plenum van 2003-04-02 10:19:00+00:00 in Chamber of representatives

General information

Full name: plenum van 2003-04-02 10:19:00+00:00 in Chamber of representatives
Type: plenum
URL: https://www.dekamer.be/doc/PCRI/html/50/ip0353.html
Parliament: Chamber of representatives

You are currently viewing the advanced reviewing page for this source file. You'll note that the layout of the website is less user-friendly than the rest of Demobel. This is on purpose, because it allows people to voluntarily review and correct the translations of the source files. Its goal is not to convey information, but to validate it. If that's not your goal, I'd recommend you to click on one of the propositions that you can find in the table below. But otherwise, feel free to roam around!

Propositions that were discussed

Code	Date	Adopted	Title
50K2182	20/03/2001	✔	Projet de loi relatif à la recherche sur les embryons in vitro.

Discussions

You are currently viewing the English version of Demobel. This means that you will only be able to review and correct the English translations next to the official text. If you want to review translations in another language, then choose your preferred language in the footer.

Discussions statuses

ID	German	French	English	Esperanto	Spanish	Dutch
#0	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#1	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#2	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#3	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#4	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#5	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#6	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#7	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#8	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#9	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#10	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#11	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#12	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#13	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#14	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#15	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#16	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#17	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#18	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#19	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#20	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#21	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙

#0

#1

#2

#3

Official text

                    
                    Mijnheer de voorzitter, in afspraak met mijn collega, mevrouw Burgeon, brengt zij het rapport over het ontwerp en de bespreking ervan en zal ik nu een verslag brengen van de hoorzittingen. Omdat de visie van experts in deze materie verhelderend en noodzakelijk is voor de besluitvorming, wil ik daar vrij uitgebreid op ingaan.

De eerste hoorzitting vond plaats op 26 februari. Professor Paul Devroey van het Centrum voor Reproductieve Geneeskunde van de VUB noemt het voorliggend ontwerp een toonbeeld voor andere Europese landen. Het biedt de nodige rechtszekerheid in deze delicate materie. Hij noemt de tekst constructief. De tekst opent perspectieven.

Professor Frank Comhaire, hoogleraar interne zaken aan de Universiteit Gent, is het hoofdzakelijk eens met de visie van professor Devroey. Hij richt zijn aandacht echter vooral op de mogelijke geslachtsselectie. Hij stelt vast dat er sinds een aantal jaren een onevenwicht groeit tussen de geboorte van jongens of meisjes. Hij noemt die geslachtsselectie geen vorm van eugenisme, of tussenkomst in de verbetering van de persoon, omdat er geen onderzoek gebeurt op het embryo zelf. De medische tussenkomst gebeurt immers bij de bevruchting. De kritiek over de zeer hoge kostprijs van die behandeling zou verdwijnen als de methode voor de licentie zou worden toegestaan in België. 

De professor stelt dat vaak gehoopt wordt op ofwel een dochter ofwel een zoon, waardoor sommige paren doorgaan met het verwekken van kinderen tot er uiteindelijk een kind met het gewenste geslacht wordt geboren. Hij vraagt zich dan ook af of die andere kinderen dan wel zeer gewenst zijn. Hij is er ook van overtuigd dat de geboorte van een kind met het gewenste geslacht het ouderlijk project waardevoller maakt, het geluk verhoogt en dus de gezondheid van ouders en kind verbetert, vooral dan de mentale gezondheid.

Professor Comhaire geeft toe dat de methode zeker niet altijd efficiënt is en niet altijd trefzekerheid biedt, namelijk ongeveer 75% voor een jongen en 85% voor een meisje. De spreker ziet niet in waarom die behandeling verboden zou moeten zijn.

Seksualiteit en reproductie zijn volgens hem privé-aangelegenheden zolang ze geen negatief effect sorteren op de gemeenschap en op de betrokkenen.

Professor Ingeborg Liebaers, diensthoofd van het Centrum voor Medische Genetica van de VUB, waardeert het ontwerp. Het door de professor uitgevoerde onderzoek is vooral toegespitst op de opsporing van genetische defecten bij embryo's van risicokoppels. In die situaties biedt het voorliggende ontwerp de mogelijkheid tot inplanting van een gezond embryo na pre-implantatiediagnose waardoor het eventueel later afbreken van een zwangerschap kan worden vermeden.

Professor André Van Steirteghem, diensthoofd Reproductieve Geneeskunde van de VUB, erkent ook de waarde van het ontwerp dat nieuwe perspectieven opent in verband met diagnosestelling en eventuele behandeling. De oprichting van een controlerende, federale commissie verheugt hem en zal ook de bevolking kunnen geruststellen. Hij onderstreept de noodzaak om voor specifieke onderzoeken waarvoor geen alternatief bestaat embryo's aan te maken, mits toestemming van de donoren. Hij wijst eveneens op de mogelijkheden die de embryonale stamcellen zullen bieden ten opzichte van een groot aantal ziektes.

In de daarop volgende gedachtewisseling vraagt mevrouw Descheemaeker zich af of embryonale stamcellen zoveel meer mogelijkheden bieden dan stamcellen uit navelstrengbloed of adulte stamcellen. Zij reageert ook op de oorzaken van het onevenwicht in de nataliteit. Als — zoals de professor ook zei — milieufactoren hierin een belangrijke rol spelen, kan men dan niet beter de oorzaak aanpakken? Zij beschouwt geslachtsselectie omwille van de voorkeur van ouders niet als een medische reden.

Ook de heer Germeaux vreest dat geslachtsselectie tot misbruik kan leiden en ziet daarvan de maatschappelijke meerwaarde niet. Mevrouw Burgeon is van mening dat het grote prijskaartje zal verhinderen dat alle ouders de mogelijkheid zouden hebben voor geslachtsselectie. Waar is dan die geroemde vrije keuze?

Professor Van Steirteghem antwoordt dat navelstrengbloed onvoldoende stamcellen bevat voor de behandeling van volwassenen. Professor Comhaire bevestigt de noodzaak om in te werken op de milieufactoren die een rol spelen in de nataliteit, maar dat zal pas effect hebben op lange termijn. Hij is van oordeel dat de meerwaarde van de geslachtsselectie bepaald wordt door de betrokken ouders en niet door de wetenschap of de maatschappij.

Mevrouw Van de Casteele wenst te vernemen hoeveel vraag er is naar geslachtsselectie. Professor Comhaire bevestigt dat de vraag beperkt is omdat de meeste ouders zich neerleggen bij de bestaande situatie. Professor Liebaers stelt vast dat veel ouders liefst één meisje en één jongen willen en dat, indien daarvoor eenvoudige methodes zouden bestaan, ze daarvan wellicht gebruik zouden maken. Professor Devroey herinnert eraan dat ook het Raadgevend Comité voor Bio-Ethiek in zijn advies verklaart dat selectie alleen is gerechtvaardigd ter voorkoming van geslachtsgebonden ziekten.

Mevrouw Avontroodt vraagt naar de rol van de federale commissie bij een ongunstig advies van het plaatselijk ethisch comité. Professor Comhaire zou een beroepsprocedure willen instellen bij ongunstig advies. Professor Liebaers acht het logisch dat een onderzoeksproject bij ongunstig advies van het plaatselijk comité wordt afgevoerd. Zowel professor Devroey als professor Van Steirteghem achten de uitgebreide toestemmingsprocedure zeer gerechtvaardigd. Een tweede hoorzitting vond plaats in de voormiddag van 11 maart. Professor Axel Kahn, directeur van het Institut Cochin de génétique moléculaire, begint zijn uiteenzetting met een gedetailleerde omschrijving van de begrippen regeneratieve geneeskunde, embryonale stamcellen en het zogenaamde therapeutisch kloneren. De professor bevestigt wel dat elk menselijk embryo uniek is, maar ziet geen tegenspraak in het gebruik van ten dode opgeschreven overtallige embryo's in het kader van onderzoeksprojecten van hoge wetenschappelijke en morele kwaliteit.

Wat het therapeutisch kloneren betreft, heeft hij toch bezwaren. Hij betwijfelt sterk het nut van een geneeswijze die, om één patiënt te genezen, misschien honderden menselijke eicellen en een aantal gekloonde embryo's vereist om daaruit cellen te nemen, die te vermenigvuldigen en te stimuleren om uit te groeien tot een cellenpopulatie die genezing zou moeten bewerkstelligen. Daarna moet men nog nagaan of die cellen daadwerkelijk een therapeutische werking kunnen hebben en niet kankerverwekkend zijn.

De professor staat dus eerder huiverig tegenover een techniek die de opoffering van zoveel eicellen zal vereisen en zo weinig medische perspectieven opent. Professor Kahn is dus geen voorstander van therapeutisch kloneren. Hij wijst de creatie van embryo's voor onderzoek af. Hij doet dat rekening houdend met de realistische wetenschappelijke doelstelling en de therapeutische perspectieven tegenover de sociale en morele bezwaren. 

Professor Thomas D'Hooge van het vertiliteitscentrum van de KUL beaamt dat embryo-onderzoek alleen toegestaan mag worden als alle andere mogelijkheden werden nagegaan. Hij wilt echter vooraf onderzoek op relevante modellen van dieren. Hij wilt dit met name voor primaten. Hij klaagt aan dat onderzoek op menselijke embryo's mogelijk is. Preklinisch onderzoek op embryo's van primaten is echter verboden. Hij stelt ook dat er meer onderzoek nodig is op lichaamscellen, zaadcellen en niet-bevruchte eicellen. Hij meent dat er prioritair onderzoek op lichaamsstamcellen moet gebeuren. 

Ook professor Christine Verellen-Dumoulin, hoofd van het Centre de génétique humaine van de UCL, noemt het ontwerp een positief initiatief. Het schept immers een kader voor onderzoek. Zij gebruikt liever niet de term therapeutisch kloneren, maar kernoverdracht of nucleustransfer. Ook zij heeft vragen bij het aanmaken van embryo's als bron van therapeutische cellen. Zij heeft die temeer omdat het onderzoek op dierlijke cellen nog niet afgerond is. Er is immers vrees voor storingen en gezondheidsproblemen. Het lijkt haar wel gerechtvaardigd om overtallige embryo's te beschouwen als potentiële donors van stamcellen. Bij een gelijke therapeutische waarde zou het gebruik van volwassen stamcellen of stamcellen uit navelstrengbloed moeten aangemoedigd worden. 

Professor Cassiman van het Centrum voor Menselijke Erfelijkheid van de KUL beaamt dat stamcelonderzoek op embryonale, foetale of volwassen stamcellen een groot therapeutisch potentieel geeft. Het doet dat evenals de celkerntranfer of het kloneren. Er is echter nog onvoldoende evidentie over de veilige toepassing. Alle onderzoek op klonen is nog zeer empirisch. Het verdere onderzoek naar de fundamentele mechanismen is dus belangrijk. Er worden trouwens in het kader van een reproductief proces altijd embryo's getest om het aantal ingeplante embryo's, en dus meerlingen, te beperken.

Bij de meeste genetici bestaat een afkeer om een lijst van ernstige afwijkingen op te stellen, omdat de subjectieve beleving van een afwijking sterk verschilt van persoon tot persoon.

Volgens professor Cassiman leidt het geen twijfel dat onderzoekers niet hebben gewacht op een wettelijke regeling. De tijd dringt dus om het kader en de grenzen duidelijk af te bakenen. Voor hem is het belangrijker aan te geven op welk materiaal onderzoek mag worden verricht veeleer dan alle onderzoeksaspecten te beschrijven. Het is daarvoor essentieel dat de Federale Commissie simultaan met de inwerkingtreding van de wet wordt opgericht. Deze commissie zal alle onderzoeken controleren en zal ook blijven fungeren om de grenzen van het toelaatbare duidelijk en dynamisch te helpen te definiëren.

De heer Custers, manager van het Vlaams Interuniversitair Instituut voor Biotechnologie zegt dat ook het VIB ten volle een wettelijk kader voor onderzoek op embryo's steunt. Hij stelt echter vragen over het mogelijk gebruik van menselijke embryonale stamcellen in bedrijfslaboratoria. De heer Custers meent dat therapeutisch kloneren ook zal moeten gebeuren buiten centra voor reproductieve geneeskunde of menselijke erfelijkheid. Dat kan echter niet zonder hun medewerking, omdat voor elke therapie eicellen nodig zijn. Volgens hem zullen bedrijven een noodzakelijke schakel vormen naar de definitieve toepassing. Het moet volgens hem mogelijk zijn dat bedrijven deze rol kunnen vervullen via een overeenkomst met een universitair zorgprogramma voor reproductieve geneeskunde binnen de vooropgestelde strikte ethische normen en alleen voor zwaarwegende doelstellingen.

In de daaropvolgende gedachtewisseling vragen de heer Mayeur en mevrouw Descheemaeker waarop het verzet van professor Kahn berust tegen het therapeutisch kloneren. Professor Kahn antwoordt dat zijn denkwijze erin bestaat de voordelen af te wegen tegen de nadelen. Hij bevestigt de positieve aspecten, met name de interessante kennis, maar verwijst naar de morele bezwaren tegen de aanmaak van embryo's.

Hij vreest vooral voor betwistbare manieren om eicellen te verkrijgen en eveneens betwist hij de onmisbaarheid van die techniek.

Mevrouw Gilkinet vraagt zich af of dat ontwerp voldoende waarborgen biedt aan vrouwen. Ook mevrouw Descheemaeker stelt vast dat er enorm veel eicellen nodig blijken bij therapeutisch kloneren.

Mevrouw Avontroodt en mevrouw De Meyer vragen hoe de centra voor reproductieve geneeskunde staan tegenover een uitbreiding van onderzoek tot andere laboratoria, dus bedrijfslaboratoria.

Professor D'Hooghe preciseert dat vrouwen inderdaad gevaar lopen als de federale commissie haar rol niet zou spelen. Ook professor Cassiman bevestigt dat. Professor Cassiman heeft er geen probleem mee dat cellen geoctrooieerd kunnen worden. Alleen het embryo dient te worden beschermd.

De volgende hoorzitting vond plaats in de namiddag van 11 maart.

Dokter Lambotte van de Orde van Geneesheren onderstreept dat het de Orde niet toekomt een moreel of levensbeschouwelijk standpunt in te nemen, maar om de deontologische plichten te bekijken. In het ontwerp worden die vereisten overgenomen. Hij wijst echter wel op het gevaar voor instrumentarisering van het lichaam van de vrouw als producent van eicellen ten behoeve van onderzoek.

Dokter Spitz, voorzitter van de commissie Ethiek van de Orde stelt dat er over dat onderwerp geen plenair advies is. Hij ziet dat embryonale geneeskunde in de toekomst een aparte discipline wordt. Concreet rijst de vraag hoe donoren gerekruteerd zullen worden en hoe ze beschermd zullen worden. Gameten en embryo's mogen geen pasmunt worden. Hij wilt vermijden dat de vraag naar gameten en embryo's onderwerp kan worden van economische wetmatigheden, waarvan dan eerst sociaal zwakkeren het slachtoffer kunnen worden. Door wie en hoe vaak aan dergelijke procedures deelgenomen mag worden, dient duidelijk te worden omschreven.

Een ander aandachtspunt is de bescherming van de identiteit van donoren en van het beroepsgeheim, terwijl de traceerbaarheid van de cellijnen noodzakelijk is.

Ten slotte vestigt dokter Spitz de aandacht op de eventuele patenteerbaarheid, dus het octrooieren van stamcellen, wat echter nooit het recht zou mogen geven op exclusief gebruik of op een onbetaalbare prijs.

Hij verwijst daarbij naar wat is gebeurd met het gen dat borstkanker kan veroorzaken.

Professor Michel Dupuis van het bio-ethisch comité van de UCL verheugt zich erover dat eindelijk een wetgevende tekst voorligt die komaf kan maken met de huidige dubbelzinnige en hypocriete situatie. Hij blijft zich echter vragen stellen over het statuut van het embryo en over het feit dat te weinig onderscheid wordt gemaakt tussen de gewone aanmaak van embryo's en de celkerntransfer voor therapeutisch kloneren in het kader van celtherapie om afstoting te voorkomen. Ook hij verwijst naar de onderliggende problematiek van de eicelstimulatie, namelijk de mogelijke commercialisering van eicellen door vrijwillig kwetsbaren, zoals bijvoorbeeld armen of gevangenen.

Professor Mylène Baum, lid van het bio-ethisch comité van de UCL stelt vast dat een embryo kan worden beschouwd als een potentiële of als een reële persoon. Zij is het echter niet eens met de visie dat het moment van de bevruchting het begin aangeeft van een nieuw leven dat uitsluitend gericht is op een unieke en onomkeerbare entiteit met rechten.

Zij wil geen diabolisering van de vooruitgang in het onderzoek inzake ontwikkelingsgenetica en wenst niet dat in naam van de bescherming van het embryo afbreuk wordt gedaan aan de rechten van vrouwen inzake hun lichaam en hun reproductieve rechten. Zij vraagt de nadrukkelijke aandacht voor de genderdimensie en voor de vrouwen die donor zijn, omdat zij psychosociaal kwetsbaar zijn. Alleen vrouwen moeten immers de experimentele lasten dragen en risico's nemen in het kader van medisch begeleide voortplanting. Ook zij spreekt de vrees uit voor exploitatie van vrouwen, zeker in het arme Zuiden waar onvruchtbaarheid vaak sociale uitsluiting veroorzaakt.

Wat het therapeutisch kloneren betreft, volgt zij de visie van professor Atlan die de transfer van de kern uit een volwassen cel in een leeggemaakte eicel geen embryo noemt, maar een artefact.

Dergelijk artefact mag nooit aanleiding geven tot het ontstaan van een menselijk of dierlijk organisme. Het kan echter aan de basis liggen van nieuwe therapeutische opvattingen. Een gewijzigd embryo mag nooit worden ingeplant in de baarmoeder. Als dit gebeurt wordt de proef niet langer op het embryo, maar op de vrouw uitgevoerd. Zij pleit om alleen uit stamcellen ontwikkelde artefacten te gebruiken voor onderzoek. Zij maakt dus het onderscheid tussen wat ze een embryo noemt en wat ze een artefact noemt. Dat is de inplanting van een volwassen celkern in een leeggemaakte eicel. 

In de gedachtewisseling wijst mevrouw Gilkinet op het belang van wie het onderzoeksobject bepaalt. Ze doet dat omdat er niet altijd een reden te vinden zou zijn om de aanmaak van embryo's te rechtvaardigen. Hierin zullen zowel het lokaal ethisch comité als de federale commissie een enorme verantwoordelijkheid dragen.

Translated text

Mr. Speaker, in consultation with my colleague, Mrs. Burgeon, she will present the report on the draft and its discussion, and I will now report on the hearings. Since the vision of experts on this subject is enlightening and necessary for decision-making, I would like to discuss it quite extensively.

The first hearing took place on 26 February. Professor Paul Devroey of the Center for Reproductive Medicine of the VUB calls the proposed design a model for other European countries. It provides the necessary legal certainty in this delicate matter. He calls the text constructive. The text opens up perspectives.

Professor Frank Comhaire, professor of internal affairs at the University of Ghent, largely agrees with the vision of Professor Devroey. However, he focuses his attention primarily on the possible gender selection. He notes that for several years there has been a growing imbalance between the birth of boys and girls. He calls that gender selection not a form of eugenism, or intervention in the improvement of the person, because there is no research on the embryo itself. The medical intervention takes place at the time of fertilization. The criticism of the very high cost of that treatment would disappear if the licensing method would be allowed in Belgium. Their

The professor says that often there is hope for either a daughter or a son, so some couples continue to have children until a child with the desired sex is finally born. He wondered if those other children are very desirable. He is also convinced that the birth of a child with the desired sex makes the parental project more valuable, increases happiness and thus improves the health of parents and child, especially than mental health.

Professor Comhaire acknowledges that the method ⁇  is not always efficient and does not always provide hit certainty, namely about 75% for a boy and 85% for a girl. The speaker does not understand why this treatment should be prohibited.

Sexuality and reproduction are private affairs as long as they do not negatively affect the community and those involved.

Professor Ingeborg Liebaers, head of service of the Center for Medical Genetics of the VUB, appreciates the design. The research conducted by the professor is primarily focused on the detection of genetic defects in embryos of risk couples. In those situations, the proposed design provides the possibility of implanting a healthy embryo after pre-implantation diagnosis, thereby avoiding any later termination of a pregnancy.

Professor André Van Steirteghem, Head of Reproductive Medicine at VUB, also recognizes the value of the design that opens new perspectives in relation to diagnosis and possible treatment. The establishment of a controlling, federal commission delights him and will also be able to reassure the public. He emphasizes the need to create embryos for specific studies for which there is no alternative, subject to the consent of the donors. He also points out the possibilities embryonic stem cells will offer against a large number of diseases.

In the subsequent discussion, Ms. Descheemaeker asks whether embryonic stem cells offer so much more possibilities than stem cells from umbilical blood or adult stem cells. It also responds to the causes of the imbalance in the birth rate. If, as the professor also said, environmental factors play an important role in this, can we not better address the cause? She does not consider gender selection for the sake of the preference of parents as a medical reason.

Also Mr. Germeaux fears that gender selection can lead to abuse and does not see the social added value thereof. Ms. Burgeon believes that the large price bar will prevent all parents from having the option of gender selection. Where is that famous free choice?

Professor Van Steirteghem responds that umbilical cord blood contains insufficient stem cells for the treatment of adults. Professor Comhaire confirms the need to work on the environmental factors that play a role in the birth rate, but that will only have a long-term effect. He believes that the value added of gender selection is determined by the parents concerned and not by science or society.

Mrs Van de Casteele wants to know how much demand there is for gender selection. Professor Comhaire confirms that the demand is limited because most parents give up on the existing situation. Professor Liebaers notes that many parents prefer to have one girl and one boy, and that if there were simple methods, they might use them. Professor Devroey reminds that the Bioethics Advisory Committee also states in its opinion that selection is only justified for the prevention of sex-related diseases.

Mrs. Avontroodt asks for the role of the federal committee in a negative opinion from the local ethics committee. Professor Comhaire would like to initiate an appeal procedure for unfavorable advice. Professor Liebaers thinks it is logical that a research project is dismissed upon adverse advice from the local committee. Both Professor Devroey and Professor Van Steirteghem consider the extended consent procedure highly justified. A second hearing took place in the morning of 11 March. Professor Axel Kahn, director of the Institut Cochin de génétique moléculaire, begins his presentation with a detailed description of the concepts of regenerative medicine, embryonic stem cells and so-called therapeutic cloning. The professor affirms that each human embryo is unique, but sees no contradiction in the use of deadly registered overtalled embryos in the framework of research projects of high scientific and moral quality.

As far as therapeutic cloning is concerned, he has objections. He strongly doubts the usefulness of a medicine which, in order to cure one patient, may require hundreds of human egg cells and a number of cloned embryos to take cells from there, which to multiply and stimulate to grow into a cell population that should provide healing. After that, it is necessary to verify whether those cells can actually have a therapeutic effect and not be carcinogenic.

The professor, therefore, is rather eager to face a technique that will require the sacrifice of so many eggs and opens so few medical perspectives. Professor Kahn is therefore not a supporter of therapeutic cloning. He rejects the creation of embryos for research. He does this taking into account the realistic scientific goal and the therapeutic perspectives facing the social and moral objections. Their

Professor Thomas D'Hooge of the VERTILITY CENTER of the KUL claims that embryonic research should only be allowed if all other possibilities were examined. However, he wants preliminary research on relevant models of animals. He wants this especially for primates. He complains that research on human embryos is possible. However, preclinical research on embryos of primates is prohibited. He also states that more research is needed on body cells, sperm cells and non-fertilized eggs. He believes that there should be priority research on body stem cells. Their

Professor Christine Verellen-Dumoulin, head of the Centre de génétique humaine at UCL, also calls the design a positive initiative. It creates a framework for research. They prefer not to use the term therapeutic cloning, but nuclear transfer or nuclear transfer. She also has questions in creating embryos as a source of therapeutic cells. This is due to the fact that research on animal cells has not yet been completed. After all, there is fear of disruptions and health problems. It seems to her that it is justified to consider over-sized embryos as potential donors of stem cells. With the same therapeutic value, the use of adult stem cells or stem cells from umbilical cord blood should be encouraged. Their

Professor Cassiman of the Center for Human Heredity at the KUL claims that stem cell research on embryonic, fetal or adult stem cells gives a great therapeutic potential. It does that as well as cell nuclear transfer or cloning. However, there is still insufficient evidence about the safe application. All research on clones is still very empirical. Further investigation into the fundamental mechanisms is therefore important. Furthermore, embryos are always tested in the context of a reproductive process in order to limit the number of embryos implanted, and therefore multiple embryos.

Most geneticists are reluctant to make a list of serious abnormalities because the subjective experience of an abnormality varies greatly from person to person.

According to Professor Cassiman, there is no doubt that researchers did not wait for a legal arrangement. Therefore, it is time to clearly define the framework and the boundaries. For him, it is more important to indicate on which material research can be carried out rather than to describe all aspects of research. For this purpose, it is essential that the Federal Commission is established simultaneously with the entry into force of the law. This committee will monitor all investigations and will also continue to work to help define the limits of the permissible clearly and dynamically.

Mr Custers, manager of the Flemish Interuniversity Institute for Biotechnology, says that the VIB also fully supports a legal framework for research on embryos. However, he raises questions about the possible use of human embryonic stem cells in business laboratories. Mr. Custers believes that therapeutic cloning will also have to take place outside centers of reproductive medicine or human heredity. However, this cannot be done without their involvement, because for every therapy eggs are needed. According to him, companies will form a necessary link to the final application. According to him, it should be possible for companies to fulfill this role through an agreement with a university healthcare program for reproductive medicine within the pre-established strict ethical standards and only for overwhelming purposes.

In the subsequent discussion, Mr. Mayeur and Mrs. Descheemaeker asked where Professor Kahn’s opposition to therapeutic cloning lies. Professor Kahn replies that his mindset consists in weighing the benefits against the disadvantages. He affirms the positive aspects, especially the interesting knowledge, but refers to the moral objections to the production of embryos.

He is ⁇  afraid of controversial ways of obtaining eggs, and he also disputes the indispensability of that technique.

Mrs. Gilkinet asks whether that design provides sufficient guarantees for women. Also, Ms. Descheemaeker notes that a huge number of eggs are needed in therapeutic cloning.

Ms. Avontroodt and Ms. De Meyer ask how the centers of reproductive medicine are facing an extension of research to other laboratories, i.e. corporate laboratories.

Professor D'Hooghe clarifies that women are indeed in danger if the federal commission did not play its role. Professor Cassiman also confirms this. Professor Cassiman has no problem with the fact that cells can be patented. Only the embryo should be protected.

The next hearing took place in the afternoon of 11 March.

Dr. Lambotte of the Order of Physicians emphasizes that it is not up to the Order to take a moral or life-visual standpoint, but to examine the deontological duties. In the draft, these requirements are taken into account. However, he points out the danger of instrumentalizing the woman’s body as a producer of eggs for research purposes.

Dr. Spitz, chairman of the Committee on Ethics of the Order, states that there is no plenary opinion on this subject. He sees that embryonic medicine will become a separate discipline in the future. Specifically, the question arises how donors will be recruited and how they will be protected. Gamets and embryos should not become a passport. He wants to avoid the possibility that the demand for gametes and embryos can become subject to economic laws, of which first the socially weaker can become the victim. Who and how often may participate in such procedures should be clearly defined.

Another focus is the protection of donor identity and professional secrecy, while the traceability of cell lines is necessary.

Finally, Dr. Spitz draws attention to the possible patentability, thus the patenting of stem cells, which, however, should never give the right to exclusive use or to an unpaid price.

He refers to what happened to the gene that can cause breast cancer.

Professor Michel Dupuis of the bio-ethical committee of the UCL is delighted that finally a legislative text can be introduced that can address the current ambiguous and hypocritical situation. However, he continues to question the status of the embryo and the fact that there is not enough distinction between normal embryonic production and cell nucleus transfer for therapeutic cloning in the context of cell therapy to prevent rejection. He also refers to the underlying problem of egg stimulation, namely the possible commercialization of eggs by voluntarily vulnerable persons, such as poor people or prisoners.

Professor Mylène Baum, a member of the bio-ethical committee of UCL, notes that an embryo can be considered as a potential or as a real person. However, she disagrees with the view that the moment of conception indicates the beginning of a new life that is exclusively focused on a unique and irreversible entity with rights.

She does not want to demonize the progress in research on developmental genetics and does not want the rights of women to their bodies and their reproductive rights to be undermined in the name of the protection of the embryo. She calls for emphasis on the gender dimension and on the women who are donors, because they are psychosocially vulnerable. Only women must bear the experimental burdens and take risks in the context of medical-guided reproduction. She also expresses her fear of the exploitation of women, especially in the poor South where infertility often causes social exclusion.

As for therapeutic cloning, it follows the vision of Professor Atlan who calls the transfer of the nucleus from an adult cell into an empty egg not an embryo, but an artefact.

Such artifacts shall never give rise to a human or animal organism. However, it may be the basis for new therapeutic concepts. A modified embryo should never be implanted into the womb. If this happens, the test will no longer be carried out on the embryo, but on the woman. She advocates using only artifacts developed from stem cells for research. She thus makes the distinction between what she calls an embryo and what she calls an artefact. This is the implantation of an adult cell nucleus into an empty egg. Their

In the exchange of opinions, Ms. Gilkinet points out the importance of who determines the subject of the study. She does so because there would not always be a reason to justify the creation of embryos. In this, both the local ethics committee and the federal committee will bear a huge responsibility.

#4

Official text

                    
                    Monsieur le président, monsieur le ministre, mes chers collègues, notre commission a examiné le présent projet de loi transmis par le Sénat au cours de ses réunions des 18 et 26 février et des 11, 12 et 13 mars 2003.

Dans son exposé introductif, le ministre Tavernier a précisé que le projet de loi définit les modalités, conditions, lieux et contrôles devant être respectés dans le cadre de la recherche sur les embryons. La constitution d'embryons in vitro à des fins de recherche est interdite sauf si les objectifs de la recherche ne peuvent être atteints par la recherche sur les embryons surnuméraires.

La stimulation des ovules est autorisée pour autant qu'elle soit scientifiquement justifiée et que la femme concernée soit majeure et manifeste son consentement par écrit. Le projet de loi interdit, en outre, l'implantation d'embryons aux humains, chez les animaux, l'accomplissement de recherches à caractère eugénique ou axées sur la sélection du sexe, à l'exception de la sélection permettant d'écarter des embryons atteints de maladies liées au sexe.

La recherche menée sur des embryons à des fins commerciales est également interdite. Le clonage reproductif humain est interdit. Le clonage thérapeutique, quant à lui, est implicitement autorisé pour autant qu'il respecte les conditions de l'article 3 du projet de loi. Toute recherche sur des embryons in vitro doit être soumise, au préalable, au comité local d'éthique qui rend un avis sur la question dans un délai de deux mois.

Une commission fédérale pour la recherche médicale et scientifique sur les embryons in vitro est chargée, entre autres, de veiller au respect de la loi. Enfin, le projet de loi répond aux besoins existants mais devra être complété sur la base des avis qui seront rendus quant à l'usage des embryons et des ovules, quant au clonage thérapeutique et à la thérapie génique germinale et somatique.

Mme Descheemaeker a alors précisé la portée de ses propositions 429 et 402. Pour l'intervenante, il importe de délimiter, en fonction de considérations sociales et éthiques, le pouvoir des scientifiques. Le progrès scientifique doit être favorisé tout en tenant compte du principe de précaution. 

Il est nécessaire de mettre en balance l'utilité de la recherche et la protection des embryons. 

Les propositions de loi déposées diffèrent du projet de loi sur plusieurs points. Le premier, la constitution d'embryons aux fins de recherche est interdite. Le deuxième, le clonage thérapeutique n'est pas autorisé. Et, enfin, le troisième, le diagnostic pré-implantatoire n'est autorisé que si cette technique s'indique sur le plan médical pour détecter des anomalies héréditaires ou chromosomiques.

M. Paque souligne que la proposition de loi n° 157 de Mme Milquet consacre l'interdiction des interventions ayant pour but d'introduire une modification dans le génome de la descendance, ainsi que l'interdiction du clonage humain. La proposition de loi tend à garantir le respect et la protection de l'unicité de chaque personne humaine, l'interdiction de décider les caractéristiques génétiques d'un enfant à naître, la conception de la personne humaine comme une fin et non comme un moyen et, enfin, le caractère sexué de la reproduction humaine.

Les techniques de diagnostic pré-implantatoire et prénatal posent des problèmes éthiques et justifient certaines restrictions ou interdictions. L'article 3 de la proposition de loi vise à interdire l'induction délibérée de modifications dans le génome de la descendance. Le clonage d'êtres humains est inacceptable. Des dispositions pénales sanctionnant des infractions aux articles 3 et 4 sont prévues.

La commission a ensuite décidé d'entendre, lors de ses réunions des 26 février et 11 mars 2003, plusieurs experts. Mme Descheemaeker vient d'intervenir pour cette partie du rapport.

Dans la discussion générale, M. Hondermarcq a constaté que le projet de loi suscite un large consensus. Il a souligné qu'il appartenait aux responsables politiques de trancher et qu'il serait irresponsable d'abandonner les chercheurs et médecins aux pressions d'une patientèle parfois conditionnée, ainsi qu'aux intérêts commerciaux.

Les problèmes éthiques suscités dans ce domaine touchant à la dignité humaine impliquent que l'on renonce à ne consulter que les seuls spécialistes de la question.

M. Hondermarcq estime qu'il faut déployer un travail pédagogique en profondeur, envers les jeunes en particulier. Nul ne doute que des choix moraux inédits se présenteront aux citoyens dans les prochaines années.

M. Bultinck rappelle, quant à lui, que les travaux de la commission spéciale chargée des problèmes bio-éthiques créée en janvier 2001, furent couronnés de façon peu glorieuse par le vote du projet de loi à l'examen. Jusqu'à ce jour, la Belgique ne s'est pas dotée d'un cadre légal entourant la recherche scientifique sur les embryons. Cette lacune législative a été utilisée comme argument pour justifier l'abstention de la Belgique lors de l'adoption par le Conseil de l'Europe, de la Convention sur les droits de l'homme et la biomédecine du 4 avril 1997.

Le groupe politique auquel l'intervenant appartient a déposé une proposition de résolution demandant au gouvernement, je cite: "de signer sans délai et sans réserve, la Convention du Conseil de l'Europe sur les droits de l'homme et de la bio-médecine". L'intervenant regrette en outre l'orientation du texte qu'il juge trop laxiste. Pour lui, il eût été préférable de se limiter à autoriser la recherche pour la prévention de maladies graves en génétique et d'interdire, dans tous les cas, la constitution d'embryons aux seules fins de recherche.

Quant à moi, j'ai souligné le grand intérêt des auditions organisées par la Commission. J'ai estimé qu'il fallait éviter que les débats versent dans le passionnel ou débouchent sur des affrontements idéologiques. Il s'agit ici principalement de fournir des réponses concrètes aux progrès de la science. 

Il existe un large consensus sur le fait que la commercialisation de l'être humain doit être interdite. Il convient également de proscrire toute recherche poursuivant des objectifs à caractère eugénique, de même que l'implantation d'embryons humains chez l'animal ou inversement.

Les scientifiques sont demandeurs d'un cadre légal car les connaissances médicales sur les possibilités d'utiliser des cellules souches évoluent rapidement.

Le projet de loi crée une structure chargée d'un rôle important lors de l'octroi de l'autorisation d'effectuer la recherche scientifique.

A l'avenir, il conviendra d'être vigilant quant aux aspects économiques ou commerciaux et prévoir des balises afin d'éviter la commercialisation du corps de la femme.

La commission fédérale constituera un garde-fou supplémentaire à cet égard.

Le clonage reproductif doit être interdit. La législation actuelle varie d'un pays à l'autre. Aux Etats-Unis, les lois fédérales prohibent l'utilisation de fonds publics dans le financement de recherches sur le clonage humain. En revanche, ces travaux peuvent être menés par des sociétés privées. Une trentaine de pays, de l'Australie au Japon en passant par la plupart des pays européens, ont adopté à ce jour des législations interdisant l'application du clonage reproductif. J'ai terminé mon intervention en rappelant qu'une telle loi est devenue une absolue priorité pour notre pays. L'actualité de ces dernières semaines le prouve et on se souvient des déclarations non prouvées de Clone Aid.

M. Goutry s'est dit favorable à l'élaboration d'un cadre législatif clair relatif à la recherche sur les embryons. Il exprime toutefois une objection fondamentale à l'égard de l'article 4 qui autorise sous certaines conditions la constitution d'embryons aux seules fins de recherche. Il existe, en effet, suffisamment de matériel embryonnaire pour mener la recherche sur des embryons surnuméraires. Le groupe CD&V estime que la vie humaine, de ses prémices à sa fin, mérite le respect.

La Belgique s'est désolidarisée de la communauté internationale par rapport à la ratification de la convention du Conseil de l'Europe. Il rappelle que lors des auditions, le professeur Kahn a précisé qu'autoriser le clonage thérapeutique ouvrait la porte au clonage reproductif. M. Goutry est d'avis que le progrès scientifique doit pouvoir se déployer sans être systématiquement bloqué par des considérations éthiques. La Belgique dispose d'instruments utiles en la matière et peut compter sur l'expertise d'universitaires et de scientifiques. L'intervenant dépose un amendement visant à modifier l'article 3 du projet, de manière à n'autoriser que la recherche sur les embryons surnuméraires. Il souligne la nécessité d'une interdiction absolue de l'utilisation du matériel génétique à des fins commerciales.

Mme Descheemaeker relève que les progrès biomédicaux contribueront indéniablement au bien-être de la société, mais certains scientifiques jouent aux apprentis sorciers. Il ressort des auditions que des scientifiques sont eux-mêmes demandeurs d'une réglementation adéquate. La recherche sur les embryons surnuméraires et a fortiori sur les embryons constitués ne peut être conduite que dans le cas où toutes les alternatives ont été épuisées. Elle souligne encore la nécessité de l'adoption du projet de loi qui fixe des limites à la recherche effrénée sur les embryons.

M. Paque déclare que, malgré les avancées positives contenues dans le projet de loi, le cdH votera contre le projet parce qu'il ne protège pas suffisamment l'embryon et la femme. L'embryon humain est totalement instrumentalisé. La création de l'embryon humain est inacceptable d'un point de vue éthique au regard du statut de l'embryon, personne humaine potentielle, et injustifiée parce que dans l'état actuel de la science, on dispose de suffisamment d'autres matériels de recherche tel que le matériel animal, les gamètes et autres matériels cellulaires humains ou les embryons restants d'un projet de fécondation in vitro. Le don avec accord des personnes concernées serait une solution de rechange à la destruction des embryons ou au don de ces mêmes embryons, sans cadre d'un projet parental.

En ce qui concerne le clonage thérapeutique, les perspectives doivent être mises en balance avec des considérations d'ordre éthique liées au risque d'intrumentalisation complète de l'embryon ainsi qu'au risque de commercialisation des produits du corps humain. Il ne faut pas négliger le vaste champ de recherches possibles au départ d'autres sources de cellules souches tant animales qu'humaines, cellules souches tirées du sang du cordon ombilical, de tissu foetal et d'embryons surnuméraires.

La stimulation ovarienne est une technique douloureuse et comporte des risques médicaux. Elle est expressément autorisée dans le projet mais reste inacceptable, car portant atteinte à la dignité de la femme. En outre, au mépris du principe de précaution, la thérapie génétique est autorisée alors qu'il y a consensus au niveau international pour ne pas appliquer cette thérapie à l'heure actuelle.

Enfin, l'avis de la commission fédérale d'évaluation n'est pas prépondérant, dès lors que les comités locaux d'éthique peuvent outrepasser son avis si la commission ne s'est pas prononcée dans les deux mois.

Le projet n'insiste pas suffisamment sur le caractère subsidiaire de la recherche sur embryons humains.

Mme Drion a cité certains extraits de la note individuelle déposée en annexe de l'avis n° 18 du comité consultatif de bio-éthique. Ceux-ci insistent sur le fait que les protagonistes des expérimentations sont d'abord des femmes. La question sociale est que la débiologisation de la filiation, par la reproduction asexuée qu'elle permet, pourrait remettre en question les acquis sociaux des femmes. Le consensus se fait autour de la nécessité de préserver la dignité des femmes en mettant les techniques intensives de reproduction assistée au seul service des besoins de celles-ci. Sur base de ces considérations, l'intervenante estime nécessaire de susciter auprès du public un débat sur la question des droits des femmes. Elle exige l'assurance que les femmes seront pleinement informées de tous les aspects liés à l'expérimentation sur l'embryon. D'autres précisions devraient également être apportées concernant le droit à l'information des femmes, une représentation paritaire au sein de la commission fédérale en matière de recours éventuel, de moyens alloués à la commission fédérale et du rapport rédigé par le chercheur.

Mme Van de Casteele a souligné la volonté générale de protéger à la fois la femme et l'embryon et a remarqué que le projet de loi était rédigé sur la base d'une pratique existante. Le projet interdit clairement les techniques de sélection du sexe. Est-il opportun de procéder à une telle interdiction dans un texte qui vise la seule recherche sur les embryons? La recherche ne peut être poursuivie dans un but commercial mais peu de femmes sont prêtes, en dehors d'un projet parental, à subir le traitement éprouvant leur permettant de produire des ovocytes. Les scientifiques sont conscients par ailleurs de la nécessité de limiter la recherche au strict nécessaire, eu égard à la quantité de matériel embryonnaire disponible et de favoriser la recherche sur les cellules souches. L'intervenante doute de l'opportunité d'autoriser les laboratoires commerciaux à faire de la recherche sur les embryons in vitro. Enfin, elle précise qu'elle ne veut pas nécessairement exclure pour l'avenir le clonage reproductif.

M. Germeaux a souscrit aux remarques de Mme Van de Casteele. Le groupe VLD soutiendra le projet de loi qui, à part quelques détails, est soutenu également par le monde scientifique. M. Germeaux considère aussi que la porte ne doit pas être totalement fermée au clonage reproductif. Le seul fait que certains scientifiques y pensent mérite une réflexion approfondie.

Le ministre Tavernier, en conclusion, a précisé qu'il ne lui appartient pas de réglementer la recherche sur les embryons. Certaines remarques doivent être formulées, cependant. Les femmes sont les premières concernées. Elles doivent recevoir les informations correctes sur les risques et manipulations auxquelles elles risquent d'être soumises. La question de la parité au sein de la commission fédérale est une exigence vers laquelle on doit tendre. 

Lors de l'évaluation de la loi, il devrait être possible d'analyser si le délai de deux mois pour rendre un avis est susceptible d'adaptations pour la commission fédérale.

La constitution d'embryons aux fins de recherche reste une solution subsidiaire à laquelle le chercheur ne peut avoir recours qu'après avoir épuisé toutes les alternatives existantes.

Je terminerai le présent rapport, monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, en soulignant que tous les amendements proposés ont été rejetés dans la discussion des articles. Je renvoie pour cela à mon rapport écrit.

L'ensemble du projet de loi a donc été adopté par 7 voix contre 2 et 2 abstentions.

Pour abréger les débats, monsieur le président, qu'il me soit maintenant permis d'exprimer l'opinion de mon groupe sur cet important projet.

Le groupe socialiste se réjouit qu'un texte législatif relatif à la recherche sur embryons in vitro voie enfin le jour en Belgique. Il permettra de sortir du non-droit et des ambiguïtés de la situation actuelle. Il a aussi le mérite d'encadrer les recherches visant les connaissances actuelles en matière de fertilité et de stérilité. Tous les scientifiques que nous avons consultés sont unanimes sur le sujet.

L'objectif est donc de guider la recherche scientifique sur l'embryon et d'éviter des dérapages grâce à un cadre strict et contraignant. S'il existe un large consensus sur le fait que la commercialisation de l'être humain doit être interdite, il convient également de proscrire toute recherche poursuivant des fins à caractère eugénique, de même que l'implantation d'embryons humains chez l'animal ou vice versa.

Les connaissances médicales sur les possibilités d'utiliser des cellules souches évoluent rapidement. Elles offrent d'intéressantes perspectives pour les problèmes d'infertilité et pour les traitements de certaines maladies graves. 

Le projet de loi crée une structure chargée d'un rôle important lors de l'octroi de l'autorisation d'effectuer la recherche scientifique. A l'avenir, il conviendra d'être vigilant aux aspects économiques et commerciaux. Il ne faudrait en aucun cas arriver à une situation qui instrumentaliserait le corps de la femme. Il est donc nécessaire de prévoir des balises en la matière.

Une évaluation de la loi en fonction des dernières découvertes scientifiques devra être prévue à terme. De même, il faudra viser la parité au sein de la Commission fédérale.

Nous nous félicitons également que le clonage reproductif soit enfin interdit. Une trentaine de pays, de l'Australie au Japon, en passant par la plupart des pays européens, ont à ce jour adopté des législations interdisant le clonage reproductif. Notre pays s'inscrit donc délibérément dans cette optique.

Je terminerai, monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, en soulignant combien cette loi est devenue aujourd'hui une absolue priorité pour notre pays. Il s'agira à l'avenir d'être prudent face à toute forme de limitation de la recherche et de s'appliquer à réglementer les résultats futurs de telles recherches.

Translated text

Mr. Speaker, Mr. Minister, dear colleagues, our committee examined this bill submitted by the Senate during its meetings of 18 and 26 February and 11, 12 and 13 March 2003.

In his introductory presentation, Minister Tavernier specified that the bill defines the terms, conditions, places and controls to be observed in the context of embryonic research. The formation of in vitro embryos for research purposes shall be prohibited unless the objectives of the research cannot be achieved by research on overnumerous embryos.

Egg stimulation is permitted provided that it is scientifically justified and that the woman concerned is adult and expresses her written consent. The bill also prohibits the implantation of embryos in humans, in animals, the conduct of research of eugenic character or focused on the selection of gender, with the exception of the selection allowing to exclude embryos with sex-related diseases.

Research on embryos for commercial purposes is also prohibited. Human reproductive cloning is prohibited. Therapeutic cloning, on the other hand, is implicitly permitted as long as it meets the conditions of article 3 of the bill. Any research on in vitro embryos must be submitted to the local ethics committee, which shall give an opinion on the matter within two months.

A Federal Commission for Medical and Scientific Research on In vitro Embryos is tasked, among other things, with ensuring compliance with the law. Finally, the bill responds to existing needs but will need to be supplemented on the basis of the opinions that will be given regarding the use of embryos and eggs, therapeutic cloning and germinal and somatic gene therapy.

Ms. Descheemaeker then specified the scope of her proposals 429 and 402. For the interviewer, it is important to delimit, according to social and ethical considerations, the power of scientists. Scientific progress must be encouraged while taking into account the precautionary principle. by

It is necessary to balance the usefulness of research and the protection of embryos. by

The proposed bill differs from the bill on several points. The creation of embryos for research purposes is prohibited. Therapeutic cloning is not allowed. And finally, the third, pre-implantation diagnosis is only permitted if this technique is indicated on the medical level to detect hereditary or chromosomal abnormalities.

by Mr. Paque emphasizes that Ms. Milquet’s Bill No. 157 consists of the prohibition of interventions aimed at introducing a modification in the genome of the offspring, as well as the prohibition of human cloning. The bill seeks to guarantee the respect and protection of the uniqueness of each human person, the prohibition of deciding on the genetic characteristics of an unborn child, the conception of the human person as a goal and not as a means and, finally, the sexual character of human reproduction.

Pre-implantatory and prenatal diagnostic techniques pose ethical issues and justify certain restrictions or prohibitions. Article 3 of the bill aims to prohibit the deliberate induction of changes in the genome of the offspring. Human cloning is unacceptable. Penal provisions sanctioning violations of Articles 3 and 4 are provided.

The committee then decided to hear several experts at its meetings of 26 February and 11 March 2003. Ms. Descheemaeker has just intervened for this part of the report.

In the general discussion, Mr. Hondermarcq found that the bill generates broad consensus. He stressed that it belongs to political leaders to decide and that it would be irresponsible to abandon researchers and doctors to the pressures of a sometimes conditioned patientry, as well as commercial interests.

The ethical problems raised in this area concerning human dignity imply that one refuses to consult only the specialists in the matter.

by Mr. Hondermarcq believes that a profound pedagogical work needs to be deployed, especially towards young people. There is no doubt that unprecedented moral choices will be presented to citizens in the coming years.

by Mr. Bultinck recalls, for his part, that the work of the special committee responsible for bioethical problems created in January 2001, was crowned in an unglorious way by the vote of the bill under consideration. Until now, Belgium has not provided itself with a legal framework surrounding the scientific research on embryos. This legislative gap was used as an argument to justify Belgium’s abstinence at the adoption by the Council of Europe of the Convention on Human Rights and Biomedical Medicine of 4 April 1997.

The political group to which the speaker belongs has submitted a draft resolution calling on the government, I quote: "to sign without delay and without reservation, the Convention of the Council of Europe on Human Rights and Biomedicine". The speaker also regrets the orientation of the text, which he considers too lax. For him, it would have been better to limit itself to authorising research for the prevention of serious genetic diseases and to prohibit, in all cases, the constitution of embryos for the sole purpose of research.

As for me, I emphasized the great interest of the hearings organized by the Commission. I felt that the debates should be avoided from turning into passionate or leading to ideological clashes. This is primarily about providing concrete answers to the advances of science. by

There is a broad consensus that the commercialization of human beings should be prohibited. Any research pursuing eugenic objectives, as well as the implantation of human embryos in animals or vice versa, should also be prohibited.

Scientists are demanding a legal framework as medical knowledge on the possibilities of using stem cells evolves rapidly.

The bill creates a structure charged with an important role in granting the authorization to conduct scientific research.

In the future, it will be necessary to be vigilant with regard to economic or commercial aspects and to provide for labels in order to avoid the commercialization of the body of the woman.

The Federal Commission will constitute an additional guard in this regard.

Reproductive cloning is prohibited. Current legislation varies from country to country. In the United States, federal laws prohibit the use of public funds in funding research on human cloning. This work can be carried out by private companies. Around thirty countries, from Australia to Japan through most European countries, have so far passed legislation banning the application of reproductive cloning. I concluded my speech by reminding that such a law has become an absolute priority for our country. The news of the last few weeks proves this and we remember the unproven claims of Clone Aid.

by Mr. Goutry supported the development of a clear legislative framework for embryonic research. However, it expresses a fundamental objection to Article 4, which permits, under certain conditions, the formation of embryos solely for research purposes. There is, in fact, sufficient embryonic material to conduct research on overnumerous embryos. The CD&V group believes that human life, from its beginnings to its end, deserves respect.

Belgium has dissolved itself from the international community in relation to the ratification of the Council of Europe Convention. During the hearings, Professor Kahn said that authorizing therapeutic cloning would open the door to reproductive cloning. by Mr. Goutry believes that scientific progress must be able to develop without being systematically blocked by ethical considerations. Belgium has useful tools in this regard and can rely on the expertise of academics and scientists. The speaker submits an amendment to amend Article 3 of the draft, so as to allow only research on overnumerous embryos. It emphasizes the need for an absolute ban on the use of genetic material for commercial purposes.

Ms. Descheemaeker notes that biomedical advances will undoubtedly contribute to the well-being of society, but some scientists play the magic apprentices. The hearings show that scientists themselves are demanding adequate regulation. Research on overnumbered embryos and a fortiori on constitute embryos may be conducted only if all alternatives have been exhausted. She further emphasizes the need for the adoption of the bill that sets limits to uninterrupted research on embryos.

by Mr. Paque says that despite the positive advances contained in the bill, the CDH will vote against the bill because it does not adequately protect the embryo and the woman. The human embryo is fully instrumentalized. The creation of the human embryo is ethically unacceptable with regard to the status of the embryo as a potential human person, and unjustified because, in the current state of science, there is sufficient other research material such as animal material, gamets and other human cell material or the remaining embryos of an in vitro fertilization project. Donation with the consent of the persons concerned would be a substitute for the destruction of embryos or the donation of the same embryos, without the framework of a parental project.

With regard to therapeutic cloning, the prospects should be balanced with ethical considerations related to the risk of complete embryonic intrumentalization as well as the risk of commercialisation of human body products. It should not be overlooked the wide range of possible research from other sources of both animal and human stem cells, stem cells derived from umbilical cord blood, fetal tissue and overnumerous embryos.

Ovarian stimulation is a painful technique and involves medical risks. It is expressly permitted in the project but remains unacceptable, because it violates the dignity of women. Furthermore, disregarding the precautionary principle, genetic therapy is permitted while there is international consensus to not apply this therapy at the moment.

Finally, the opinion of the Federal Assessment Commission is not prevailing, since the local ethics committees may exceed its opinion if the committee has not taken a decision within two months.

The project does not insist sufficiently on the subsidiary nature of research on human embryos.

Ms Drion cited some extracts from the individual note filed in the Annex to Opinion No. 18 of the Bioethics Advisory Committee. These insist on the fact that the protagonists of the experiments are primarily women. The social question is that the debiologization of filiation, by the asexual reproduction it allows, could question the social achievements of women. The consensus is around the need to preserve the dignity of women by putting intensive techniques of assisted reproduction at the sole service of the needs of women. On the basis of these considerations, the speaker considers it necessary to arouse a public debate on the issue of women’s rights. It requires assurance that women will be fully informed of all aspects related to embryonic experimentation. Further clarifications should also be made regarding the right of women to information, a parity representation within the Federal Commission in matters of possible appeal, resources allocated to the Federal Commission and the report drawn up by the researcher.

Van de Casteele emphasized the general will to protect both women and the embryo and noted that the bill was drafted on the basis of existing practice. The project clearly prohibits gender selection techniques. Is it appropriate to proceed with such a prohibition in a text aimed solely at research on embryos? Research cannot be continued for commercial purposes, but few women are ready, apart from a parental project, to undergo trial treatment that allows them to produce ovocytes. Scientists are also aware of the need to limit research to what is strictly necessary, taking into account the amount of embryonic material available, and to promote stem cell research. The interviewer doubts whether it is appropriate to allow commercial laboratories to conduct research on embryos in vitro. In the end, it states that it does not necessarily want to exclude reproductive cloning for the future.

by Mr. Germeaux submitted to the remarks of Mrs Van de Casteele. The VLD group will support the bill which, apart from a few details, is also supported by the scientific world. by Mr. Germeaux also believes that the door should not be completely closed to reproductive cloning. The only fact that some scientists think about it deserves a thorough reflection.

Minister Tavernier, in conclusion, clarified that it is not his responsibility to regulate research on embryos. Some remarks must be made, however. Women are the first concerned. They must receive the correct information on the risks and manipulations to which they may be subjected. The issue of parity within the Federal Commission is a requirement that must be aimed at. by

In the assessment of the law, it should be possible to analyze whether the two-month period to submit an opinion is likely to make adjustments for the Federal Commission.

The embryonic formation for research purposes remains a subsidiary solution to which the researcher can only resort after having exhausted all existing alternatives.

I will conclude this report, Mr. Speaker, Mr. Minister, dear colleagues, by pointing out that all the proposed amendments have been rejected in the discussion of the articles. I am referring to my written report.

The whole bill was adopted by 7 votes against 2 and 2 abstentions.

To shorten the debates, Mr. Speaker, let me now be allowed to express my group’s opinion on this important project.

The Socialist Group is delighted that a legislative text on in vitro embryonic research is finally coming to light in Belgium. It will help to get out of the unrighteousness and ambiguity of the current situation. He also has the merit of frameworking research aimed at current knowledge on fertility and sterility. All the scientists we consulted agree on the subject.

The aim is, therefore, to guide the scientific research on the embryo and to avoid debris through a strict and binding framework. While there is broad consensus that the commercialisation of human beings should be prohibited, any research pursuing eugenic purposes, as well as the implantation of human embryos in animals, or vice versa, should also be prohibited.

Medical knowledge about the possibilities of using stem cells is evolving rapidly. They offer interesting perspectives for infertility problems and for treatments for certain serious diseases. by

The bill creates a structure charged with an important role in granting the authorization to conduct scientific research. In the future, it will be necessary to be vigilant on economic and commercial aspects. It should not in any case come to a situation that would instrumentalize the body of the woman. Therefore, it is necessary to provide labels in this regard.

An evaluation of the law based on the latest scientific discoveries will have to be planned in the future. Equality should also be achieved within the Federal Commission.

We also welcome that reproductive cloning is finally banned. Around thirty countries, from Australia to Japan, through most European countries, have so far passed legislation banning reproductive cloning. Our country is therefore deliberately in this perspective.

I will conclude, Mr. President, Mr. Minister, dear colleagues, by emphasizing how this law has become today an absolute priority for our country. It will be in the future to be cautious of any form of research limitation and to apply to regulate future results of such research.

#5

Official text

                    
                    Collega's, gisterenavond hebben wij twee wetsontwerpen met betrekking tot Binnenlandse Zaken aan de agenda geplaatst. Het eerste is een wetsontwerp over de bewakingsondernemingen, beveiligings- en interne bewakingsdiensten en nog een reeks andere in dezelfde zin. Daarbij horen ook de wetsvoorstellen nummers 2328 en 2329 plus het wetsvoorstel van de heer Leterme, document nummer 902/1 en 2. Ten tweede, is er het wetsontwerp over de nieuwe gemeentewet met nog een wetsontwerp inzake jeugdbescherming.

Translated text

#6

Official text

                    
                    Gemakshalve en na afspraak met de voorzitter van de commissie voor de Binnenlandse Zaken zou ik dat om 14.30 uur aan de agenda plaatsen. Dat laat de commissie voor de Binnenlandse Zaken toe haar werkzaamheden te schorsen en ze later te hervatten. Ik heb dat ook afgesproken met de minister van Binnenlandse Zaken, de heer Duquesne. Daarna zou ik met de herziening van de Grondwet beginnen, omdat de bespreking — volgens collega Tant — niet veel tijd in beslag zal nemen. Dat is dus goedgekeurd. De namiddagvergadering zal daarmee dus aanvatten.

Translated text

#7

Official text

                    
                    Ik heb volgende collega's ingeschreven in de algemene bespreking: de heer Bacquelaine, de heer Bultinck, de heer Paque, de heer Germeaux, mevrouw Drion of mevrouw Gilkinet — volgens de vragen die zij in de commissie gaan stellen — mevrouw Descheemaeker en misschien mevrouw Dardenne.

Translated text

#8

#9

Official text

                    
                    Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, le domaine de la recherche sur le vivant entraîne à la fois de grands espoirs et de grandes espérances pour une vie de meilleure qualité.

A côté de cet espoir et de cette espérance, la recherche sur le vivant entraîne aussi un certain nombre d'angoisses par rapport aux dérives possibles. Cette recherche ouvre un débat et met en corrélation la science et le développement de phantasmes divers. Nous pensons que le développement des sciences et des techniques ne connaît pas et ne doit pas connaître de ralentissement. Au contraire, dans ce domaine, les progrès sont constants ou doivent l'être et s'envisagent sur un rythme de plus en plus accéléré.

L'évolution du droit, par contre, est sans doute plus lente et plus mesurée. Il s'ensuit que les législations et réglementations sont de plus en plus fréquemment inadéquates, inadaptées ou déphasées par rapport aux situations nouvelles engendrées par les avancées de la science et des techniques.

Il m'apparaît que le monde politique ne peut pas se cantonner dans un rôle d'observateur, même attentif, alors que chaque jour, des innovations scientifiques sont mises en pratique sur le terrain.

Un double danger découlerait de cet attentisme législatif. D'un côté, on risquerait d'accroître les zones de non-droit ou d'insécurité juridique pour toutes les personnes concernées, qu'elles soient médecins ou scientifiques, donneurs, receveurs, sujets d'expérimentations.

Par ailleurs, il faut impérativement protéger la société contre les abus, contre les décisions ou les improvisations dangereuses. L'évolution scientifique ne peut s'accommoder de nouveaux docteurs Frankenstein.

Le législateur a, dès lors, le devoir d'intervenir pour créer les conditions d'un développement scientifique respectueux des droits de l'homme, mais qui n'obstrue aucune voie dont l'exploration peut conduire au progrès humain ou au soulagement de la souffrance.

De même, le législateur ne doit pas agir uniquement par le biais d'interdictions, mais aussi par le biais d'encadrement et de contrôle. Ceux qui feraient le choix de l'interdiction totale commettraient une erreur, consistant à refuser l'amélioration de la connaissance et la lutte contre la souffrance, les cancers, les maladies génétiques graves, les handicaps physiques ou mentaux, bref ceux qui s'opposeraient à la recherche préconisant le retour à la santé.

La recherche sur les embryons constitue l'un des moyens sophistiqués actuels de la recherche médicale. Elle suscite beaucoup d'espérances mais pose aussi un certain nombre de questions sur le plan éthique. Ce mode d'expérimentation est déjà présent, nous le savons, dans certains laboratoires. Il obéirait actuellement à certaines règles éthiques plus ou moins concrètes, acquises mais non codifiées. Compte tenu de l'évolution constante de ces techniques, de l'importance qu'elles sont susceptibles de prendre dans la recherche biomédicale et de certaines déviances majeures qui tendraient à se manifester — la presse y a fait largement écho —, il importe qu'un dispositif légal vienne encadrer cette recherche. Voilà le sens et la nécessité du projet qui nous est soumis aujourd'hui.

Lorsque l'on parle de clonage, on fait couramment la distinction entre le clonage reproductif et le clonage thérapeutique. Certains considèrent qu'il faut interdire radicalement le clonage reproductif — je partage cette option — et qu'il faudrait simplement encadrer le clonage thérapeutique. D'autres considèrent que si l'on autorise et si l'on ouvre la porte sur le clonage thérapeutique, on s'oriente forcément vers la faisabilité du clonage reproductif. Je reconnais l'exactitude de cette analyse dans le sens où, effectivement, le clonage, qu'il soit thérapeutique ou reproductif, procède exactement de la même méthodologie.

Pas de la même finalité, mais de la même méthodologie, en ce sens que le transfert d'un matériel nucléaire dans un ovocyte énucléé, qu'il se fasse en vue d'une recherche thérapeutique ou en vue de la création d'un être humain fini, c'est la même méthodologie. Il est clair que si l'on fait des progrès dans le clonage thérapeutique, on rend possible, in fine, plus tard, le clonage reproductif.

Cela pose la question de la liberté de la science. Le progrès scientifique peut-il être canalisé, arrêté, à certains moment, parce qu'il créerait les conditions possibles de la création d'une dérive? Je pense que cette façon de voir les choses est tout à fait castratrice par rapport au progrès scientifique. Je suis très réservé par rapport à cette optique car, à la limite, on devrait aussi interdire la vente des couteaux de cuisine parce qu'ils peuvent effectivement servir à certains assassinats! Si l'on raisonne de cette manière, tout ce que crée ou invente l'être humain sur cette terre peut être mal orienté, peut être utilisé à des fins contraires aux droits de l'homme, aux règles de l'éthique. On pourrait alors aussi interdire toute recherche, quelle qu'elle soit, dans les différents domaines d'activités humaines.

Ce qui doit nous guider, c'est l'encadrement de cette recherche pour faire en sorte que les dérives soient considérées comme illégales. Il faut fixer des normes, des limites, comme en toute matière. Il faut qu'il y ait un rappel à la norme et qu'il y ait sanction lorsque ces normes sont dépassées.

La loi que nous examinons aujourd'hui répond à l'objectif consistant à encadrer la recherche scientifique. Le principe fondamental du clonage reproductif est totalement exclu. Le clonage thérapeutique n'est autorisé que dans des conditions strictement définies. Les conditions scientifiques et éthiques de la recherche sont codifiées de manière rigoureuse. Le critère de l'utilité scientifique se voit confirmé comme étant la seule base de recherche. Et à cet égard, il m'apparaît — et j'utilise le mot "utilité scientifique" à dessein — que cela ouvre le débat sur l'instrumentation, la "chosification" ou la réification du matériel humain vivant et sur la notion d'utilitarisme. La recherche sur embryons procède-t-elle de l'utilitarisme?

Certains font la distinction entre la recherche sur embryons surnuméraires, c'est-à-dire sur embryons créés dans une finalité de vie — notamment dans le cadre de la fécondation in vitro — et qui sont en excès sur le plan quantitatif par rapport au projet parental, et la recherche sur embryons créés en dehors d'un projet parental, uniquement dans le cadre d'un projet de recherche. Que l'on "utilise" l'un ou l'autre de ces embryons, on est de toute façon dans l'utilitarisme.

Personnellement, il me semble difficile de faire la distinction entre ceux qui autoriseraient la recherche sur l'embryon surnuméraire, parce que celui-ci procéderait d'un projet parental, et ceux qui refuseraient la recherche sur embryons créés dans un but scientifique en dehors d'un projet parental. De toute façon, on utilise l'embryon, quelle que soit la raison pour laquelle il a été créé.

Par rapport au statut de l'embryon, il n'y a évidemment aucune différence. L'embryon existe. Il s'agit d'un embryon humain et on décide ou non de faire des recherches sur cet embryon humain. Cela procède d'une conception anthropologique et strictement philosophique que l'on peut avoir de la nature même de l'embryon et de son statut.

Si l'on considère que cet embryon a un statut humain à part entière, dans le sens où il constitue déjà une personne humaine, on peut évidemment émettre un certain nombre de réserves et d'objections sur la recherche que l'on mènerait sur cet embryon. Si, par contre, on considère que cet embryon n'a pas encore les caractéristiques de la personne humaine à part entière, la recherche peut alors être considérée sous un autre angle.

Pour ma part, j'estime que nous devons permettre cette recherche sur embryons car elle concourt à un projet de soulagement de la souffrance humaine. Elle est donc synonyme de progrès des conditions humaines de vie dans notre société. Refuser la recherche sur embryons pourrait s'apparenter, à mon sens, à une espèce de non-assistance par rapport à une humanité souffrante. Nous devons donc opter résolument pour la possibilité de cette recherche.

Etablir des priorités? Cela va de soi. Utiliser préférentiellement des embryons déjà existants? Cela va de soi; cela procède, à mon avis, du bon sens. Il est effectivement inutile de créer des embryons s'il existe déjà un grand nombre d'embryons surnuméraires procédant des fécondations in vitro, en nombre suffisant pour réaliser les recherches utiles.

Dans ce cas, il serait aberrant de créer de toutes pièces des embryons pour la recherche alors que d'autre part, il existerait, en nombre largement suffisant, des embryons surnuméraires. C'est d'ailleurs la position adoptée par certains milieux universitaires et notamment l'Université catholique de Louvain, qui accepte la recherche sur embryons surnuméraires, considérant qu'il s'agit d'une possibilité d'améliorer la santé à terme et d'apporter un soulagement à la souffrance humaine.

D'abord, sur les embryons surnuméraires, ensuite, si nécessaire, notre législation permettra une recherche sur des embryons créés aux fins de recherche. Il est bien entendu que ces recherches doivent faire l'objet d'un accord d'un comité d'éthique. Cela me semble éminemment nécessaire, il faut se préserver de toute anarchie ou de tout amateurisme en cette matière. Un double contrôle de la valeur scientifique et du respect de l'éthique par le comité local d'éthique, comme je viens de le dire, mais aussi par la commission fédérale, constitue un garant de l'orthodoxie de cette recherche sur les embryons.

Il serait donc primordial que la commission fédérale dispose des moyens de sa mission et l'accomplisse avec la plus grande rigueur et que, tel que prévu, elle en fasse rapport au Parlement. Cette dernière modalité, le rapport au Parlement, devrait dès lors permettre au législateur de suivre l'évolution d'une branche de la recherche en plein devenir et, le cas échéant, de l'adapter, tant à la réalité scientifique, qu'à celle de l'éthique médicale et sociétale. Je pense qu'il est important, dans le cadre de ce débat, de se pencher sur les règles qui entourent la recherche médicale. Nous avons été confrontés à une série d'informations plus ou moins "fantasmatiques" ou médiatiques, dans le cadre des annonces de la secte Raël...

Translated text

Mr. Speaker, Mr. Minister, dear colleagues, the field of living research brings both great hopes and great hopes for a better quality of life.

Alongside this hope and hope, the search for the living also leads to a number of anxieties with regard to possible derivatives. This research opens a debate and correlates science and the development of various fantasies. We believe that the development of science and technology does not know and should not know a slowdown. On the contrary, in this area, progress is constant or must be and is being considered at an increasingly accelerated pace.

The evolution of law, on the other hand, is probably slower and more measured. It follows that legislation and regulations are increasingly frequently inadequate, inadequate or phased out in relation to new situations generated by the advances of science and technology.

It seems to me that the political world cannot restrain itself in the role of an observer, even attentive, while every day scientific innovations are put into practice on the ground.

A double danger would arise from this legislative attentism. On the one hand, there would be the risk of increasing the areas of non-law or legal insecurity for all those involved, whether they are doctors or scientists, donors, recipients, subjects of experiments.

Furthermore, it is imperative to protect society against abuse, against dangerous decisions or improvisations. Scientific evolution cannot accommodate new doctors Frankenstein.

The legislator has, therefore, the duty to intervene to create the conditions for a scientific development respectful of human rights, but which does not obstruct any path whose exploration may lead to human progress or to the relief of suffering.

Likewise, the legislator must act not only through prohibitions, but also through guidance and control. Those who would choose the total ban would make a mistake, consisting in refusing to improve knowledge and combat suffering, cancers, serious genetic diseases, physical or mental disabilities, in short, those who would oppose research advocating the return to health.

Research on embryos is one of today’s sophisticated means of medical research. It raises many hopes but also raises a number of ethical questions. This method of experimentation is already present, we know, in some laboratories. He would now obey certain more or less concrete ethical rules, acquired but not codified. Given the constant evolution of these techniques, the importance they are likely to take in biomedical research and some major deviations that tend to manifest — the press has widely echoed them — it is important that a legal arrangement comes to frame this research. This is the meaning and necessity of the project that is presented to us today.

When we talk about cloning, we commonly distinguish between reproductive cloning and therapeutic cloning. Some believe that reproductive cloning should be banned radically — I share this option — and that therapeutic cloning should simply be framed. Others consider that if the door to therapeutic cloning is allowed and opened, it must be oriented towards the feasibility of reproductive cloning. I recognize the accuracy of this analysis in the sense that, indeed, cloning, whether therapeutic or reproductive, proceeds from exactly the same methodology.

Not of the same purpose, but of the same methodology, in the sense that the transfer of a nuclear material into a nucleated ovocyte, whether it is done for therapeutic research or for the creation of a finite human being, is the same methodology. It is clear that if progress is made in therapeutic cloning, it makes possible, in the end, later, reproductive cloning.

This raises the question of the freedom of science. Can scientific progress be channeled, stopped, at some point, because it would create the possible conditions for the creation of a derivative? I think this way of seeing things is quite castrating compared to scientific progress. I am very reserved about this viewpoint because, at the limit, we should also prohibit the sale of cooking knives because they can actually serve for certain murders! If reasoned in this way, everything that the human being creates or invents on this earth can be misoriented, can be used for purposes contrary to human rights, to the rules of ethics. It could then also be prohibited any research, whatever, in the various fields of human activity.

What should guide us is the framework of this research to ensure that derivatives are considered illegal. There must be rules and limits, as in all matters. There must be a reminder of the standard and there must be a penalty when these standards are exceeded.

The law we are examining today meets the objective of framing scientific research. The basic principle of reproductive cloning is completely excluded. Therapeutic cloning is only permitted under strictly defined conditions. The scientific and ethical conditions of research are strictly codified. The criterion of scientific usefulness is confirmed as the only basis for research. And in this regard, it seems to me—and I use the word “scientific utility” intentionally—that this opens the debate on the instrumentation, the “chosification” or the reification of living human material and on the notion of utilitarism. Does embryonic research come from utilitarism?

Some make a distinction between research on overnumbered embryos, i.e. embryos created for a life purpose — in particular in the context of in vitro fertilization — and which are in quantitative excess compared to the parental project, and research on embryos created outside of a parental project, only as part of a research project. Whether one “uses” one or the other of these embryos, one is in any way in utilitarism.

Personally, I find it difficult to distinguish between those who would authorize research on the overnumbered embryo, because it would proceed from a parental project, and those who would refuse research on embryos created for a scientific purpose outside of a parental project. Anyway, the embryo is used, regardless of the reason for which it was created.

Compared to the status of the embryo, there is obviously no difference. The embryo exists. This is a human embryo and it is decided whether or not to do research on this human embryo. This proceeds from an anthropological and strictly philosophical conception that one can have of the very nature of the embryo and its status.

If one considers that this embryo has a full human status, in the sense that it already constitutes a human person, one can obviously make a number of reservations and objections about the research that would be conducted on that embryo. If, on the other hand, it is considered that this embryo does not yet have the characteristics of the full human person, then the research can be considered from another angle.

For my part, I believe that we must allow this research on embryos because it contributes to a project to alleviate human suffering. It is therefore synonymous with the progress of human living conditions in our society. Refusing research on embryos could, in my opinion, resemble a kind of non-assistance in relation to a suffering humanity. We must therefore resolutely opt for the possibility of this research.

Set up priorities? This is of course. Preferably use existing embryos. This is of course; it is, in my opinion, common sense. It is indeed unnecessary to create embryos if there already exists a large number of overnumbered embryos performing in vitro fertilization, in a number sufficient to carry out useful research.

In this case, it would be aberrant to create embryos for research from all parts, while, on the other hand, there would be, in large enough numbers, overnumerous embryos. This is also the position adopted by some academic circles and in particular the Catholic University of Louvain, which accepts the research on overnumerous embryos, considering that it is a possibility to improve health in the long run and to bring relief to human suffering.

First, on overnumerous embryos, then, if necessary, our legislation will allow research on embryos created for research purposes. This research must be agreed upon by an ethics committee. This seems to me especially necessary, we must preserve ourselves from any anarchy or any amateurism in this matter. A double control of scientific value and respect for ethics by the local ethics committee, as I just said, but also by the federal commission, constitutes a guarantee of the orthodoxy of this research on embryos.

It would therefore be of the utmost importance that the Federal Commission has the means of its mission and fulfils it with the greatest rigor and that, as planned, it reports to Parliament. This latter modality, the report to the Parliament, should therefore enable the legislator to follow the evolution of a growing branch of research and, where appropriate, to adapt it, both to the scientific reality and to that of medical and social ethics. I think it is important, as part of this debate, to look at the rules surrounding medical research. We have been confronted with a series of more or less "phantasmatic" or media information, as part of the announcements of the Rael sect...

#10

#11

#12

#13

Official text

                    
                    J'avoue avoir été très étonné par la façon dont la presse a rendu compte de l'information de la secte Rael par rapport au clonage. On a pris, à mon sens, un peu trop au sérieux cette annonce alors que, manifestement, tous les scientifiques savaient pertinemment qu'il s'agissait d'une mystification. On aurait sans doute dû, à ce moment, tenir compte d'avantage de l'avis de scientifiques éclairés dans le cadre de l'information qui a été donnée à cet égard.

Il est à mon sens, intolérable qu'une expérimentation, quelle qu'elle soit, soit faite sur l'homme avant d'avoir apporté la preuve que la méthode est fiable et ne comporte pas de danger grave pour l'enfant à venir. Chez l'animal, on sait que la méthode est dangereuse, que les échecs sont extrêmement fréquents. Le taux de réussite des clonages est d'environ 1 à 2%, notamment chez les vaches et les souris qui sont les deux espèces de mammifères où le clonage est le plus avancé, où il permet la réalisation d'exemplaires réussis. Chez les vaches, certains exemplaires ont été très bien réussis à l'Institut national de recherche agricole en France. On a beaucoup parlé de cette vache prénommée "Aubade" qui a donné naissance à "Aubade B". Cependant pour donner naissance à "Aubade B", il a fallu prélever des centaines d'ovules parce que, parmi cette centaine d'ovules "fécondées", il n'y a eu que 30 embryons susceptibles d'être implantés. Sur les 30 embryons implantés, seulement quelques-uns sont arrivés à maturité, et deux vaches seulement sont nées sur ces centaines d'ovules prélevés. Sur les deux vaches, une est morte prématurément et l'autre à donné un exemplaire tout à fait intéressant.

C'est dire que le taux de réussite chez les vaches est extrêmement faible alors que c'est chez les vaches qu'on a le meilleur résultat. Il m'apparaît donc que dans le cadre de l'expérimentation animale, nous sommes toujours en phase d'échec. Il est évidemment intolérable que l'on passe déjà du stade de l'expérimentation animale à celui de l'expérimentation humaine. Cela présenterait un risque considérable, aussi bien pour les mères "porteuses" que pour les enfants à naître. Nous devons donc nous opposer résolument et fermement au clonage reproductif dans les conditions actuelles en matière de recherche scientifique. L'éthique médicale interdit d'employer chez l'homme, même avec son consentement, j'y insiste, une procédure ou ne fût-ce qu'"un médicament dont l'efficacité et la sûreté n'auraient pas été démontrées chez l'animal. Le clonage reproductif est donc intolérable, est une intolérable expérimentation sur l'homme et une violation des règles bio-éthiques issues notamment, je le rappelle, du procès de Nüremberg sur les atrocités des médecins nazis. 

Le clonage thérapeutique est, lui, le clonage en vue d'une dérivation de cellules-souches pluripotentes et de là de tissus "autologues" pour une thérapie génératrice d'organes lésés. Le débat sur les cellulessouches est aussi particulièrement intéressant. Certains prétendent qu'on n'a pas besoin de recherches sur embryons, qu'on n'a pas besoin de cellules embryonnaires. Certains considèrent non seulement que les cellules-souches adultes sont suffisantes mais aussi qu'elles offrent davantage de garanties que les cellulessouches embryonnaires, notamment par rapport au principe de différenciation des cellules. Comme on le sait, si la cellule n'arrive pas à se différencier, elle est effectivement potentiellement cancérigène. On a du arrêter des traitements en la matière parce que cela provoquait des dérives cancéreuses.

La question doit donc être posée. Cela fait partie de la recherche médicale mais il faut laisser cette recherche s'opérer. On ne peut pas considérer aujourd'hui à la fois que les cellules-souches d'un tel type seraient moins performantes que celles d'un tel autre et que cette constatation est valable ad vitam aeternam. Précisément, la science et la recherche scientifique impliquent, imposent que l'on remette en question en permanence les constatations qu'on fait aujourd'hui ou qu'on fera demain. Il faut donc laisser évoluer cette recherche scientifique.

La recherche sur embryons est tout à fait capitale, notamment dans le domaine du diagnostic pré-implantatoire que l'on doit défendre. En effet, à partir du moment où nous en avons les moyens, nous avons aussi le devoir d'éviter la création de souffrances et de maladies alors que l'on saurait pertinemment comment les éviter. Cette recherche sur les embryons est donc indispensable même si elle doit être fermement encadrée afin d'éviter tout abus en la matière.

Certains considèrent que le clonage reproductif procéderait d'une interdiction strictement morale. Je répète qu'il ne s'agit pas à mon sens de morale à cet égard, il s'agit simplement d'éviter de créer de la souffrance. Autant le clonage thérapeutique peut amener le soulagement de la souffrance, autant le clonage reproductif, comme on peut le voir dans le règne animal, entraîne actuellement plus de souffrance que de progrès. C'est cela qui doit nous guider dans le refus d'autoriser quelque clonage reproductif que ce soit, dans l'état actuel de nos recherches.

Je terminerai en citant le professeur de Duve, prix Nobel de médecine et qui me semble bien cerner le problème. Lorsqu'on l'interroge sur la question du clonage reproductif et des manipulations du génome humain, il dit ceci: "Je crois que c'est une erreur de déifier la nature, de dire que c'est bien parce que c'est naturel. La nature n'est ni sage, ni bienveillante, comme elle n'est pas non plus mauvaise. Elle est indifférente. Elle obéit aveuglément à la loi de la sélection naturelle. La nature a autant de sollicitude pour le scorpion que pour le poète. Si nous, humains, avons émergé, c'est parce que la sélection naturelle a favorisé, de génération en génération, les modifications génétiques qui ont mené à de plus gros cerveaux. Dans la mesure où nous pouvons remplacer le jeu aveugle de l'évolution par une action consciente, programmée dans un but déterminé et faite avec mesure et sagesse, j'estime que non seulement nous pouvons le faire, mais que nous devons le faire. C'est en quelque sorte notre responsabilité d'utiliser notre savoir. Bien entendu, il y a d'énormes résistances, que j'approuve d'ailleurs. Je crois qu'il faut avancer avec beaucoup de prudence dans ce domaine et se limiter pour l'instant à des interventions à but uniquement thérapeutique. Il faut surtout n'utiliser que des techniques éprouvées qui n'entraînent aucun risque. Ces techniques n'existent pas encore mais elles existeront un jour, cela paraît très vraisemblable. A ce moment-là, on ne pourra pas empêcher des hommes et des femmes, quelque part dans le monde, d'aller plus loin."

Cette vision du professeur de Duve, qui est un scientifique de haut vol — si je peux me permettre l'expression —, me paraît bien résumer l'état de la question à l'heure où nous débattons de ce dossier délicat. Il m'apparaît que la loi que nous allons voter aujourd'hui ou demain constitue une véritable avancée par rapport à la possibilité d'améliorer le sort de l'humanité ou de la condition humaine.

C'est dans cet esprit que nous apporterons notre soutien à ce projet de loi.

Translated text

I confess that I was very surprised at how the press ⁇  the information of the Rael sect regarding cloning. This announcement was taken, in my opinion, a little too seriously when, apparently, all scientists knew pertinently that it was a mystification. Per ⁇ , at that time, the opinion of informed scientists should have been taken advantageously into account in the context of the information given in this regard.

It is, in my opinion, intolerable that any experiment, whatever it is, be done on humans before it has provided proof that the method is reliable and does not pose a serious danger to the future child. In the animal, it is known that the method is dangerous, that chess is extremely common. The success rate of cloning is around 1 to 2%, especially in cows and mice, which are the two species of mammals where cloning is the most advanced, where it allows the realization of successful specimens. In cows, some specimens have been very successful at the National Institute of Agricultural Research in France. There has been a lot of talk about this cow called "Aubade" which gave birth to "Aubade B". However, in order to give birth to "Aubade B", hundreds of eggs had to be taken because, out of this hundred "fertilized" eggs, there were only 30 embryos likely to be implanted. Of the 30 embryos implanted, only a few reached maturity, and only two cows were born from these hundreds of eggs taken. Of the two cows, one died prematurely and the other gave a quite interesting exemplar.

This means that the success rate in cows is extremely low while it is in cows that we have the best result. It seems to me that in the context of animal experimentation, we are still in the failure phase. It is obviously intolerable that we are already moving from the stage of animal experimentation to that of human experimentation. This would pose a considerable risk, both for “porters” mothers and for unborn children. We must therefore resolutely and firmly oppose reproductive cloning in the current conditions of scientific research. The medical ethics prohibits the use in humans, even with their consent, I insist, of a procedure or even “a medicine whose effectiveness and safety would not have been demonstrated in the animal. Reproductive cloning is therefore intolerable, is an intolerable experiment on humans and a violation of the bio-ethical rules arising in particular, I recall, from the Nuremberg trial on the atrocities of Nazi doctors. by

Therapeutic cloning is the cloning for a derivation of pluripotent stem cells and thus of "autologous" tissues for a generating therapy of damaged organs. The debate on cell-sounds is also ⁇  interesting. Some argue that we do not need embryonic research, that we do not need embryonic cells. Some consider not only that adult stem cells are sufficient, but also that they offer more guarantees than embryonic stem cells, in particular with regard to the principle of cell differentiation. As we all know, if the cell is unable to differentiate, it is potentially carcinogenic. Treatment had to be stopped because it caused cancer outbreaks.

The question must therefore be asked. This is part of medical research, but this research must be allowed to operate. It cannot be considered today both that the stem cells of such a type would be less performing than those of such another and that this finding is valid ad vitam aeternam. Precisely, science and scientific research imply, impose, that we constantly question the findings that we make today or that we will make tomorrow. This scientific research needs to be developed.

Research on embryos is quite crucial, especially in the field of pre-implantable diagnosis that must be defended. Indeed, from the moment we have the means to do so, we also have the duty to avoid the creation of suffering and diseases, while one would know appropriately how to avoid them. This research on embryos is therefore indispensable even though it must be firmly framed in order to avoid any abuse in the matter.

Some believe that reproductive cloning would proceed from a strictly moral prohibition. I repeat that it is not about my sense of morality in this regard, it is simply about avoiding creating suffering. As much as therapeutic cloning can bring relief from suffering, so much reproductive cloning, as we can see in the animal kingdom, currently brings more suffering than progress. This is what should guide us in the refusal to allow any reproductive cloning, in the current state of our research.

I will end by quoting Professor de Duve, Nobel Prize winner in medicine and who seems to me well understand the problem. When asked about the question of reproductive cloning and manipulation of the human genome, he says this: “I think it is a mistake to deify nature, to say that it is right because it is natural. Nature is neither wise nor benevolent, nor is it evil. She is indifferent. It follows the law of natural selection. Nature has as much concern for the scorpion as for the poet. If we humans have emerged, it is because natural selection has favored, from generation to generation, the genetic modifications that led to larger brains. To the extent that we can replace the blind game of evolution with conscious action, programmed for a determined purpose and done with measure and wisdom, I believe that not only can we do it, but that we must do it. It is in some way our responsibility to use our knowledge. Of course, there is huge resistance, which I also endorse. I believe that we should move forward with great caution in this area and limit ourselves for the moment to interventions purely therapeutic. First of all, you should only use proven techniques that do not involve any risks. These techniques do not exist yet, but they will exist someday, this seems very likely. At that point, we cannot prevent men and women, somewhere in the world, from going further.”

This vision of Professor de Duve, who is a high-flying scientist — if I can afford to express it — seems to me to summarize the state of the question at the time when we are debating this delicate matter. It seems to me that the law we will vote today or tomorrow constitutes a real advance over the possibility of improving the fate of humanity or the human condition.

It is in this spirit that we will support this bill.

#14

#15

Official text

                    
                    Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, op 8 februari 2001 werd in de Senaat een bijzondere commissie voor bio-ethische problemen in het leven geroepen. Het doel van deze commissie was een wettelijke omkadering van bepaalde biogeneeskundige toepassingen te creëren, meer bepaald om een wettelijke regeling voor het onderzoek op embyo's te maken. Het ontbreken van een wettelijke regeling voor dat onderzoek op embryo's vormde immers een zeer belangrijke oorzaak van het feit dat de Belgische regering in tegenstelling tot de regeringen van 22 andere Europese landen, niet overging tot de ondertekening van de Conventie inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde die op 16 november 1996 door het Comité van de ministers van de Raad van Europa werd aangenomen.

De belangrijkste reden die toen door de Belgische regering voor nietondertekening en ook nu nog altijd wordt aangehaald bestaat erin dat er onenigheid is met betrekking tot artikel 18 van de Conventie waarin bepaald wordt dat indien in de nationale wetgeving onderzoek op overtallige embryo's toegelaten wordt, een adequate bescherming van het embryo moet worden gewaarborgd en dat de ondertekenende lidstaten zich akkoord verklaren met het principe dat de creatie van menselijke embryo's voor wetenschappelijke doeleinden moet worden verboden. Door het ontbreken van die wettelijke regeling voor het onderzoek op embryo's in België kon de Belgische regering zich immers niet beroepen op artikel 36 van de Conventie, dat de ondertekenende partijen toelaat om voorbehoud te maken bij een bepaling van het verdrag, indien een nationale bepaling strijdig is met die bepaling. De Belgische regering kon dus met andere woorden geen voorbehoud maken op artikel 18 van de Conventie, dat de aanmaak van embryo's voor wetenschappelijke doeleinden verbiedt.

Tijdens de vorige legislatuur, namelijk op 9 juli 1998, werd in de Senaat reeds een voorstel van resolutie aanvaard naar aanleiding van de bespreking van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde. Ook het Vlaams Blok diende toen in de Kamer een voorstel van resolutie in dat ook besproken werd in de Commissie voor de Buitenlandse Zaken, waarin wij uiteindelijk stelden dat enerzijds, de goedkeuring van de principiële uitgangspunten van de Conventie onontbeerlijk waren en de regering dus wel degelijk moest tekenen en anderzijds, dat dringend diende werk gemaakt te worden van een aangepaste wetgeving die misbruiken moest voorkomen, maar die met de principes van de Conventie in overeenstemming zou zijn. Het standpunt van onze partij is nog altijd hetzelfde en daarom ook kunnen wij ons niet akkoord verklaren met voorliggend wetsontwerp. Door het voorliggend wetsontwerp, mijnheer de minister, hebben wij minimaal de indruk dat men de Conventie tracht te omzeilen. Nochtans kwam de Conventie tegemoet aan de noodzaak om, rekening houdende met de biotechnologische vooruitgang, elk menselijk wezen tegen commercialisering te beschermen. Bovendien is het in deze materie wenselijk de grootst mogelijke convergentie van de wetgevingen van de onderscheiden landen na te streven, op zowel Europees als mondiaal vlak. Wij kunnen toch niet om de vaststelling heen, mijnheer de minister, dat een groot aantal Europese landen wel degelijk is overgegaan tot een nationale wetgeving op het vlak van de handelingen met geslachtscellen en embryo's en in het merendeel ervan is de wetgeving op dit gebied veel terughoudender. Ik verwijs hierbij naar Duitsland, Oostenrijk, Noorwegen, Spanje en Frankrijk. Denemarken, Finland en Zweden hebben uiteindelijk minder beperkende wetten dienaangaande, maar zijn uiteindelijk nog altijd meer beperkend dan wat hier vandaag ter bespreking voorligt.

Zelfs het Verenigd Koninkrijk, dat tot hiertoe uiteindelijk relatief de meeste ruimte biedt, heeft een meer beperkende wetgeving dan wat wij uiteindelijk vandaag hier bespreken. Aanmaak van embryo's voor wetenschappelijke doeleinden is in het Verenigd Koninkrijk toegelaten, maar men stelt zeer duidelijk dat er een beperking is en ieder onderzoek voorafgaandelijk aan een comité moet worden voorgelegd, dat eerst experts hoort en daarna het debat openstelt voor de publieke opinie. Pas daarna gaat het Parlement over tot het al dan niet goedkeuren van het onderzoek. Dat is de situatie. Deze beperking kennen wij hier helemaal niet.

Trouwens, ik wil hier, mijnheer de minister, toch nog eens teruggrijpen naar mijn eerste mondelinge vraag die ik destijds stelde in de Commissie voor de Volksgezondheid. Op 19 oktober 1999 ondervroeg ik de toenmalige minister van Volksgezondheid over de ondertekening van de Conventie voor de rechten van de mens en de biogeneeskunde. In haar antwoord stelde mevrouw Aelvoet toen dat de inperking van het onderzoek op embryo's het grote struikelblok vormde voor de Belgische ondertekening van de Conventie, ook al voorziet de Conventie in de mogelijkheid ze te ondertekenen en een voorbehoud te maken bij een of ander onderdeel. De moeilijkheid bestond erin dat indien men voorbehoud maakt, men dan uiteraard ook moet beschikken over een sluitende nationale wetgeving terzake. Mijnheer de minister, sterker nog, straks beschikt België over een wetgeving inzake wetenschappelijk onderzoek op embryo's in vitro. Ik hoop dan ook dat aldus niets nog de ondertekening van de Conventie in de weg zou staan. Uiteraard spreekt het voor zich dat ook het aanvullend protocol, dat een verbod tot menselijk klonen inhoudt, straks door deze regering zal moeten worden ondertekend.

Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, het Vlaams Blok is ervan overtuigd dat biomedische ontwikkelingen een belangrijke bijdrage kunnen leveren tot het welzijn van de samenleving en dat het belangrijk is dat de medische wetenschap ook in de toekomst over voldoende ontplooiingskansen moet kunnen beschikken. Dit betekent echter geenszins dat er geen grenzen moet worden gesteld, integendeel. Bij gebrek aan een regelgeving is eigenlijk alles op dit moment mogelijk. Wij dienen dringend paal en perk te stellen aan een en ander. Voor het Vlaams Blok is het dus duidelijk dat er nood is aan een wettelijk en controleerbaar kader inzake onderzoeken op embryo's, maar dan wel binnen de grenzen van de Conventie en dit was perfect mogelijk.

Men had voor de hedendaagse praktijken een wettelijk en controleerbaar kader kunnen uitwerken waarbij de bescherming van het embryo zou vooropstaan. Steeds meer mensen hebben trouwens te kampen met fertiliteitsproblemen. Het Vlaams Blok heeft steeds technieken van medisch begeleide voortplanting gesteund voor koppels die geen kinderen kunnen krijgen volgens de natuurlijke methode. Aangezien deze methoden uiteindelijk levensverwekkend zijn en koppels ervoor kiezen met als doel leven te scheppen, spreekt het voor zich dat wij ook de negatieve bijeffecten van deze methoden aanvaarden. Deze effecten zijn dan een overtal aan embryo's dat niet wordt ingeplant en meestal wordt vernietigd. 

Vanuit onze fractie hebben we vanuit menselijk en sociaal oogpunt altijd gepleit voor een betere terugbetaling door de ziekteverzekering van technieken van medisch begeleide voortplanting. Dit volgde dan ook logisch vanuit onze visie op mens en leven. Levensverwekkende maatregelen dienen inderdaad beter terugbetaald te worden door ons sociaal-zekerheidsstelsel. Dit geldt echter geenszins — zoals nu de praktijk is — voor de terugbetaling van abortus. 

Op dit moment worden er jaarlijks ongeveer 8000 pogingen ondernomen tot medisch begeleide voortplanting. Gemiddeld worden er per poging een tiental eicellen bevrucht. Dit leidt tot een gemiddelde van ongeveer zes embryo's. Om de risico's op een meervoudige zwangerschap te beperken, worden meestal slechts ongeveer twee embryo's bewaard met het oog op inplanting. Alle andere embryo's zijn dus beschikbaar voor andere doeleinden. We moeten in de meeste gevallen vaststellen dat deze embryo's vernietigd worden. Dit gebeurt vermits het ouderpaar meestal — en zeker als het zelf een kind gekregen heeft — nog zeer zelden toestemming geeft om bewaarde embryo's ter beschikking te stellen van een ander koppel. Trouwens, de groep van ouderparen die toestemming geeft om wetenschappelijk onderzoek te verrichten op deze overtallige embryo's is ook niet zo groot. In de meeste gevallen worden die overtallige embryo's dus gewoon vernietigd. 

Vermits we bij de toepassing van de IVF-technieken onvermijdelijk met het negatieve effect van overtollige embryo's zitten, is het voor het Vlaams Blok duidelijk dat wetenschappelijk onderzoek op deze overtallige embryo's wel degelijk mogelijk moet zijn. Het moet dan enkel en alleen mogelijk zijn onder de zeer strikte voorwaarden dat er totaal geen ander alternatief is voor het onderzoek, deze kennis kan bijdragen tot de verbetering van de voortplantingstechnieken en tot doel het voorkomen of behandelen van erfelijke genetische ziekten heeft. Hierbij spreekt het voor zich dat uiteraard geïnformeerde toestemming van het betrokken koppel moet gegeven worden. 

Uit de hoorzittingen is overduidelijk gebleken dat vandaag in universitaire centra enkel en alleen onderzoeken gebeuren op overtallige embryo's. De professoren verzekerden ons trouwens dat vandaag geen embryo's worden gecreëerd om onderzoeken op uit te voeren. Toch is ons land wel degelijk toonaangevend en heeft het steeds een toonaangevende rol gespeeld bij het wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot de behandeling van vruchtbaarheidsproblemen. Momenteel zijn er trouwens nog voldoende embryo's in overtal. Jaarlijks worden er niet minder dan ongeveer 20.000 overtallige embryo's aangemaakt. 

De vraag van commissieleden tijdens de hoorzittingen of dit aantal in de toekomst zou verminderen werd door de professoren trouwens negatief beantwoord. Sommigen meenden zelfs dat door de wetenschappelijke evolutie er eerder een verhoging dan een verlaging van het aantal overtallige embryo's zou tot stand gebracht worden. Men zal er immers meer en meer naar streven om zo weinig mogelijk embryo's daadwerkelijk in te planten. Dit zal het aantal overtallige embryo's automatisch doen toenemen. Men moet deze overtallige embryo's produceren omdat de kans op een effectieve zwangerschap door de inbreng van één embryo uiteindelijk vergroot indien men dit ene embryo kan kiezen uit een groot aantal. Het wettelijk en controleerbaar kader waarover volgens het Vlaams Blok had moeten gedebatteerd worden, was dus te stellen binnen de krijtlijnen van onderzoek op deze overtallige embryo's. 

De vraag naar ethische aanvaardbaarheid van het onderzoek in verband met medisch begeleide bevruchting werd door de centra voor reproductieve geneeskunde tot hiertoe op individuele manier wel degelijk beantwoord. Er bestonden geen criteria of voorwaarden en toch kon er worden vastgesteld dat de meeste centra in ons land hoge ethische standaarden hanteren en respecteren, maar het gevaar voor misbruik en willekeur was uiteindelijk niet uitgesloten.

Het is uiteraard nog van belang om melding te maken van een aantal koninklijke besluiten die destijds uitgevaardigd werden met betrekking tot de normering voor zorgprogramma's reproductieve geneeskunde. Daarenboven bestaat uiteraard de noodzaak van een ruimer wettelijk kader. Wij moeten vaststellen, mijnheer de minister, en dat ontgoochelt ons toch een beetje, dat voorliggend wetsontwerp niet echt de bedoeling had in een wettelijk kader te voorzien. Wat ons betreft, gaat dit wetsontwerp veel te ver en daarom kunnen wij — de Vlaams Blok-fractie — dit wetsontwerp onmogelijk goedkeuren.

Voor het Vlaams Blok moet het zeer duidelijk zijn dat creatie van embryo's voor onderzoeksdoeleinden absoluut verboden moet blijven. Daarom is artikel 4 van het voorliggend wetsontwerp, dat onder bepaalde voorwaarden de aanmaak van embryo's voor louter onderzoeksdoeleinden toelaat, voor ons onaanvaardbaar. Wat ons betreft moeten ook geslachtskeuze, kloneren en experimenten die de menselijke eigenschappen zelf veranderen wel degelijk verboden blijven.

Naast de onaanvaardbaarheid van artikel 4, mijnheer de minister, moet ik u eerlijk bekennen dat ook artikel 3 voor ons veel te ver gaat. Artikel 3 heeft het over onderzoeken op overtallige embryo's, waarbij zeer vaag omschreven wordt dat het gaat over onderzoeken waarbij ziektes eventueel kunnen worden voorkomen. Deze definitie is wat ons betreft veel te ruim. Er is geen beperking tot genetisch gelinkte ziektes, zelfs geen beperking tot ernstige ziektes. Wij konden niets anders dan vaststellen dat het amendement waarbij genetische ziektes vervangen werd door ziektes tout court, door de meerderheidspartijen werd goedgekeurd tijdens die laatste vergadering van de senaatscommissie destijds. Wij betreuren dit zeer uitdrukkelijk.

Het spreekt dan ook voor zich dat het Vlaams Blok geen andere keuze heeft dan straks tegen dit wetontwerp te stemmen, niet omdat het uiteindelijk maar zou gaan om een aantal details waarmee wij het oneens zijn, maar omdat het voor ons gaat om een aantal fundamentele ethische zaken die hier volgens ons veel te ruim worden geïnterpreteerd.

Voor ons had België uiteindelijk de conventie en het aanvullend protocol in verband met het klonen zonder uitstel moeten ondertekenen en ratificeren. Die conventie biedt wel degelijk de nodige waarborgen tegen uitwassen van de biogeneeskunde en beoogt de bescherming van de waardigheid en de identiteit van het menselijk wezen en het respect voor de integriteit en de andere fundamentele rechten en vrijheden van iedere persoon bij toepassing van biologie en geneeskunde.

De conventie stelt voldoende duidelijk dat het belang en het welzijn van de mens voorrang moeten hebben op het louter belang van de wetenschap. Voor ons telt met ander woorden de beschermwaardigheid van het embryo. Dit moet het uitgangspunt zijn en blijven, en in die zin opteren wij ook voor een absoluut respect voor het beginnend menselijk leven, dat het embryo is.

Translated text

On 8 February 2001, a special committee on bioethical issues was established in the Senate. The aim of this committee was to create a legal framework for certain biomedical applications, in particular to create a legal framework for research on embryos. In fact, the absence of a legal arrangement for that embryonic testing was a very important cause for the fact that the Belgian government, unlike the governments of 22 other European countries, failed to sign the Convention on Human Rights and Biomedical Medicine, adopted on 16 November 1996 by the Committee of Ministers of the Council of Europe.

The main reason for the Belgian Government’s refusal to sign the Convention is that there is a disagreement with regard to Article 18 of the Convention, which stipulates that where research on overgrown embryos is permitted by national legislation, adequate protection of the embryo must be guaranteed and that the signatory Member States agree to the principle that the creation of human embryos for scientific purposes should be prohibited. Indeed, in the absence of that legal arrangement for the examination of embryos in Belgium, the Belgian Government could not invoke Article 36 of the Convention, which allows the signatories to make reservations in respect of a provision of the Convention where a national provision is incompatible with that provision. In other words, the Belgian Government could not make a reservation to Article 18 of the Convention, which prohibits the production of embryos for scientific purposes.

During the previous legislature, namely on 9 July 1998, a draft resolution was already adopted in the Senate following the discussion of the Council of Europe Convention on Human Rights and Biomedical Medicine. The Flemish Bloc also submitted a proposal for a resolution in the House that was also discussed in the Committee on Foreign Affairs, in which we concluded that, on the one hand, the approval of the principle principles of the Convention were indispensable and the government should therefore indeed sign, and on the other hand, that urgent work should be done of an adapted legislation that should prevent abuses, but which would be in accordance with the principles of the Convention. The position of our party is still the same and therefore we cannot agree with the present bill. Due to the present bill, Mr. Minister, we have at least the impression that the Convention is attempting to circumvent. Nevertheless, the Convention responded to the need to protect every human being from commercialization, taking into account the progress of biotechnology. Furthermore, it is desirable to seek the greatest possible convergence of the legislation of the respective countries, both at European and global levels. We cannot ignore the conclusion, Mr. Minister, that a large number of European countries have indeed transitioned to national legislation in the field of transactions with genital cells and embryos, and in most of them the legislation in this field is much more restrained. I refer here to Germany, Austria, Norway, Spain and France. Denmark, Finland and Sweden ultimately have less restrictive laws in this regard, but are ultimately still more restrictive than what is presented here for discussion today.

Even the United Kingdom, which ultimately offers relatively much space to this end, has a more restrictive legislation than what we ultimately discuss here today. Production of embryos for scientific purposes is permitted in the United Kingdom, but it is very clear that there is a restriction and any research must be submitted in advance to a committee, which first hears experts and then opens the debate to the public opinion. Only then will Parliament decide whether or not to approve the investigation. That is the situation. We do not know this limitation at all.

In addition, I would like to return here, Mr. Minister, to my first oral question, which I asked at the time in the Committee on Public Health. On 19 October 1999, I questioned the then Minister of Public Health about the signing of the Convention on Human Rights and Biomedicine. In her reply, Mrs Aelvoet stated that the restriction of the research on embryos constituted the major obstacle for the Belgian signature of the Convention, even though the Convention provides for the possibility of signing them and making a reservation on any part. The difficulty was that if one made a reservation, one would of course also have to have a concluding national legislation in the matter. Mr. Minister, in fact, Belgium will soon have legislation on scientific research on embryos in vitro. I hope that nothing would hinder the signing of the Convention. Of course, it goes without saying that the additional protocol, which includes a ban on human cloning, will soon have to be signed by this government.

Mr. Speaker, Mr. Minister, Colleagues, the Flemish Bloc is convinced that biomedical developments can make a significant contribution to the well-being of society and that it is important that the medical science should also have adequate opportunities for development in the future. However, this does not mean that there should be no boundaries, on the contrary. In the absence of regulation, everything is possible at the moment. We urgently need to put a stake and punch on something. For the Flemish Bloc, therefore, it is clear that there is a need for a legal and controllable framework for embryonic studies, but within the limits of the Convention, and this was perfectly possible.

It would have been possible to develop a legal and controllable framework for current practices that would prioritize the protection of the embryo. More and more people are experiencing fertility problems. The Flemish Bloc has always supported techniques of medical-guided reproduction for couples who cannot have children by the natural method. Since these methods are ultimately life-giving and couples choose to create life with the aim of creating life, it is obvious that we also accept the negative side effects of these methods. These effects are then a surplus of embryos that are not implanted and are usually destroyed. Their

From our group, from a human and social point of view, we have always advocated for better reimbursement by health insurance of medical-guided reproduction techniques. This follows logically from our view of man and life. Life-generating measures should indeed be better reimbursed by our social security system. However, this does not apply — as is now the practice — to the reimbursement of abortion. Their

Currently, approximately 8,000 attempts are made annually for medical-guided reproduction. On average, a dozen eggs are fertilized per attempt. This results in an average of about six embryos. To reduce the risks of multiple pregnancies, only about two embryos are usually preserved for implantation. All other embryos are therefore available for other purposes. In most cases, we have to establish that these embryos are destroyed. This happens because the parent couple usually — and ⁇  if they have had a child themselves — still very rarely gives permission to make preserved embryos available to another couple. By the way, the group of parent couples who give permission to conduct scientific research on these over-sized embryos is also not so large. In most cases, these large embryos are simply destroyed. Their

Since the application of IVF techniques inevitably involves the negative effect of excess embryos, it is clear to the Flemish Bloc that scientific research on these excess embryos must indeed be possible. It must then be possible only and only under very strict conditions that there is absolutely no alternative to the research, that this knowledge can contribute to the improvement of the reproduction techniques and has the aim of preventing or treating hereditary genetic diseases. In this case it is of course that informed consent of the couple concerned must be given. Their

The hearings have clearly shown that today in university centers only and only studies are conducted on overcrowded embryos. The professors, by the way, assured us that today no embryos are created to conduct research on them. Nevertheless, our country is indeed a leader and has always played a leading role in scientific research related to the treatment of fertility problems. Currently, there are still plenty of embryos in total. No less than 20,000 embryos are produced annually. Their

The question of committee members during the hearings whether this number would be reduced in the future was answered by the professors, by the way, negatively. Some even believed that scientific evolution would result in an increase rather than a decrease in the number of overwhelming embryos. After all, more and more efforts will be made to actually implant as few embryos as possible. This will automatically increase the number of overcrowded embryos. One must produce these overtalled embryos because the chance of effective pregnancy by the introduction of one embryo eventually increases if one can choose this one embryo from a large number. The legal and controllable framework that, according to the Flemish Bloc, should have been discussed, was therefore to be put within the criteria of research on these overtalled embryos. Their

The question of the ethical acceptability of the research related to medical-guided fertilization has so far been properly answered by the centers for reproductive medicine on an individual basis. There were no criteria or conditions and yet it could be determined that most centers in our country maintain and respect high ethical standards, but the risk of abuse and arbitrariness was ultimately not excluded.

It is, of course, still important to mention a number of royal decrees issued at the time concerning the standardization for health programs of reproductive medicine. There is, of course, a need for a broader legal framework. We must confirm, Mr. Minister, and that disappoints us a little, that the present bill was not really intended to provide a legal framework. As far as we are concerned, this bill goes far too far and therefore we — the Flemish Blok group — cannot approve this bill.

For the Flemish Bloc, it must be very clear that the creation of embryos for research purposes should remain absolutely prohibited. Therefore, Article 4 of the present bill, which, under certain conditions, allows the production of embryos for purely research purposes, is unacceptable for us. As far as we are concerned, gender choice, cloning, and experiments that alter the human properties themselves should also remain prohibited.

In addition to the unacceptability of Article 4, Mr. Minister, I must honestly admit that Article 3 too goes too far for us. Article 3 refers to studies on over-sized embryos, where it is very vaguely defined that they are studies which may prevent diseases. This definition is too broad for us. There is no limitation to genetically related diseases, even no limitation to serious diseases. We could only conclude that the amendment replacing genetic diseases with diseases tout court was approved by the majority parties at that last meeting of the Senate committee at the time. We expressly regret this.

It is therefore obvious that the Flemish Bloc has no other choice but to vote against this bill later, not because it would ultimately only be about a number of details with which we disagree, but because for us it is about a number of fundamental ethical issues that we think here are interpreted too broadly.

For us, Belgium would have ultimately had to sign and ratify the Convention and the Additional Protocol relating to cloning without delay. This Convention provides the necessary safeguards against biomedical waste and aims to protect the dignity and identity of the human being and to respect the integrity and other fundamental rights and freedoms of every person in the application of biology and medicine.

The Convention makes it sufficiently clear that the interest and well-being of man must prevail over the merely interest of science. For us, in other words, the protective value of the embryo counts. This must be and remain the starting point, and in that sense we also opt for absolute respect for the beginning of human life, which is the embryo.

#16

Official text

                    
                    Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, la réflexion sur l'expérimentation sur les embryons in vitro constitue un des principaux enjeux du débat relatif à la signature et à la ratification de la convention du Conseil de l'Europe sur les droits de l'enfant et la bio-médecine. Cette convention, inspirée par la volonté de protéger l'être humain comme individu et dans son appartenance à la société et à l'espèce humaine, vise également à promouvoir une certaine harmonisation des législations nationales dans la matière sensible de la bio-médecine.

La Belgique ne peut bien sûr pas rester en marge du mouvement bio-éthique européen amorcé par cette convention. Cependant, sa signature et sa ratification est aujourd'hui subordonnée à la prise de position de la Belgique sur l'article 18 de cette convention, relatif à la recherche sur l'embryon et à la création d'embryons humains pour la recherche.

L'article 18 de la convention stipule que "lorsque la recherche sur les embryons in vitro est admise par la loi, celle-ci assure une protection adéquate de l'embryon". Deuxièmement, "la constitution d'embryons humains aux fins de recherche est interdite". Jusqu'à ce jour, le gouvernement belge n'a pas estimé être en mesure de signer la convention et par conséquent son protocole additionnel concernant l'interdiction du clonage des êtres humains, la Belgique étant en peine de prendre position sur cet article 18. D'aucuns estimaient en effet qu'il était indispensable que la Belgique formule des réserves au sujet de cet article.

Aux termes de l'article 36 de la convention, il est donc possible d'émettre une réserve au sujet d'une disposition particulière de cette convention dans la mesure où une législation nationale en vigueur n'est pas conforme à cette disposition. Cette réserve peut être formulée soit au moment de la signature, soit au moment de la ratification de la convention. Comme la recherche sur l'embryon ne fait actuellement l'objet d'aucun encadrement légal en Belgique, le gouvernement belge estimait donc qu'il était impossible de formuler une réserve sur la disposition en question en se fondant sur l'article 36 de la convention.

L'adoption d'une législation fixant les conditions d'accès et l'encadrement de la recherche sur les embryons in vitro, en assurant à ceux-ci une protection adéquate permettrait donc à la Belgique de signer et de ratifier la convention en respectant le prescrit de son article 18. Conscients de l'importance de certaines recherches scientifiques, pratiquées notamment sur les embryons humains in vitro, pour le progrès de la médecine de la reproduction et l'amélioration des connaissances et des modes de traitement de certaines maladies graves, nous estimions cependant qu'il était indispensable d'organiser un encadrement légal, précis, de ces recherches afin d'accorder à l'embryon humain le haut niveau de protection qu'il mérite.

Pour le groupe cdH, certaines recherches, pour autant que leur but soit démocratiquement reconnu comme tout à fait impérieux, doivent pouvoir être pratiquées sur l'embryon humain in vitro, moyennant néanmoins le respect de certaines valeurs éthiques fondamentales. En effet, il importe de promouvoir et de respecter la valeur fondamentale de dignité de la personne. La question de la dignité de la personne doit inclure celle de la dignité de l'embryon humain. Il serait excessif de considérer l'embryon humain en phase préimplantatoire comme un simple amas de cellules d'origine humaine. La nature exacte de l'embryon au premier stade de sa vie reste une énigme du point de vue de l'ontogenèse scientifique, même en dehors des dogmes religieux. En raison même de ce caractère énigmatique, l'embryon humain, dès sa formation, doit bénéficier du respect lié à sa qualité.

Le statut de l'embryon humain est indéterminé. Il faut cependant reconnaître que comme tout être humain a nécessairement été un embryon, l'embryon relève de l'ordre humain. L'embryon humain, s'il se développe, ne peut devenir qu'une personne humaine. En tant que personne humaine potentielle, l'embryon mérite un haut niveau de protection. Pour notre groupe, il importe de s'opposer à la tendance qui consiste à instrumentaliser l'humain en le percevant comme un simple moyen ou un objet de marché. Dans cette perspective, nous entendons proscrire toute approche commerciale de l'humain et des produits de son corps. Néanmoins, notre parti n'est pas opposé à toute recherche sur les embryons humains surnuméraires issus d'un processus de procréation médicalement assistée pratiquée dans le cadre d'un projet parental initial. Cependant, il a exigé que ces recherches soient soumises à des règles strictes et fassent l'objet d'un contrôle social. Certains de mes collègues sénateurs ont d'ailleurs déposé une proposition de loi en avril 2001 en faveur d'un encadrement légal de la recherche sur les embryons humains dits surnuméraires. Nous entendons donc limiter la pratique des recherches sur les embryons in vitro aux seuls embryons surnuméraires issus d'un processus de procréation médicalement assistée et interdire la création d'embryons humains aux seules fins de recherche. 

Plusieurs propositions de loi relatives à la recherche sur les embryons ont été déposées au Sénat et à la Chambre, montrant à la fois l'intérêt de la question, son actualité, les points de consensus et les divergences en cette matière. La discussion a finalement eu lieu sur le projet de loi qui nous est soumis aujourd'hui. Ce projet contient certes des avancées positives, qui ont d'ailleurs presque toujours fait l'unanimité ou l'objet d'un large consensus au sein de la commission de la Santé publique. Je citerai les plus notables, à savoir tout d'abord l'interdiction du clonage humain reproductif. Cette interdiction est fondamentale. La proposition de loi du cdH déposée au Sénat, de même que celle déposée par ma collègue Mme Milquet, posaient aussi clairement cette interdiction. 

J'estime en effet qu'au nom du principe de dignité humaine, du droit de tout individu à une identité propre et des risques d'instrumentalisation de l'être humain que ces techniques risquent d'engendrer, il est fondamental de s'opposer à la mise en oeuvre de toute forme de clonage reproductif. L'identité propre d'un individu, de même que sa dignité se construit, elle aussi, dans un processus d'interaction entre les individus. En ce qui concerne le clone, la construction de cette identité propre risque de poser problème dans la mesure où la personne clonée sera la quasi-réplique génétique, par son apparence physique, d'une personne existant déjà et qu'il ne s'agira pas de deux êtres contemporains. Si le fait d'avoir le même génome n'implique nullement que deux personnes aient le même psychisme, le clonage reproductif n'en inaugure pas moins un bouleversement fondamental de la relation entre identité génétique et identité personnelle dans ses dimensions biologiques et culturelles. 

Le deuxième point d'interdiction concerne le choix du sexe, sauf en cas de maladie liée au sexe. Cette interdiction également contenue dans notre proposition de loi me paraît tout aussi essentielle. Il est urgent de légiférer sur ce point, particulièrement en Belgique où certaines voix scientifiques ou médicales se font entendre en faveur du choix du sexe. Déjà dans son avis du 17 novembre 1997 relatif au choix du sexe, le comité consultatif de bio-éthique de Belgique avait considéré inacceptable l'installation d'une "gender clinic", les méthodes pré-conceptionnelles n'étant pas fiables et n'offrant aucune garantie de bon résultat. Par ailleurs, le comité conseillait de limiter l'application des méthodes post-conceptionnelles de sélection du sexe à la prévention des maladies héréditaires graves liées au sexe et ce uniquement lorsque s'avère impossible le diagnostic précis de la maladie héréditaire.

L'exception thérapeutique admise, pour le reste, je pense que choisir le sexe de l'enfant, même pour des raisons d'équilibre familial, à savoir la possibilité de choisir le sexe d'un embryon pour garantir un équilibre entre les filles et les garçons au sein d'une même famille, constitue le premier pas vers une discrimination sexuelle. Cette orientation s'avère très dangereuse surtout lorsqu'on connaît le peu de considération dont font l'objet les petites filles dans certaines sociétés. Par ailleurs, accepter de choisir le sexe de l'enfant, signifie tôt ou tard accepter de choisir une autre caractéristique d'un individu, que ce soit sa taille, la couleur de ses cheveux, de ses yeux. La planification du sexe conduit à l'enfant sur mesure et peut constituer un pas de plus vers l'eugénisme.

Le cdH se réjouit donc que cette interdiction ait été reprise dans le projet. Toutefois, il me semble que la disposition devrait être amendée pour être en conformité avec l'article 14 de la Convention de bio-médecine, qui se montre plus restrictif sur l'exception éventuelle à cette interdiction. Selon cet article 14, l'utilisation des techniques d'assistance médicale à la procréation ne peut pas être admise pour choisir le sexe de l'enfant à naître, sauf en vue d'éviter une maladie héréditaire grave liée au sexe.

En ce qui concerne l'interdiction de toute pratique eugénique, nous souscrivons totalement à cette position, qui était aussi exprimée dans notre proposition déposée au Sénat. Néanmoins, cette interdiction aurait dû être complétée par une interdiction portant sur la thérapie génique germinale. Nous estimons que l'état actuel des sciences et des techniques est loin de permettre une application suffisamment sûre, sans effets secondaires, de la thérapie génique germinale. La thérapie génique au niveau des cellules germinales visant à modifier les gènes transmis à la génération suivante ne doit donc pas être permise à l'heure actuelle.

Par ailleurs, il était nécessaire de préciser la notion de pratique eugénique: une intervention sur le génome humain ne peut être entreprise que pour des raisons préventives, diagnostiques ou thérapeutiques. Doivent donc être interdites les interventions ayant pour objet de modifier des caractéristiques génétiques ne se rapportant pas à une pathologie particulièrement grave chez un sujet, telles celles qui tendraient à modifier des traits comportementaux ou physiques non constitutifs d'une maladie ou des caractères génétiques généraux physiques.

Dernier point positif que j'épinglerai, la proposition détermine une procédure d'admission et de contrôle des recherches, qui fait intervenir les comités locaux d'éthique et implique la création d'un nouvel organe, à savoir la Commission fédérale pour la recherche médico-scientifique sur les embryons in vitro. Cet encadrement, prévu également dans notre proposition, est tout à fait indispensable, même si nous divergeons quant aux conditions d'accès à la recherche et à la prépondérance du rôle joué par la Commission fédérale. Dans le projet qui nous est soumis, l'avis du comité local d'éthique est prépondérant. Puisque si dans un délai de deux mois, la Commission ne se prononce pas ou si elle n'émet pas, dans ce délai, d'avis négatif à la majorité des deux tiers, le projet de recherche est autorisé. Nous estimons que l'avis de la Commission fédérale doit rester prépondérant afin d'assurer une sorte d'unité de jurisprudence.

Malgré les points positifs qu'il contient, le cdH considère que ce projet qui nous est soumis ne protège pas suffisamment l'embryon humain et la femme.

Tout d'abord, au niveau de son champ d'application. Dans le projet, la recherche sur l'embryon in vitro est autorisée dès lors que cette recherche vise à prévenir ou traiter toute maladie, quelle qu'elle soit. L'embryon humain devient totalement instrumentalisé.

Il perd toute valeur de potentialité d'être humain pour devenir n'importe quel matériel biologique: un embryon- médicament. Ce champ d'application est particulièrement large même comparé au champ d'application des législations étrangères les plus libérales en la matière, à savoir les législations espagnole et britannique. N'importe quelle maladie peut-elle justifier l'expérimentation sur un embryon humain? Nous sommes d'avis que non.

La proposition du cdH, quant à elle, limite la recherche sur les embryons in vitro aux recherches à caractère thérapeutique pour l'embryon concerné par cette recherche, aux recherches qui concernent les problèmes de fertilité, la maîtrise de la conception, ainsi qu'aux recherches visant l'avancement des connaissances en matière de maladie génétique grave, une liste de ces maladies génétiques devant être déterminée par la commission fédérale pour la recherche scientifique sur les embryons in vitro créée afin de contrôler cette recherche.

Par ailleurs, si le projet précise bien que la recherche sur les embryons in vitro est autorisée, s'il n'existe pas de méthodes de recherche alternative et présentant une efficacité comparable, il n'insiste cependant pas suffisamment sur le caractère subsidiaire de la recherche sur les embryons humains et la nécessité du passage obligatoire par l'expérimentation animale.

Pour le cdH, la recherche sur les embryons humains in vitro doit respecter les principes suivants: - d'abord, cette recherche doit avoir un caractère subsidiaire par rapport à d'autres recherches pouvant s'effectuer sur d'autres matériaux cellulaires d'origine animale ou d'origine humaine d'une efficacité comparable; - ensuite, la recherche doit d'abord être effectuée sur les embryons surnuméraires nos viables; - et enfin, la recherche doit être pratiquée dans les sept jours suivant la fécondation, période de congélation non comprise.

Ensuite, le projet autorise la création d'embryons humains, que cette création ait lieu par clonage ou par don de gamètes aux seules fins de la recherche en dehors du cadre de procréation médicalement assistée. Pour notre groupe, cette création est inacceptable d'un point de vue éthique au regard du statut de l'embryon, personne humaine potentielle, et injustifiée parce que, dans l'état actuel de la science, on dispose de suffisamment d'autres matériels de recherche, tels le matériel animal, les gamètes ou autre matériel cellulaire humain ou, si cela s'avère inévitable, les embryons restants d'un projet de fécondation in vitro.

Il reste plus de 200.000 embryons congelés dans l'azote liquide et 10.000 embryons surnuméraires obtenus au cours du processus de procréation sont congelés chaque année. Seule la moitié de ces embryons est destinée à être décongelée et à être réintroduite dans un processus de procréation. Dans ce cas, le don, avec l'accord des personnes concernées pour la recherche, serait une alternative à la destruction de ces embryons ou au don de ces mêmes embryons dans le cadre d'un projet parental concernant d'autres personnes. 

Pour sa part, le cdH entend limiter la pratique des recherches sur les embryons in vitro aux seuls embryons surnuméraires issus d'un processus de procréation médicalement assisté. L'acceptabilité éthique de la recherche sur les embryons surnuméraires peut se comprendre si on a à l'esprit les deux principes moteurs de notre réflexion, à savoir le caractère réellement et tout à fait subsidiaire que doit avoir la recherche sur les embryons humains, ainsi que l'interdiction de créer, de manière délibérée, dans le cadre de la procréation médicalement assistée des embryons en surnombre à des fins de recherche.

Le don d'embryons surnuméraires aux fins de la recherche se présente alors comme une alternative à la destruction ou au don de ces mêmes embryons dans le cadre d'un projet parental. Il existe une différence éthique fondamentale entre créer des embryons humains en vue de la recherche avec l'intention préalable, dès lors, de les détruire et, d'autre part, utiliser des embryons qui n'ont pas été créés à cette fin. Par ailleurs, la création d'embryons humains à des fins expérimentales est prohibée en Europe, à l'exception de la GrandeBretagne.

Vient ensuite la question de savoir s'il faut autoriser le clonage thérapeutique. La technique du clonage thérapeutique pourrait constituer une avancée spectaculaire dans les perspectives de soins de demain. A cet égard, il convient toutefois de confronter les objections éthiques et les obstacles techniques et médicaux liés à cette technique, aux avantages éventuels qu'elle pourrait offrir.

Pour ce qui concerne les objections éthiques, elles sont, à notre sens, les suivantes: dans quelle mesure, dans quelles limites et à quelles conditions l'instrumentalisation de l'embryon ou de la donneuse d'ovocytes sont-elles acceptables? Il faut en effet être conscient que, dans le clonage thérapeutique, il y a une instrumentalisation complète de l'embryon. Sa mise en oeuvre suppose en effet la création d'embryons en dehors de tout projet parental, suivie d'une destruction de ces mêmes embryons. Dès lors, l'embryon perd toute valeur humaine et toute valeur de potentialité d'être humain, notamment celle de sa propre finalité et de sa dignité, pour devenir réellement une chose, comme n'importe quel matériel biologique.

Cette technique entraîne aussi un risque réel d'instrumentalisation des donneuses d'ovocytes et un risque de commercialisation, puisque l'on sait déjà que les seuls dons consentis par des femmes soumises à stimulation ovarienne dans le cadre d'une PMA ne permettrait pas de satisfaire les besoins thérapeutiques.

Pour fabriquer un embryon cloné, il faudrait à tout le moins entre 100 et 200 ovules. Cela créerait un véritable trafic, les pays riches allant se servir dans les pays pauvres. On ne peut pas ne pas soulever la question de la provenance des ovocytes et le risque de faire appel à des donneuses d'ovocytes issues de pays ou de régions et de catégories de population plus pauvre. Est liée également à cette objection la question du coût de la technique du transfert nucléaire. Cette technique, qui implique la création d'un embryon pour chaque patient, serait une solution extrêmement onéreuse, qui ne serait réservée qu'à certains patients qui pourraient en supporter le coût.

Par ailleurs, les obstacles techniques et les risques médicaux liés à l'application du clonage thérapeutique chez l'homme sont une réalité scientifique souvent passée sous silence. La recherche doit encore parcourir un long chemin pour contrôler la différenciation des cellules, pour prévenir les risques tumorigènes, pour vérifier la réelle compatibilité avec le receveur. La thérapie cellulaire par clonage thérapeutique constitue donc un horizon prometteur mais n'est pas une réalité. Cela a été souligné à maintes reprises par les scientifiques, notamment lors des auditions par le professeur Axel Khan. Pour lui, le clonage thérapeutique est illusoire. "Parmi les gens sérieux, plus personne ne croit", dit-il, "au clonage thérapeutique. La quasi-unanimité des scientifiques reconnaît que les perspectives scientifiques sont nulles et qu'il y a d'autres voies de recherche pour lutter contre le rejet des greffes."

En dernière objection, qu'on dénigre souvent, la technique à la base du clonage thérapeutique et du clonage reproductif est strictement identique. Comment dès lors contrer le risque de transgression de l'interdiction du clonage reproductif si les recherches concernant le clonage thérapeutique sont permises. En effet, les mêmes embryons pourraient, en théorie, être utilisés aussi bien à des fins reproductives que thérapeutiques. Une interdiction absolue du clonage reproductif au niveau international est indispensable et attendue.

Par ailleurs, une réflexion sur le clonage thérapeutique doit s'accompagner d'une optimalisation de l'étude des modes de traitement alternatif au clonage thérapeutique qui n'est pas réalisée à ce jour. Le public sait-il que les avancées les plus spectaculaires en matière de recherche l'ont été dans les matières des cellules-souches adultes? Il faut aussi souligner les potentialités des cellules-souches foetales et des cellules tirées du sang du cordon ombilical. Dans ce dernier cas, des problèmes de rejet peuvent être résolus si du sang du cordon est prélevé et conservé à la naissance pour un usage thérapeutique ultérieur.

Par ailleurs, avant d'autoriser le clonage thérapeutique, ne fallait-il pas réfléchir aux conditions nécessaires pour garantir la protection maximale de la donneuse d'ovocytes et de l'embryon? La création d'embryons suppose en effet que l'on soumette les femmes à la stimulation ovarienne, en vue d'obtenir des ovocytes. Ces stimulations ovariennes de la femme en vue d'obtenir ces ovocytes, aux seules fin de recherches, sont expressément autorisées dans le projet, en dehors du cadre des procréations médicalement assistées et sans que celles-ci soient suffisamment protégées contre les risques de commercialisation de ces ovocytes.

Cette stimulation est autorisée par le texte proposé pour pratiquer la recherche en vue de soigner n'importe quelle maladie. Personnellement, je trouve que cette disposition, outre qu'elle soit mal rédigée, constitue une atteinte inacceptable à la dignité de la femme et présente un risque certain de "marchandisation" du corps humain.

En outre, le prélèvement d'ovocytes est une technique dangereuse pour la santé des femmes. Il faut que soit garantie une minimisation des risques encourus par la donneuse, du fait du prélèvement. Or, le texte ne contient aucune condition particulière quant au cadre dans lequel cette pratique peut être autorisée, quant aux conditions liées à la personne de la femme, excepté sont âge, quant à l'information précise de la femme et aux risques médicaux qu'elle peut encourir.

Il faudrait au minimum prévoir que la femme qui se soumettrait à ce prélèvement d'ovocytes ait déjà eu un enfant. En ce concerne le consentement, l'article 8, qui traite du consentement des donneurs de gamètes ou d'embryons, a une portée générale. Toutefois, lorsqu'il s'agit de prélever des ovocytes, aux fins de pratiquer des recherches sur le clonage thérapeutique, je pense qu'un consentement et une information spécifique auraient dû être prévus et dont les modalités auraient dû être définies dans la loi.

Par ailleurs, il s'imposait d'organiser un processus très strict de contrôle et d'évaluation a priori et a posteriori, de chaque usage de la technique afin de réaliser très concrètement la mesure des risques et des avantages escomptés et d'intégrer, non seulement les effets immédiats, mais aussi les incidences plus lointaines et secondaires de ces interventions. Le processus de contrôle proposé dans le cadre de l'expérimentation sur l'embryon aurait dû, à cet égard, être renforcé.

Par ailleurs, selon les auteurs du projet, tout ce qui n'est pas expressément interdit, est permis. Outre que ce postulat, en matière de bio-éthique est inacceptable, il faut aussi souligner que la liste des pratiques interdites contenue dans le projet est incomplète sur des points essentiels.

Je relèverai, pour ma part, deux interdictions fondamentales. Outre l'interdiction spécifique portant sur la création d'embryons à des fins de recherches, que le cdH avait repris dans ses propositions et qui font défaut dans le projet, je citerai l'interdiction de pratiquer la recherche dans un but de lucre ou moyennant rémunération directe et/ou indirecte des personnes concernées et l'interdiction de pratiquer la thérapie génique germinale.

Si nous pouvons en effet, nous réjouir que le projet prévoit l'interdiction d'utiliser les embryons, gamètes ou cellules souches embryonnaires à des fins commerciales, elle omet de compléter cette interdiction par celle de rémunérer de manière directe ou indirecte les donneurs ou donneuses de gamètes ou d'embryons. Ceci est particulièrement important lorsqu'on examine les pratiques autorisées purement et simplement par la proposition.

Je pense que le texte devrait contenir au minimum l'interdiction d'allouer un paiement, quelle qu'en soit la forme, à la personne qui se prête à un prélèvement d'ovocytes, sauf pour le remboursement des frais engagés.

Par ailleurs, au mépris du principe de précaution, la thérapie génique germinale est autorisée. Alors que la thérapie génique somatique soigne les individus et entraîne des mutations qui ne sont pas transmissibles héréditairement, la thérapie génique germinale, en modifiant le capital génétique des cellules reproductrices, modifie le génome, non seulement de l'individu, mais aussi de sa descendance.

Il y a un consensus au niveau international pour ne pas appliquer cette thérapie à l'heure actuelle, étant donné sa non-fiabilité et ses effets secondaires incertains sur le génome. Faut-il rappeler que la France a abandonné ses recherches pour le moment?

Cette technique soulève des questions de principe. Outre les objections non contestables reconnues unanimement au niveau international de "sécurité sanitaire", il faut se poser la question essentielle de savoir si cette technique ne porte pas atteinte à la dignité de l'être humain qui est en droit d'hériter d'un modèle génétique non modifié par l'intervention humaine. Est-il admissible de porter atteinte à la diversité naturelle de l'homme? 

Les conséquences pour l'évolution biologique de l'humanité sont incertaines, étant donné l'irréversibilité des mutations. De plus, cette position est en contradiction avec l'article 13 de la Convention Biomédecine, qui interdit expressément la thérapie génique germinale.

L'article 26 de la Convention interdisant toute restriction à certaines dispositions "protectrices" contenues dans la Convention, dont notamment l'article 13, il me paraît d'ores et déjà impossible pour la Belgique de formuler une réserve sur cet article.

L'article 13 de la Convention Biomédecine relative aux interventions sur le génome humain introduit une distinction entre thérapie génique somatique et thérapie génique germinale. La proposition de loi déposée à la Chambre de même que celle déposée au Sénat stipulent expressément, comme la Convention, qu'une intervention ayant pour objet de modifier le génome humain ne peut être entreprise que pour des raisons préventives, diagnostiques ou thérapeutiques, et seulement si elle n'a pas pour but d'introduire une modification dans le génome de la descendance.

Le texte actuel, outre qu'il n'interdit pas la thérapie génique germinale, comme prescrit par l'article 13 de la Convention Biomédecine, n'est pas suffisamment clair sur le type d'interventions pouvant être entreprises sur le génome humain.

Un dernier mot sur les sanctions pénales contenues dans le texte. Nous nous réjouissons que notre idée de sanction sous forme d'interdiction professionnelle ait été finalement reprise dans le texte de loi. Elle aura certainement un caractère dissuasif en matière de recherche sur le clonage reproductif. Nous déplorons cependant le manque de cohérence de l'article 13 qui ne prévoit pas de sanctions pénales, notamment lorsqu'il y a violation du principe de subsidiarité de la recherche — principe qui, je l'ai rappelé, nous semble tout à fait fondamental — ou encore lorsque les dispositions relatives au consentement et à l'information des personnes concernées ne sont pas respectées.

En conclusion, monsieur le président, chers collègues, si nous souscrivons totalement au principe de l'encadrement légal de la recherche sur les embryons dans un but de protection de l'embryon humain, et au principe de la liberté de la recherche scientifique lorsque celle-ci peut bénéficier à l'humanité, nous pensons que le texte qui nous est proposé s'inscrit dans une optique trop scientiste.

L'arbitrage entre les valeurs tout aussi importantes de promotion de la santé humaine, de protection de la femme et de protection de l'embryon humain en tant que personne humaine potentielle, n'a pas été réalisé et n'a pas abouti aux conclusions les plus équilibrées.

Les amendements que j'ai déposés en séance, tout à l'heure, visent en grande partie à répondre aux objections que j'ai énumérées ciavant. Je les expliciterai lors de la discussion des articles du projet de loi.

Translated text

Reflecting on in vitro embryonic experiments is one of the main issues of the debate on the signing and ratification of the Council of Europe Convention on the Rights of the Child and Biomedicine. This convention, inspired by the desire to protect human beings as individuals and in their belonging to society and the human species, also aims to promote a certain harmonisation of national legislation in the sensitive field of bio-medicine.

Belgium, of course, cannot remain on the margins of the European bioethical movement initiated by this convention. However, its signature and ratification is now subject to Belgium’s position on Article 18 of that convention, relating to research on embryos and the creation of human embryos for research.

Article 18 of the Convention stipulates that “When in vitro embryonic research is permitted by law, it ensures adequate protection of the embryo.” Second, “constitution of human embryos for research purposes is prohibited.” Until now, the Belgian Government has not considered itself able to sign the Convention and consequently its Additional Protocol concerning the prohibition of human cloning, with Belgium struggling to take a position on this Article 18. In fact, some believed that it was indispensable for Belgium to make reservations regarding this article.

According to Article 36 of the Convention, it is therefore possible to make a reservation concerning a particular provision of that Convention insofar as existing national legislation is not in conformity with that provision. This reservation may be made either at the time of signature or at the time of ratification of the Convention. Since research on embryos is currently not subject to any legal framework in Belgium, the Belgian Government therefore considered that it was impossible to make a reservation on the provision in question on the basis of Article 36 of the Convention.

The adoption of legislation laying down the conditions of access and the framework for research on in vitro embryos, by ensuring adequate protection for embryos, would therefore allow Belgium to sign and ratify the Convention in compliance with the provisions of Article 18. Conscious of the importance of certain scientific research, in particular on human embryos in vitro, for the advancement of reproductive medicine and the improvement of knowledge and methods of treatment of certain serious diseases, we considered, however, that it was indispensable to organize a precise legal framework for such research in order to give the human embryo the high level of protection it deserves.

For the CDH group, certain research, as long as their purpose is democratically recognized as absolutely imperative, must be able to be conducted on the human embryo in vitro, provided that certain fundamental ethical values are respected. It is important to promote and respect the fundamental value of human dignity. The question of the dignity of the person must include that of the dignity of the human embryo. It would be exaggerated to consider the pre-implantable human embryo as a mere cluster of human cells. The exact nature of the embryo at the first stage of its life remains a mystery from the point of view of scientific ontogenesis, even outside of religious dogmas. Because of this very enigmatic character, the human embryo, from its formation, must enjoy the respect associated with its quality.

The status of the human embryo is uncertain. However, it must be recognized that just as every human being has necessarily been an embryo, the embryo belongs to the human order. The human embryo, if it develops, can only become a human person. As a potential human person, the embryo deserves a high level of protection. For our group, it is important to oppose the tendency to instrumentalize the human being by perceiving it as a mere means or a market object. In this perspective, we intend to prohibit any commercial approach to man and products of his body. Nevertheless, our party is not opposed to any research on overnumbered human embryos from a medical assisted procreation process practiced as part of an initial parental project. However, he demanded that such research be subject to strict rules and be subject to social control. Some of my colleagues Senators also submitted a bill in April 2001 in favour of a legal framework for the research on human embryos called overnumeric. We therefore intend to limit the practice of research on in vitro embryos to only overnumbered embryos from a process of medically assisted reproduction and to prohibit the creation of human embryos for the sole purpose of research. by

Several bills on embryonic research have been submitted to the Senate and the House, showing both the interest of the issue, its timeliness, consensus points and divergences in this matter. The discussion eventually took place on the bill that is being submitted to us today. This project ⁇  contains positive advances, which have almost always been unanimous or the subject of broad consensus within the Public Health Committee. I will quote the most notable, namely, first of all, the prohibition of reproductive human cloning. This prohibition is fundamental. The CDH bill submitted to the Senate, as well as that submitted by my colleague Mrs. Milquet, also made this prohibition clear. by

In the name of the principle of human dignity, of the right of every individual to his own identity and of the risks of instrumentalization of the human being that these techniques may generate, I believe that it is fundamental to oppose the implementation of any form of reproductive cloning. The identity of an individual, as well as its dignity, is also constructed in a process of interaction between individuals. With regard to the clone, the construction of this own identity risks to pose problems in so far as the cloned person will be the genetic quasi-replica, by its physical appearance, of a person already existing and that it will not be two contemporary beings. While the fact of having the same genome does not imply in any way that two people have the same psychism, reproductive cloning inaugurates no less a fundamental disruption of the relationship between genetic identity and personal identity in its biological and cultural dimensions. by

The second point of prohibition concerns the choice of gender, except in cases of sex-related illness. This prohibition also contained in our bill proposal seems to me equally essential. It is urgent to legislate on this point, especially in Belgium where some scientific or medical voices are heard in favor of the choice of sex. Already in its opinion of 17 November 1997 on the choice of sex, the Belgian Bioethics Advisory Committee had considered unacceptable the installation of a “gender clinic”, as pre-conception methods are not reliable and offer no guarantee of good outcome. In addition, the Committee recommended that the application of post-conception methods of gender selection be limited to the prevention of serious hereditary diseases related to sex, and only when it is impossible to make a precise diagnosis of the hereditary disease.

The therapeutic exception allowed, for the rest, I think that choosing the sex of the child, even for reasons of family balance, namely the possibility of choosing the sex of an embryo to ensure a balance between girls and boys within the same family, constitutes the first step towards sexual discrimination. This orientation is very dangerous especially when one knows the little consideration that little girls are subjected to in certain societies. Moreover, accepting to choose the sex of the child means sooner or later accepting to choose another characteristic of an individual, be it his size, the color of his hair, his eyes. Sex planning leads to a tailor-made child and can be a further step towards eugenics.

The CDH is therefore pleased that this prohibition has been reintroduced in the project. However, it seems to me that the provision should be amended to be in line with Article 14 of the Biomedical Convention, which appears to be more restrictive on the possible exception to this ban. The use of reproductive medical assistance techniques may not be permitted to choose the sex of the child to be born, except for the purpose of avoiding a serious hereditary sex-related disease.

With regard to the prohibition of any eugenic practice, we fully support this position, which was also expressed in our proposal submitted to the Senate. However, this ban should have been supplemented by a ban on germinal gene therapy. We believe that the current state of science and technology is far from allowing a sufficiently safe application, without side effects, of germinal gene therapy. Genetic therapy at the level of germinal cells to modify the genes transmitted to the next generation should therefore not be permitted at present.

Furthermore, it was necessary to clarify the concept of eugenic practice: an intervention on the human genome can only be undertaken for preventive, diagnostic or therapeutic reasons. Interventions aimed at modifying genetic characteristics that are not related to a ⁇  serious pathology in a subject, such as those that tend to modify behavioral or physical traits that do not constitute a disease or general physical genetic characteristics, should therefore be prohibited.

Last positive point that I will point out, the proposal provides for a procedure for admission and control of research, which involves local ethics committees and involves the creation of a new body, namely the Federal Commission for Medical-Scientific Research on Embryos in vitro. This framework, also provided in our proposal, is absolutely indispensable, even though we differ in terms of access to research and the preponderance of the role played by the Federal Commission. In the project that is submitted to us, the opinion of the local ethics committee is prevailing. Since if within two months the Commission does not take a decision or if it does not issue, within that period, a negative opinion with a two-thirds majority, the research project is authorised. We believe that the opinion of the Federal Commission must remain predominant in order to ensure a kind of unity of jurisprudence.

Despite the positive points it contains, the CDH considers that this project that is submitted to us does not adequately protect the human embryo and the woman.

First, the scope of its application. In the project, research on in vitro embryos is permitted as long as this research is aimed at preventing or treating any disease, whatever it may be. The human embryo becomes fully instrumentalized.

It loses all potential value of being human to become any biological material: an embryo-medicine. This scope is ⁇  wide even compared to the scope of the most liberal foreign legislation in the matter, namely the Spanish and British legislation. Can any disease justify experimenting on a human embryo? We are of the opinion that not.

The CDH proposal, on the other hand, limits in vitro embryo research to therapeutic research for the embryo concerned by this research, to research on fertility problems, design control, as well as research aimed at advancing knowledge on serious genetic disease, a list of these genetic diseases to be established by the Federal Commission for Scientific Research on Embryos in vitro established to control this research.

Furthermore, although the project specifies that in vitro research on embryos is permitted, where there are no alternative research methods with comparable effectiveness, it does not, however, insist sufficiently on the subsidiary nature of research on human embryos and the need for the mandatory transition to animal experimentation.

For CDH, in vitro research on human embryos shall comply with the following principles: - first, this research shall have a subsidiary character compared to other research which may be carried out on other cellular material of animal or human origin of a comparable effectiveness; - then, the research shall first be carried out on the surplus embryos we are viable; - and finally, the research shall be carried out within seven days after fertilization, not including freezing period.

Subsequently, the project authorizes the creation of human embryos, whether this creation takes place by cloning or by donating gametes for the sole purpose of research outside the framework of medically assisted reproduction. For our group, this creation is ethically unacceptable with regard to the status of the embryo as a potential human person, and unjustified because, in the current state of science, there is sufficient other research material, such as animal material, gametes or other human cell material or, if this proves inevitable, the remaining embryos of an in vitro fertilization project.

There are still more than 200,000 embryos frozen in liquid nitrogen and 10,000 over-number embryos obtained during the procreation process are frozen each year. Only half of these embryos are intended to be unfreezed and reintroduced into a reproductive process. In this case, the donation, with the consent of the persons concerned for research, would be an alternative to the destruction of those embryos or to the donation of those same embryos as part of a parental project concerning other persons. by

For its part, the CDH intends to limit the practice of research on embryos in vitro to only overnumerous embryos from a medical assisted procreation process. The ethical acceptability of research on overnumbered embryos can be understood if one has in mind the two driving principles of our reflection, namely the truly and entirely subsidiary character that research on human embryos must have, as well as the prohibition of creating, in a deliberate manner, in the context of medical assisted reproduction of overnumbered embryos for research purposes.

Donation of overnumbered embryos for research purposes is then presented as an alternative to the destruction or donation of those same embryos as part of a parental project. There is a fundamental ethical difference between creating human embryos for research purposes with the prior intention, therefore, to destroy them and, on the other hand, using embryos that have not been created for this purpose. In addition, the creation of human embryos for experimental purposes is prohibited in Europe, with the exception of Great Britain.

Then comes the question of whether therapeutic cloning should be allowed. The therapeutic cloning technique could constitute a dramatic breakthrough in tomorrow’s care prospects. In this regard, however, the ethical objections and the technical and medical obstacles associated with this technique should be confronted with the potential benefits it could offer.

With regard to ethical objections, they are, in our opinion, as follows: to what extent, within what limits and under what conditions is the instrumentalization of the embryo or the egg donor acceptable? We must be aware that in therapeutic cloning there is a complete instrumentalization of the embryo. Its implementation entails the creation of embryos outside any parental project, followed by the destruction of these same embryos. As a result, the embryo loses all human value and all potential value of being human, especially that of its own purpose and dignity, to become really a thing, like any biological material.

This technique also involves a real risk of instrumentalization of ovocyte donors and a risk of marketing, since it is already known that donations by ovarian stimulated women alone as part of an AMP would not satisfy therapeutic needs.

To produce a cloned embryo, it would take at least 100 to 200 eggs. This would create real traffic, rich countries going to serve themselves in poor countries. One cannot fail to raise the question of the origin of the ovocytes and the risk of recourse to ovocyte donors from countries or regions and categories of the poorest population. The issue of the cost of the nuclear transfer technique is also linked to this objection. This technique, which involves creating an embryo for each patient, would be an extremely expensive solution, which would only be reserved for certain patients who could bear the cost.

Furthermore, the technical obstacles and medical risks associated with the application of therapeutic cloning in humans are a scientific reality often silenced. Research has yet to go a long way to control cell differentiation, to prevent tumor-causing risks, to verify actual compatibility with the receiver. Therapeutic cell cloning therapy is therefore a promising horizon but is not a reality. This has been emphasized repeatedly by scientists, ⁇  during hearings by Professor Axel Khan. For him, therapeutic cloning is illusory. “Among serious people, no one believes,” he says, “in therapeutic cloning. The scientists almost unanimously acknowledge that scientific prospects are null and that there are other ways of research to combat transplant rejection.”

In the last objection, which is often denied, the technique underlying therapeutic cloning and reproductive cloning is strictly identical. How can therefore the risk of violation of the prohibition on reproductive cloning be countered if research on therapeutic cloning is allowed. In fact, the same embryos could, in theory, be used for both reproductive and therapeutic purposes. An absolute ban on reproductive cloning at the international level is indispensable and expected.

Furthermore, a reflection on therapeutic cloning must be accompanied by an optimization of the study of alternative treatments to therapeutic cloning which is not yet underway. Does the public know that the most spectacular advances in research have been in adult stem cell materials? It should also be emphasized the potential of fetal stem cells and cells extracted from the blood of the umbilical cord. In the latter case, rejection problems can be solved if cord blood is taken and stored at birth for subsequent therapeutic use.

Furthermore, before authorising therapeutic cloning, should not the conditions necessary to ensure the maximum protection of the egg donor and the embryo be considered? The creation of embryos implies that women are subjected to ovarian stimulation, in order to obtain ovocytes. These ovarian stimulations of the woman in order to obtain these ovocytes, for the sole purpose of research, are expressly permitted in the project, outside the scope of medically assisted procreations and without these being sufficiently protected against the risks of commercialization of these ovocytes.

This stimulation is permitted by the proposed text for practicing research in order to cure any disease. Personally, I find that this provision, in addition to being poorly written, constitutes an unacceptable offence to the dignity of the woman and presents a certain risk of "marketing" of the human body.

In addition, ovocyte sampling is a dangerous technique for women’s health. It must be guaranteed that the risks incurred by the donor as a result of the collection are minimized. However, the text does not contain any particular requirement as to the scope in which this practice can be permitted, as to conditions related to the woman’s personality, except for age, as to the accurate information of the woman and the medical risks that she may incur.

It should at least be provided that the woman who would undergo this ovocyte sampling has already had a child. With regard to consent, Article 8, which deals with the consent of gametes or embryos donors, has a general scope. However, when it comes to taking ovocytes for the purpose of conducting research on therapeutic cloning, I think that a specific consent and information should have been provided and the terms of which should have been defined in law.

Furthermore, it was necessary to organize a very strict process of control and evaluation a priori and a posteriori, of each use of the technique in order to ⁇  very concretely the measurement of the risks and benefits expected and to integrate, not only the immediate effects, but also the more distant and secondary effects of these interventions. The control process proposed as part of the embryo experiment should have been strengthened in this regard.

In addition, according to the authors of the project, everything that is not expressly prohibited is allowed. In addition to the fact that this postulate on bioethics is unacceptable, it should also be emphasized that the list of prohibited practices contained in the project is incomplete on key points.

I would like to point out two basic prohibitions. In addition to the specific prohibition concerning the creation of embryos for research purposes, which the CDH had reiterated in its proposals and which are missing in the project, I will cite the prohibition of conducting research for a profit or with direct and/or indirect remuneration of the persons concerned and the prohibition of practicing germinal gene therapy.

While we can, indeed, welcome that the project provides for the prohibition of using embryos, gametes or embryonic stem cells for commercial purposes, it fails to supplement this prohibition by compensating directly or indirectly the donors or donors of gametes or embryos. This is ⁇  important when considering practices permitted purely and simply by the proposal.

I think that the text should contain at least the prohibition of allocating a payment, whatever its form, to the person who pays for an ovocyte collection, except for the reimbursement of the costs incurred.

Furthermore, in disregard of the precautionary principle, germinal gene therapy is allowed. While somatic gene therapy treats individuals and causes mutations that are not hereditary transmissible, germinal gene therapy, by modifying the genetic capital of reproductive cells, modifies the genome, not only of the individual, but also of his offspring.

There is international consensus for not applying this therapy at the moment, given its unreliability and uncertain side effects on the genome. Should we remember that France has abandoned its research for the moment?

This technique raises questions of principle. In addition to the undisputed objections recognized unanimously at the international level of "health security", the essential question must be raised whether this technique does not infringe on the dignity of the human being who is entitled to inherit a genetic model not modified by human intervention. Is it acceptable to undermine the natural diversity of man? by

The consequences for the biological evolution of humanity are uncertain, given the irreversibility of mutations. Moreover, this position contradicts Article 13 of the Biomedical Convention, which expressly prohibits germinal gene therapy.

Article 26 of the Convention, which prohibits any restriction to certain “protective” provisions contained in the Convention, including in particular Article 13, seems to me already impossible for Belgium to make a reservation on that article.

Article 13 of the Biomedical Convention on Interventions on the Human Genom introduces a distinction between somatic gene therapy and germinal gene therapy. The bill deposited in the House as well as the bill deposited in the Senate expressly stipulate, like the Convention, that an intervention aimed at modifying the human genome may be undertaken only for preventive, diagnostic or therapeutic reasons, and only if it is not intended to introduce a modification in the genome of the offspring.

The current text, in addition to not prohibiting germinal gene therapy, as prescribed by Article 13 of the Biomedical Convention, is not sufficiently clear on the type of interventions that can be undertaken on the human genome.

One last word on the criminal sanctions contained in the text. We are pleased that our idea of punishment in the form of a professional ban has finally been incorporated into the text of the law. It will ⁇  be a deterrent in research on reproductive cloning. However, we regret the lack of coherence of Article 13, which does not provide for criminal sanctions, in particular when there is a violation of the principle of research subsidiarity — a principle which, as I recalled, seems to us quite fundamental — or when the provisions on consent and information of the data subjects are not respected.

In conclusion, Mr. Speaker, dear colleagues, if we fully subscribe to the principle of the legal framework for embryonic research for the purpose of protecting the human embryo, and to the principle of the freedom of scientific research when it can benefit humanity, we think that the text proposed to us falls within a too scientific perspective.

The arbitration between equally important values of promoting human health, protecting women and protecting the human embryo as a potential human person has not been achieved and has not led to the most balanced conclusions.

The amendments I have recently submitted in the session are largely aimed at responding to the objections I have listed above. I will explain them during the discussion of the articles of the bill.

#17

Official text

                    
                    Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collegae, ik zal proberen het wat korter te houden. Het is niet dat wat de vorige spreker zei, niet zo interessant zou zijn maar ik denk dat, wanneer ik mij laat verleiden tot een technische discussie, zulks niet iedereen zou boeien.

Opmerkelijk voor mij als arts is dat ik twintig jaar geleden als jonge student werd geconfronteerd met een nieuwe dienst, IVF, aan de VUB. Op nogal amateuristische basis werd daar met iets nieuws gestart. Ook toen waren er heel wat remmen en vragen. In andere instellingen of universiteiten werd er ronduit gezegd dat deze technieken niet konden. De evolutie van de eerste jaren in de embryologie, de genetica, de bio-engineering en de fertiliteit maakte ook duidelijk dat men zich op een terrein met enorm veel mogelijkheden had begeven. Men werd er zich echter ook bewust van dat er nood was aan regelgeving.

Groot was dan ook mijn verrassing, mijnheer de voorzitter, toen ik zag dat er zich twintig jaar later een discussie ontspon om hierover teksten en wetten te schrijven. Toen ik de tekst voor me kreeg, was ik nog meer verrast. Wat men nu probeert te regelen, was uiteindelijk twintig jaar geleden nodig. Op het terrein staat men op heel veel vlakken al veel verder. Dat heeft mij geleerd dat wetten en teksten maken uiteindelijk de evolutie in het denken niet zal beperken. Het mooiste voorbeeld is in tegenstelling tot begin de jaren tachtig toen sommigen de in-vitrofertilisatie demoniseerden — dit laat me toe enkele opmerkingen te maken over de interventies van daarstraks die mij ietwat hypocriet leken -, het nu tot een algemene aanvaarding is gekomen. Ik hoorde daarstraks ook de terechte opmerking dat de begeleiding van in-vitrofertilisatie nu zelfs wordt terugbetaald. U ziet dat op twintig jaar iedereen kan evolueren en dit blijkbaar zonder uitzondering.

Beste collega's, het is daarom absurd om vandaag de opmars van het wetenschappelijke onderzoek op embryo's te stuiten. Wie beweert dat die opmars ook ten kwade kan worden gebruikt, moeten we erop wijzen dat uiteindelijk elke uitzending en elke techniek ten kwade kan worden aangewend. Naast de wetenschap evolueert ook onze maatschappij bijzonder snel. Wie had trouwens in de jaren zestig gedacht dat 40 jaar later het homohuwelijk een feit zou zijn en dat het alleenstaand ouderschap na een echtscheiding zo gemakkelijk zou worden aanvaard.

Sommigen in ons midden zullen trachten dit allemaal ten kwade te duiden. Collega's, of we nu al dan niet meewillen met de tijd, dit is ook een vorm van maatschappelijke vooruitgang. Ethiek is trouwens een dynamisch gegeven en socio-cultureel gebonden. In die zin moet de juridische regelgeving van die aard zijn dat er ruimte blijft voor diversiteit en dit geldt eveneens voor de embryowet. Het is vooral van belang dat bij het beoordelen van elk concreet geval de ethische benadering van de arts en de autonomie van de patiënt ongehinderd kunnen spelen om tot een oplossing te komen.

Vandaar dat het lokale ethische comité dat verbonden is aan de instelling waar het onderzoek verricht wordt een zeer grote inbreng heeft. Dat geeft de nodige ruimte aan het ethisch overleg om in concrete klinische gevallen samen met alle betrokkenen te zoeken naar wat de patiënt ten goede komt.

Immers, wat aanvaardbaar is in het ene geval zal dat voor het andere geval niet zijn. Die fundamentele verschillen in ethische opvatting, zelfs bij wetenschappers, zijn ons in overmaat bekend. Het raadgevend comité zei daarom in zijn laatste advies het volgende. Ik citeer: "De waarde en de beschermwaardigheid"— ik moet zien dat ik geen woord oversla — "van het embryo en de foetus kan binnen de mensengemeenschap een brede erkenning vinden als die waarde in relatie wordt gebracht met de feitelijke toestand ervan en van de wijze waarop de mensen hierop spontaan reageren. De vraag hoe hoog men die waarde zal inschatten in elk specifiek geval kan men niet op een eenduidige manier beantwoorden. Het toekennen van waarde, enerzijds, aan het embryo zelf en anderzijds, aan de resultaten die het onderzoek laten verlopen, is nu eenmaal afhankelijk van de hele levensbeschouwing".

Door een verheldering van de relevante aspecten kunnen echter voor bepaalde concrete probleemsituaties meerderheden en soms zelfs een consensus ontstaan.

Van oudsher werd in het verleden in het recht meestal zwart-wit gedacht waarbij de abstracte rechtsregel toegemeten werd op de doorsnede die voor iedereen, zonder uitzondering, de norm genoemd werd. Welnu, zonder rekening te houden met de vele schakeringen van concrete gevallen is het bijzonder moeilijk een norm vast te pinnen op ethische kwesties.

Het biomedische recht mag het zoeken naar het concreet goede in de klinische praktijk niet hinderen. Integendeel, het moet daarvoor ruimte scheppen. Dat is een uitdaging voor de huidige en de toekomstige rechtsvorming, zeker wanneer het strafrecht eraan te pas komt.

Collega's, ik had gezegd dat ik niet te lang zou spreken. Ik zal dan ook mijn betoog afsluiten. Ik wil graag met een eenvoudige slagzin afsluiten: al is het conservatisme nog zo snel, de wetenschap achterhaalt het wel. Ik geloof dus ook niet dat deze wet de problemen van de wetenschap voor de toekomst zal kunnen oplossen. Nieuwe uitdagingen zullen de wet snel doen verouderen. Ik zei het al in het begin: voor mij is deze wet al achterhaald. Niettemin is deze wet een eerste aanzet — en die idee werd ook gedeeld door het veld — om de concrete problemen die onder de loep of de microscoop liggen op te lossen. Toch vind ik dat wij de wet wat beter hadden kunnen maken. Wij hadden nog een stap verder kunnen gaan en wij hadden het hooggekwalificeerd experimenteel onderzoek aan onze universiteiten meer vertrouwen moeten geven.

Translated text

Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker, Mr. Speaker. It’s not that what the previous speaker said would not be so interesting, but I think that if I let myself be seduced to a technical discussion, it ⁇ ’t fascinate everyone.

Remarkable for me as a doctor is that twenty years ago as a young student I was confronted with a new service, IVF, at the VUB. On a fairly amateur basis, something new was started. There were a lot of brakes and questions. In other institutions or universities, it was clearly said that these techniques could not. The evolution of the early years in embryology, genetics, bioengineering and fertility also made it clear that one had embarked on a field of enormous possibilities. However, they also realized the need for regulation.

Great was my surprise, Mr. Speaker, when I saw that twenty years later there was a discussion to write texts and laws on this subject. When I got the text for me, I was even more surprised. What we are trying to resolve today was ultimately necessary twenty years ago. In the field, we are already far beyond in many areas. That has taught me that making laws and texts will ultimately not limit the evolution in thought. The most beautiful example, unlike in the early 1980s, when some demonized in vitro fertilization—this allows me to make a few remarks on the interventions subsequently which seemed to me somewhat hypocritical—has now reached general acceptance. I also heard the rightful comment that in vitro fertilization support is now even repaid. You see that in twenty years everyone can evolve and this apparently without exception.

Dear colleagues, it is therefore absurd today to confront the rise of scientific research on embryos. Whoever claims that this advance can also be used to harm, we must point out that ultimately every broadcast and every technique can be used to harm. In addition to science, our society is evolving very rapidly. Who, by the way, in the 1960s had thought that 40 years later the same-sex marriage would be a fact and that single parenting after a divorce would be so easily accepted.

Some in our midst will try to deny all this. Colleagues, whether or not we want to share with time, this is also a form of social progress. Ethics, by the way, is a dynamic given and sociocultural linked. In this sense, the legal regulation must be of such nature that there is room for diversity, and this also applies to the embryonic law. It is especially important that when assessing each particular case, the ethical approach of the doctor and the autonomy of the patient can play unhindered to reach a solution.

Therefore, the local ethical committee linked to the institution where the research is carried out has a very large contribution. This gives the necessary space for ethical consultation to find in concrete clinical cases, together with all stakeholders, what benefits the patient.

After all, what is acceptable in one case will not be acceptable for the other. These fundamental differences in ethical perceptions, even among scientists, are overly known to us. The Advisory Committee therefore stated in its final opinion as follows. I quote: "The value and protection worth of the embryo and fetus can be widely recognized within the human community if this value is brought in relation to its actual state and to the way in which people spontaneously respond to it. The question of how high that value will be estimated in each particular case cannot be answered in a unambiguous way. The attribution of value, on the one hand, to the embryo itself and, on the other hand, to the results of the investigation depends upon the whole conception of life.”

However, clarification of the relevant aspects can lead to majority and sometimes even consensus for certain concrete problem situations.

Traditionally, in the past, in law, it was usually thought of black and white, where the abstract rule of law was applied to the cross section that was called for everyone, without exception, the norm. Well, without taking into account the many shades of concrete cases, it is ⁇  difficult to establish a norm on ethical issues.

Biomedical law should not prevent the search for the concrete good in clinical practice. On the contrary, it must create space for it. This is a challenge for current and future judicial formation, especially when criminal law comes into play.

Colleagues, I had said that I would not speak too long. I will then conclude my speech. I would like to conclude with a simple puzzle: although conservatism is still so fast, science is obsolete. Therefore, I do not believe that this law will be able to solve the problems of science for the future. New challenges will quickly make the law obsolete. I said it in the beginning: for me, this law is already outdated. Nevertheless, this law is a first initiative — and that idea was also shared by the field — to solve the concrete problems under examination or the microscope. I think we could have made the law a little better. We could have gone a step further and we should have given more confidence to the highly qualified experimental research at our universities.

#18

#19

Official text

                    
                    Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, je me réjouis personnellement de ce début de cadre normatif mais il reste pour moi bien insuffisant au regard des droits des femmes, les premières concernées. Il semble que malgré deux années de débat au Sénat et à la Chambre, nous n'ayons pas réussi à faire entendre à une majorité de membres du Parlement que les personnes visées par ces expérimentations sont les femmes et qu'en conséquence, des mesures devraient être prévues dans la loi pour réaffirmer leurs droits. Je remercie le ministre Tavernier pour les réponses qu'il a fournies aux questions que j'avais posées en commission et qui me semblent aller dans le bon sens. Il faudra donc revoir cette loi lors de la prochaine législature au regard de son évaluation et aussi d'un large débat public que je souhaite voir émerger parce qu'il est resté trop longtemps à l'intérieur des salles du Parlement.

Il est important de mettre sur la table la garantie des droits acquis des femmes sur la maîtrise de leur corps, la garantie de leur information objective et complète et la clarification du débat en mettant en évidence les enjeux économiques et moraux qui s'y retrouvent. Pour caricaturer, je dirais que le profit des firmes pharmaceutiques, les rêves des chercheurs et les mouvements réactionnaires désireux de revenir à une situation antérieure à la loi sur l'IVG, tout cela ne peut primer sur le droit des femmes à maîtriser leur fécondité. Ce n'est pas tellement une caricature. Je pense que ces trois courants sont très présents dans les débats qui ont eu lieu autour de la loi concernant la recherche sur les embryons in vitro, mais cela n'a pas toujours été élucidé comme tel. 

Pour moi, le statut de l'embryon est clair. Il a été discuté lors de la loi sur la dépénalisation partielle de l'interruption volontaire de grossesse. C'est quelque chose d'acquis qu'il n'est pas question de remettre en cause au détour d'arguments fallacieux qui, dans un nouveau contexte, voudraient transformer l'embryon en sujet de droit. La femme est sujet de droit. La loi sur la dépénalisation de l'interruption volontaire de grossesse constitue donc la référence normative; il s'agit de le réaffirmer haut et fort. 

Concernant l'information sur les risques et les droits des femmes, M. Paque y a fait longuement allusion dans son exposé et je l'en remercie. M. le ministre lui a répondu qu'il était favorable au fait que des informations plus précises soient données. C'est un enjeu crucial parce que le réseau décisionnel autour de la recherche sur l'embryon in vitro inclut les protagonistes de la procréation médicalement assistée qui a démarré, comme M. Germeaux vient de le dire, il y a plusieurs dizaines d'années, en tout cas il y a au moins 20 à 25 ans. La médicalisation de la fécondité a atteint un stade sans précédent aujourd'hui qui me fait craindre pour l'authentique consentement éclairé des femmes. Cela met en lumière le risque que représente le déplacement de la fécondation du corps de la femme vers le laboratoire. Les femmes doivent donc être informées avec précision des risques qu'elles encourent. Nous pensons bien sûr aux conséquences possibles de la stimulation ovarienne, douloureuse et dont la mortalité peut aller jusqu'à 2%, à l'infertilité potentielle des jeunes femmes n'ayant pas encore eu d'enfants. Les intérêts économiques en jeu font craindre des pressions morales même indirectes sur les femmes d'autant plus fragiles qu'elles sont en doute sur leur fertilité. Il faudrait également laisser à celles-ci la possibilité d'introduire un recours. Tout cela doit être modifié dans une prochaine loi. 

Tout ceci est d'autant plus crucial quand on sait que la loi n'exclut pas la production d'embryons uniquement à des fins de recherche avec in fine le risque de voir le corps des femmes transformé en machine à produire des ovocytes, en caricaturant encore: des utérus productifs. 

Je regrette enfin que, ni au Sénat ni à la Chambre, on ait pu amener l'obligation de composition paritaire au sein de la commission fédérale pour la recherche sur les embryons. C'est une chose qu'il faudra modifier à l'avenir. 

Pour terminer, je réclame — je l'ai déjà fait en commission — des moyens pour qu'un large débat public soit mené dans l'opinion, auquel on associe des femmes et des féministes, hommes et femmes. Dans une démocratie, pour que le public se sente interpellé par une question, il faut qu'il soit non seulement informé mais aussi éclairé. Or, comme je l'ai dit tout à l'heure, le débat est resté trop longtemps enfermé dans les salles de notre Parlement, même si quelques articles de presse y ont fait écho.

Il faut expliquer les choses en termes simples pour montrer la complexité des enjeux en découlant. Pour ma part, on retrouve une tension entre deux valeurs: celle de la liberté individuelle des femmes à maîtriser leur fécondité et celle d'un universalisme abstrait qui fait que la loi actuelle ne garantit pas aux intéressées les droits acquis de ces trente dernières années en matière de droits reproductifs.

Les femmes ne peuvent être des objets de laboratoire. Nous souhaitons que les associations de femmes et les mouvements féministes soient associés à une large campagne dans l'opinion. J'estime que les ministres de la Santé et de l'Egalité des chances, ainsi que le futur Parlement doivent s'engager dans ce sens.

Translated text

Mr. Speaker, Mr. Minister, dear colleagues, I personally look forward to this beginning of the normative framework but it remains for me very insufficient in terms of the rights of women, the first concerned. It seems that despite two years of debate in the Senate and House, we have failed to make a majority of members of Parliament hear that the people targeted by these experiments are women and that consequently, measures should be provided in the law to reaffirm their rights. I thank Minister Tavernier for the answers he provided to the questions I had asked in the committee and which I think are going in the right direction. This law will therefore need to be reviewed in the next legislature in view of its evaluation and also of a broad public debate that I wish to see arise because it has remained too long inside the Parliament rooms.

It is important to put on the table the guarantee of the acquired rights of women on the control of their bodies, the guarantee of their objective and comprehensive information and the clarification of the debate by highlighting the economic and moral issues that encounter. To caricate, I would say that the profits of pharmaceutical firms, the dreams of researchers and the reactionary movements wishing to return to a situation prior to the abortion law, all this cannot prevail over the right of women to control their fertility. This is not a caricature. I think these three currents are very present in the debates that have taken place around the law regarding in vitro embryo research, but this has not always been clarified as such. by

For me, the status of the embryo is clear. It was discussed during the law on the partial decriminalization of voluntary termination of pregnancy. It is something acquired that it is not a matter of questioning the discourse of false arguments that, in a new context, would want to transform the embryo into a subject of law. Women are subject to law. The law on the decriminalization of voluntary interruption of pregnancy is therefore the normative reference; it is about reaffirming it loud and strong. by

Information on Risks and Women’s Rights. Paque has long mentioned this in his exhibition and I thank him for it. by Mr. The Minister responded that he was in favor of giving more accurate information. This is a crucial issue because the decision-making network surrounding in vitro embryonic research includes the protagonists of the medical-assisted reproduction that has begun, such as Mr. Germeaux just said it, several decades ago, at least 20 to 25 years ago. Medicalization of fertility has reached an unprecedented stage today that makes me fear for the authentic, enlightened consent of women. This highlights the risk of shifting fertilization from the female body to the laboratory. Women must therefore be accurately informed of the risks they encounter. We think of course of the possible consequences of ovarian stimulation, painful and whose mortality can go up to 2%, to the potential infertility of young women who have not yet had children. The economic interests at stake cause fear of moral pressures, even indirectly, on women, all the more fragile as they are in doubt about their fertility. They should also be given the opportunity to bring an appeal. All this needs to be amended in a new law. by

All this is all the more crucial when one knows that the law does not exclude the production of embryos solely for research purposes with in fine the risk of seeing the body of women transformed into a machine to produce ovocytes, caricaturing yet: productive uteruses. by

Finally, I regret that, neither in the Senate nor in the House, the obligation of paritary composition within the Federal Commission for Embryonic Research has been brought about. This is something that will need to be changed in the future. by

Finally, I demand — I have already done so in a committee — the means for a broad public debate in the opinion, to which women and feminists, men and women, are associated. In a democracy, in order for the public to feel interpelled by a question, it must be not only informed but also enlightened. Now, as I said recently, the debate has remained locked in the rooms of our Parliament for too long, even though a few press articles have echoed it.

It is necessary to explain things in simple terms to show the complexity of the issues arising. For my part, there is a tension between two values: that of the individual freedom of women to control their fertility and that of an abstract universalism that makes that the current law does not guarantee the rights acquired in the last thirty years in terms of reproductive rights.

Women cannot be laboratory objects. We want women’s associations and feminist movements to be associated with a broad public opinion campaign. I believe that the Ministers of Health and Equal Opportunities, as well as the future Parliament, should commit to this.

#20

Official text

                    
                    Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega, tot op vandaag is het in België niet verboden om embryo's te creëren of te gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek op voorwaarde dat de betrokken donors worden ingelicht.

Tot op vandaag is in België de selectie op basis van geslacht niet verboden. De selectie kan medisch verantwoord zijn in geval van geslachtsgebonden, ernstige afwijkingen. Ze kan echter evengoed een persoonlijke voorkeur zijn van de toekomstige ouders.

Tot op vandaag is het in België niet verboden de kloontechniek toe te passen, zowel therapeutisch als reproductief. Betekent dit dat alles, wat misschien mogelijk is, ook moet kunnen? Als er geen grenzen worden gesteld, weet niemand wat wetenschappers in de verborgenheid van hun laboratoria bekokstoven. We bevinden ons hier immers niet alleen op het terrein van de biomedische wetenschap, maar minstens evenzeer op het domein van de bio-ethiek. Het zijn niet de wetenschappers, die de grenzen in de sector mogen definiëren, maar wel de samenleving.

Zowel emoties als levensbeschouwelijke opvattingen mogen geen hypotheek leggen op de sereniteit van een bio-ethisch debat, dat gericht is op het vinden van een consensus rond noodzakelijke regelgeving terzake. Een democratische rechtsstaat heeft immers nood aan een overlappende consensus rond keuzes en waarden, die van belang zijn voor de toekomst van onze samenleving.

Biomedische ontwikkelingen zullen ongetwijfeld een belangrijke bijdrage leveren tot het welzijn van de samenleving. Er moeten dus voldoende ontplooiingskansen zijn voor de wetenschap, evenwel zonder het respect voor het menselijk materiaal en voor de morele impact ervan niet uit het oog verliezen.

Uit de hoorzittingen met experts is duidelijk gebleken dat zij vragende partij zijn voor een duidelijke wetgeving. Uiteraard willen de enen daarin verder of minder ver gaan dan de anderen.

Wat zegt het voorliggende ontwerp? Het ontwerp laat onderzoek toe op overtallige embryo's onder duidelijk omschreven voorwaarden en mits toestemming van de betrokken donors. De aanmaak van embryo's is verboden, tenzij er geen enkel ander alternatief is voor een specifiek, hoogstaand onderzoek. Elk onderzoek of elke behandeling met het oogmerk tot eugenetica of tot geslachtsselectie is verboden, tenzij ter voorkoming van geslachtsgebonden, erfelijke aandoeningen.

Elk onderzoek moet eerst worden voorgelegd aan het lokaal ethisch comité. Bij gunstig advies moet het worden voorgelegd aan het federaal ethisch Comité dat met een tweederde meerderheid beslist.

Onderzoek kan alleen gebeuren op een embryo tot de eerste veertien dagen van het ontwikkelingsstadium. Deze termijn wordt algemeen aanvaard omdat dan de neurale buis ontstaat, waaruit hersenen en het zenuwstelsel zich ontwikkelen. Onderzoek kan ook alleen in het kader van een duidelijk omschreven, kwalitatief onderzoek naar onvruchtbaarheid, transplantatie en het voorkomen of behandelen van ziektes.

In ons oorspronkelijk voorstel kon onderzoek enkel gebeuren op overtallige embryo's. Bij ontvriezing worden de embryo's vernietigd. Indien de embryo's worden gebruikt voor onderzoek, kan worden gesteld dat er een vorm van solidariteit ontstaat tussen een leven dat nooit zal ontluiken en de toekomstige verbetering van ander menselijk leven. Men kan het vergelijken met de orgaantransplantatie van een overleden donor.

Trouwens ook in natuurlijke omstandigheden ontwikkelen 8 op 10 beginnende embryo's zich niet verder en worden ze spontaan geëlimineerd. In ons oorspronkelijk voorstel werd de aanmaak van embryo's en therapeutisch klonen niet voorzien. Na een interne studiedag, discussie en dialoog met verschillende experts werd ons duidelijk dat voor sommige onderzoeken geen alternatief bestaat. Therapeutisch klonen bestaat erin de kern van een volwassen lichaamscel in te brengen in een eicel die van haar kern ontdaan werd. Het is de bedoeling om hieruit cellen, weefsels, misschien zelfs organen te creëren voor patiënten die een transplantatie nodig hebben. Denk bijvoorbeeld aan de mogelijkheden voor huidtransplantaties bij ernstige brandwonden. Omdat dit transplant niet als lichaamsvreemd herkend wordt, worden afstotingsverschijnselen vermeden bij de donor van de celkern. Kunnen we hier dan inderdaad niet beter spreken over kerntransfer waar een artefact ontstaat en niet een embryo? Dergelijk artefact kan en mag nooit in de baarmoeder worden ingebracht en zal dus nooit uitgroeien tot een menselijk wezen. 

Reproductief klonen is absoluut verboden, niet alleen vanwege ethische argumenten, maar ook vanwege medische bezwaren. Er zijn ontelbare eiceldonaties nodig en er bestaan duidelijke risico's op handicaps, misvormingen of ziekten. Ook de voortplantingsgeneeskunde kan en mag zich niet onttrekken aan de discussie over de wenselijkheid van wat technisch mogelijk is en over wat het maatschappelijk draagvlak is van die wetenschappelijke mogelijkheden. Hoe tragisch ongewenste kinderloosheid ook is, het recht op een kind is nooit absoluut en kan dus nooit voldoende grond vormen voor de ethische rechtvaardiging van het reproductief klonen. Omdat elk onderzoek alleen kan doorgaan in erkende centra en moet worden goedgekeurd door zowel het plaatselijk ethisch comité als met een tweederde meerderheid door de federale ethische commissie hebben wij toch vertrouwen in de strikte naleving van deze wetgeving die een tijdelijke hiërarchie en duidelijk voorwaarden stelt.

Ten slotte wil ik nog even het ethisch spanningsveld belichten. Blijkbaar kan iedereen het onderzoek aanvaarden op overtallige embryo's die in oorsprong het resultaat zijn van een ouderwens. Er is meer aarzeling tegenover de aanmaak van een embryo dat als inplanting verboden is en dat in feite kan worden beschouwd als een artefact waarbij een lege eicel gevuld wordt met de kern van een volwassen cel, met therapeutische doeleinden en uitsluitend als er geen alternatief is. Een essentieel element hierbij is de instrumentalisering van de vrouw als leverancier van eicellen. Maar daar gaan mijn collega's dieper op in.

Onze fractie pleit in eerste instantie om het onderzoek op de mogelijkheden van volwassen stamcellen en van navelstrengbloedstamcellen aan te moedigen. Onze fractie pleit er toch ook voor om met de goedkeuring van dit ontwerp een einde te maken aan de huidige dubbelzinnige situatie, waar niks verboden is en waar het embryo geen enkele bescherming geniet. Het gaat hier niet over een denkoefening. Het gaat er om een antwoord te formuleren op de pertinente vraag hoever we als maatschappij willen gaan in de maakbaarheid van de mens. Dit ontwerp betreft een ethische zaak. Ieder zal dus stemmen volgens de eigen opvatting en het eigen geweten.

Translated text

To date, it is not forbidden in Belgium to create or use embryos for scientific research, provided that the donors concerned are informed.

Until now, selection based on gender is not prohibited in Belgium. Selection can be medically responsible in case of sex-related, serious abnormalities. However, it can also be a personal preference of future parents.

Until today, it is not forbidden in Belgium to apply the cloning technique, both therapeutic and reproductive. Does this mean that everything that may be possible should also be possible? If there are no boundaries set, no one knows what scientists in the secret of their labs bushes. After all, we are here not only in the field of biomedical science, but at least equally in the field of bioethics. It is not the scientists who define the boundaries of the sector, but the society.

Both emotions and philosophical views should not hypothesize the serenity of a bio-ethical debate aimed at finding consensus around necessary regulation on this subject. A democratic rule of law needs overlapping consensus about choices and values that are important for the future of our society.

Biomedical developments will undoubtedly make an important contribution to the well-being of society. There must therefore be sufficient opportunities for the development of science, but without respect for the human material and for its moral impact it must not be overlooked.

The hearings of experts clearly showed that they are the requesting party for clear legislation. Of course, some want to go further or less far than others.

What does the present draft say? The draft will allow research on over-sized embryos under clearly defined conditions and with the consent of the donors concerned. The production of embryos is prohibited unless there is no alternative to a specific, high-level investigation. Any research or treatment for the purpose of eugenics or gender selection shall be prohibited, except for the prevention of gender-related hereditary disorders.

Each study must first be submitted to the local ethics committee. In case of a favourable opinion, it should be submitted to the Federal Ethics Committee, which decides by a two-thirds majority.

Research can only take place on an embryo until the first fourteen days of the development stage. This term is generally accepted because it forms the neural tube from which the brain and the nervous system develop. Research can also only be carried out within the framework of a clearly defined, qualitative study on infertility, transplantation and the prevention or treatment of diseases.

In our original proposal, research could only be done on over-sized embryos. When freezing, the embryos are destroyed. If the embryos are used for research, it can be assumed that there is a form of solidarity between a life that will never fade out and the future improvement of other human life. It can be compared to the organ transplant of a deceased donor.

By the way, even in natural conditions, 8 out of 10 beginner embryos do not develop further and are spontaneously eliminated. Our original proposal did not provide for the creation of embryos and therapeutic cloning. After an internal study day, discussion and dialogue with various experts, we became clear that there is no alternative to some studies. Therapeutic cloning consists in inserting the nucleus of an adult body cell into an egg cell that has been separated from its nucleus. It is intended to create cells, tissues, and ⁇  even organs for patients who need a transplant. Consider, for example, the possibilities for skin transplants for severe burns. Because this transplant is not recognized as a foreign body, rejection symptoms are avoided in the donor of the cell nucleus. Couldn’t it be better to talk here about nuclear transfer where an artefact is created and not an embryo? Such an artefact can and should never be inserted into the womb and will therefore never grow into a human being. Their

Reproductive cloning is absolutely forbidden, not only because of ethical arguments, but also because of medical objections. There are countless egg donations needed and there are clear risks of disability, malformations or diseases. Reproductive medicine, too, cannot and should not refrain from the discussion of the desirability of what is technically possible and of what is the social support of those scientific possibilities. No matter how tragically unwanted childlessness is, the right to a child is never absolute and therefore can never provide sufficient ground for the ethical justification of reproductive cloning. Since any research can only be conducted in recognised centers and must be approved by both the local ethics committee and with a two-thirds majority by the federal ethics committee, we still have confidence in strict compliance with this legislation which sets a temporary hierarchy and clear conditions.

Finally, I want to highlight the ethical field of tension. Apparently, anyone can accept the research on overtalled embryos that are originally the result of an old-age wish. There is more hesitation towards creating an embryo that is forbidden as implantation and that can in fact be considered as an artefact in which an empty egg is filled with the core of an adult cell, for therapeutic purposes and only when there is no alternative. An essential element here is the instrumentalization of the woman as a supplier of eggs. My colleagues are going deeper into this.

Our group initially advocates to encourage research into the potential of adult stem cells and of umbilical cord blood stem cells. However, our group also advocates that the adoption of this draft ends the current ambiguous situation, where nothing is forbidden and where the embryo enjoys no protection. This is not about a thinking exercise. It is about formulating a response to the pertinent question of how far we as a society want to go in the feasibility of man. This proposal is an ethical issue. Everyone will vote according to their own opinion and conscience.

#21

Official text

                    
                    Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, ainsi que ma collègue AnneMie Descheemaeker l'a indiqué, le vote sera libre dans notre groupe .

D'emblée, je vous dirai qu'en ce qui me concerne, je ne peux pas voter le texte qui nous est soumis et je souhaite vous en expliquer les raisons.

Parmi celles-ci le fait que je suis une femme et comme telle, je suis plus sensible à certains aspects du projet de loi qui nous est proposé. Oui, j'ose le dire, au risque de paraître ringarde aux yeux de certains, plusieurs aspects du projet de loi me dérangent. Ce projet de loi manque de précision, évite certaines questions essentielles, bref, n'est pas assez abouti pour être voté en l'état. Je m'explique.

Le projet de loi est positif lorsque qu'il interdit le clonage à des fins reproductives. Nous n'avions pas de loi en Belgique sur cette question. C'est une bonne chose qu'un texte vienne affirmer cette interdiction.

Cependant, le projet de loi, en même temps, autorise la recherche sur les embryons in vitro. Je regrette qu'un texte qui nous vient du Sénat nous oblige de traiter deux aspects en même temps: la recherche et l'interdiction de clonage à des fins de reproduction. Je le regrette car je pense que cette manière de procéder nous a empêchés d'investiguer des points importants sur les aspects qui concernent la recherche sur les embryons in vitro.

J'entends bien, et je reconnais que le texte organise une série de balises pour la recherche, mais pour moi, celles-ci sont trop faibles et parfois imprécises. Ainsi, si la recherche est clairement autorisée sur les embryons surnuméraires, moyennant certaines balises, l'une d'elles me dérange. Il s'agit de celle qui est citée au point 6 de l'article 3, à savoir — je cite — "la recherche est autorisée s'il n'existe pas de méthode de recherche alternative" — et j'attire votre attention sur les derniers termes — "ayant une efficacité comparable." C'est cette question d'efficacité comparable qui me gène.

Je peux comprendre et accepter l'intérêt d'ouvrir la possibilité de recherche sur les embryons surnuméraires. Cependant, pour moi, celle-ci doit être réservée aux cas les plus ultimes. Elle ne peut avoir lieu que lorsqu'on a épuisé toutes les autres possibilités de recherche, même celles qui s'avèrent d'une efficacité plus limitée. Je crains qu'en ouvrant la possibilité de recherche dès qu'une alternative à efficacité comparable n'est pas identifiée, on se laisse un peu trop vite tenter à utiliser des embryons surnuméraires, alors que d'autres voies de recherche ne sont pas exploitées, par exemple celles qui concernent d'autres cellules souches, comme celles du cordon ombilical.

Monsieur le président, chers collègues, il faudrait donc d'abord avoir épuisé les autres possibilités de recherches avant d'ouvrir celles qui concernent les embryons in vitro, cela même si l'efficacité n'est pas comparable.

Selon moi, l'éthique doit prôner sur l'efficacité.

Comme vous le voyez, j'ai déjà des réticences sur le texte en ce qui concerne les embryons surnuméraires, mais mes réticences augmentent lorsque j'examine l'article 4 qui ouvre la possibilité de produire des embryons à des fins de recherche. Cet article me gène plus encore, parce que selon moi, il n'a pas fait l'objet d'une réflexion assez approfondie, et notamment parce que la loi est totalement muette en ce qui concerne le clonage à des fins thérapeutiques que cet article ouvre.

La loi ne nous en dit rien, elle autorise de facto celui-ci, certes, avec des balises, mais avec des balises peu approfondies et insuffisantes.

A titre d'insuffisances, je voudrais citer celle-ci. Si l'avis de la Commission fédérale doit être demandé, il n'est pas obligatoire qu'il soit rendu pour démarrer une recherche.

En effet, le texte précise que "si dans les deux mois cette commission n'a pas rendu d'avis, la recherche est autorisée". Excusez-moi, monsieur le président, si je parais quelque peu mesquine ou "tatillonne" mais la vie m'a appris à découvrir un certain nombre de pièges qui se cachaient dans les textes. Ainsi, si j'étais chercheur et si je voulais absolument entamer une recherche dans un champ non couvert par cette loi, je n'hésiterais pas à introduire mon dossier et ma demande d'avis fin juin. Je serais alors assurée quasi à 100% que la commission ne serait pas en mesure de rendre son avis puisqu'elle doit, au surplus, se réunir aux deux tiers et que, pendant les mois de juillet et août, je doute de la possibilité pour la commission de se réunir avec un quorum des deux-tiers suffisant.

S'agissant d'un dossier éthique, j'aurais préféré beaucoup plus de prudence et un avis contraignant.

Le deuxième point qui me gêne est le suivant. On ne précise pas dans les textes que tous les résultats issus de ces recherches doivent être portés à la connaissance de la commission fédérale. Tous les résultats, cela signifie qu'ils soient positifs ou négatifs. Il en va de cette question comme d'autres; Personnellement j'estime que l'on peut tirer autant d'informations d'un résultat négatif que d'un résultat positif. De plus, dans ce cas précis, il est extrêmement important de connaître les résultats négatifs car ils permettent d'éviter de reproduire des recherches sur un matériel, un artefact qui n'est pas banal. Je le rappelle, il s'agit d'embryons surnuméraires et éventuellement d'embryons produits à des fins de recherche.

Si je suis sensible à cette question et si je regrette comme d'autres que dans ce débat on n'ait pas prêté assez attention à la question du genre, c'est sans doute parce que je suis femme et qu'en tant que telle, je produis des ovocytes. Il faut savoir que tous les donneurs d'embryons, au départ, sont des donneuses. Il ne peut y avoir d'embryon sans ovocyte. Jusqu'à présent, on n'a pas encore trouvé d'autre méthode pour produire des ovocytes; c'est la méthode naturelle qui prévaut.

Monsieur le président, chers collègues, le projet qui nous est proposé ouvre trop grand la voie à une nouvelle exploitation du corps de la femme. J'estime que nous n'avons pas assez balisé les conditions.

Je pourrais entendre le souhait de recherche sur les embryons, particulièrement les surnuméraires, mais à condition de renforcer les balises liées au point 6 de l'article 3, c'est-à-dire "à condition que toutes les autres méthodes de recherche aient été épuisées". Je pourrais aussi entendre le renforcement du rôle de la commission fédérale, à condition qu'on oblige la production des résultats, qu'ils soient positifs ou négatifs, et à condition que la parité dans les lieux de décision soit réalisée. Mais je ne peux accepter le projet en l'état. Je ne pourrai donc pas voter pour ce projet.

Voilà, monsieur le président, chers collègues, ce que j'avais envie de vous dire. Evidemment, la question est la suivante. Votera-t-on négativement ce projet? Et la question persiste. On ne peut pas voter négativement non plus, et c'est bien là la difficulté puisqu'il n'existe pas aujourd'hui de loi régissant cette matière. Si ce texte disparaissait, on éviterait d'avoir les balises qui persistent aujourd'hui. Nous sommes donc obligés de dire qu'effectivement, quelque part, mieux vaut ce texte que rien du tout. Mais, vraiment, monsieur le président, je crois qu'il est temps de donner un signal clair à cette assemblée et de dire que ce texte ne convient pas à certaines d'entre nous. C'est la raison pour laquelle je m'abstiendrai.

Translated text

Mr. Speaker, Mr. Minister, Mr. Colleagues, as well as my colleague AnneMie Descheemaeker said, the vote will be free in our group.

From the beginning, I will tell you that as far as I am concerned, I cannot vote for the text that is submitted to us and I would like to explain the reasons for this.

Among them is the fact that I am a woman and as such, I am more sensitive to certain aspects of the bill that is proposed to us. Yes, I dare to say, at the risk of appearing rude in the eyes of some, several aspects of the bill annoy me. This bill lacks precision, avoids some essential questions, in short, is not sufficiently successful to be voted in the state. I explain to myself.

The bill is positive when it prohibits cloning for reproductive purposes. There was no law in Belgium on this issue. It is a good thing that a text comes to affirm this prohibition.

However, the bill, at the same time, allows research on embryos in vitro. I regret that a text coming to us from the Senate obliges us to address two aspects at the same time: research and the prohibition of cloning for reproductive purposes. I regret this because I think this approach has prevented us from investigating important points on aspects related to in vitro embryonic research.

I hear well, and I acknowledge that the text organizes a series of tags for research, but for me, these are too weak and sometimes inaccurate. Thus, if research is clearly permitted on overnumbered embryos, by means of certain tags, one of them disturbs me. This is the one that is cited in point 6 of Article 3, namely — I quote — "research is permitted if there is no alternative method of research" — and I draw your attention to the latter terms — " having a comparable effectiveness."

I can understand and accept the interest of opening up the possibility of research on overnumerous embryos. However, for me, this should be reserved for the most ultimate cases. It can only take place when all other possibilities of research have been exhausted, even those that prove to be of more limited effectiveness. I am concerned that by opening the possibility of research as soon as an alternative with comparable effectiveness is not identified, one is too quick to attempt to use overnumerous embryos, while other search routes are not exploited, for example those concerning other stem cells, such as those of the umbilical cord.

Mr. Speaker, dear colleagues, therefore, we should first have exhausted the other possibilities of research before opening up those concerning in vitro embryos, even though the effectiveness is not comparable.

Ethics should focus on efficiency.

As you can see, I already have some reluctance about the text regarding over-number embryos, but my reluctance increases when I examine Article 4 which opens the possibility of producing embryos for research purposes. This article annoys me even more, because, in my opinion, it has not been the subject of a sufficiently thorough reflection, and in particular because the law is totally silent with regard to cloning for therapeutic purposes that this article opens.

The law does not tell us anything about it, it authorizes de facto this one, of course, with tags, but with insufficient and insufficient tags.

As an insufficiency, I would like to mention this one. If the opinion of the Federal Commission is to be requested, it is not mandatory that it be delivered in order to initiate a search.

In fact, the text specifies that "if within two months this committee has not given an opinion, the research is authorized." Excuse me, Mr. Speaker, if I seemed somewhat mesquine or “tatillone” but life taught me to discover a number of traps that were hidden in the texts. Thus, if I was a researcher and if I absolutely wanted to start a research in a field not covered by this law, I would not hesitate to introduce my file and my request for opinion at the end of June. I would then be almost 100% assured that the committee would not be able to give its opinion since it must, in addition, meet at two-thirds and that, during the months of July and August, I doubt the possibility for the committee to meet with a sufficient two-thirds quorum.

When it comes to an ethical dossier, I would have preferred much more caution and a binding opinion.

The second point that annoys me is the following. It is not stated in the texts that all the results of these investigations must be brought to the knowledge of the Federal Commission. All results, this means that they are either positive or negative. I personally believe that one can extract as much information from a negative outcome as from a positive outcome. Furthermore, in this particular case, it is extremely important to know the negative results because they avoid duplicating searches on a material, an artefact that is not banal. I recall that these are overnumerous embryos and possibly embryos produced for research purposes.

If I am sensitive to this question and if I regret like others that in this debate we have not paid enough attention to the question of gender, it is probably because I am a woman and as such I produce ovocytes. Every donor of embryos is initially a donor. There can be no embryo without ovocytes. Until now, no other method has been found to produce ovocytes; it is the natural method that prevails.

Mr. Speaker, dear colleagues, the proposed project opens too much the way for a new exploitation of the female body. I think we haven’t set the conditions enough.

I could hear the desire for research on embryos, especially overnumerous ones, but on the condition of strengthening the tags related to point 6 of Article 3, that is, "on the condition that all other methods of research have been exhausted." I could also hear the strengthening of the role of the Federal Commission, provided that the production of the results, whether positive or negative, is compelled, and provided that parity in the places of decision is achieved. But I cannot accept the project in the state. I will not be able to vote for this project.

This is what I wanted to say to you. Obviously, the question is the following. Will this project be voted against? And the question persists. You can’t vote negative either, and that’s the difficulty because there is no current law governing this matter. If this text disappeared, we would avoid having the tags that persist today. We are therefore forced to say that indeed, somewhere, this text is better than nothing at all. But, really, Mr. Speaker, I think it is time to give a clear signal to this assembly and to say that this text is not suitable for some of us. That is why I will abstain.

ID	German	French	English	Esperanto	Spanish	Dutch
#0	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#1	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#2	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#3	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#4	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#5	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#6	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#7	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#8	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#9	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#10	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#11	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#12	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#13	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#14	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#15	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#16	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#17	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#18	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#19	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#20	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#21	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙

ID	German	French	English	Esperanto	Spanish	Dutch
#0	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#1	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#2	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#3	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#4	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#5	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#6	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#7	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#8	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#9	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#10	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#11	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#12	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#13	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#14	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#15	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#16	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#17	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#18	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#19	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#20	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#21	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙

ID	German	French	English	Esperanto	Spanish	Dutch
#0	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#1	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#2	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#3	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#4	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#5	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#6	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#7	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#8	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#9	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#10	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#11	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#12	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#13	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#14	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#15	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#16	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#17	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#18	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#19	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙
#20	⚙	⚙	⚙	⚙	⚙	★
#21	⚙	★	⚙	⚙	⚙	⚙