desondanks verdient hij toch minder.
Dat komt door een dubbele achterstelling. Ten eerste wordt de BOB ingeschaald in het basiskader en de GPP automatisch in het hoger middenkader. Ten tweede krijgt de GPP nog een diplomatoeslag.
Men heeft een gedeeltelijk compenserende maatregel genomen ten opzichte van de ex-BOB door een compenserende premie in te voeren, die niet bij de wedde werd gevoegd. Waarom niet? Op die compenserende premie werd zelfs een tijdelijke indexblokkering uitgevoerd.
Translated text
Mr. Speaker, during the committee meeting on Wednesday 20 April, the Minister spoke to limit the text to the elements that were purely and solely related to the 11 suspension of the Arbitration Court. He said that there were still talks in the government about the differences between the former BOB and the former judicial police, with an invitation to the members of parliament who wanted to take initiatives themselves.
To help all the misunderstandings from the world, I quote from page 23 of the report. "It is obvious that one must find a solution to monetize the former members of the BOB versus the GPP." A little further I read: "The government is thinking about a solution, which does not prevent Parliament from taking an initiative, insofar as the problem is not politically linked to this bill." 22 and 23 of colleagues Dirk Claes and Katrien Schryvers, who met a bit with a facet of the aspirations of the former BOB.
I quote from the Minister’s answer on page 45: “This issue does not belong to the discussion of the present bill, but the Minister was willing to exchange thoughts on it at a later stage.”
Of course I had bad luck. A week later I responded to that request to exchange opinions and asked seven oral questions in the committee, four of which were very specific about the discrimination of the former BOB versus the former GPP. Mr. Minister, you said, or rather: you shouted, that they were not included in the Vesalius design. We discussed this issue for hours in the framework of the Vesalius draft. That that has been addressed during the discussion of the Vesalius design breaks my clump. This is not reflected in the report. I think this is deontologically incorrect. Their
If one stands for the rights of a group, then one is sometimes worn out as a defender of syndicates. In the case of the BOB, that accusation is ⁇ cynical. The BOB was not represented as such by a syndicate in the police reform. There was the syndicate of police and security personnel. They had the VSOA, which represented the staff at the National Guard. Within the former National Guard, however, the BOB represented only a very small, a minimal fraction. The BOB was actually completely isolated in that large group.
The good conditions that some of the national guards received during the police reform have had to compensate the BOB with a very poor status. By the way, if these trade unions acted in front of the other 37,000 police officers, what is the importance of a trade union of a category of people representing only 1,400 people? That is the only tragedy in the whole story of the police services. Those who were unable to go through the trade union poorly, paid the league. You tell me, Mr. Minister, that I defended the interests of the trade union. Which syndicate has defended the ex-BOB?
I heard that last week you received the NSPV and the liberal trade union VSOA in your cabinet to exchange opinions, which in itself is of course not wrong. I also heard in the walkways telling that the other trade unions were not invited. I would like to note, however, that it is said that political colour does not play a role here, but that one has only opted for the two largest trade unions. Why would you actually consider those 1,000 ex-BOB’s? When you are invited to the cabinet, it does not really matter, because I think I can say that no trade union has given its approval to the Vesalius design. In fact, no one is satisfied and that is a pity for the further motivation of our police officers.
A thousand people were forgotten throughout the whole reform by the trade unions, by the government, and ⁇ later by the Parliament. I think it is the responsibility of the members of Parliament to point out this. Approval of everything the government proposes, as most government parties do, is just slave. I think you cannot blame me for that comment. If I look at the discrimination made against the ex-BOB, I see, first of all, a wage discrimination of the people from the judicial police. One could assume that against equal work and equal responsibility there is an equal bet. With the unified police, this is not the case. They are classified into two groups. This leads to situations in which, for example, in the mixed, specialised services in the various GDAs, an investigation chief or a commissioner who is a former BOB is paid less than his subordinate chief inspectors, because they are exGPPs. An ex-BOB'er therefore has all responsibility here, and is apparently skilled, because otherwise he was not appointed in a higher position, but nevertheless he still earns less.
This is due to a double subsidy. First, the BOB is scaled into the basic frame and the GPP is automatically scaled into the upper middle frame. Secondly, the GPP will receive a diplomatic blow.
A partial compensatory measure was taken against the ex-BOB by introducing a compensatory premium, which was not attached to the bet. Why not ? On that compensatory premium even a temporary index blocking was carried out.
#40
Official text
(...)
Translated text
The [...]
#41
Official text
Dat zou kunnen, mijnheer Annemans.
Een ex-BOB'er die langer dan dertig dagen ziek is, verliest bovendien die premie. Dat zijn allemaal kleine discriminaties, die uiteindelijk toch grote gevolgen hebben.
Een tweede discriminatie is dat het brevet van BOB niet erkend noch gevaloriseerd is. Om aan dat brevet te geraken, diende men nochtans een hele procedure te doorlopen. Men moest eerst een aantal jaar bij de territoriale rijkswacht meedraaien in de gerechtelijke dienst. Men moest ook een gunstige evaluatie verkrijgen. Dan mocht men deelnemen aan het examen van kandidaat-BOB. Om een idee te geven, voor dertig plaatsen waren er van tweehonderd tot vijfhonderd kandidaten. Wie dan een batige beoordeling kreeg op het examen, mocht een cursus BOB volgen. Dan volgde nog een examen. Wie slaagde, kon stage lopen. Na verschillende evaluaties en een eindevaluatie kon men uiteindelijk benoemd worden. Welnu, dat brevet-BOB is in het Mammoetdecreet van nul en generlei waarde. BOB en de rijkswachters zonder BOB-brevet zijn gelijk ingeschaald, ondanks al die voorafgaande inspanningen en eisen.
De ex-GPP's werden direct benoemd. De ex-BOB'ers zijn na vier jaar nog altijd aangesteld, maar niet benoemd. Dat geeft nadelen voor promotiekansen. Leden van de ex-GPP konden doorgroeien, maar de ex-BOB zit vast in zijn huidig statuut en dat — dat is heel erg — zonder toekomstvooruitzichten.
Ten vierde, de ex-BOB-leden die aangesteld zijn in een hogere graad, verliezen die graad wanneer zij postuleren voor een andere dienst. Waarom is dat enkel bij de ex-BOB het geval en niet bij de ex-GPP?
Een dienst die men totaal vergeten is in het Mammoetbesluit, is de dienst Disaster Victim Identification, die grotendeels bestaat uit exBOB'ers die de taak combineren met ander werk, maar die voor die taak eigenlijk niet gevaloriseerd worden.
Voorts — dat is duidelijk gebleken toen zij bijstand dienden te verlenen naar aanleiding van de tsunamicatastrofe — blijken zij niet voldoende uitgerust en wordt hun bijzondere kennis, die in het buitenland ten zeerste wordt geapprecieerd, niet gevaloriseerd in ons eigen land.
Als laatste, maar niet het minst, zijn er de interne spanningen tussen bepaalde ex-GPP-leden versus ex-BOB-leden, waaraan toch gewerkt zou moeten worden.
Sommigen voelen zich geroepen om hun hoger niveau nog eens duidelijk aan te kaarten bij de aangestelden, waarbij men laat verstaan dat men wel getolereerd is in dezelfde groep voor de uitvoering van de taken, doch dat men niet als volwaardig wordt aanzien. Als illustratie citeer ik de uitspraken van de chef recherche Paul Van Thielen in het Nederlandse "Recherche Magazine" van februari 2005. Hij stelt daarin: "De cultuur bij de rijkswacht was wezenlijk anders dan die bij de gerechtelijke politie. Men praatte verschillend, men stelde processen-verbaal anders op. Aan de andere kant was er bij de gerechtelijke politie op individueel niveau veel meer kwaliteit. Ze waren op een hoger niveau gerekruteerd. Op een aantal domeinen zijn het echte experts. De rijkswachter zal vaak minder flexibel zijn omdat die gewend is dat zijn chef hem vertelt wat hij moet doen. Een gerechtelijk politieman nam sneller initiatief en was creatiever omdat die gewoon was zijn eigen gang te gaan".
Los van het feit dat die persoon zich voor deze uitspraken openlijk en terecht heeft geëxcuseerd en geprobeerd heeft om dit recht te zetten typeren deze uitspraken toch wel wat er op het ogenblik op het terrein leeft. Ze zijn eigenlijk een weerspiegeling van de splitsing van de eengemaakte politie, als ik het zo mag zeggen. De minister heeft in de commissie de opmerking gemaakt wanneer men al deze grieven aanhoort dat men niet van alle walletjes kan eten. Sorry, maar de discriminatie die ik hier net heb opgenoemd ten opzichte van de BOB is over de gehele maar dan ook over de gehele lijn. Daar is geen enkel walletje. Ik denk dat de minister dat wel heel goed beseft. Ik hoop alleen dat hij bereid is om daar nog iets aan te doen.
De kritiek van een Mexicaans leger ten opzichte van voorstellen ten voordelen van de ex-BOB komt dus zeer slecht aan. Men heeft geen basiskader uitgestippeld voor de ex-GPP dus deze kritiek is eigenlijk terecht maar daarom de ex-BOB benadelen is wel onbegrijpelijk. Nochtans zijn in de ex-GPP ook niet-universitairen aanwezig die door anciënniteit zijn opgeklommen, door weliswaar de besluiten van de heer Wathelet van '92. Waarom kan dit dan niet voor de ex-BOB?
Tijdens de bespreking van Vesalius werden drie algemene principes gehanteerd. Het eerste was dat men moet tegemoetkomen aan arresten van het Grondwettelijk Hof. De bestaande evenwichten moeten bewaard worden en het moest ook budgettair in handen gehouden worden. Allereerst, collega's, is er het tegemoetkomen aan het Grondwettelijk Hof, en de manier waarop de vorige minister— of zeg ik de vorige regering — het dossier heeft gehanteerd. Er waren al onmiddellijk tegenkantingen van allerlei politiediensten en men is onmiddellijk naar de Raad van State getrokken. De regering was zich dus wel degelijk zeer bewust van die moeilijkheden, van de discriminaties en men heeft toen de artikelen van het Mammoetbesluit die de meeste problemen konden opleveren wettelijk verankerd door ze in te schrijven in de programmawet van 30 december 2001.
Daardoor werden de procedures die liepen bij de Raad van State zonder voorwerp en had men enkel nog de procedure bij het Arbitragehof. Dat zijn natuurlijk politieke foortrucs, zoals men zegt. Bovendien zal de goedkeuring van het wetsvoorstel alweer nieuwe procedures veroorzaken. Dus, hier eindigt het niet!
Het tweede principe is dat van het bewaren van het evenwicht. Ik vraag mij af: welk evenwicht? Ik heb daarnet al de discriminaties inzake ex-BOB'ers opgesomd, dus ik weet eigenlijk niet over welk evenwicht men het heeft. Bovendien is een aantal gevolgen niet van in het begin aan de oppervlakte gekomen. Wie kon bijvoorbeeld van in het begin vermoeden dat de compenserende premie gedurende een bepaalde tijd niet geïndexeerd zou worden? Wie kon vermoeden dat na vier jaar de "aangestelde" BOB'ers nog steeds niet benoemd zouden zijn? Wat is het evenwicht als men tijdens het parcours voor de ene ex-dienst de zaken doet vooruitgaan en ze voor de andere bevriest in de situatie van 2001?
Indien men al van een evenwicht in 2001 kon spreken, groeien nu de twee partijen, namelijk ex-BOB en ex-GPP uit elkaar. Dat kan men onmogelijk volhouden wil men, zoals de minister nastreeft, het evenwicht behouden.
Ook met het Vesalius-ontwerp verwerven de mensen van de ex-GPP een aantal voordelen, in die zin dat door niet direct te koppelen het bestaande onevenwicht nog verder wegzakt.
Een derde punt gaat over het budgettaire aspect. Eigenlijk hebben wij weinig begrip voor de budgettaire beperkingen, en wel om drie redenen. Ten eerste, men heeft alle goede voorwaarden vergooid omdat de vorige minister — ik verwijt u dat niet, mijnheer de minister — in een moeilijke positie zat, te weten — herinnert u het zich nog — de stakingsdreiging op de vooravond van Euro 2000. Vervolgens vergooide men alle goede voorwaarden die naar voren werden geschoven.
Ten tweede, men heeft bij de politiehervorming een transfer georganiseerd ten voordele van Wallonië. De Waalse gemeenten die jarenlang — ik meen dat toch te mogen zeggen — de gemeentepolitie verwaarloosd hebben en die jarenlang een beroep hebben gedaan op de federaal gefinancierde rijkswacht, hebben door het zogenaamde solidariteitsmechanisme eigenlijk nog grotere tegemoetkomingen verkregen.
Ten derde, is er het gebruik van de wegpolitie als belastinginner. Mochten niet ook daar massale transfers geweest zijn, had men kunnen zeggen dat de politie de inkomsten voor de gemeenten fors had opgetrokken.
Nu blijft er toch een zwaar benadeelde groep ten opzichte van de andere, bevoordeelde, groep. Die groep blijvend achteruitstellen omdat bevoordelen te veel kost, vind ik eigenlijk een perverse redenering. Men frustreert duidelijk een groep mensen.
Bovendien wordt die vergeten groep steeds kleiner. Het gaat momenteel nog om 1000 personen. In 2003 waren er 723 aangestelde hoofdinspecteurs van wie de laatste in 2034 met pensioen zal gaan. In 2003 ging het eveneens om 231 aangestelde commissarissen van wie de laatste in 2026 met pensioen zal gaan.
Toen ik op 26 april mijn vragen wou stellen, verwees de minister naar het verslag van de bespreking van het Vesalius-wet. Ik heb dit erop nagelezen en heb een klein element gevonden. Inzake een amendement van de heer Claes en mevrouw Schryvers voor een benoeming van een ex-BOB-er na vijf jaar, iets dat de ex-GPP onmiddellijk hadden verworven, staat in het rapport, ik citeer: " Volgens de minister gaat deze maatregel te ver. Voor men tot een dergelijke regularisatie overgaat moet eerst worden nagegaan om hoeveel personeelsleden het gaat. Vervolgens moet de impact van die maatregel op de begroting worden onderzocht". N-VA gaat hiermee volledig akkoord mocht u op dat ogenblik nog niet geweten hebben hoeveel het zou kosten en hoeveel personeelsleden zich in dit concrete geval bevinden, mijnheer de minister.
Tijdens de bespreking van het voorliggend ontwerp hebt u een aantal algemene principes vooropgesteld. Ik zal op mijn beurt een aantal principes opsommen, die vervat zaten in het Octopusakkoord. Het bedoelde akkoord had een aantal uitgangspunten, zoals geen buitensporige meerkosten voor de gemeenten. De toenmalige VU heeft hieraan zijn goedkeuring gegeven in ruil voor de magistratenschool georganiseerd door de Gemeenschappen. U weet evengoed als ik hoever we daarmee staan. Andere principes waren de integratie van de verschillende politiediensten, rijkswacht en GPP, een maximale en gestructureerde doorstroming van de informatie en — een niet onbelangrijk punt — meer blauw op straat. Ik stel een aantal zaken vast. Ten eerste, de politiehervorming heeft toch nog zwaar doorgewogen op de gemeentefinanciën, niettegenstaande de federale tussenkomst. Ten tweede, de PS heeft jarenlang de magistratenschool, georganiseerd volgens de Gemeenschappen, geblokkeerd om er uiteindelijk een unitair verhaal van te maken. Ten derde, de integratie van de politie en de rijkswacht is een grote mislukking geworden. Er zijn een aantal goede elementen. Ik stel evenwel vast dat de politieoorlog, zoals die vroeger bestond, niet langer een openlijke oorlog is tussen rijkswacht en GPP, maar intern wordt beleefd op de werkvloer. Dat dit nog niet naar buiten is gekomen, is te danken aan de professionaliteit en de burgerzin van de mensen van de ex-BOB.
Mijnheer de minister, dit is een negatief saldo. Het Octopusakkoord is over de hele lijn geschonden. Het is een mislukking.
Mijn vierde punt gaat over de informatiedoorstroming. Deze, en de vorige regering, zwaait te pas en te onpas met cijfers over de daling van de criminaliteit. Als het Parlement hier cijfers opvraagt, stellen wij vast dat daar geen betrouwbare cijfers over zijn, niet over criminaliteit en ook niet over verkeersstatistiek.
Dat ging over de maximale en gestructureerde doorstroming.
Voor het laatste punt, meer blauw op straat, ga ik u een heel eenvoudig voorbeeld geven van wat ik opgevangen heb in de wandelgangen. Wegens een gebrek aan financiering zijn er in de federale gerechtelijke zuil, de gerechtelijke dienst van het arrondissement Brussel, bijna geen weekenddiensten, bijna geen nachtdiensten en zelfs in sommige secties geen nacht- en/of permanentiediensten. Sinds wanneer gaat men ervan uit dat de criminaliteit alleen tijdens de kantooruren gebeurt?
Mijnheer de minister, straks stappen een aantal politiemensen naar het Arbitragehof omdat ze ontevreden zijn met dit wetsontwerp. U heeft beloofd dat u alsnog een regeling zal uitwerken. Ik zou durven stellen dat wij op u rekenen.
Translated text
It could be, Mr Annemans.
An ex-BOB'er who has been sick for more than thirty days also loses that premium. These are all small discriminations, which ultimately have huge consequences.
A second discrimination is that the patent of BOB is neither recognized nor validated. In order to obtain that patent, however, one had to go through a whole procedure. One first had to attend the territorial national guard for several years in the judicial service. It also required a favorable assessment. Then one was allowed to participate in the candidate-BOB exam. To give an idea, for thirty seats there were from two hundred to five hundred candidates. Those who then received an accurate assessment at the exam, could take a course BOB. Then followed another exam. Whoever succeeded, could walk the stage. After several evaluations and a final evaluation, he was eventually appointed. Well, that patent-BOB is in the Mammouth Decree of zero and no value. BOB and the Reich Guards without BOB patents are equally scaled, despite all those previous efforts and demands.
The former GPPs were immediately appointed. The former BOB members are still appointed after four years, but not appointed. This leads to disadvantages for promotional opportunities. Members of the ex-GPP could continue to grow, but the ex-BOB is stuck in its current status and that — which is very bad — without future prospects.
Fourth, the ex-BOB members appointed in a higher degree lose that degree when they postulate for another service. Why is this only the case with the ex-BOB and not with the ex-GPP?
One service that has been completely forgotten in the Mammoet Decision is the Disaster Victim Identification service, which consists largely of exBOBs who combine the task with other work, but who are not actually validated for that task.
Furthermore – which was clearly shown when they were required to provide assistance following the tsunami catastrophe – they are not sufficiently equipped and their special knowledge, which is highly appreciated abroad, is not validated in our own country.
Last but not least, there are internal tensions between certain ex-GPP members versus ex-BOB members, which should still be worked on.
Some feel called to show their higher level again clearly among the appointed, suggesting that one is tolerated in the same group for the performance of the tasks, but that one is not considered full. As an illustration, I quote the statements of research chef Paul Van Thielen in the Dutch "Recherche Magazine" from February 2005. He stated: “The culture at the National Guard was fundamentally different from that at the judicial police. One spoke differently, one set up processes-verbal differently. On the other hand, there was much higher quality at the judicial police at the individual level. They were recruited at a higher level. In some areas, they are real experts. The royal guard will often be less flexible because he is used to his boss telling him what to do. A judicial police officer took the initiative faster and was more creative because he was just going his own way.” Their
Apart from the fact that that person has openly and rightly apologized for these statements and tried to correct them, these statements still typify what is currently living on the ground. They are actually a reflection of the division of the unified police, if I can say so. The Minister has made the comment in the committee when one hears all these grievances that one cannot eat from all wallets. Sorry, but the discrimination I just mentioned here in relation to the BOB is over the whole line, but also over the entire line. There is no wallet. I think the Minister understands this very well. I only hope that he is willing to do something about it. Their
The criticism of a Mexican army against proposals in favor of the ex-BOB is therefore very bad. There is no basic framework for the ex-GPP so this criticism is actually right but therefore the ex-BOB harming is incomprehensible. Nevertheless, in the ex-GPP there are also non-university students who have climbed by antiquity, though by the decisions of Mr. Wathelet of '92. Why is this not possible for the ex-BOB?
During the discussion of Vesalius, three general principles were used. The first was that one must respond to the decisions of the Constitutional Court. The existing balance should be ⁇ ined and it should also be ⁇ ined budgetarily. First of all, colleagues, there is the approach to the Constitutional Court, and the way the previous minister — or I say the previous government — handled the file. There were already immediate confrontations of all kinds of police services and one was immediately drawn to the Council of State. The government was, therefore, very aware of those difficulties, of the discriminations, and then the articles of the Mammoet Decision that could bring the most problems were legally anchored by entering them into the Program Law of 30 December 2001.
As a result, the proceedings that ran at the Council of State became obsolete and there was only the procedure at the Arbitration Court. These are, of course, political tricks, as they say. In addition, the adoption of the bill will trigger new procedures. So, here it does not end!
The second principle is that of ⁇ ining balance. The question is: what balance? I’ve just listed all the discriminations regarding ex-BOBs, so I don’t really know about what balance one has. In addition, a number of consequences did not come to the surface from the beginning. For example, who could initially suspect that the compensatory premium would not be indexed for a certain period of time? Who could have guessed that after four years the “recruited” BOB’s would still not be appointed? What is the balance if one makes progress in the course for one ex-service and freezes it for another in the situation of 2001?
If one could already speak of a balance in 2001, now the two parties, namely ex-BOB and ex-GPP, grow apart. This cannot be sustained if, as the Minister seeks, the balance is ⁇ ined.
Also with the Vesalius design, the people of the ex-GPP acquire a number of advantages, in the sense that by not directly coupling, the existing imbalance is further reduced.
The third point concerns the budgetary aspect. In fact, we have little understanding of the budgetary constraints, for three reasons. First, all good conditions have been thrown away because the former minister — I do not blame you, Mr. Minister — was in a difficult position, namely — you remember — the threat of strike on the eve of Euro 2000. Then all the good conditions that were pushed forward were thrown away.
Second, the police reform has organised a transfer in favour of Wallonia. The Wallish municipalities, which for years — I think it is fair to say — have neglected the municipal police and which for years have resorted to the federal-funded national guard, have actually obtained even greater benefits from the so-called solidarity mechanism.
Third, there is the use of the road police as a taxpayer. If there had not been mass transfers there too, one could have said that the police had substantially raised the incomes for the municipalities.
Now, however, there remains one severely disadvantaged group compared to the other, favoured, group. To permanently backward that group because benefits cost too much, I actually find it a perverse reasoning. It obviously frustrates a group of people.
In addition, that forgotten group is becoming smaller and smaller. It is currently about 1000 people. In 2003, there were 723 appointed chief inspectors, the last of whom will retire in 2034. In 2003, there were also 231 commissioners appointed, the last of whom will retire in 2026.
When I wanted to ask my questions on 26 April, the Minister referred to the report of the discussion of the Vesalius Act. I read this on it and found a small element. Regarding an amendment by Mr. Claes and Mrs. Schryvers for the appointment of an ex-BOB-er after five years, something that the ex-GPP had acquired immediately, it is stated in the report, I quote: " According to the Minister, this measure goes too far. Before such a regularization takes place, it is first necessary to check how many staff members it concerns. Subsequently, the impact of that measure on the budget must be examined.” N-VA fully agrees with this if at that time you did not know how much it would cost and how many staff members are in this particular case, Mr. Minister.
During the discussion of the present draft, you have outlined a number of general principles. In my turn, I will list a number of principles, which were contained in the Octopus Agreement. The agreement in question had a number of principles, such as no excessive additional costs for the municipalities. The then VU gave its approval to this in exchange for the Magistrate School organized by the Communities. You know as well as I how far we stand with this. Other principles included the integration of the different police services, national guard and GPP, a maximum and structured flow of information and — a not insignificant point — more blue on the streets. I will fix a few things. First, the police reform has still weighed heavily on the municipal finances, despite the federal intervention. Second, for years, the PS has blocked the school of magistrates, organized according to the Communities, to eventually turn it into a unitary story. Third, the integration of the police and the national guard has become a major failure. There are some good elements. However, I note that the police war, as it once existed, is no longer an open war between the National Guard and the GPP, but is internally experienced on the workplace. That this has not yet come out is due to the professionalism and the civic sense of the people of the ex-BOB.
This is a negative balance. The Octopus Agreement has been violated throughout the line. It is a failure.
My fourth point is about the flow of information. This, and the previous government, swings up and down with figures on the decline in crime. If Parliament requests figures here, we find that there are no reliable figures about them, neither about crime nor about traffic statistics.
This was about the maximum and structured flow.
For the last point, more blue on the street, I’m going to give you a very simple example of what I’ve picked up in the walkways. Due to a lack of funding, there are almost no weekend services in the federal judicial column, the judicial service of the Brussels district, almost no night services and even in some sections no night and/or permanent services. Since when is it assumed that crime occurs only during office hours?
Mr. Minister, in the future some police officers will go to the Arbitration Court because they are dissatisfied with this bill. You have promised that you will still work out a arrangement. I would dare say that we rely on you.
#42
Official text
Mijnheer de voorzitter, collega's, in de commissie voor de Volksgezondheid hebben wij op 3 mei het wetsontwerp tot opheffing van het tweede lid van artikel 9, §2, van de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op de embryo's in vitro, de zogenaamde embryo-wet.
Alle aanwezige fracties hebben het woord gevoerd. Ik vat hun uiteenzettingen samen. De sprekers wijzen onder meer op het belang van de wet van 11 mei 2003, die toelaat het onderzoek op embryo's in vitro te doen en toch excessen te vermijden.
De sprekers wijzen ook op het feit dat, omdat de commissie waarvan sprake in artikel 9 niet kan worden samengesteld, de wet de facto niet wordt toegepast.
Er wordt ook benadrukt dat moet worden vermeden dat alles wat met ethiek te maken heeft in handen van een kleine groep wordt gegeven. Dat zou aanleiding kunnen geven tot een vermoeden van partijdigheid.
Door meerdere leden van de commissie werd onderstreept dat slechts enkelen zowel in de commissie voor bio-ethiek als in de commissie voor medisch en wetenschappelijk onderzoek op embryo's zitting zouden mogen hebben. Uiteindelijk werd het wetsontwerp op 3 mei goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.
Mijnheer de voorzitter, tot zover mijn korte verslag.
Ik wil er nog eens de nadruk op leggen dat de embryowet van 2003 een erg belangrijke kaderwet is. Die wet laat verregaand wetenschappelijk onderzoek op embryo's toe, maar zorgt er tegelijkertijd toch voor dat uitspattingen worden afgeremd. Zo laat de wet onder andere wetenschappelijk onderzoek toe op overtallige of, indien echt nodig, aangemaakte embryo's. De wet laat eveneens het therapeutisch klonen en het stamcelonderzoek toe, maar sluit anderzijds heel resoluut de deur voor elke vorm van eugenetica, commercialisering en reproductief klonen. Elk wetenschappelijk onderzoek moet volgens de wet bovendien een therapeutisch doel hebben.
In artikel 9 voorziet de wet in de oprichting van een federale commissie voor medisch en wetenschappelijk onderzoek op embryo's in vitro. Die commissie moet voldoen aan een aantal voorwaarden. Zo dient ze onder andere 14 leden te tellen en daarbij ook nog eens 14 plaatsvervangers met dezelfde kwalificaties als de titularissen. Naast het vereiste diploma gelden er ook nog eens een strikte taalpariteit, een gendercriterium, een evenwichtige vertegenwoordiging van de verschillende ideologische en filosofische strekkingen and last but not least — daar wringt het schoentje — de onverenigbaarheid met de hoedanigheid van lid van een raadgevend comité voor bio-ethiek.
Precies die laatste voorwaarde is er te veel aan. Men is er tot op heden nog niet in geslaagd om die federale commissie samen te stellen. Dat maakt dat die toch wel heel belangrijke kaderwet de facto niet in de praktijk van start gaat. Als sp.a-fractie vinden wij die vertragingen zeer spijtig. Wij staan dan ook achter de wetswijziging die hier voorgesteld wordt en die de onverenigbaarheid opheft. Ik moet ook nog aanstippen dat dat een aantal precedenten heeft. Ik denk aan de opvolgingscommissie Euthanasie, waarvoor de onverenigbaarheid met het Raadgevend Comité voor bio-ethiek niet geldt.
Wij zullen met overtuiging deze wetswijziging goedkeuren.
Translated text
Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker,
All the groups present gave the word. I put together their presentations. The speakers pointed out, among other things, the importance of the law of 11 May 2003, which allows the research on embryos to be done in vitro and yet to avoid excesses.
The speakers also point out that, as the committee referred to in Article 9 cannot be constituted, the law de facto is not applied.
It also emphasizes the need to avoid giving everything that has to do with ethics into the hands of a small group. This could give rise to a suspicion of partiality.
Several members of the committee emphasized that only a few should be allowed to sit in both the committee on bioethics and in the committee on medical and scientific research on embryos. Finally, the bill was approved unanimously on 3 May.
So far, my brief report.
I would like to emphasize again that the Embryo Act of 2003 is a very important framework law. That law permits extensive scientific research on embryos, but at the same time ensures that extractions are inhibited. For example, the law allows, among other things, scientific research on over-sized or, if really necessary, created embryos. The law also allows therapeutic cloning and stem cell research, but on the other hand very resolutely closes the door for all forms of eugenics, commercialization and reproductive cloning. According to the law, every scientific research must have a therapeutic purpose.
In Article 9, the law provides for the establishment of a federal commission for medical and scientific research on embryos in vitro. This committee must meet a number of conditions. For example, it must include 14 members and 14 additional deputy members with the same qualifications as the titulators. In addition to the required degree, there is also a strict language parity, a gender criterion, a balanced representation of the various ideological and philosophical directions and last but not least — there is a shake — the incompatibility with the capacity of a member of a bioethics advisory committee.
This last condition is too much. Until now, it has not been possible to set up this federal committee. That means that this very important framework law de facto does not start in practice. As the SP-A-Fraktion, we find these delays very regrettable. We therefore support the legislative amendment proposed here, which removes the incompatibility. It should also be noted that this has a number of precedents. I think of the Euthanasia Succession Committee, for which the incompatibility with the Bioethics Advisory Committee does not apply.
We will approve this legislative amendment with confidence.
#43
Official text
De heer Monfils heeft nu het woord in de algemene bespreking.
Translated text
Mr Monfils now has the word in the general discussion.
#44
Official text
Monsieur le président, monsieur le ministre, comme il est de règle, je commencerai par féliciter la rapporteuse pour son rapport très clair qui résume les travaux menés en commission.
Bien entendu, le groupe MR votera cette proposition. Il est bien temps qu'elle soit présentée, car il faut se rappeler que cette loi permettant les recherches sur embryons date exactement du 11 mai 2003; si je ne m'abuse, cela fait exactement deux ans. Par ailleurs, cette loi a mis un an et demi à être analysée au Sénat, dont je faisais partie à ce moment-là. Cela représente donc quatre ans d'efforts - un an et demi plus deux ans d'attente — et elle ne fonctionne pas encore.
C'est pourtant extrêmement important. J'ai le sentiment que le fonctionnement de cette loi est autant attendu par ceux qui défendent un caractère très progressiste des recherches, ce qui est mon cas notamment, et ceux qui craignent un peu que ces recherches n'entraînent quelques problèmes et difficultés. Les uns comme les autres demandent que la commission consultative soit créée et permette non seulement de donner des avis sur le sujet, mais aussi d'examiner chacune des recherches et de voir dans quelle mesure ces recherches ne sont pas contraires à des notions d'ordre public, de morale, et que sais-je encore. C'est extrêmement important dans ce cadre.
Cette loi ne peut pas fonctionner sans commission, dans la mesure où l'article 9, §5, stipule clairement que "le Roi fixe les moyens administratifs et financiers de la commission lorsqu'elle est installée". Pas de commission, pas de loi; pas de loi, impossibilité pour les uns comme pour les autres de suivre l'évolution extrêmement importante des recherches sur les embryons qui, comme l'a rappelé Mme Jiroflée, permettront d'extraordinaires progrès scientifiques pour les êtres humains, dans les années à venir.
Le problème a été clairement indiqué dans le rapport de notre collègue, M. Germeaux, au Sénat. Deux appels aux candidats ont été lancés; lors du premier, il n'y avait pas suffisamment de candidats et, lors du deuxième, les candidats qui se sont présentés pour la commission spéciale "Recherche sur embryons" étaient les mêmes que ceux figurant dans le comité consultatif de bioéthique et auraient donc dû démissionner de ce comité.
Or, nous avons eu énormément de difficultés à organiser la composition du Comité de bioéthique, qui est fondamental pour les avis extrêmement équilibrés, balancés et divers qu'il rend sur une série de sujets.
Mais il suffit de faire une addition très simple: 43 membres au Comité de bioéthique, 28 de la Commission "Recherche sur embryons". Cela signifie plus de 70 membres. Ce n'est pas facile de trouver 70 personnes en gardant un équilibre au niveau du sexe, au niveau linguistique, au niveau des tendances idéologiques et philosophiques. Et en plus, il faut qu'il s'agisse de personnes de très haut niveau, ce qui est réclamé tant par le Comité de bioéthique que par la commission dont question dans la loi sur la recherche sur les embryons.
Par conséquent, je pense que faire sauter l'incompatibilité est un élément de bonne gestion de ce secteur. Bien entendu, pour répondre en séance plénière à certaines inquiétudes -notamment exprimées par notre collègue M. Goutry -, il n'est bien sûr pas question, en faisant sauter cette incompatibilité, d'en arriver à ce que les membres du Comité de bioéthique et les membres de la Commission "Recherche sur embryons" soient identiques. C'est évidemment pour permettre dans certains cas, lorsqu'on ne trouve pas de personne, mais qu'il existe quelqu'un qui accepte d'accomplir les deux mandats, à cette Commission de fonctionner. Loin de nous l'idée de dire que nous allons prendre demain le Comité de bioéthique et le transférer dans la Commission chargée des recherches sur les embryons. Simplement, à partir du moment où nous nous trouvons dans un véritable cul-de-sac, dans la mesure où nous n'avons pas suffisamment de candidats, il faudra trouver éventuellement des volontaires.
Ces volontaires existent puisque lors du deuxième appel aux candidats, des personnes en provenance du Comité de bioéthique se sont proposées. Ce n'est pas grave dans la mesure où, d'un côté, cette commission a des actions très concrètes sur les recherches menées dans ce domaine des embryons, et que de l'autre, le Comité de bioéthique, par sa fonction généraliste, est en charge de réflexions fondamentales portant sur cela comme sur d'autres choses. Ainsi rappelez-vous l'extraordinaire analyse faite du statut juridique de l'embryon. Celle-ci a entraîné une présentation de trois ou quatre positions différentes faites avec une très grande minutie et une très grande intelligence dans la recherche des solutions pour les uns et pour les autres.
Voilà la situation. On est obligé de faire ainsi parce qu'on ne peut pas faire autrement. D'un autre côté, il est urgent que l'on commence. Les chercheurs eux-mêmes souhaitent qu'il y ait des lignes directrices. Ces lignes directrices sont dans cette loi. Que cette loi soit appliquée. Que chacun puisse bien apprécier le contrôle qui sera fait des recherches qui permettront à la science de progresser et d'éradiquer une série de maladies génétiques. Ce sera évidemment le meilleur pour nos concitoyens.
Translated text
Mr. Speaker, Mr. Minister, as is a rule, I will begin by congratulating the rapporteur for her very clear report that summarizes the work carried out in the committee.
The group will vote on this proposal. It is time for it to be presented, because it must be remembered that this law allowing research on embryos dates exactly from May 11, 2003; if I am not mistaken, it is exactly two years ago. In addition, this law took a year and a half to be analyzed in the Senate, of which I was a member at that time. So it represents four years of effort – a year and a half plus two years of waiting – and it doesn’t work yet.
However, this is extremely important. I feel that the functioning of this law is so much expected by those who defend a very progressive character of research, which is my case in particular, and those who fear a little that these research will bring some problems and difficulties. They demand that the advisory committee be established and that it not only allows to give opinions on the subject, but also to examine each of the researches and to see to what extent these researches are not contrary to notions of public order, morality, and that I still know. This is extremely important in this context.
This law cannot function without commission, insofar as Article 9, §5, clearly stipulates that “the King shall fix the administrative and financial means of the commission when it is established”. No commission, no law; no law, impossibility for some as for others to follow the extremely important evolution of research on embryos which, as Ms. Jiroflée recalled, will allow extraordinary scientific advances for human beings, in the coming years.
The issue was clearly pointed out in the report of our colleague, Mr. Germaine in the Senate. Two calls for candidates were launched; in the first, there were not enough candidates and, in the second, the candidates who appeared for the special committee "Research on Embryos" were the same as those in the Bioethics Advisory Committee and should therefore have resigned from this committee.
However, we have had enormous difficulties in organizing the composition of the Bioethics Committee, which is fundamental for its extremely balanced, balanced and diverse opinions on a range of topics.
But it is enough to make a very simple addition: 43 members of the Bioethics Committee, 28 of the Commission "Research on Embryos". This means more than 70 members. It is not easy to find 70 people while keeping a balance at the level of gender, at the level of language, at the level of ideological and philosophical trends. And moreover, they must be very high-level people, which is demanded by both the Bioethics Committee and the committee referred to in the Law on Embryonic Research.
Therefore, I think that skipping incompatibility is an element of good management of this sector. Of course, to answer in plenary session some concerns – ⁇ expressed by our colleague Mr. Goutry – it is of course not a matter, by blowing up this incompatibility, to get to the point that the members of the Bioethics Committee and the members of the Commission “Research on Embryos” are identical. This is obviously to allow in some cases, when no one is found, but there is someone who agrees to fulfill both mandates, this Commission to function. Far from us the idea of saying that we will take the Bioethics Committee tomorrow and transfer it to the Embryonic Research Commission. Simply put, from the moment we find ourselves in a real asshole, to the extent that we do not have enough candidates, we will eventually need to find volunteers.
These volunteers exist because in the second call for candidates, people from the Bioethics Committee proposed themselves. This is not important in so far as, on the one hand, this commission has very concrete actions on the research carried out in this field of embryos, and on the other hand, the Bioethics Committee, by its generalist function, is responsible for fundamental reflections on this as well as on other things. This is an extraordinary analysis of the legal status of the embryo. This resulted in a presentation of three or four different positions made with very great care and very great intelligence in the search for solutions for one and for the other.
This is the situation. We are obliged to do so because we cannot do otherwise. On the other hand, it is urgent to start. The researchers themselves want guidelines. These guidelines are in this law. Let this law be applied. May everyone appreciate the control that will be done of research that will allow science to advance and eradicate a series of genetic diseases. This will be the best for our fellow citizens.
#45
Official text
Monsieur le président, je voudrais simplement confirmer ce que j'ai déjà dit en commission, à savoir que l'amélioration proposée me semble tout à fait justifiée. Par conséquent, j'apporte mon plein soutien à ce texte.
Translated text
Mr. Speaker, I would simply like to confirm what I have already said in the committee, namely that the proposed improvement seems to me quite justified. Therefore, I give my full support to this text.